Historisch Archief 1877-1940
DE A M S T E B D A M M K R W E E E B £, Al> V O O K. NEDERLAND.
1785
Wat ii 't dat'k west ew wat of wie
Dat ik verloor of dat ik won
Ik weet het niet, en zit en zie
Ba in mijn banden ligt de .zon.
Dit ztfn geen organisch-«choone verzen.
Esn organisch-schobn ver*, een vers dat uit
een dichters-organisme spruit zooals men,
verrast, aan een wentelenden windestengel
ineens eene open'e bloem vindt: het mag
alle logische betoekenis ontberen, bet kaa zin
ledig z}jn, en zelf i zinneloos, gjj wordt er echter
onmi JdelfiJk in gewaar de gemoedsaandoening,
plots gekristalliseerd tot eene uitingseenheid
dl*, tuaschen de andere toestanddeelen ge
ring maar onontbeerlijk, gelrjk de facet
is aan den diamant, eene
onmiddelijkeigene, rechtatreeksche en onveranderlijke
tchoonheid en Bchoonheida waarde bezit.
Zulke verten zjjn et niet or d» de tien eerste
vnbowMteMd gedichtje. Zj berstten alleen
de constfttatie, soms in gelukkige, meest in
haperige woorden, van een gemoedstoestand.
Zij z|jne eene moeilijke en gekunstelde
vaatstelling van een stemmingsmoment dat niet
kon rfpem tot een echt gedicht. Da* Adaaa
van Senelrennr znlke aandoeningen beeft
kunnen ondergaan en aan zichzelf waarnamen,
bewjjat wel dat hij eendtehter is. Die dichter
blijkt hier echter alleen een, nogal pover,
verzenmaker... tot hjj on» ineens, in de
twee laatste regels, de» Terraatende
verbljjding breagt:
ft weet het niet, es zit en zie >
B» in mijn handen ligt de zon,"
t ww vexnm dte ptota al de andere verheffen
om. overgkatMea mat schoonheid ... Zon dit
nH krater toeval s?n, dat na de BtameUng
vu. «l wat er boven staat, ineens de zoete
gtaefc) Uütkt VB» dit zeer concreet, en tevens
zoo eiajM-diebterlJik, dit poëserijke beeld?
Ik kan hot niet gelooyeo. Ik geloof
vee* mee» dat hot schiftend genie, dat de
veirfaadoljihe orda die den dichter Adam»
vaat SeheMoaia. bobe wacht, looiert en beperkt,
hom htf do ontvangst dar emotie (mtstaan
oj» boft oogenbiik dat hjj, met de zon in
zjj» handen, sg* ontredderde loomheid
geToeldey) heaft geheeten dat stralende beeld,
hetwelk eigelijk geheel bat gedicht uitmaakt,
te boaoadon voor een einde, dat, wild» het
geven al w*t het inhield, door het tasten
e» «arzelon van onbepaalde, onomljjnde,
mseil$k-verbomden woordenvoorafgegaan zjjn
moea*. £? zoo was het deecirandere knap
heid vaa dan dichter da intellectueele
z$fe van zjjn talent die er, misschien
OBbownat» don easentieelen, emolioneelen
OBdeargiond v*n radde.
DA pesitiove in 'a dichters geaardheid
leidt altijd mot tot zulk gelukkig einde. Het
kan ttitloopeH op zedelijke vaststellingen als
d* volgende, dio met poëiie niets te maken
hebben, OBOHB terugvoeren tot het slechtste uit
Do Qcneatefc: .
Och kind, waarheid en leugen
ZÜn altijd wat verward,
Want geen van baide deugen
Ze alleen voor 'n menschenhart;
het ? kan verleiden tot louter veronderde en
emoüalooze rhethoriek, als daar bimbamt in:
Wis ia het die de zwarte voren
pi golvend goud verroeren doet,
Wie mesten en wie maaien 'c koren,
"Wie is het die de wereld voedt?
Fa1; zrjn de paarden en de ploegers,
B«ïzjjn de zweeters en de zwoegers,
Dat z$n de maaien van het zaad
Dat is de daad l
het kan opwekken tot vergeestelijkt voort
zetten van een aanvankelijk-sensorieël beeld,
gelgk i* volgende strofe:
M$a> droomen in den laten morgen waren
Al j scheuren door Japaneehe zachte prenten,
Waar stroomen liefde doorgelopen waren
T11 milde golven van Japansehe zeeën,
Waar vrome eilanden in gelegan waren,
Ala platte bladen in gebedenboeken
Vau glad geschilderd goud.
Haten wfl even hierbij stilstaan. De
aanvangvergeiijking, zy moge ook vreemd
schijnen, neem ik gaarne aan als oprecht.
De dichter kan zeer goed door het beeld
zijn aangedaan van die Japansche zachte
prenten, als hij halfbewust aan zijne droomen
denkt. Ik neem ze'f s aan dat hij die prenten
gescheurd ziet: dat kan alles zul ver-emotioneel
heetan, en in een gedicht zul ver-poe'isch
zijn. Maar ineens loopen door die prenten,
evenals door die droomen, stroomen liefde"
die worden milde golven rondo in eilanden
van vroonheid die dan zijn waar haalt
de dichter het uit ? als platte bladen
in gebedenboeken van gladgeschilderd gou i"...
Gj bemerkt het geestelijk proces waar de
strdfa uit ontstaat: een goed, een
zniversentorieel beeld wordt vastgesteld; de dichter
verhaast zich echter er een vernuf ug concstto
aan toe te voegsn; het cuphuïsme wordt
voortgezet; en de dichter is zoo blij met al zijn
schrandere vondéten, dat hij ze aandikt met
eene buitenissige, onzinnige vergelijking,
?waarbij hem zijne verbeelding de leelijkst
mogelijke poets-speelt.
Ziedaar waar het intellectueel voortgaan
of eene impressioneele aandoening ; waar het
practisch-positieve, dat de gewaarwording
niet rijpen laat tot het gevoel en het gevoel
tot vers, den echten dichter Adama van
Scheltema heenleidt. Dat zijne verstandelijke
begaafdheden, dat zijne iatellectueele
samenhondingskrachten hem echter vaak beter
dienen, moge blijken uit dit laatste voorbeeld,
dat ik wel ntet als geheel gaaf kan beschouwen,
waar sommige bijzonderheden me weer voor
komen als van lonter geestelijken aard, maar
dat bewijst boa züden dichter toelaten, van
bij een sterk-ingezet begin tot op een
gelukkig-nitgedrnkt einde, een beeld te be
zielen en te leiden en onder zijn beste ge
daante te belichten en te toonen. Het ge
dicht heet; De Vuurtoren" en geeft aldus
onmiddelük het heèld aan. En dat daarop
volgt: Schets van ontwaken", wijst recht
streeks pp hét verband tusschen beeld en
gevoelsmoment. Ziehier het gedichtje:
Ik ben wakker aan 't worden als een toren
?«l aan zee
De liefelijke lamp van mijn droomen
Verbleekt in den weifelenden dag.
Vannacht hebben beelden van licht
Gedraaid door een duistere wereld
O eer de grillige see.
Nu sta ik pal in de lucht
Met roode-en witte strepen
Als een visscherajong ia een trui.
En de wind waait door mijn hoofd
En door myn doorzichtige oegen
Ala door oen glazen lantaren.
Dichtbij klotsen de golven
Van het frimche schuimende leren
Zie het is dag l
D.t ia niets dan de zeer intellecluëele uit
werking van eendier beelden, dia, plots dooi bet
dichtersbrein komen fl Usen. Maar merk hoe, by
dezen veratandelyken, positie jen, wilasterken
arbeid, eik onderdeel van het beeld logisch ia
afgeleid of bijgevoegd. Neen, een groot gedicht
is, dit niet: ik voel er den slag niet in van
era diep raenschen-ba t, noch zelf j de trilling
van den gevoeligen mecscaen-zeEUw. Maar
zóoala het is, komt het mü, óp n vlekje
na, die liefelijke lamp van mijn droomen":
weer zoo'n euphuütiseh allegoiietja, gaif
en kompleet voor. Dat is Adama van Schel
tema, dichter met een fija gemoed en een
klaren geest, pp zijn aller beat. En daarin ia
hu eenïg allicht onder de dichters der Neder
landen.
? *
D«ze dubbele geaardheid, van een zeer fijn
en innig voeler die een zeer scherp en aan
dachtig schifter w«et te zijn, (en vroeger heb
ik er op gewezen, dat deie do hoedanigheden.
zgn van hoofdzakelijk n tooaeeldichter, dien
ik in Adama. van Scboltema, zie, sonde* dat
hij zich ala dusdanig heef a geopenbaard
vooralanog), dit dabbelwezen z*l te doidelijker
aprekoB uit een bundel, die tot titel draagt:
Uit Stilte en Strijd." Ik heb n bij denaaor
vang van dit stukje gevezen op de positieve
beteekenis van Adama van ScaeUema'a titel*.
Laat a dan ook niet misleiden door de alli
teratie van dezen, eu denken dat het hem
uitsluitend om die alliteratie te doen ia
geweest. De dichter heef C werkelijk bedoeld:
de Siilte ia hem zelf est om hem zelf, en den
Strijd aamen met anderen, als sociaa
-iemakraat namelijk. En dit brengt lojigeb. mee,
dat wij hier zullen vin ion louter ge v iel ver
zen, en ook sniver gedachteverzeit. Gsvoel
waar het de Stilte" geldt; gedachte, intel
lect waar, in den Strijd", het gevoel vooreen
systeem onderdoet. En nu vind ik de
gedichttn uit wat ik noem de reeks Stilte" welde
mooiste. Niet omdat ik acht, dat zelfs een
systeem geen echte gedichten in kan geven.
Het komt er alleen op aan, in hoever dat
systeem ver wei k f, in boever het bezield, in
hoever het Vleesch" is geworden. Alle ge
dachte kan. a ff de t worden de idee Go d" en
het begrip Vaderland", gegroeid tot geroeide
werkelijkheid, hebben soms de schoonste ge
dichten ingegeven, en elk efidet behoort der
zinnen genoeg, om als prachtige drijfveer der
poëzie te worden. En zoo ook, t hana, met het
socialisme, voor zoover geaa spraak is vaa
organisatie en partytne it. Adama van
Scheltema is hier dan oak alleen gslukkig,
ik bedoel dat hij als soc aliat slechts daa
goede verzen maakt, als hij tet abstracte laat
voer eene gevoeligheid, die de algemeen
kriatelrjte, van men^cheulieideen broederlijkheid,
nabij kom t. Nocitana ia hy soms even grootseh
als G 3r t er, den Gorter van het Kleins
Heldendicht", ia bloot-sociaiistijche ge lich
ten ; maar dan ook. wee: alleen, wanneer
het Marziatiache systeem verwijderd blijf,
of tot breede mensehelykheid is geworden.
En zoo vind ik het vers l Mei" een gedicht,
datikrmêkan leven en waar ik blrjomzyn
kan, zonder dat ik er een aociaal-demokraat,
b J de party aangesloten, o in hoef te zijn»
Al de Stryd"-verzen, die trouwena dikwijls
niet mewdan nogal p'atte propaganda-liedj «
zijn en zich aldus z-.\{ buiten de poëzie stellen,
doen echter onder bij dit jne uit de
Salte"reeks. Het keet'.
Bede.
O dag vao leed en -etille tranen
Die my alleen in donker laat,
O licht dat in uw blinde banen
Gean weenend meoschenhart verstaat,
Dat eeuwig atraalt door eeuwigheden
En niet dan eeuwigheden meet,
En VAn geen toekomst noch verleden
Noch van een menschenleven weet,
Moog' ik nog eenmaal in uw stralen
Weer dankbaar wezen voor uw gloed
Moog' ik nog eenmaal ademhalen
En baden in nw orervloed.
Was deze kroniek al niet zoo lang ge
worden, ik zon er a op wyzen, hoe zuiver
hier een dichter aan het woord is. Niet dat
het gedachtelijke element, het redeneerende
element, het intellectuele schiften en schik
ken zouden afwezig zijn. Zy ademen er echter
in de atmospheer, zy groeiden er echter
tot de hoogte der gelouterde Idee, der bezielde
liee, gelijk ze Joost van den Vondel en Jan
Liyken ondergingen. Uier is eene vroomheid
in weze 't dan ook etne 7ertwy'Jolende
die toont, wat Adama van Scheltema, die, op
zijn Hollandflch, zoo graag wil zien waar
Pegasos hem heen leidt, bereiken kan langs
een baan, die voor hem open ligt, en waarvan
hy heel goed het einddoel ziet. Hy moge het
bereiken l
Al geloof ik niet, dat deze de baan zijner
eigenlijke roeping is. Feitelijk is hy en al
wat ik hier over heja heb gezegd bewy'st het,
een dramatisch aangelegd realist; iemand die,
op emotioneele gegevens, vanwege een
drastiachen aanleg die berust op ordenend ver
mogen, zijn gemoedsleven omschept in han
deling. Deze' bundel draagt er, in zyn
drie-en-dertig nummers, wel vyf-en-twintig
voorbeelden van. Laat ik sluiten op het
eerste stukje van de prachtige reeks vogeltjes,
dat ten volle wyst op dat bewegende, dat
van een gevoel uitgaat maar door een intellekt
wordt geschikt, en dat het kenmerk ia van
C. S. Adama van Scheltema's zeer e'gen
dichterswezen:
Ik heb een vogeltje gezien:
Het was geen watersnippie
Maar een verkonwen kippie,
Ze had kroost ala gele godjes
Van eier-donzen dotjes,
Toen kwam de baas, die zecht ze
En nam ze en verkocht ze;
Zij keek eens schuins naar boven
En wou 't eerst niet gelooTen
Toen lei er kale kontje
Een eitje met een strontjel
Toen kwam de baas, die zocht het
En nam et en verkocht et;
Dat kon ze niet verkroppen
En pikte in kippekoppen,
Toen dee ze een kleinigbeidje:
Het was weer 'n kippeneitje,
Toen kwam de baas, die zocht et
En nam et en verkocht et;
En einilrjk werd ze vetgemest,
Gepinkt, geroosterd en de reatl
Ze ba i wel een a as j e
V»n Jan-Piet-en-Klaasje l
KABBL VAN DE WOESTIJNE.
Even voelde Hannes zich pedant worden:
hy zou zoo graag eens een boek geven voor
het volk, dat tevensechte knast was. Waarom
moesten de tegenwoordige schrijvers, die de
nooden van het volk zoo doorvoelden, het
met hun kaast zoo uit de hoogte bahatdelen."
Het is, me »n ik, wel geoorloofd, deze zin
net j as uit Groei, een roman uit de
onderwyzersweield", door J. Eigenhuis 1) in
gedachte-verband te brengen mst een inter
view van dezen zelfien auteur, dat verleden
jaar door mej. Aty Brunt in hst tijdschrift
Dan Galden Winckel" gepubliceerd werd,
en waar ik o. a het volgende, als Eigenhuis'
eigen woorden vond opgeteekend: Welke
rieiting ik in da literatuur verkies? Ach,
wat zal ik n daarvan zeggen, eigenlijk kunnen
richtingen me niets ccheiea, ik weet
teinauweroood welke er zijn, maar ik zou willen
dat de literatuur meer de» kant van het
Tomantitche"" uitging, d. w.z. er moesten
meer boeken geschreven worden ah van
Me TTOUW Boeboom-Tonasaint enFrenasenen
Reoter's Gedroogde Knr.den byv.; meer
voor het volk, natnnriyk met behoud van
het mér echte en ware in visie en taal, waar
de moderne literatuur voor gestreden heeft.
Ja, da.*! «ou ik zelf ook zoo graag willen, dat
ik een werk kon schrijven, waar ook de
minder ontwikkelde menacben naar grepen,
zóoala bijv. De Sc'iaapherder van Oltmans;
die werd indertyi en nu 162, verslonden".
Wat verderop in mej. Rrnnt's weergave
van haar interview met J. Eigenhuis l ia ik
ook nog dit: Ik zon nog wel een boek willen
schrijven met ongeveer hetzelfde idee ala ik
in Eenvdaiige Zielen gebruikte. Ben jongen
uit een atreng-geloovige omgeving, die, na
al'.ea opgege/en te hebben, later het heerlijke
en rustige er van weer gaat inzien en begry pt
dat er in dien godsdienst toch heel veel moois
en heel veel liefj was: tfat eeuwige cirkel
gangetje van het geloof."
Zie ik wel. dan be ritten wij nw, in den
roman Groei", het boek dat ons in den
laatsten dtf boveageeiteerde zinnetjes werd
aangekondigd, het boek nj. van den jangen
uit streng-giloovige omge/ing" die na
alles opgegeven te hebben", weer gaat
?nzien" en begrijpen" dat er *och wel
heel veel moois en heel veel liefs" was
in dien godsdienst", en mogen wy tevens
in dezen roman een nieuwe poging van
den schrijver Eigenhuis zien (In De Riige
Hoeve", zyn vorig werk, was ook al zulk
een streven, en daarbij een sterke drang"
naar het romantische, merkbaar) cm. meer
voor het ?olk" te schryver, om een boek
te geven dat voor het volk en tevenaec'ate
kunsi" is. Da vraag ia dus, in hoever deze
poging slaagde. Beter omhjnd: de eerste
vraag der litteraire kritiek is, cf zy in dit
ti<nwe romannetje inderdaad echte kunst"
begroeten ma?. B ijkt dit zoo te zynr dan
interesseert on, natuurlijk tevens" in hoog e
mate doch dit ia gaen kwestie van kritiek
maar van er va-ing, dit kan alleen over jaren
blijken, uit de cijfers der Maatsch. voor
<oede" en Goadk. lectuur in de eerste plaats
of Jan Eigenh'uis' G r o e i" evenals O'ltmans*
Schaapherder, Reuters' Gadroogde Kruiden
en de boeken van mevrouw Bosböoir. (Zyn
deze laatste werkelijk zoo populair ?' Ik wist
het niet...) ik zeg, of Jau Eigenhuis'
Groei een boek is dat door het volk",
d. w. 2. door de geposeerde arbeiden en de
kleine burgerij (want verder doordringen
doen toch eigenlijk al leen ma«r enkele bijbel
teksten en enkele straatliedjes) i wordt gelezen
en bewonderd.
Na zal men na'nurlyk bij het volgende
hoofdzakelijk op myn beweringen moeten
afgaan. Ik kan den roman Groei hier niet
ten volle doen overJrukken?trouwens ook
met zulk een ongeparaphrageerd citaat zon
omtrent de kunstwaarde van het boek nog
niets b a wezen zyn. Een meenim>, een oor
deel, een karakteristiek het zijn nu eenmaal
al'e subjectieve uitingen, niet» meer; te be
wijzen dat zeker menschelqk product al dan
niet tot de kunst behoort ia- nog nooit aan
iemand gelakt. Ik zeg das eenvondig en
verzoek aan dat zeggen geen andere waarde
toe te kennen, dan dat het myn vaste o
?ertuiging weergeefc dat de roman Groei niet
tot de kunst behoort, dat er wel enkele
goede, of mooie bladzijde* in voorkomen,
die op-zich-self beschouwd aeker litteraire
beteekenia habben, maar dat het boet als
geheel geen kunstwerk is, doch niets dan
een met de braafste bedoelingen volijverig
neergepend verhaal, waarin ons o.i. tal van
wetens wat rdigheden omtrent toestanden ia
de Nederlandsche onderwijsere wereld op lees
bare wyzs worden meegedeeld. Is acnt het
zelfs niet de moeite waard dit verhaal hier
min-of-meer breedelijk over te verteller. Het
geval van Hannes, het wonderkind in de
arma touwslagersfamilie Nonnen, die het
brengt tot hoofd eener school" en dan trouwt
met het engelachtige Engeltje na gedurende
zyne langdurige verloving eenige
puu-geestelijke, verleiding te hebben doorstaan
vanwege de vereering en zielsverwantschap
esner andare intelligente schaol-schoone,
genaami Willy het is waarlijk al te banaal
om. er hier veel aandacht voor te vragen.
^\iei dat het een gewoon", een als 't ware
dagelyksch voorkomend geval is, veroor
zaakt deze banaliteit. Natuurlijk niet! Alle
gewone, dagelij ksch voorkomende gebeurte
nissen, waarin het zieleleven van een mensca
betrokken is, kannen zoo intens, levendig
of geestig verteld worden dat zij ons ten
allerhevigste interesseeren. Maar dit is hier
nu j dist niet gedaan. De lief dat geschiedenis
van Hannes is door den schryver Eigenhuis
absoluut niet diep en kracht g genoeg beleefd,
en overgeleefd in zijn boek, om ons een
sterke belangstelling in te boezemen. En
zoo is het ook met 's j ongelings godsdienstigen
twijfel, zijn geestelijke evolutie. Eenmaal aan
dit boekjj begonnen las ik het uit, voor
namelijk omdat ik er nu eens alles van
weten wilde, er een voor mezelf precies
oordeel over wenschte te hebban, niet omdat
het mij zou hebban geïnteresseerd, geboeid,
bewogen ... behalve dan door die enkele
trekjes en haaltjes op misschien 10 of 20
bladzijden door het geheele boek verspreid.
De roman G r o e i betee kent als zoo danig niets,
en zou dan ook in het geheel niet door mij
hier besproken, noch zelfj in het algemeen
opgemerkt zgn, zoo do schryver niet iemand
ware, die in vroeger werk talent getoond
heeft. Dat talent heeft hy waarschijnlijk
nog ik kan niet gelooven dat iemand
iets zoo natuurlijk!, aangeboren», als zijn
talent maar hokns-pokna kwijt zou kunnen
rakent naar mijn vaste overtuiging was
hei enkel die vooropgezette bedoeling, om
nn eens een echt populair, voor ieder be
grijpelijk en boeiend, een volksboek te maken,
dat hem voor ditmaal verhinderde er party
van te trekken.
T dient laat zich niet dwingen, niet ver
vormen. Het talent van Eigen luis bestaat,
als ik wel zie, voornamelijk uit een frische,
persoonlijke hart- en humorvolle
opmerkings-gave en weer-gave. Doch nu verbeeldde
zich de s^hryver blijkbaar, jaiat dit persoon
lijke element voor ditmaal by zijn schryvery
op zy te moeten duwen, als voor je ware
volkskunst te individuBel", te «goïitkcY',
te weinig a'gemeen. Zekert kritiek van de
laatste tijden zal hem in deze meening hebben
geetyfd. En zoo ia hij er toe gekomen dit
onnoözele, slappe, tam gemoedelijk», soms
ook kwas'-dichterlyk conventioneel geschre
vene laat ik het maar cru-weg mogen
zeggen, dit (althans voor mij) atierlgk ver
velende romannetje te schrijven. Eigenhuis
had het in zy'u geaprek met Jk-j B:nnt nog
over het echte en ware- in visie en taal.
Doch eenmaal het persoonlijke,
geeatigbisondore, juist en vooral in de visie opge
geven hebbend», kwam hu er tos, ook wat
de taal betreft, d«»isch«a van zgnpersoonlyk
gevoel en kunstenaars-logica te laten vallen
en mallighedan neer te schrijven ala van
()p b'. 28} da tranen die klonken ia Hannes'
stem, (op bl. 4-5) het joviale,, jieneverkleurige
gelaat van moester BOBTB (<rat ia de kleur
van jenever? paars of rood soms?) op bl.
163 dit smakelyke zinnetje: Maar Willem
bleef doodbedaard dooreten, terwijl jmen
hem met een ironiachen blik aanzag en
aanstalte maakte om zyn foppeiig tonggeklak
te doen hooren, wat hem zyn eetlust echter
belette".
De bedoe'ing van dit boekje- behalve
?dan dat het in da eerste plaats voor het volk
geschikt moeat zjjn («venals eertijds de
Notsalmanakken en meer dergelyker klassieke
litteratuur I) de bedoeling of idéa ervan,
meen ik, dat wat Etgenhu a er eigenlijk mee
wilde, was zonder twijfel respeotahel en de
moeite waard. Da zielsgeachiedenia van een
proletariërssoontje, dat door de oppervlak
kige zoogenaamde beeobaving zyner
ingeatampte kennis, de louter verwoestende
invloeden zyner onverteerde leotuur-maigaas
heen, door kermende gemoedsbehoeften ge
dreven, tot dieper, inniger, eeht-beechaafder
opvattingen van God,, wereld en menachdom
geraakt en daardoor geholpen ook de eiele
aandoeningen van trouw en dankbaarheid,
boren de bevrediging zyner kleiceydelheien
leert atelier. Maar doordat hy dit zoo uiterst
begrijpelijk wilde geven (denk hierbij ook
weer even aan die slappe, populaire termen
veel moois en liefs in dien godsdienst" 1),
zoo genoedelyk pakkend en zoo loa van zyn
eigen imigate zelf daardoar is het mis
lukt en uitgeloopen op niet veel bizonders,
op poëtisch- en ouEohnldig-doenery (m«t die
onmogelijke figuur van Engeltje vooral) en
op een strakke en brave deftigheid van toon
(in de dialogen byv.), .die hausch niet als de
ware reactie op al te ver doorgavoerd of
overdreven' realisme Is te beschouwen.
Dat een ieder toch spreke in zyn eigen taal!
Is de uitdrukking.: een echoone vrouw te
huwen" den heer Eigenhuis gemeenzaam?
Neen? Waarom gebruikt bij haar dan? Om
het volk" tot zulke plechtige vormen op te
voeden? Hoe;eer de schryver vaa Groei"
zichzelf geveld heeft moeten, aandoen, hoe
zeer ook by hem de natuur ging boven de
leer, bewijzen de vele plaatsen waar goede,
natunrlyke dialoog vlak naast slechte, ge
maakte staat,, plaatsen gelijk dese op bl. 54
(tfannes spreekt tot Engeltje van zyn liefde
voor haar, als kind al) Te kan "t aan myn
moeder hooren" (dit is uitstekend, H. R,)
Ze had me aan de hand'' (i iit deugt al niet
precies, H. H.) 'S Liep ineens weg, omarmde
ja grappig en gaf je een kus"' (iit is erbar
melijk valsch, H. B.) i
Trouwens, niet alleen in de taal, ook in
airdige stukjes persoonlijke karakteristiek
ziet men (gelukkig), van tyd tot tyd de aap
pardon! de echte Jan Eigenhuis uit de mouw
komen. Die stukjes handelen meest allen over
bij personen in het romannetje, over de
vrienden-Echoolmeeaters van Hannes vooral.
Als Jaap S j eten zich in zijn betrekking door
misdragingen onmogelijk geccaikt heeft en
Symen Zoutenbier heia bij zijn vader, den
bakker, terugbrengt, staat er: (bl. 70.)
Baas Soeten, die- met de eeuwige
lachkuiltjes in de ronde, glanzend blozende wangen,
het deeg stond te kneden-, zijn armen tot de
ellebogen bekleedt met melk brij, Za2 ontsteld
op, maar met zijn onverstoorbare bly moedig
heid herstelden zich de- lachkuiltjea en hij
groette plechtig : .Wel zoo, Zoutenbier. Heel
aardig, zoo vroeg in den morgen. Wel zoo,
myn zoon. Hoe gaat het jullie beiden?""
Vader Soeten was altijd joviaal plechtig
en, ofacioon reeds sedert een dag of drie op
de hoogte gesteld met Jaap'd toestand, ont
ving hij hen, of ze beiden een vacantiedag
bij hem. kwamen passeerea.
,,?Er» ik verd... 't, om hier voor zoo'n
slampamper te werken"", birst Hein ineens
uit, ,,?A.s-t-ie een poot in huis zet, ga ik er
uit. iiiat-ie in de Nes en op de Zeedijk zyn
fjrtain maar zoeken, zoo'n smeerlap...1*''
B jurtelings zag vader met hetzelfde gvüle,
bij moedige gelaat van den verloopen schooier
naar zijn friich gezonden broer en haalde
iegen Symen vragend de schouders op. Maar
vrouw Soeten, die in de grootste onrust steeds
naar bericht had uitgezien, stond ineens in
de deur. Ze had het gevoeld, dat de verlorene
er m jee t wezen en half gekleed op hem
toesnellend, omarmde ze hem en streelde het
vergoorde gelaat met de blijdschap van een
moeder, die haar eerste kindja in de armen
drukt. Jaap snikte en liet zich meetroonen
naar binnen en Hein greep met woede in
het deeg, kneedde het en flipte het nijdig
tegen de werktafal".
Is dat niet een geslaagd tooneeltje? Zoo
zakelijk typeerend zonder zich om realisme,
romantiek, volkskunst, of wat dan ook te
bekommeren had Eigenhuis immers zyn
heele verhaal moeten doen! Maar't is waar,
daar waar het de gebeurtenissen in het
innerlijk van zijn hoofdpersoon aanging
werd het moeilijker....
Wat is volksknnst, wat is dat: een boek
\oor het volk. Kan men zich maar neerzetten
en zoo iets gaan schrijven? Ik geloof het
niet. Volkskunst" is gaen soortnaam. Er is
alleen maar goede en slechte, groote en kleine,
neen, er ia eigenlijk alleen maar kiiaat en
gén-kans t. Wat kunst ia en tevens het werk
van een krachtig, gezond, weinig
gecompliceard menach, in wien do ziel van zgn volk
machtig leeft dat sal waarschijnlijk blijken
volkskunst te zijn. Volkskunst i-i een kunst
historische uitdrukking, met den klemtoon
op historisch. De geciteerde zinnetjes waarmee
deze recensie begint zyn dan ook on-minnetjes.
Shakeapeare, die het volk" uit de hoogte
behandelde, maakte de prachtigste volks
kunst, omdat hy zulke prachtige kunst maakte.
Nog een andere roman ligt op myn
echry'ftafel, dier ala ik mij niet te zeer bedrieg,
bedoelt voor het gróó:e publiek, de menigte,
het volk geschreven te zjjn. Het ia Ernst
Zitm'd Clarir-Marie" behoorlijk vertaald (naar
my wil voorkomen) door J. Kuijlman2) en
van een voorrede vocrsien door... L. Simons,
den uitgever zei ven. Deze zegt o. a., van
Zahn, den schryver: Indezen bergbewoner,
om wiens woning de hooge steengevaarten
staan ala symbe-len van levensernat en ge
stadigheid, weerspiegelt zich de menechheid
en haar worstelen ook als iets meer dan het
persoonlijke en alledaagache. Hjj voelt de
machten die ons- bestaan babeerachen altijd
ala iets grootach, elementair-wegsleepend;
het persoonlijke, dat vergaat, groeit voor hem
nit tot het algemeene, dat onvernietigbaar
ia; en de figuur rjjat tot symbool." Dit
schijnt mij wat rhetoriseh uitgedrukt. Het
komt hierop neer, dat ook Zahn iemand la,
die van geen fijn indiridaaele onderschei
dingen weten wil, maar enkel van z.g. typen,
mensehen uit n stuk""; de zoogenaamde
beschrijving (eigenly'b: fantaseering) van zoo
iemand maakt op de onlitteraire massa ge
meenlijk een indruk- van macht en
forschheid. Het doet de .average-reader" goed aan
zjjn arme ziel te lezen van zulke oer-krachten;
het leven komt hem dan gemakkelijker, de
wereld eenvoudiger en beter voor; met den
heer Simons spreekt hy gaarne van figuren
van verwarmende en versterkende kracht".
De heer Simons intnaschen ia zoo verstandig
er by te voegen: wier eenzijdigheid echter
niet nalaat ook haarzalf ta treflen". Dat zou
ik zoo denken, Ea zoo treft"' ook Zihn's
eenzijdigheid, n.l. zyn eenzijdige, ja dikwijls
niet meer dan n-puntige belichting der
personen in zyn boek, ten slotte.,, hemzelf.
De heer Simons neemt Ciari-Marie, Zahn's
hoofdpersoon in den roman van dezen naam,
op onder de tragische heldinnen. Ik kan dat
niet in haar zien. Daarvoor léft deze figuur
van een-en-al stugheid, een en-al bekrompen
stijfhoofdigheid, samengaand alleen meteen
wel ruwe maar daadkrachtige- en warme
menschenli«fde, te weinig voor mij. Het is
wel gemakkelijk voor een schrrjver ieta te
beweren, maar hy moet zich ook doen ge
looven. Tragische helden denk maar weer
eens aan Shakespearel By' hem twijfelt men
nooit. Men wordt gesliren door fa, waarheid
zijner figuren. Ala elke waarachtig: geteekendo
mensch behoeven zy niet te rijzen" (gelyk
pannekpek) maar ajn vanzelf symbool.
Eindigend zjjn voorrede-zegt de heer Simons
nog: Omtrent dézen roman zal, naar ik ver
trouw, irel al heel weinig verschil ontstaan
over de vraag of hij gerekend mag worden
tot de goede lectuu*". Nu j», och jj, dat mag
wel zoo zyn. Goede lectuur..... Niemand zal
er tenminste kwaad nit leeren. Maar ook
goede litteratuur t Neen-neen, hoor, dat niet
precies! Daarvoor is er in dezen roman van
den stoeren bergbewoner te veel onverzette
lijke ... opzettelijkheid, te veel jacht op effect,
te weinig echte natuur, echte., onlogische,
nooit verklaarde menscheljjkheid. O ja, zeker,
veel beter waarschijnlijk dan Eigenhuis, heeft
Zahn begrepen wat hy doen moeat ora boeiend
heid, pakkendheid te brengen in ay'n verhaal!
Althans voor de kinderlijke massa. Het roman
tische is er in bij hem l Geheimzinnige moor
den, sterfgevallen onder stormgeloei, en andere
grove, drakerige motieven genoeg alle vol
strekt onnoodzakeljjk- in het verhaal van Clari
Marie's verdeemoediging, dat van binnen-uit
immers zoo fijintj es ea hoogst belangwekkend
te vertellen geweeat ware.....
Ik zal my', bij., gebrek aan bekendheii met
Zihn's andere romans, geen oordeel over
dezen schryver aanmatigen. Zoo er in het
bovenstaande al iet» van dien aard mocht
schijnen te zyn, ik herhaal: het is alleen de
roman Clari-Marie dio deze meening vormde.
Dit boek ia mjj lang. niet meegevallen. Het
is eentonig, .vaak. baoaal-gemoedelyk en zon
der en-train geschreven,, het heeft een air
van grootheid, maar mist dat ruime, breede
begrip en bovenal (Me hartstochtelijke innig
heid van visie, die-te zamen tot
Krootheidge vee in staat zijn. Hoofdstuk VI eindigt:
Onze Vader dio in de Heoielen zy't", pre
velde ze onder, 't aflalen. D£t was de harts
tocht in Glari-Marie's leven; bidden en God
dienen, en dat overdreef ze wel wat".
Wel komaan l Is het heuseh ?
Overdreefze dat wel wat?-... Ach, ach, ach!... Zoo.
zoo, zoo l ... Ja, >a, ja i...
HERMAN ROBBERS...
1) Uitgegeven door de Maatschappij voor
Goede en Goedkoope Lïc'uur in hare
Nederlandeche Bibliotheek".
2) Uitgegeven door de Maatschappij voor
Goede es Goedkoope Ljctuur ia haar
Wereld Bibliotheek".
T, Place ieröiclit
door een onden ACADEMIEVRIEND.
Het overlyden van Place k wam onverwacht
en trof mij zeer. Een kleine veertien dagen
te voren had ik hem nog gesproken en later
een opgawekten brief van hem ontvangen,
waarin hij zegt mij te willen opzoeken zooals
in vroegere dagen in Utrecht, wanneer hij
maar niet trappen hoefde te klimmen, want
dat kon hy' niet meer, Die studententijd in
Utrecht staat levendig in mijne herinnering.
Er was een kleine kring van medici en
philosophen; tot dien kring behoorde Place even
als Spruyt «beide later Professoren;,
gedeeltelyk ook P. de Boar, later Professor in
Groningen; verder de geniale en artistiek
aangelegde Tnibont, die leeraar werd aan 't
Gymnasium in Arnhem en eenige boekjes
over zielkunde geschreven heeft. Deze kring
had geen bepaalde vergaderingen; men be
zocht elkander op de eenvoudige studenten
kamers dan by een, dan bij een ander. Bij
Spruyk, toen stul. philos., was men gewoon
de meesten der kennissen te ontmoeten. Er
werd natuurlijk gedisputeard ; ie golven vaa
den geest gingen soms hoog; drieste hypo
thesen wisselden af met vernietigende
oordeelen of hartstochtelijke lofredeu c?er
theoriëa en hunne verkondigers. Een
toe