De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 24 september pagina 10

24 september 1911 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

D E- -A M*S .SPÊft D A M M E R W E E K B L AD V O O R N E I) E R i, A K D. Nö. 1787 H£JSJ.ES Een sprookje van Iwam Aknnjan Frapan. (UU hit D*ii4ch.) Er leefde eens in Chenswa een kameeldrg>er, Nasim geheéten. Nasim bent vijf kameelen, vijf groote sterke kameelen, waarvan hfj «er veel hield, omdat sy°hem vele, vele dinaries gekost hadden. Bjjaonder troiceh echter was Kaïim op een van hen, Nar genaamd, waarvoor hjj vijf honderd dinaries betaald had, dat was juist zooveel als voor de vier andere Jennten. , Kar war het hoofd van de karavaan. Hjj liep altijd aan de spits van al *qne kameraden, om lat hu aterker was «n een geheelen kop hooger dan zg. Zacht, brnln haar, teer als dow, bedekte agn reusachtigen kop met groot*, dlepnrarto oogen en tfln sterken, krommen bals, langs weiken Natim aoo gaarne naar boven klauterde om op den hoogev, bultigen rug tusjchen de twee warme boltea «te ep zachte kussens zijn plaatsje te zoeken. Het breede voorhoofd, de korte ooren en de Jaaca «wet van Kar waren versierd met een vijftigtal klingelende belletjes en even zooveel kwasten van verschillende schelgekleorda draden en lapjes. Dim droeg hjj nog de karavaanbel van geslagen koper, die als een omgekeerde emmer «m den breeden, met kralen bezetten riem van «jjn krommen hals mar beneden hing. In plaats van een klepel bengelde er in de bel een sneeuwwit ezelsheupbeen, dat Naaim (pms in het gele «and van de woestijn ge vonden had. .. Zoo getooid «n opgeschikt was Nar een pracht van een kameel en zjjn meester kon niet genoeg zorg aan hem besteden; hy beschouwde hem als «en geschenk van den Almachtige on hy twijfalde-w geen o»geablik aan of hjj had hem gekregen als be looning TOOT eflne groote deugden. Want Nasim was een vroom en geloovig Muzelman, die nimmer zjjn gebeden vergat en tweemaal een bedevaart naar de heilige stad had gedaan. Op zekeren dag, toen de zon achter de aarde begon te verdwijnen en met de sche mering ook de koelte over de zandige vlakte neerzonk, belaadde Nasim zijn vijf kameelen met zware kisten vol kostbare zijde en goud brokaat, deed «jjn avondgebed, maakte het aieh zoo gemakkelijk mogelijk tussehen de ?échte bnlten op Nars rug en trok uit met zijne karavaan. Dan gansenen nacht vervolgde Nasim zjjn tocht door de stille woestijn. De heldere sterren lichtten vriendelijk aan het diepblauwe hemelgewelf en wezen Nasim den wejf. En Nasim loofde Allah en verwonderde zich over de wijsheid van zyne schepping. Het azalshenpbaen had geen rust. By eiken stap van Nar sloeg het tegen de karavaanhei, welke haar dreunend, sterk boe-oem! Ro-omi door de stilte van den nacht over de eindelooie zaadsee deed klinken. Door deze slagen wist Nasim in zijne zoete sluimering, pok zonder de oogen te openen, hoe snel zijne Kameelen lieper». Zeo liepen de groote kameelen op hun zachte, breede hoeven den ganschen nacht achter elkander door de woestijn voort, ge hoorzaam al» kleine kinderer». De koele nacht begon te wijken voor den naderenden dag. De sterren verbleekten en doofden nit, de eene na de andere. De kleine wolkjes in het Oosten begonnen in een gondachtig rood te gloeien. Nasim wreef zich de oogen nit, geeuwde, rekte zijne ledematen uit en keek in de verte. Tot zijne vreugde bespeurde hij reeds de schaduwstre pen van de oase «u dégrauwe toppen van de olijf boomen. Ho-ha hol Ho-ha-hol" klonk zy'ne stem vrooly'k en bemoedigend langs de karavaan Vooruit! Wy ayn er bijna!" Het ezelshenpbeen herhaalde steeds vlug ger zijn Boe-oem! Ro-orn! Maar plotseling stond de geheele karavaan stil, en de bel hield op te luiden. Nasim was zeer verrast. Hij richtte zich in zyne zitplaats op, en zag op het gele zand, dicht voor Nar, eene oude, in elkaar gedoken vrouw zitten. Hé, zeg eens, oudje! Waarom houdt je de karavaan op? G* uit den weg l'1 riep Nasim naar beneden, die daar in de hoogte zat als een Khan op zijn troon. Ach, karavaanleider," antwoordde het oudje, trek Nar op de knieën, stijg af en «oek voor mij mijne naald, ik heb ze in het zand laten vallen en,kan ze niet terugvinden. Ik ben oud, o Naaioa ; Allah ontnacu mg het licht mijner oogen. Gy echter zij t jong, Uwe oogen zijn nog niet versleten door den laat der jaren. Kom omlaag, karavaanbestunrder Nasim, en zoek voor het oude vrouwtje haar eenige naald, want ik moet mij een hemd naaien om mijne naaktheid te bedekken." Wat T' vroeg Nasim, die zijne ooren niet vertrouwde. Terwille van jou nuttelooze naald zou mijn Nar, die groot is als een berg, zich op de knieën neerleggen ? De zware last van ja jaren, oudje, heeft, naar ik mark, niet alleen het licht uit je bogen, maar- ook het verstand uit je hersens verdrever." Ho ha-ho l" riep hij weer en trok aan den ketting.eugel. Nar zette zich in beweging, gevolgd door zyn vier kromhalzige kameraden. Spoedig ging de zwakke, smeekende stem van het oude vrouwtje verloren in het dreunen van de karavaanbe). Om zulk een stomme, verroeste naald een geheele karavaan op te houden," bromde Nasim boos den geheelen weg over tot aan de oase. Ik haast mij, om oor het opgaan der zon de herberg te bereiken, opdat geen harer stralen op my valle, en dan komt zij, ik begrijp niet van waar, met haar naald," sprak Nasim en gleed over Nara hals voor de poort Yftu. de oase op den grond, juist toen de eerste stralen van de zou over de woestijn vielen, Vrooly'k en opgeruimd leidde Naaim zyne kameelen den breeien hof binnen, trok ze op de knieën) maakte de ton ven van da zware kisten los en liep met den tschuwal (een wollen zak) onder den arm om voor de hongerige dieren fijngesneden stroo te halen. Maar toen hij met den gevalden tschuwal op zijn schouder terugkwam, was Nar ver dwenen. Nasim wierp den zak op den grond en keek rond. De hof was leeg. Hy liep vlug door de poort naar.buiten. Als een reusachtige deken spreidde zich de effen gele woestijn voor zyne oogen uit, maar Nar was nergens te zien; het leek wel atoof hjj in de aarde verzonken was. Nasim verloor sgne bezinning en liep rond, zonder te weten, wat hij deed. Of hu lang of kort geloopen heeft, weet ik niet. Zj}n witte talband lakte echter in zijn hals. Het zweet parelde in groote drnppeli op zjjn voorhoofd. Plotseling riet hy aan den kant van den weg een jong meisje met een enafgewerkte Jurk. Zg zccht iets in bet zand. Nasim liep op baar toe. MJjae raster, lief mei-je, heb je mijn kameel niet geiien? M^n trouwe Nar, groot all een berg, met vijftig belletjes en bonte kwasten van fchelgekleorde draden en lappen en beladen met twee zware kisten vol kostbare zijde en goud brokaat?" Als ik vandaag mijn jurk niet naai," sprak het meisje op klagenden toon, dan trouwt AH met een ander. Door mijn haasten heb ik my'n naald in het zand laten vallen en kan ze niet terugvinden. Zoek mijn naald, Nasim." Ik vraag je naar myn kameel, naar myn reuaachtigen Nar met zjjn twee kiêten vol kostbaarheden!" herhaalde Nawn zrjnvraa* nog luider. Heb je mijn kameel niet gezien?" Kyk, juist daar is ze gevallen," en het meisje wees op het zand voor zich, zonder op Natim's woorden te letten. Zoek myn naald voor mij, Nasla." Metajel" schreeuwde Naaim. Mijn Nar, heb je mijn Nar niet gezien? MQn Bar, myn kameel, waarvoor ik vijf honderd dinaries heb betaald l" Wat moet er van mij worden? Wie zal met mij trouwt n, als Ali eene andere neemt?" «prak het meisje met tranen in de oojjen. Och, Nssini, zoek toch naar mijn naald." Nasim zag wel, dat hij van het meisje niets te weten zon komen ea dacht, dat zq haar verstand verloren had. H|j liet haar staan ea ging verder. Of hy lang of kort geloopen heeft, weet ik niet. Maar hij had zijn tulband reeda ver loren en het zweet gutste hem in stralen langs zijn gladgeschoren gelaat en langs zyn hals; de zon goot haar brandende stralen over hem uit. Eensklaps staat de karavaanleider aan den oever van een rivier en ziet een visscher, die iets in het zand zoekt. Naiim liep op hem toe. Muzelman, myn broeder, heb je mijn kameel niet gezien? My'n trouwen Nar, groot als een berg, met vijftig belletjes en met bonte kwasten van achelgaklenrde draden en lappen en baladen met twee zware kisten vol kostbare zijdeen goudbrokaat ?" De visscher antwoordde echter: Ach, karavaanleider Nasim, ik moet voor myn kinderen viich vangen, maar myn net is geccheurd. Nu wilde ik het naaien, maar onverwachts gleed myn naald nit myn vin gers in het natte zand en ik kan ze niet terugvinden. Ach, Nasim, help my myn naald zoeken," Ik vraag je naar myn kameel, naar myn rensachtigen Nar met de twee kisten vol kostbaarheden !" herhaalde Nasim zijn vraat; nog luider. Heb j e myn kam e al niet gezien?" Kyk, juist daar is zij gevallen," en de visscher wees op het natte zand voor zich, zonder op Nasims woorden te letten. Zoek myn naald voor my." Wat heb ik met jou nuttelooze, domme naai i te maken," riep Nasim, buiten zichzelf van boosheid. Myn Nar, heb ja myn Nar niet gezien, waarvoor ik vijfhonderd dinaries heb betaald ?' Zonder visch kan ik niet thuis komen. Och, Nasim, zoek naar myn naald, smeekte de visscher. Nasim zag wel, dat hij van den visscher niets te weten zon komen en dacht, dat deze zyn verstand verloren had. Hy liet hem staan en ging verder. Of hij lang of kort geloopen heeft, weet ik nie*. Thans was de arme Naam nat van het hoofd tot de voeten. De zon stond reeda hoog, en zonder erbarmen wierp zij hare stralen loodrecht op hein neer. Zyn schoe nen had hy ook verloren, en het heete, droge zand brandde aan zijn voeten als een gloeiende plat t. Eensklaps ziet hy een herder. Nasim liep op hem toe. Herder, myn bioader, heb je mija kameel niet gezien? Myn trouwe Nar, groot als een berg, mst vijftig belletjes en met bonte kwasten en schelgekleurde draden en lappen en met twee zware kisten vol dure iijde en goud brokaat?" A.cb, karavaanleider Nasim," antwoordde de herder, die op den grond zat en zyn voet met beide handen vasthield, daar heb ik het ongeluk in een splinter te trappen, en nu kan ik myn kudde niet volgen. Ik wilde den splinter er met mijn naald uittrekken, maar onverwachte gleed zij uit mynhandin het gras en nu is zy niet terug ta vinden. ZDek mijn naald voor mij, Nasim." Ik vraag je naar mijn kameel, naar mijn reuêachtigen Nar met de twee kisten vol kostaaarneden," schreeuwde Kaüm den her der ia het oor. Heb ja mijn kameel niet gezien V' A.ls ik niet bij mijn schapen ben, zuilen da wolven ze zonder twijfel verscheuren,'1 jammerde de heider, zonder op Nisims woor den te letten; zoek naar mijn naald Nasim.?' Jij, stommerik l" schreeuwde Nasim buiten zichzelf van woede, pakte den herder bij de schouders en schudde hem krachtig heen en weer. Mgn Nar, mijn Nar, hoor ja, ik vraag jp, of j 9 myn Nar ook hebt gezien. Mijn kameel, waarvoor ik vijfhonderd dicari«s betaald heb." Kijk, juist daar is zij gevallen," en de herder wees op den grond voor zich, zonder te voelen, dat Nasim hem had beetgepakt ea door elkaar geschud. Ziek mijn tf<a!d," smeekte de herder hem. Nasim zig we), dat hij van den herier niets te weten zou komen en dacht, dat deze zyn verstand verloren had. Hij liet hem zit ten en ging verder. Of hy' lang of kort geloopen beeft, weet niet. De arme karavaan leider voelde, hoe zijn laatste krachten hem begonnen te begeven. De middagton van de woestijn trof als met zweepslagen zijn ongedekt hoofd. Zy'n bloote voeten zonken diep in het gloeiende, droge zand, wat hem het gaan bemoeilijkte. De heete, stoffige lucht verbrandde hem lippen en borst, en zyn lange baard was zoo nat van het ziltige zweet als een spons op den bodem der zee. Plotseling ziet Nasim een oude vrouw met diepgebogen hoofd, die iets in het zand zoekt. Nasim liep op haar toe. ,0, oudje, moe dertje, heb erbarmen met my', luister naar my, zeg mij, heb je myn kameel ook ge zien ? Mijn trouwen Nar, groot als een berg, met vijftig belletjes en met bonte kwasten van schelgekleurde draden en lappen en be laden met twee zware kisten vol kostbaar heden? Mijn trouwe Nar, waarvoor" ik vijf honderd dinaries bataa'd beb ? O, zeg het my l" Zoek mijn naald, o, Nasim, want ik moet mijn hemd Baaien, om mijn naaktheid te bedekken," gaf de oude hem ten antwoord. By' het hooren van de se stem werd Nasim door schrik en ontzetting bevangen en hij viel bewusteloos op het gloeiende zand. En toen droomde Nasim het volgende: Vlak voor hem stond Nar, zyn beminde kameel met de zware kisten vol kostbare egde en goudbrokaat. Nasi m strekt e zy'n hand nit en juist wilde hy Nar aan den teugel vatten, toen plotseling een kleine dunne naald uit ds aarde te voorschijn komt, en de groote kameel, hoog als een berg, en de zware kisten in haar schaduw doet vsrdwijnen. Naam wil de naald wegschuiven. H (j wil ze uit de aarde trekk. n, hij pakt ze met een hand beet, met beide handen, maar de naald ia niet te bswegev. Zy staat vast, alsof zy betooverd is. Een groote menigte volk ky'kt daarbij toe, maar niemand wil hem helpen. Naaim smeekt, weent, allen gaan hem voorby als hoorden c f zagen zy niets. Nu staat voor hem zyn lieve, stokoude, reeds lang gestorven moeder, wier sterfelijk omhulsel hy' naar het heilige Mekka gebracht heeft om het daar aan de aarde toe te ver trouwen. Nasim strekte zyn handen naar z'jn moeder nit. O, myn moeder, myn lieve moeder! De toorn van den schepper der wereld heef t uw ongelukkigen zoon getroffen endekinderen Adams keeren my den rug toe. Niemand, niemand wil my' helpen, om myn trouwen Nar met de twee kisten vol kostbaarheden te vinden." Het oudje zag hem streng en onafgewend aan en sprak : O, karavaanleider Nasim, hoe kun je van de menschen verlangen, dat zij met hun dageljjksche beslommeringen naar je kameel zoeken, terwijl jy ze'f, ca een ganschen nacht gerust te hebben, je hulp weigerde tan een on ie, blinde vreuw? Je weigerde voor haar een naai i van den grond op te rapen. O, karavaanleider Nasim, groot is je- zonde, en rechtvaardig de straf des «shoppers." Nasim viel voor zyn moeder op de knieën en weende bitter. Moeder, o myn moeder," snikte bij, het hoofd naar den grond buigende, teven dagen en zeven nachten zal ik heete asch op mrjn hoofd strooien, Zeven dagen en zeven nachten lang zal ik Allah, den almachtige,, onafge broken smeeker, dat hy my myn groote zonde moge vergeverv' Hy zal ze je niet vergeven," antwoordde het oudje. Moeder, o, myn moeder, ik zal barrevoets en met ongedekten hoofde door de brandende woestyn naar het hbilige graf gaau en my daar veertig dagen en veertig nachten lang heete asch op het hoofd strooier. Veertig dagen en veertig nachten zal ik vasten en Allah, den almachtige, onafgebroken smeaken, dat hy my myn groote zonde moge vargeven." Hy zal ja niet vergeven, karavaanleider Nasim. Je gebeden en je vasten zouden de schaal van je zonden even veel lichter maken, als een lepel met zoaten honig de ziltheid der zee vermindert," antwoordde de oude. Moeder, o moeder!1' smeekte Nasim in vertwijfeling, en reet zich zijn borst en zyn gelaat met de nagels open en sloeg zyn hoofd tegen den harden bodem Zsg mij, o moecUr, wat moet ik doen? Wat moet uw zoon volbrengen, opdat de schepper der werelden hem zijn zware zonde moge ver geven?" Mijn zoon, mijn eenige, lieve jongen," hoorde Nasim een zachte, liefelijke stem zeggen, wek raar de naald van den naaste, zooals je zaar je kameel gezocht hebt, en je groote zonde zal j 3 vergeven worden en geen menschenkini zal je den rug toekeereu. Groot is de schepper der werelden en onmetelijk zyn barmhartigheid.1' En het oudje verdweer. Toen Nasim tot zich zelve kwam en op stond, schitterde nog slechts da bovenste rand van de zon boven de horizon a!s de koperen halve maan op eene verwijderde moskee. Nasim liet zyn hoo'd op de borst zinken en ging op weg om den herder, den visscher en het meisje te zoeken, maar rondom hem. was het eensaam en verlaten als altijd, en op de eindelooze, gele vlakte was niets te zien. Toen begreep Naaim, dat de groote profeet hem in verschillende gestalten verschenen was, en zyn rug kromde zich nog meer ter aarde. Piolsaling klonk het hem welbekende, dreunende Boe-oem-Ro-om! in lan^e golven door de stille avondlucht. Nasim hief zyn hoofd op en zag voor zich de poort van de oase, Hij liep den kant uit, vanwaar het ge luid kwam en toen hij den hoek van den muur was omgeslagen, zag hij tot zijne onuitsprekelijke vreugde zyn verloren Nar, groot als een berg, en beladen met twee zware kisten kostbaarheden, voor zich staar». Hij graasde rustig de distels onder ds olijfboomen, en de njftig belletjes klingelden liefelijk met ailveren klank. Nasim viel vol dankbaarheid op de knieën en riep uit: Rechtvaardig zijn uwe streffan, o Schepper der Werelden, en onmetelijk is uwe barmhartigheid!" Toen drong opnieuw de liefelijke stem tot hem door: , Zoek naar de naald van den naaste, zooalaje naar js kameel gezDcht hebt!" En de vocntige schemering omhulde de aarde, en een onzichtbare hand ontstak de lichtjes aan don Hemel. Zoo ZIJD tr, NA 'T As TI ALKoriOL-CoNC.p.ES, 's Avonds na afloop van't Drankweercorigre?, Op 't ploin, voor den Kurhausbar, Daar tag ik mijn ouden vriend weer terug, Voor 't eerst, na zeventien jaar. Eerwaardig en deftig zag hij er uit (Hy is plattelands predikant), Maar hartelijk, by'na studentikoos, Reikt' hy' me de vleezige hand. Xog blonk in zijn oogen het oude vuur En ook klonk nog zijn stem vol en blij. Wie zong er het Edite, Bibite" Ooit schooner en breeder dan hij? Kom, Eei ik, laat ons hier naar binnengaan En onder een glas Rijnschen wijn Herdenken den gewezen studententijd i Neen vriend," sprak hij, dat kan niet zy'n." Hij pakte ml] bij den knoop vai mijn jas En zag mij doordringend aan t En zei met heldhaftigheid in zi|n stem: .Met den wijn heb ik afgedaan." Zie vriend, ik kom juist van 'tf Dwnkweer> [fcongres, De Blauwe Enoo? brandt opi mijn borst l Weg met den wijn" moet ook jrfnw leuze zijn Sa bovendien heb ik geen dor «t." Wijn is als satan, eerst lokkend en zoet, Maar heeft hij je, bitter als gal. Wijn schaadt je hersens, je vleeech en je bloed, De goedkoopere soorten vooral." Wyn dat is alkohol, alkohol wyn, Alkohol dat is da pest l Wat wordt er niet met champagne geknoeid ? Pommery smaakt nog het bes*-." De a'kohol sleurt manig man naar de kroeg, En doodt de gezelligheid thuis, Een man van karakter drinkt dan ook nooit, Zyn flsscbje Pomtnard bnitenshuip." Kind'ren, door alkoholisten verwekt, Worden meestal icioot. ilkohol werkt tot in 't vierde ?geslacht, Bly'f «Jus vrijgezel tot je dood." Weg met den alkohol!" riep hy vol vuur En rukte de knoop van myn jas... Toen wist ik beslist dat mijn oude viiend Niet ireinip, maar zér dronken was. Hiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim B. I. STOUBI. III IU III Illllll Open brief aan de Directie van den Landbouw, Eanige dagen, nadat ik hetzelfde nieuws reeds in de N. S. Courant gelezen had, ont ving ik ook vanwege de Directie van den landbouw eene'circulaire, waarin werd mede gedeeld, dat voor de Nederlandsche veeartsen aan 's Rgksseruminrichtirjg vanaf 22 Mei werd verkrijgbaar gesteld een nieuwe voorbehoedende entstof tegen de vlekiiekte, welke stof Propbylactina genaamd was; werkelijk een veelbelovende naam l Telephonisch ver nam ik van dr. Lonrens dat die stof g»ed betrouwbaar was, en vroeg daarop voor 103 varkens stof aan. Op 29, 30 en 31 Mei entte ik volgens het voorschrift in Steenbergen 88 stuks met Propbylactine, en op 2 Juni met eene tweede zending 69 stuks in NieuwVosmeer. Terwijl ik daarmede bezig was kwam van meerdere personen nit Steen bergen bericht, dat hunne geënte varkens ziek waren geworden, in 'c geheel 20 stuks, dus bijna 25 procent. Deze heb ik toen her haaldelijk vlekziekteserum ingespoten, maar toch stierven er nog vijf, terwyl van de andere er enkele achter bieren in groai, tot op heden toe. Dan volgenden dag zond ik een der ge storven dieren naar de Ryssseruminrichting, en stelde tevens in een persoonlijk telephonisch gesprek den directeur dier inrichting op de hoogte van hetgeen voorgevallen was, en verzocht hem tevens een onderzoek ter plaatse te doen instellen. In datzelfde gesprek mocht ik van dr. Poeh de mededeeling ont vangen, dat eene vergissing van de zy Je der serumioiicbting onmogelijk was, waartegen over van mijne zijde de opmerking gemaakt werd, dat ook bij de enting geen fout be gaan was. ffit opjezonden varken U'.ek te zijn gestorven aan vltkiitkte. Dan 4an Juni is daarop door dr. van den Akker een plaatselijk onderzoek ingesteld, jk zijne msenicg was dat do ziektegevallen moesten worden toegeschreven aan de entstof. Op 5 en 6 Juni kreeg ik uit Nieiw-Vos meer verschillende berichten ontrent ziek geworden varkens, in 't geheel een 30 tal, waarvan 15 stierven, in weerwil van ver scheidene seruminjecties. Ik stelde onmiddellijk de serur-inrichting met deze gevallen iu kennis, waarop oprieuw dr. v. d. Akker ter onderzoek naar hier kwam, die liever een ander in de gelegen heid had gesteld gezien, om o?er deze zaak ook zyn oordeel uit te spreken. Dr. v. d. Akker nam materiaal van 2 ge storven varkens mede, terwijl ik zelf er ook nog een opzond. Het eerste bleek vltkziekte bacillen te be vatten, terwijl ik den 12 Juni do varraajende tijding ontving, dit hst doo-Je varken ge storven was aan slreptosoccen septicaemie. Ean den volgenden dag opgezonden gestorven varken bleek weer aan vlekziekte te hebben ge'eier. Oak controle-proeven heb ik gedaan en wel in het R. K. Gasthuis, alhier, waar ik 16 varkens entte, 8 met ferun en cultuur en S met piofhylactine. DJ eerste bleven a'.le ge.ond, terwijl de laatste na 5 a 6 weken successievelijk alle de vlekziekte kregea. Eensdeels heb ik dos de ervaring opge daan, dit prophylactins nrulent kan zijn wat uit de verschillende ziekte gevalten na de en ting blijkt; anderdeels dat de voorbehoedende enting ook wei eens geheel ontbreken kan (vandaar zeker de mooie naatnl) Keeds bij het eerste bezoek van dr. v. ('. Akker had ik er bij dezen op aangedrongen om dr. Poels te verzoeken de geleden schade te doen vergoeden en telkens wacneer ik hierop verder aandrong of nadere inlichtin gen daaromtrent vroeg, kreeg ik ten antwoord, dat dat wel in Oida zou koaie?. Intusschen besloot de Boarenbond te Xieuw-Vosmeer een oaderzoek te doen irstellen door een des kundige met meieweten van dr. Poels, waarbij hun oog was gevallen op prtf. De Jone. Toen ik echter den 14 Jen Juni door dr. Lourens werd opgebeld en hij mededeelde, dat hij -.'.on komen, ten einde de schade op te nomen, heb ik dat verdere onderzoek af geraden, in de maeuing dat nu de zaak be klonken w 83. Den volgenden dag is de opname der echade geschied en irkef.de dr. Lourens dat de ziekte en sterfgevallen te wij/ei uriren aan de entstof, De verechiHocde belaLghebbenden waren EU gerustgesteld, maar toen ze niets meer hoor den van de zaak, werd ik weer aanhoudend lastig gevallen met ds vraag of ik er dan niet voor kon zorgen, dat de uitbetaling dan toch eindelijk geschiodde. Door een ingezonden stak in een plaatselijk blad, waarin ik de zaak uiteenzette, on als mijn meening te kennen gaf, dat de belanghebbenden gerust konden zijn, heb ik dezen toen weer gekalmeerd. Toen heb ik dan loop vaa zaken maar afgewacht, hoewel niet altyd even rustig, totdat ik den San Augustus de Saruminrichting nogmaals opbelde en met dr. Poels per soonlijk in gesprek kwam. Ik vroeg hem in welk stadiam de zaak verkeerde, of er eindelijk zon worden uitbetaald, want dat wq het er over eens konden zijn, dat de geheele ge schiedenis te wijten was aan de prophylactin»en deelde hem mede, dat ik er een verba zende hoop last «n narigheid mee had. Hei antwoord luidde, dat het hen n:eti kon gehelen of ik er narigheid mee had. Dit w»s voor mij voldoende om d-. Poels te bedanken voor zyn onderhoud ea af te beller. Esn aantal nog toegesmoiten bniijes met propbylactine zond ik ter onderzoek naar een deskundige, wiens be rpegdheid in deze, zelf» door de Rjjkssernminricm'ing, niet in twijfel zal getrokken worden, en deze deelde mij: schriftelijk mede, dat in twee der toegcztndtn bwjt» proptiylavtine levende virulente itrrptococeen werden gevonden. Die streptococden septicaemie" waaraan het eene varken zon gestorven zyn, is me nu geen raadsel meer, nu weet ik tenminste, waai die streptococcen vandaan kunnen komen, al is er dan cok aan de Sernmimichting geen vergissing mogelijk (alleen gewone menectien kunnen zich wel eens vergissen). Al mogen nu den hoogge leerden heer J. Poels de last en onaange naamheden, die een practiseerend veearts van een dergelijke onmogelijke vergissing?' ondervindt, niets kunnen. schelen, het zal Z.F.Gal. toch zeker wel belang ie boezemen (tenminste dat hoop ik) te veten, dat aan de onfeilbare inrichting wel eens onzuiver» engste oen worden afgeleverd. Dat een nieuw middel eerst beproefd móet worden spreekt van zelf, maar dat de» veeart jen hy hunne experimenten een inhooge mate 'irnlente stof verstrekt wordf, "heeft tengevolge: ;»1. dat de enting in miscrediot geraakt. 2. de veearts de schuld krijgt en daardoor schade lijdt, T o ar al als je dan een collega i de buurt aebt, die den eigenaars vertelt dat de slechte gevolgen ontstaan, doordat ja d» varkens achter de ooren ent, terwyl hy (die collegiale collega) ze tusschen de schenkelhuid inspuit, zooals het dan ook eigenlijk behoort (II). Wat betreft het verzoek cm'Ecbadeloosstellirg door de betrokken landbouwers aan den Minister van Lundbouw, Handel ea Nijverheid gericht, mij dunkt, dat de billijk heid eischt, dat hieraan wordt voldaan. Steenbergen, 15 September 1911. A. v. D. SAKDE, Veearts Wy dïukken deze open brief af om op onderzoek aan te dringen. Indien inderdaad vee-artsen in hun goeden raam, en vee eigenaars in hun fiaantiën schade hebben geleden door een fout van een Rijksinstelling, behoort het Rijk die moreele en die financieele schade te herstellen: door erkenning van haar fout en door vergoeding van geleden geldei ijk verlies. Eea aanTal on ie Amstertee UniTersiteit In Der Tag" (A.u?gabe A. nr. 208) komt een artikel voor van de bekende Professor in de geschiedenis aan de Universiteit Freiburg i. B. Dr. Von Belor. Dit artikel is een bijdrage tot de disknssie, die in Daitschland ontstaan is naar aanleiding van het plan, om de vele daitse hogescholen met n te ver meerderen en wel in Frankfort a. M.,. De Professor behandelt de vraag, in welke mate aan de stal Frankfort aandeel in het beheer der te stichten universiteit toe te kennen is. De opzet is namelik, om in Frankfort een steielike hogeschool te stichter. Von Below onderzoekt jaridies of deze op:et binnen de omlijsting der praiaiese wetgevfng op de hogeecho'.en te volvoeren ie. Het resultaat van dit onderzoek kan ons hier onverschillig laten. Al een op i koiklusie zy de aan dacht gevestigd. Von Balow verklaart, dat hij geheel instemt met de opinie van de Professor in de s'aathuishondkunde aan de univere'teit Gö'tingen, G. Cohn. Genoemde docent ontwikkelde zy'n mening in een artikel: Stifturjgs- und Staatsnniversi'ü'e", versche nen in de Internationale Wochenschrift"' (13 Mei 1911). Hij beproeft daarin het be* wijs te laveren, dat alleen staatsbeheer vol doende waarborg geef:, voor de ons.fb.ankelikheid dar hogescholen. Von Below zelf knoopt aan die bewijsvoering het volgende zinnetje vast: Den von ihm angefürteit Bal^een möchte ich noch das Beispiel von Amshrdam hinjufüzen: die Erfahrungen mit dieser slaidschen TTniversifiit nnl dem Einflass s'iiltischer Kreise suf die Basetzung der Profeseuren laden kemeswegs zu einer Wiederholnng des Experi aents ein." In deze wo arden ia een regelrec te aanval op de wetenschappelike en maatschappelike ocafhankfilikheid der amsterdamse universi teit opgesloter. De professor geeft geen spoor van een bewijs. Niet zeer wetenschappelik beroept bij zich allean op die E'fahrungen", zonder dia ervarinsen ook maar in het minst te PEC'fiserer. Of ia de professor misschien van mening, dat die ervaringan aan Jan en alleman bekend zijn ? Da aanval, die het aanzien van de Amsterdamse universiteit w. i. zér schaadt, geschiedde openlik in Der Tag" en ean afweer volgde niet. Misschien voelt een der amsterdanse Pro fessoren cf Kuratoren zich «eroepen in Der Tag" die aan?al af te slaan en de Erfahrungen", waarop Von Balow zich Deroept, in het.juiste licht te stelles. Misschien volgt in dit weekblad een af weer. Ondergetekende zal dan niet in gebreke blij ?en n de lezers van Der Tag" a Von Below met die even tuele afweer in kennia te ateïlen. Amsterdam heeft een wetenschap pelike naam op te houden en moet'altyd trots kun nen zijn op de onafhankelikheid van zijn beroemde universiteit. M. i. is het niet goed aanvallen op die orafhankelikheid met op getrokken schouders voorbij te *_aaB, wijl dan hst gevaar nist denkbeeldig is, dat bij de aanvallers en bij hen, die van de aanval m ta namen, de mening zich vastzet: Qai tacei", consentiri vidstur. WENZEL FRANKEMÖLI.E.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl