Historisch Archief 1877-1940
D E- -A M*S .SPÊft D A M M E R W E E K B L AD V O O R N E I) E R i, A K D.
Nö. 1787
H£JSJ.ES
Een sprookje van Iwam Aknnjan Frapan.
(UU hit D*ii4ch.)
Er leefde eens in Chenswa een
kameeldrg>er, Nasim geheéten. Nasim bent vijf
kameelen, vijf groote sterke kameelen, waarvan
hfj «er veel hield, omdat sy°hem vele, vele
dinaries gekost hadden.
Bjjaonder troiceh echter was Kaïim op een
van hen, Nar genaamd, waarvoor hjj vijf
honderd dinaries betaald had, dat was juist
zooveel als voor de vier andere Jennten. ,
Kar war het hoofd van de karavaan. Hjj
liep altijd aan de spits van al *qne kameraden,
om lat hu aterker was «n een geheelen kop
hooger dan zg. Zacht, brnln haar, teer als
dow, bedekte agn reusachtigen kop met
groot*, dlepnrarto oogen en tfln sterken,
krommen bals, langs weiken Natim aoo
gaarne naar boven klauterde om op den
hoogev, bultigen rug tusjchen de twee warme
boltea «te ep zachte kussens zijn plaatsje te
zoeken.
Het breede voorhoofd, de korte ooren en
de Jaaca «wet van Kar waren versierd met
een vijftigtal klingelende belletjes en even
zooveel kwasten van verschillende
schelgekleorda draden en lapjes.
Dim droeg hjj nog de karavaanbel van
geslagen koper, die als een omgekeerde emmer
«m den breeden, met kralen bezetten riem
van «jjn krommen hals mar beneden hing.
In plaats van een klepel bengelde er in de
bel een sneeuwwit ezelsheupbeen, dat Naaim
(pms in het gele «and van de woestijn ge
vonden had.
.. Zoo getooid «n opgeschikt was Nar een
pracht van een kameel en zjjn meester kon
niet genoeg zorg aan hem besteden; hy
beschouwde hem als «en geschenk van den
Almachtige on hy twijfalde-w geen
o»geablik aan of hjj had hem gekregen als be
looning TOOT eflne groote deugden. Want
Nasim was een vroom en geloovig Muzelman,
die nimmer zjjn gebeden vergat en tweemaal
een bedevaart naar de heilige stad had gedaan.
Op zekeren dag, toen de zon achter de
aarde begon te verdwijnen en met de sche
mering ook de koelte over de zandige vlakte
neerzonk, belaadde Nasim zijn vijf kameelen
met zware kisten vol kostbare zijde en goud
brokaat, deed «jjn avondgebed, maakte het
aieh zoo gemakkelijk mogelijk tussehen de
?échte bnlten op Nars rug en trok uit met
zijne karavaan. Dan gansenen nacht vervolgde
Nasim zjjn tocht door de stille woestijn. De
heldere sterren lichtten vriendelijk aan het
diepblauwe hemelgewelf en wezen Nasim
den wejf.
En Nasim loofde Allah en verwonderde
zich over de wijsheid van zyne schepping.
Het azalshenpbaen had geen rust. By eiken
stap van Nar sloeg het tegen de karavaanhei,
welke haar dreunend, sterk boe-oem! Ro-omi
door de stilte van den nacht over de
eindelooie zaadsee deed klinken. Door deze slagen
wist Nasim in zijne zoete sluimering, pok
zonder de oogen te openen, hoe snel zijne
Kameelen lieper».
Zeo liepen de groote kameelen op hun
zachte, breede hoeven den ganschen nacht
achter elkander door de woestijn voort, ge
hoorzaam al» kleine kinderer».
De koele nacht begon te wijken voor den
naderenden dag. De sterren verbleekten en
doofden nit, de eene na de andere.
De kleine wolkjes in het Oosten begonnen
in een gondachtig rood te gloeien. Nasim
wreef zich de oogen nit, geeuwde, rekte zijne
ledematen uit en keek in de verte. Tot zijne
vreugde bespeurde hij reeds de schaduwstre
pen van de oase «u dégrauwe toppen van
de olijf boomen.
Ho-ha hol Ho-ha-hol" klonk zy'ne stem
vrooly'k en bemoedigend langs de karavaan
Vooruit! Wy ayn er bijna!"
Het ezelshenpbeen herhaalde steeds vlug
ger zijn Boe-oem! Ro-orn! Maar plotseling
stond de geheele karavaan stil, en de bel
hield op te luiden. Nasim was zeer verrast.
Hij richtte zich in zyne zitplaats op, en zag
op het gele zand, dicht voor Nar, eene oude,
in elkaar gedoken vrouw zitten.
Hé, zeg eens, oudje! Waarom houdt je
de karavaan op? G* uit den weg l'1 riep
Nasim naar beneden, die daar in de hoogte
zat als een Khan op zijn troon.
Ach, karavaanleider," antwoordde het
oudje, trek Nar op de knieën, stijg af en
«oek voor mij mijne naald, ik heb ze in het
zand laten vallen en,kan ze niet terugvinden.
Ik ben oud, o Naaioa ; Allah ontnacu mg het
licht mijner oogen. Gy echter zij t jong, Uwe
oogen zijn nog niet versleten door den laat
der jaren. Kom omlaag, karavaanbestunrder
Nasim, en zoek voor het oude vrouwtje haar
eenige naald, want ik moet mij een hemd
naaien om mijne naaktheid te bedekken."
Wat T' vroeg Nasim, die zijne ooren niet
vertrouwde. Terwille van jou nuttelooze
naald zou mijn Nar, die groot is als een berg,
zich op de knieën neerleggen ? De zware last
van ja jaren, oudje, heeft, naar ik mark, niet
alleen het licht uit je bogen, maar- ook het
verstand uit je hersens verdrever."
Ho ha-ho l" riep hij weer en trok aan den
ketting.eugel.
Nar zette zich in beweging, gevolgd door
zyn vier kromhalzige kameraden. Spoedig
ging de zwakke, smeekende stem van het
oude vrouwtje verloren in het dreunen van
de karavaanbe).
Om zulk een stomme, verroeste naald een
geheele karavaan op te houden," bromde
Nasim boos den geheelen weg over tot aan
de oase. Ik haast mij, om oor het opgaan
der zon de herberg te bereiken, opdat geen
harer stralen op my valle, en dan komt zij,
ik begrijp niet van waar, met haar naald,"
sprak Nasim en gleed over Nara hals voor
de poort Yftu. de oase op den grond, juist
toen de eerste stralen van de zou over de
woestijn vielen,
Vrooly'k en opgeruimd leidde Naaim zyne
kameelen den breeien hof binnen, trok ze
op de knieën) maakte de ton ven van da
zware kisten los en liep met den tschuwal
(een wollen zak) onder den arm om voor de
hongerige dieren fijngesneden stroo te halen.
Maar toen hij met den gevalden tschuwal
op zijn schouder terugkwam, was Nar ver
dwenen. Nasim wierp den zak op den grond
en keek rond. De hof was leeg. Hy liep vlug
door de poort naar.buiten.
Als een reusachtige deken spreidde zich
de effen gele woestijn voor zyne oogen uit,
maar Nar was nergens te zien; het leek wel
atoof hjj in de aarde verzonken was.
Nasim verloor sgne bezinning en liep rond,
zonder te weten, wat hij deed. Of hu lang
of kort geloopen heeft, weet ik niet. Zj}n
witte talband lakte echter in zijn hals. Het
zweet parelde in groote drnppeli op zjjn
voorhoofd.
Plotseling riet hy aan den kant van den
weg een jong meisje met een enafgewerkte
Jurk. Zg zccht iets in bet zand.
Nasim liep op baar toe. MJjae raster, lief
mei-je, heb je mijn kameel niet geiien?
M^n trouwe Nar, groot all een berg, met
vijftig belletjes en bonte kwasten van
fchelgekleorde draden en lappen en beladen met
twee zware kisten vol kostbare zijde en goud
brokaat?"
Als ik vandaag mijn jurk niet naai," sprak
het meisje op klagenden toon, dan trouwt
AH met een ander. Door mijn haasten heb
ik my'n naald in het zand laten vallen en
kan ze niet terugvinden. Zoek mijn naald,
Nasim."
Ik vraag je naar myn kameel, naar myn
reuaachtigen Nar met zjjn twee kiêten vol
kostbaarheden!" herhaalde Nawn zrjnvraa*
nog luider. Heb je mijn kameel niet gezien?"
Kyk, juist daar is ze gevallen," en het
meisje wees op het zand voor zich, zonder
op Natim's woorden te letten. Zoek myn
naald voor mij, Nasla."
Metajel" schreeuwde Naaim. Mijn Nar, heb
je mijn Nar niet gezien? MQn Bar, myn
kameel, waarvoor ik vijf honderd dinaries
heb betaald l"
Wat moet er van mij worden? Wie zal
met mij trouwt n, als Ali eene andere neemt?"
«prak het meisje met tranen in de oojjen.
Och, Nssini, zoek toch naar mijn naald."
Nasim zag wel, dat hij van het meisje niets
te weten zon komen ea dacht, dat zq haar
verstand verloren had. H|j liet haar staan
ea ging verder.
Of hy lang of kort geloopen heeft, weet
ik niet. Maar hij had zijn tulband reeda ver
loren en het zweet gutste hem in stralen
langs zijn gladgeschoren gelaat en langs zyn
hals; de zon goot haar brandende stralen
over hem uit.
Eensklaps staat de karavaanleider aan den
oever van een rivier en ziet een visscher, die
iets in het zand zoekt.
Naiim liep op hem toe. Muzelman, myn
broeder, heb je mijn kameel niet gezien?
My'n trouwen Nar, groot als een berg, met
vijftig belletjes en met bonte kwasten van
achelgaklenrde draden en lappen en baladen
met twee zware kisten vol kostbare zijdeen
goudbrokaat ?"
De visscher antwoordde echter: Ach,
karavaanleider Nasim, ik moet voor myn
kinderen viich vangen, maar myn net is
geccheurd. Nu wilde ik het naaien, maar
onverwachts gleed myn naald nit myn vin
gers in het natte zand en ik kan ze niet
terugvinden. Ach, Nasim, help my myn naald
zoeken,"
Ik vraag je naar myn kameel, naar myn
rensachtigen Nar met de twee kisten vol
kostbaarheden !" herhaalde Nasim zijn vraat;
nog luider. Heb j e myn kam e al niet gezien?"
Kyk, juist daar is zij gevallen," en de
visscher wees op het natte zand voor zich,
zonder op Nasims woorden te letten. Zoek
myn naald voor my."
Wat heb ik met jou nuttelooze, domme
naai i te maken," riep Nasim, buiten zichzelf
van boosheid. Myn Nar, heb ja myn Nar
niet gezien, waarvoor ik vijfhonderd dinaries
heb betaald ?'
Zonder visch kan ik niet thuis komen.
Och, Nasim, zoek naar myn naald, smeekte
de visscher.
Nasim zag wel, dat hij van den visscher
niets te weten zon komen en dacht, dat deze
zyn verstand verloren had. Hy liet hem staan
en ging verder.
Of hij lang of kort geloopen heeft, weet
ik nie*. Thans was de arme Naam nat van
het hoofd tot de voeten. De zon stond reeda
hoog, en zonder erbarmen wierp zij hare
stralen loodrecht op hein neer. Zyn schoe
nen had hy ook verloren, en het heete,
droge zand brandde aan zijn voeten als een
gloeiende plat t.
Eensklaps ziet hy een herder.
Nasim liep op hem toe. Herder, myn
bioader, heb je mija kameel niet gezien?
Myn trouwe Nar, groot als een berg, mst
vijftig belletjes en met bonte kwasten en
schelgekleurde draden en lappen en met
twee zware kisten vol dure iijde en goud
brokaat?"
A.cb, karavaanleider Nasim," antwoordde
de herder, die op den grond zat en zyn voet
met beide handen vasthield, daar heb ik
het ongeluk in een splinter te trappen, en
nu kan ik myn kudde niet volgen. Ik wilde
den splinter er met mijn naald uittrekken,
maar onverwachte gleed zij uit mynhandin
het gras en nu is zy niet terug ta vinden.
ZDek mijn naald voor mij, Nasim."
Ik vraag je naar mijn kameel, naar mijn
reuêachtigen Nar met de twee kisten vol
kostaaarneden," schreeuwde Kaüm den her
der ia het oor. Heb ja mijn kameel niet
gezien V'
A.ls ik niet bij mijn schapen ben, zuilen
da wolven ze zonder twijfel verscheuren,'1
jammerde de heider, zonder op Nisims woor
den te letten; zoek naar mijn naald Nasim.?'
Jij, stommerik l" schreeuwde Nasim buiten
zichzelf van woede, pakte den herder bij de
schouders en schudde hem krachtig heen en
weer. Mgn Nar, mijn Nar, hoor ja, ik vraag
jp, of j 9 myn Nar ook hebt gezien. Mijn
kameel, waarvoor ik vijfhonderd dicari«s
betaald heb."
Kijk, juist daar is zij gevallen," en de
herder wees op den grond voor zich, zonder
te voelen, dat Nasim hem had beetgepakt
ea door elkaar geschud. Ziek mijn tf<a!d,"
smeekte de herder hem.
Nasim zig we), dat hij van den herier
niets te weten zou komen en dacht, dat deze
zyn verstand verloren had. Hij liet hem zit
ten en ging verder.
Of hy' lang of kort geloopen beeft, weet
niet. De arme karavaan leider voelde, hoe zijn
laatste krachten hem begonnen te begeven.
De middagton van de woestijn trof als met
zweepslagen zijn ongedekt hoofd. Zy'n bloote
voeten zonken diep in het gloeiende, droge
zand, wat hem het gaan bemoeilijkte. De
heete, stoffige lucht verbrandde hem lippen
en borst, en zyn lange baard was zoo nat
van het ziltige zweet als een spons op den
bodem der zee. Plotseling ziet Nasim een oude
vrouw met diepgebogen hoofd, die iets in
het zand zoekt.
Nasim liep op haar toe. ,0, oudje, moe
dertje, heb erbarmen met my', luister naar
my, zeg mij, heb je myn kameel ook ge
zien ? Mijn trouwen Nar, groot als een berg,
met vijftig belletjes en met bonte kwasten
van schelgekleurde draden en lappen en be
laden met twee zware kisten vol kostbaar
heden? Mijn trouwe Nar, waarvoor" ik vijf
honderd dinaries bataa'd beb ? O, zeg het my l"
Zoek mijn naald, o, Nasim, want ik moet
mijn hemd Baaien, om mijn naaktheid te
bedekken," gaf de oude hem ten antwoord.
By' het hooren van de se stem werd Nasim
door schrik en ontzetting bevangen en hij
viel bewusteloos op het gloeiende zand.
En toen droomde Nasim het volgende:
Vlak voor hem stond Nar, zyn beminde
kameel met de zware kisten vol kostbare
egde en goudbrokaat. Nasi m strekt e zy'n hand
nit en juist wilde hy Nar aan den teugel
vatten, toen plotseling een kleine dunne
naald uit ds aarde te voorschijn komt, en de
groote kameel, hoog als een berg, en de
zware kisten in haar schaduw doet
vsrdwijnen. Naam wil de naald wegschuiven. H (j
wil ze uit de aarde trekk. n, hij pakt ze met
een hand beet, met beide handen, maar de
naald ia niet te bswegev. Zy staat vast, alsof
zy betooverd is. Een groote menigte volk
ky'kt daarbij toe, maar niemand wil hem
helpen. Naaim smeekt, weent, allen gaan hem
voorby als hoorden c f zagen zy niets.
Nu staat voor hem zyn lieve, stokoude,
reeds lang gestorven moeder, wier sterfelijk
omhulsel hy' naar het heilige Mekka gebracht
heeft om het daar aan de aarde toe te ver
trouwen.
Nasim strekte zyn handen naar z'jn moeder
nit. O, myn moeder, myn lieve moeder!
De toorn van den schepper der wereld heef t
uw ongelukkigen zoon getroffen endekinderen
Adams keeren my den rug toe. Niemand,
niemand wil my' helpen, om myn trouwen
Nar met de twee kisten vol kostbaarheden
te vinden."
Het oudje zag hem streng en onafgewend
aan en sprak : O, karavaanleider Nasim, hoe
kun je van de menschen verlangen, dat zij
met hun dageljjksche beslommeringen naar
je kameel zoeken, terwijl jy ze'f, ca een
ganschen nacht gerust te hebben, je hulp
weigerde tan een on ie, blinde vreuw? Je
weigerde voor haar een naai i van den grond
op te rapen. O, karavaanleider Nasim, groot
is je- zonde, en rechtvaardig de straf des
«shoppers."
Nasim viel voor zyn moeder op de knieën
en weende bitter.
Moeder, o myn moeder," snikte bij, het
hoofd naar den grond buigende, teven dagen
en zeven nachten zal ik heete asch op mrjn
hoofd strooien, Zeven dagen en zeven nachten
lang zal ik Allah, den almachtige,, onafge
broken smeeker, dat hy my myn groote
zonde moge vergeverv'
Hy zal ze je niet vergeven," antwoordde
het oudje.
Moeder, o, myn moeder, ik zal barrevoets
en met ongedekten hoofde door de brandende
woestyn naar het hbilige graf gaau en my
daar veertig dagen en veertig nachten lang
heete asch op het hoofd strooier. Veertig
dagen en veertig nachten zal ik vasten en
Allah, den almachtige, onafgebroken smeaken,
dat hy my myn groote zonde moge vargeven."
Hy zal ja niet vergeven, karavaanleider
Nasim. Je gebeden en je vasten zouden de
schaal van je zonden even veel lichter maken,
als een lepel met zoaten honig de ziltheid der
zee vermindert," antwoordde de oude.
Moeder, o moeder!1' smeekte Nasim in
vertwijfeling, en reet zich zijn borst en zyn
gelaat met de nagels open en sloeg zyn
hoofd tegen den harden bodem Zsg mij, o
moecUr, wat moet ik doen? Wat moet uw
zoon volbrengen, opdat de schepper der
werelden hem zijn zware zonde moge ver
geven?"
Mijn zoon, mijn eenige, lieve jongen,"
hoorde Nasim een zachte, liefelijke stem
zeggen, wek raar de naald van den naaste,
zooals je zaar je kameel gezocht hebt, en je
groote zonde zal j 3 vergeven worden en geen
menschenkini zal je den rug toekeereu. Groot
is de schepper der werelden en onmetelijk
zyn barmhartigheid.1' En het oudje verdweer.
Toen Nasim tot zich zelve kwam en op
stond, schitterde nog slechts da bovenste
rand van de zon boven de horizon a!s de
koperen halve maan op eene verwijderde
moskee. Nasim liet zyn hoo'd op de borst
zinken en ging op weg om den herder, den
visscher en het meisje te zoeken, maar
rondom hem. was het eensaam en verlaten
als altijd, en op de eindelooze, gele vlakte
was niets te zien.
Toen begreep Naaim, dat de groote profeet
hem in verschillende gestalten verschenen
was, en zyn rug kromde zich nog meer ter
aarde.
Piolsaling klonk het hem welbekende,
dreunende Boe-oem-Ro-om! in lan^e golven
door de stille avondlucht. Nasim hief zyn
hoofd op en zag voor zich de poort van de
oase, Hij liep den kant uit, vanwaar het ge
luid kwam en toen hij den hoek van den
muur was omgeslagen, zag hij tot zijne
onuitsprekelijke vreugde zyn verloren Nar,
groot als een berg, en beladen met twee
zware kisten kostbaarheden, voor zich staar».
Hij graasde rustig de distels onder ds
olijfboomen, en de njftig belletjes klingelden
liefelijk met ailveren klank.
Nasim viel vol dankbaarheid op de knieën
en riep uit: Rechtvaardig zijn uwe streffan,
o Schepper der Werelden, en onmetelijk is
uwe barmhartigheid!"
Toen drong opnieuw de liefelijke stem tot
hem door: , Zoek naar de naald van den
naaste, zooalaje naar js kameel gezDcht hebt!"
En de vocntige schemering omhulde de
aarde, en een onzichtbare hand ontstak de
lichtjes aan don Hemel.
Zoo ZIJD tr,
NA 'T As TI ALKoriOL-CoNC.p.ES,
's Avonds na afloop van't Drankweercorigre?,
Op 't ploin, voor den Kurhausbar,
Daar tag ik mijn ouden vriend weer terug,
Voor 't eerst, na zeventien jaar.
Eerwaardig en deftig zag hij er uit
(Hy is plattelands predikant),
Maar hartelijk, by'na studentikoos,
Reikt' hy' me de vleezige hand.
Xog blonk in zijn oogen het oude vuur
En ook klonk nog zijn stem vol en blij.
Wie zong er het Edite, Bibite"
Ooit schooner en breeder dan hij?
Kom, Eei ik, laat ons hier naar binnengaan
En onder een glas Rijnschen wijn
Herdenken den gewezen studententijd i
Neen vriend," sprak hij, dat kan niet zy'n."
Hij pakte ml] bij den knoop vai mijn jas
En zag mij doordringend aan t
En zei met heldhaftigheid in zi|n stem:
.Met den wijn heb ik afgedaan."
Zie vriend, ik kom juist van 'tf
Dwnkweer> [fcongres,
De Blauwe Enoo? brandt opi mijn borst l
Weg met den wijn" moet ook jrfnw leuze zijn
Sa bovendien heb ik geen dor «t."
Wijn is als satan, eerst lokkend en zoet,
Maar heeft hij je, bitter als gal.
Wijn schaadt je hersens, je vleeech en je bloed,
De goedkoopere soorten vooral."
Wyn dat is alkohol, alkohol wyn,
Alkohol dat is da pest l
Wat wordt er niet met champagne geknoeid ?
Pommery smaakt nog het bes*-."
De a'kohol sleurt manig man naar de kroeg,
En doodt de gezelligheid thuis,
Een man van karakter drinkt dan ook nooit,
Zyn flsscbje Pomtnard bnitenshuip."
Kind'ren, door alkoholisten verwekt,
Worden meestal icioot.
ilkohol werkt tot in 't vierde ?geslacht,
Bly'f «Jus vrijgezel tot je dood."
Weg met den alkohol!" riep hy vol vuur
En rukte de knoop van myn jas...
Toen wist ik beslist dat mijn oude viiend
Niet ireinip, maar zér dronken was.
Hiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim
B. I. STOUBI.
III IU III Illllll
Open brief aan de Directie van den
Landbouw,
Eanige dagen, nadat ik hetzelfde nieuws
reeds in de N. S. Courant gelezen had, ont
ving ik ook vanwege de Directie van den
landbouw eene'circulaire, waarin werd mede
gedeeld, dat voor de Nederlandsche veeartsen
aan 's Rgksseruminrichtirjg vanaf 22 Mei
werd verkrijgbaar gesteld een nieuwe
voorbehoedende entstof tegen de vlekiiekte, welke
stof Propbylactina genaamd was; werkelijk
een veelbelovende naam l Telephonisch ver
nam ik van dr. Lonrens dat die stof g»ed
betrouwbaar was, en vroeg daarop voor 103
varkens stof aan. Op 29, 30 en 31 Mei entte
ik volgens het voorschrift in Steenbergen
88 stuks met Propbylactine, en op 2 Juni
met eene tweede zending 69 stuks in
NieuwVosmeer. Terwijl ik daarmede bezig was
kwam van meerdere personen nit Steen
bergen bericht, dat hunne geënte varkens
ziek waren geworden, in 'c geheel 20 stuks,
dus bijna 25 procent. Deze heb ik toen her
haaldelijk vlekziekteserum ingespoten, maar
toch stierven er nog vijf, terwyl van de
andere er enkele achter bieren in groai, tot
op heden toe.
Dan volgenden dag zond ik een der ge
storven dieren naar de Ryssseruminrichting,
en stelde tevens in een persoonlijk
telephonisch gesprek den directeur dier inrichting
op de hoogte van hetgeen voorgevallen was,
en verzocht hem tevens een onderzoek ter
plaatse te doen instellen. In datzelfde gesprek
mocht ik van dr. Poeh de mededeeling ont
vangen, dat eene vergissing van de zy Je der
serumioiicbting onmogelijk was, waartegen
over van mijne zijde de opmerking gemaakt
werd, dat ook bij de enting geen fout be
gaan was.
ffit opjezonden varken U'.ek te zijn gestorven
aan vltkiitkte. Dan 4an Juni is daarop door
dr. van den Akker een plaatselijk onderzoek
ingesteld, jk zijne msenicg was dat do
ziektegevallen moesten worden toegeschreven
aan de entstof.
Op 5 en 6 Juni kreeg ik uit Nieiw-Vos
meer verschillende berichten ontrent ziek
geworden varkens, in 't geheel een 30 tal,
waarvan 15 stierven, in weerwil van ver
scheidene seruminjecties.
Ik stelde onmiddellijk de serur-inrichting
met deze gevallen iu kennis, waarop oprieuw
dr. v. d. Akker ter onderzoek naar hier
kwam, die liever een ander in de gelegen
heid had gesteld gezien, om o?er deze zaak
ook zyn oordeel uit te spreken.
Dr. v. d. Akker nam materiaal van 2 ge
storven varkens mede, terwijl ik zelf er ook
nog een opzond.
Het eerste bleek vltkziekte bacillen te be
vatten, terwijl ik den 12 Juni do varraajende
tijding ontving, dit hst doo-Je varken ge
storven was aan slreptosoccen septicaemie. Ean
den volgenden dag opgezonden gestorven
varken bleek weer aan vlekziekte te hebben
ge'eier.
Oak controle-proeven heb ik gedaan en
wel in het R. K. Gasthuis, alhier, waar ik
16 varkens entte, 8 met ferun en cultuur
en S met piofhylactine. DJ eerste bleven
a'.le ge.ond, terwijl de laatste na 5 a 6 weken
successievelijk alle de vlekziekte kregea.
Eensdeels heb ik dos de ervaring opge
daan, dit prophylactins nrulent kan zijn wat
uit de verschillende ziekte gevalten na de en
ting blijkt; anderdeels dat de voorbehoedende
enting ook wei eens geheel ontbreken kan
(vandaar zeker de mooie naatnl)
Keeds bij het eerste bezoek van dr. v. ('.
Akker had ik er bij dezen op aangedrongen
om dr. Poels te verzoeken de geleden schade
te doen vergoeden en telkens wacneer ik
hierop verder aandrong of nadere inlichtin
gen daaromtrent vroeg, kreeg ik ten antwoord,
dat dat wel in Oida zou koaie?. Intusschen
besloot de Boarenbond te Xieuw-Vosmeer een
oaderzoek te doen irstellen door een des
kundige met meieweten van dr. Poels, waarbij
hun oog was gevallen op prtf. De Jone.
Toen ik echter den 14 Jen Juni door dr.
Lourens werd opgebeld en hij mededeelde,
dat hij -.'.on komen, ten einde de schade op
te nomen, heb ik dat verdere onderzoek af
geraden, in de maeuing dat nu de zaak be
klonken w 83.
Den volgenden dag is de opname der echade
geschied en irkef.de dr. Lourens dat de ziekte
en sterfgevallen te wij/ei uriren aan de entstof,
De verechiHocde belaLghebbenden waren EU
gerustgesteld, maar toen ze niets meer hoor
den van de zaak, werd ik weer aanhoudend
lastig gevallen met ds vraag of ik er dan niet
voor kon zorgen, dat de uitbetaling dan toch
eindelijk geschiodde. Door een ingezonden
stak in een plaatselijk blad, waarin ik de zaak
uiteenzette, on als mijn meening te kennen
gaf, dat de belanghebbenden gerust konden
zijn, heb ik dezen toen weer gekalmeerd.
Toen heb ik dan loop vaa zaken maar
afgewacht, hoewel niet altyd even rustig,
totdat ik den San Augustus de
Saruminrichting nogmaals opbelde en met dr. Poels per
soonlijk in gesprek kwam. Ik vroeg hem in
welk stadiam de zaak verkeerde, of er eindelijk
zon worden uitbetaald, want dat wq het er
over eens konden zijn, dat de geheele ge
schiedenis te wijten was aan de
prophylactin»en deelde hem mede, dat ik er een verba
zende hoop last «n narigheid mee had. Hei
antwoord luidde, dat het hen n:eti kon gehelen
of ik er narigheid mee had. Dit w»s voor mij
voldoende om d-. Poels te bedanken voor
zyn onderhoud ea af te beller.
Esn aantal nog toegesmoiten bniijes met
propbylactine zond ik ter onderzoek naar een
deskundige, wiens be rpegdheid in deze, zelf»
door de Rjjkssernminricm'ing, niet in twijfel
zal getrokken worden, en deze deelde mij:
schriftelijk mede, dat in twee der toegcztndtn
bwjt» proptiylavtine levende virulente
itrrptococeen werden gevonden. Die streptococden
septicaemie" waaraan het eene varken zon
gestorven zyn, is me nu geen raadsel meer,
nu weet ik tenminste, waai die streptococcen
vandaan kunnen komen, al is er dan cok aan
de Sernmimichting geen vergissing mogelijk
(alleen gewone menectien kunnen zich wel
eens vergissen). Al mogen nu den hoogge
leerden heer J. Poels de last en onaange
naamheden, die een practiseerend veearts
van een dergelijke onmogelijke vergissing?'
ondervindt, niets kunnen. schelen, het zal
Z.F.Gal. toch zeker wel belang ie boezemen
(tenminste dat hoop ik) te veten, dat aan
de onfeilbare inrichting wel eens onzuiver»
engste oen worden afgeleverd.
Dat een nieuw middel eerst beproefd móet
worden spreekt van zelf, maar dat de»
veeart jen hy hunne experimenten een inhooge
mate 'irnlente stof verstrekt wordf, "heeft
tengevolge:
;»1. dat de enting in miscrediot geraakt.
2. de veearts de schuld krijgt en daardoor
schade lijdt, T o ar al als je dan een collega i
de buurt aebt, die den eigenaars vertelt dat
de slechte gevolgen ontstaan, doordat ja d»
varkens achter de ooren ent, terwyl hy (die
collegiale collega) ze tusschen de
schenkelhuid inspuit, zooals het dan ook eigenlijk
behoort (II).
Wat betreft het verzoek
cm'Ecbadeloosstellirg door de betrokken landbouwers aan
den Minister van Lundbouw, Handel ea
Nijverheid gericht, mij dunkt, dat de billijk
heid eischt, dat hieraan wordt voldaan.
Steenbergen,
15 September 1911.
A. v. D. SAKDE,
Veearts
Wy dïukken deze open brief af om op
onderzoek aan te dringen. Indien inderdaad
vee-artsen in hun goeden raam, en vee
eigenaars in hun fiaantiën schade hebben
geleden door een fout van een Rijksinstelling,
behoort het Rijk die moreele en die
financieele schade te herstellen: door erkenning
van haar fout en door vergoeding van geleden
geldei ijk verlies.
Eea aanTal on ie Amstertee UniTersiteit
In Der Tag" (A.u?gabe A. nr. 208) komt
een artikel voor van de bekende Professor
in de geschiedenis aan de Universiteit
Freiburg i. B. Dr. Von Belor. Dit artikel is een
bijdrage tot de disknssie, die in Daitschland
ontstaan is naar aanleiding van het plan, om
de vele daitse hogescholen met n te ver
meerderen en wel in Frankfort a. M.,. De
Professor behandelt de vraag, in welke mate
aan de stal Frankfort aandeel in het beheer
der te stichten universiteit toe te kennen is.
De opzet is namelik, om in Frankfort een
steielike hogeschool te stichter. Von Below
onderzoekt jaridies of deze op:et binnen de
omlijsting der praiaiese wetgevfng op de
hogeecho'.en te volvoeren ie. Het resultaat
van dit onderzoek kan ons hier onverschillig
laten. Al een op i koiklusie zy de aan
dacht gevestigd. Von Balow verklaart, dat
hij geheel instemt met de opinie van de
Professor in de s'aathuishondkunde aan de
univere'teit Gö'tingen, G. Cohn. Genoemde
docent ontwikkelde zy'n mening in een artikel:
Stifturjgs- und Staatsnniversi'ü'e", versche
nen in de Internationale Wochenschrift"'
(13 Mei 1911). Hij beproeft daarin het be*
wijs te laveren, dat alleen staatsbeheer vol
doende waarborg geef:, voor de
ons.fb.ankelikheid dar hogescholen. Von Below zelf
knoopt aan die bewijsvoering het volgende
zinnetje vast: Den von ihm angefürteit
Bal^een möchte ich noch das Beispiel von
Amshrdam hinjufüzen: die Erfahrungen mit
dieser slaidschen TTniversifiit nnl dem
Einflass s'iiltischer Kreise suf die Basetzung
der Profeseuren laden kemeswegs zu einer
Wiederholnng des Experi aents ein."
In deze wo arden ia een regelrec te aanval
op de wetenschappelike en maatschappelike
ocafhankfilikheid der amsterdamse universi
teit opgesloter. De professor geeft geen spoor
van een bewijs. Niet zeer wetenschappelik
beroept bij zich allean op die E'fahrungen",
zonder dia ervarinsen ook maar in het minst
te PEC'fiserer. Of ia de professor misschien
van mening, dat die ervaringan aan Jan en
alleman bekend zijn ? Da aanval, die het
aanzien van de Amsterdamse universiteit
w. i. zér schaadt, geschiedde openlik in
Der Tag" en ean afweer volgde niet.
Misschien voelt een der amsterdanse Pro
fessoren cf Kuratoren zich «eroepen in Der
Tag" die aan?al af te slaan en de
Erfahrungen", waarop Von Balow zich Deroept, in
het.juiste licht te stelles. Misschien volgt
in dit weekblad een af weer. Ondergetekende
zal dan niet in gebreke blij ?en n de lezers
van Der Tag" a Von Below met die even
tuele afweer in kennia te ateïlen.
Amsterdam heeft een wetenschap pelike
naam op te houden en moet'altyd trots kun
nen zijn op de onafhankelikheid van zijn
beroemde universiteit. M. i. is het niet goed
aanvallen op die orafhankelikheid met op
getrokken schouders voorbij te *_aaB, wijl
dan hst gevaar nist denkbeeldig is, dat bij
de aanvallers en bij hen, die van de aanval
m ta namen, de mening zich vastzet: Qai
tacei", consentiri vidstur.
WENZEL FRANKEMÖLI.E.