De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 8 oktober pagina 1

8 oktober 1911 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

, 1790 DE AMSTEKDAMMER A°. 1911 WEEKBLAD VOOK NEDEBLAND Onder r©cLa.crtL< :F. L. 'W JHt maner brrat een fetyroegsaL TOtgrron: VAJT HOLKEMA ft WABENDOBF, Kelsengraoht 333, Amsterdam* Het antenrnreeht Toor den inhoud ran dit Blad wordt YWEBSÉM»* er»ecnkoBxst% de wet yan 28 Juni 1881 (Staattblad No. 12*). per 8 maanden / 1.50, fr. p. port ? 1.65 per )aar, bq vooruitbetalinf, .... Nummert aan de Kiosken verkrfabaar mail . 10. . . , 0.121/» Zondag 15 October, Advertentien van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer / OJi Advertentien op de flnantieelt- ca kunstpagiaa per regel ..... (X38 Reclames per regel » CUO INHOUD: VAN VEERE EN VAN N ABIJ: Het vaandel afgestaan. Zondagsraat in apotheken en neg wat, door dr. Q. W. Brninsma. Behartiging van 'dlands belang? door G. Ergerlijke broodroof, door D. van der Zee. FEUIL LETON : Terra parit nil non perituram, door Miaca Verster-Bosch Reitz ( lot). KUNST BN LETTEREN:Larensche dorpsrertelliagen, door Waliy Moes, beoordeeld door Frans Coenen. De Volksdans in Zweden, door N. Mansfeldt-de Witt Buberts. BERICH TEN. ?BOUWENBUBRIEK: Het femi nisme in Finland, IV, door Emma Saltsman. ALLERLEI, door Allegro. UIT DE NATUUE, door E. Heimans. Tentoonstelling van de Moderne Konatkring in het Sted. Museum, met af b,, door W. Steeuhoff. Een weinig bekend en twee onbekende portretten, geEcailderd door Jozef Israëls, met afb., I, door J. H. Böising. Schola Cantoram, II, door MatthQS Vermeulen. Hollandeche Teekenmaatschappjj, II, door Plasschaert. CHABIVABI. FINANCIEELE EN OECO. KOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. 8. Kt her Napoleon I te Amsterdam, door J. H. Röasing. SCHAAKSPEL. DAMBUBRIEK. AD VEBTENTIEN. Het vaandel afgestaan. Na eenig horten en stoeten heeft de Christelijke Meerderheid een (tenminste bijkans) rechten weg willen inslaan tot Ilttchts-herstel. Het heeft moeite gekost, vóór het praotisoh berouw, dat wy die Christelijke Meerderheid wenschten, in haar opkwam, maar nu is het dan toch gelukkig zoover, en wij prijzen zonder verder napleiten deze zelf-over winning.... Wat echter enk en mér moet worden geprezen is de durf en het doorzettings vermogen der socialisten. Wat deze kleine partij heeft ondernomen en met succes ten uitroer gebracht, is iets geweest wat ons allen ten nauwste aan 'c hart moet liggen: de verdediging van bet recht der minderheden, de smoring in zijn geboorte van ieder stukjeantocratisme. Die kleine fractie (en Mr. Druckers bemidd^ling, die alle hulde ver dient, kan dit niet onder een ander licht brengen) heeft, treu rig genoeg zonder eenigen steun van de zijde der vrijzinnige partijen, voor den ons Nederlanders ingeboren afkeer van machtsmisbruik het vaandel hoog ge houden : heeft gaasch alleen (voor d hoeveelste maal!) de paladijn moeten wezen van wat er aan vrjj heidslief de, diep in ons héle volk, leeft! Men heeft aan haar den heelen last gelaten: Men heeft wederom vergeten dat dit beteekende: met-een... de heele eer.... Ieder herinnert zich neg de eerste liberale" dagbladbescheuwingen, vlak na de uitbarsting van het conflict. Zond r uitzondering waren alle overzichtschrijvers en hunne vrijzinnige redacties, van meening, dat den socialisten een grievend onrecht gedaan was en dat erger de vrijheid van het woord en de goede trouw in het parlementair ver keer groote schade hadden geleden. Niemand van hen, die de obstructie zelf niet erkende als geoorloofd wapen... Maar... nietwaar... het is een twee snijdend mes... het is ook verier niet ,,nnchter" om obstructie te voeren ... en dan: het is ook niet deftig, volstrekt niet deftig, het is ook nog zeer de vraag ef men zelfs, bij de obstructie door anderen bedre ven aanwezig zijnde, op den duur een vol doend passief deftig gezicht zou kunnen zetten (wat tech in ons parlement het eerst noodige is). En zoo lazen wij overal in de vrijzinnige bladen den bekommerden raad: houd op met de obstructie; de Rechter zijde heeft nu een les gehad.'' Terstond hebben wij toen gezegd: Houd vol met de obstructie tot duidelijk blijkt van eenig tenminste practiseh berouw. E i tot onze tevredenheid, want in 't belang van de onaantastbaarheid der minderheids-r echten, hebban de sociaal-demo craten allen vrijzinnigen" raad in den wind geslagen en hebben zeer juist ge oordeeld, dat een Meerderheid, die voor de tweede maal in luttel tijdsbestek autocratische hebbelijkheden ging vertoonen, niet eeuwig-door gewaarschuwd mocht worden... maar op gevoelige wijze tot inkeer moest worden gebracht. Moeten wij het noteeren als een zooveelste teeken van verval der burgerpartijen, dat zij, steeds meer, van hun eigen idealen den strijd en de overwinning overlaten aan de sociaal-democraten ? Wie erkent niet, na eenige overweging, dat eene veel fermere houding van libe ralen en vrij zinnig-democraten in deze quaestie, die om het beleedigd rechtsge voel diepe wortelen van sympathie heeft in alle lagen van onze bevolking, niet alleen mooier maar ook in laatste instantie wel... tactiecker geweest ware ? Hoe staan nu die organen van hen aange schreven, die dadelijk klaagden: staak dit obstructie voeren?! Welk een weer klank zou het echter in den lande ge vonden hebben, indien van meet af de linkerfracties voor het goed recht der vaststaande parlementaire gebruiken en van het vrije woord met het volle gewicht van hun gezamenlijkheid waren in de bres getreden! Nu zien die heeren de over winning aan als ouie dames, die bij een ge vee'at tusschen sterk en zwak geen hand hebben uitgestoken en alleen hebben staan hoofdschudden en... raad geven.... En zij babbelen nog na Het had zoo, en het had dus... Neen, zoodra er een principieel geschil ontstaat, zpodra een der ideëele goederen, die gij, als liberalen op grond van uw naam en van uw bestaan hebt te verdedigen, gevaar loopt, treedt dan op, n ferm. Het zal, als gij er nog de kracht toe vindt, uw eigen belang zijn. Maar gij doét deze dingen niet! Dit is een van de redenen, waarom men het Libera lisme ziet als een winkelier in een verloopen zaak. Zondagsrust in apotheken en nog wat. Da wet, regelende de uitoefening der artaenijbereidkunst gebiedt dat een apo theek gedurende eiken dag der week, dus ook des Zondags, steeds open moet zijn en dat in het huis ook 's nachts iemand aanwezig moet zij», bevoegd tot het gereed maken en afleveren van ge nees middelen. Voor e apothekers en (of) hun per soneel is deze onverbreekbare Zondagsdienst een buitengewoon lastige bepaling; de wetgever van 1865 heeft haar in de wet vastgelegd, blijkbaar met het goede doel, dat nimmer een zieke verstoken zou behoeven te zijn van artsenijbereidkundige hulp, doch hij heeft er niet aan Sedacht, dat dit doel eveneens zou woren bereikt, wanneer slechts een of enkele apotheken in verschillende stadegedeelten beschikbaar waren en voorzien van des kundig personeel. Reeds eenige jaren geleden hebben verscheidene apothekers te 's-Gravenhage, N ij mogen en Arnhem getracht door onderling overleg de noodige Zondags rust te verkrijgen door overeen te komen, dat sommigen hunner 'B Zondags zouden sluiten en de overigen alle recepten zouden gereed maken ook van de klanten der anderen, terwijl het publiek per adver tentie, circulaire en kennisgeving op de ramen van de betrokken apotheken met deze afspraak in kennis zou worden gesteld. Dit was echter in strijd met de wet, en de ambtenaren, belast met de hand having, aarzelden niet tusschen beiden te treden; niet allen waren het echter eens over hun recht daartoe en het vorige jaar hebber» daarom de apothekers van Amersfoort een conflict uitgelokt, ten einde de rechter te laten beslissen. In hoogste instantie is enkele maan den geleden door den Hoogen Raad uit gemaakt, dat werkelijk sluiten van een apotheek op Zondag in stiijd is met de wet, ook al wordt er aan het publiek genoegzame gelegenheid aangeboden om elders binnen korten afstand de recepten te doen gereed maken. Zulk een strenge verbodsbepaling, die voor niemand of niets nuttig is, maar wel veel last en onaangenaamheid ver oorzaakt, wil de regeering thans doen verdwijnen en zij atelt daarom voor ver lof te geven een apotheek op Zondagen en chr. feestdagen te sluiten, indien de inspecteur oordeelt, dat voor het publiek toch voldoende gelegenheid blijft bestaan tot het verkrijgen van geneesmiddelen. Deze maatregel kan niet anders dan toegejuicht worden, maar er is eene andere zaak, waarop in verband hiermede weieens de aandacht mag worden geves tigd. De Minister zegt, dat eenegeheele herziening der pharmaceutische wetten in voorbereiding is, doch dat eea ontwerp ven wet nog wel eenigen tijd zal kunnen uitblijven en hij dsze kwestie van Zon dagsrust daarop niet wil laten wachten; zou nu niet een ander gewichtig deel te gelijker tijd brj deze partieele verbe tering kunnen worden aangepast, namelijk de voorziening in de behoefte aan pharmacautische hulp ten plattelandeP Niet alleen des Zondags zijn daar alle apotheken gesloten maar eigenlijk zijn zij nimmer toegankelijk" voor het publiek, toch zijn er 1003 dezer apotheken op het land tegenover slechts 606 in de steden. Het is een zonderlinge toestand en alleen historisch te verklaren; in vroegere tijden, onder een andere wet geving hadden al die duizend apotheken op het land het karakter van winkels, zooals elders; zrj waren in handen van plattelandsheelmeester wier huisgenooten niet alleen recepten gereed maakten, maar ook gaarne den gewonen hand ver koop van geneesmiddelen voor enkele centen of stuivers aan den komenden en gaanden man op zich namen, zooals nu een zoogenaamden drogist of anderen winkelier. Bij het verdwijnen der minder bevoegde plattelandsgemeesheeren zijn ook deze medicijn winkel s uit de dorpen verdwenen en eenvoudige pharmaceu tische benoodigdheden leveren de tegen woordige artsen als regel niet af op aanvraag van het publiek en tegen be taling van gewonen winkelprrjs. Doch het gekst is, dat in deze apotheken ook geen recepten worden gereed gemaakt, die worden aangeboden. Weliswaar, en dit is alweer zonderling geregeld, kan ook iedere apotheker, al moet dan zijn apotheek ook om zoo te zeggen dag en naeht gereed zijn, in de stad weigeren medicijnen te verkoopen of recepten ge reed te maken, maar het is niet aan te nemen, dat dit ooit zonder bepaalde reden, b. v. van wanbetaling, zal geschieden, doch in de apotheken ten plattelande, zooals wij zagen meer dan duizend, en waarop ongeveer de helft van geheel de Nederlandsche bevolking is aangewezen, is deze weigering tegenwoordig regel. De arts op het land maakt alleen zijn eigen voorschriften klaar en omdat hij gewoonlijk niemand in huis heeft, die bevoegdheid bezit, kan dit zonder wets overtreding nooit anders geschieden dan wanneer hij zelf thuis is, bij een drukke praktijk dus slechts gedurende enkele uren van den dag. DO bewoners der dorpen, die het een of ander uit een apotheek noodig hebben en dit verlangen te koopen bij iemand dien de wet bijzondere bevoegdheid tot verkoop heeft verleend onder voorwaarde, dat hij den waarborg van deugdelijkheid van het geleverde op zich neemt, dus bij den persoon, die een apotheek mag houden en niet bij een gewonen winke lier, deze plattelands bewoners worden door deze eigenmachtige handeling van den apotheekhouder gedwongen elders ter markt te gaan! E a wat erger is, ook recepten van anderen dan hem zelf afkomstig weigert ieder arts gereed te maken. De Hui zende bewoners der steden, die 's zomers veel meer dan vroeger het geval was op het land vertoeven, moeten hun ge neesmiddelen meebrengen, of althans worden zij alleen geholpen wanneer zij bij de recepten die zij van hnn huisdokter of als eopiën van hun apotheker meebrengen en eerst het consult inwinnen (en betalen) van den apotheekhoudenden medicus ter plaatse. Al heeft nu de laatste gelijk, dat hij met al die drukte en handverkoop niets te maken wil hebben en zulke Ipopklanten van zijn deur zendt, omdat hij trouwens er gewoonlijk ook niet voor is ingericht, voelt men duidelijk, dat hier iets hapert. Aaa de apothekers in de steden zijn ten gerieve van het publiek verschillende en daaronder strenge verplichtingen opgelegd en de apotheekhouder op het dorp is volkom sn vrij om te doen en te laten wat hij verkiest tegenover het publiek; hij mag zijne apotheek beschou wen als een gelegenheid alleen en uit sluitend voor privaat gebruik, en dat, terwijl er geen andere apotheek is en deze juist door hem wordt tegengehouden. De wet van 1865 toch, die beoogde de gelegenheid tot vestigen van apothekers op de kleinere plaatsen in de hand te werken is zoo onpraktisch in elkaar gezet, dat in stee van te vermeerderen het aantal apotheken op het platteland ver minderd is. Feitelijk bestaat er dan ook tegen woordig voor de bewoners van het platteland eigenlijk nergens de gelegen heid omzich van bevoegde pharmaceutische hulp te voorzien, zonder zooals ik reeds zeide, eerst een consult in te roepen van een der geneesheeren ter plaatse, waar men woont of tijdelijk vertoeft. Nu de pharmaceutische wet toch inci denteel wordt ter hand genomen door de volksvertegenwoordiging, zou het nu niet een passende gelegenheid zijn aan deze behoefte te denken? Op n punt zou verbetering al heel gemakkelijk zijn. Ik zeide het reeds, tegenwoordig kunnen zonder de wet te overtreden, in de apotheken der artsen geene geneesmiddelen afgeleverd of recep ten gereed gemaakt worden ; noch die van hem zelf afkomstig noch die van anderen, omdat hij zelf gedurende het grootste deel van den dag afwezig en hij in de meeste gevallen de eenig bevoegde is. Weinigen toch hebben een assistente) ter hunner beschikking, niett sgenstaande er ieder jaar meer dan honderd nieuwe, meestal dames, door de examencommissiën worden toegelaten, en waarvan velen geen plaats kunnen krijgen. Wat ligt nu meer voor de hand om aan twee kanten te helpen, dan bij de wet te bepalen, dat het zelf leveren van geneesmiddelen, aan een arts alleen wordt toegestaan, iadien een bevoegd assistent in zijn apotheek aanwezig is; aan een tweeden eiech kan dan tevens voldaan worden, nl. dat evenals in een gewone apotheek, het publiek ook in de apotheek van een dokter zijn recepten kan laten gereed maken en het zich in het algemeen kan voorzien van pharma ceutische hulp. Ik weet wel, dat op sommige plaatsen misschien dispensatie zal moeten worden verleend van het hebben va,n eea assistent in de apotheek, omdat het inkomen van den arts aldaar dit salaris niet kan dragen, doch wanneer het, zooals wij hierboven hebben aangetoond, voor het publiek dus voor het algemeen be lang nooiig is, dan kan ook in zoo n geval subsidie toegekend worde a, zooals voor het vestigen van een geneesheer of eene vroedvrouw in noodlijdende ge meenten. Ook zullen er artsen met goede praktijk op een dorp zijn, die er den brui van geven een assistent in huis te hebben en hun apotheek voor het publiek epen te stellen om er zich yan geneesmiddelen te voorzien evenals in de apotheken in de stad. Welnu! ze hebben volkomen vrijheid om zieh evenals hun collega's in de stad alleen te bepalen bij hun eigenlijk vak de uitoefening der genees-, heel- en verloskunst en het afleveren van feneesmiddelen over te laten aan iemand, ie er speciaal voor is opgeleid; er zijn plaatsen genoeg in ons land, waar een apotheker een bestaan kan vinden, mits den geneesheer het ze!fl 3veren van medi cijnen is ontzegd. Een honderd of wat vrouwelijke ass;stenten, die leeg loopen en een paar dozijn apothekers, die tegenwoordig geen plaats kunnen vinden, zouden door zulk een regeling gebaat worden, tegelijk met het publiek, dat zich gemakkelijker van artsenijbereidkundige hulp zou kunnen voorzien en nu op het platteland maar al te dikwijls door de omstandigheden gedwongen is zich te wenden tot minder vertrouwbare winkeliers en depöthouders van spécialités. De verschillende belangen, die er mee gemoeid gaan, zijn waarlijk ernstig ge noeg voor de regeering om, nu de phar maceutische wet toch ter hand wordt genomen, te overwegen of het geen tijd is om naast het sluiten in de steden op Zondag, door de wet het open stellen der apotheken op de dorpen te regelen, althans op gewone dagen. Breda. Dr. G. W. BRUINSMA. Behartiging van 's lands helang ? Men schrijft ons: Telen in den lande zullen zich met ons herinneren, dat de Voorzitter van den Centralen Raad van Beroep (On gevallenwet), het, bij de installatie van het laatst benoemde lid van dien Raad, noodig vond ernstig te wijzen op den grooten omvang, die het werk van den Centralen Raad had verkregen en dat, ook in de pers, gezinspeeld werd op uitbreiding van personeel. In dit verband trok het onze bijzondere aandacht dat het lid van bedoelden Raad, mr. G. F. M. baron van Hugenpoth tot Aerdt, bij Koninklijk besluit van 14 September 1.1. werd herbenoemd tot Schoolop ziener in het arrondissement IJselstein. Ia vollen ernst vragen we ons af, hoe durft de R»geering het bestaan, onder de door de a Voorzitter van den Centralen Raad van Baroep aangeduide omstandigheid, een lid van dien Raad voor de betrekking van Arrondissements Schoolopziener bij het Hoofd van den Staat in aanmerking te brengen? Im mers beide betrekkingen moeten daar onder noodwendig lijden. Dit klemt te meer daar tal van geschikte personen, die daaraan hun geheelen tijd kunnen en willen geven, worden aangetroffen. Wij kunnen ons voorstellen dat het moeielijk voor de Regeering is aan de leien van bedoelden Raad te verbieden lid of commissaris van een of meer par ticuliere instellingen (ook finantieele) te zijn, maar van het bovendien op dragen van een tweede Rijksbetrekking, had zij zich, in het belang der zaken, moeten onthouden. Belangrijk zou het intusschen wezen te weten welk ad7ies te dezer zake door den Voorzitter van den Csntralen Raad is uitgebracht. . Ter juister baoordeeling dezer aan gelegenheid zij nog aangeteekend, dat op de Staatsbegroting voor 1912 is uitgetrokken: A. Voor den Centralen Baad van Beroep : l Voorzitter f 5000 l Onder-Voorzitter. . . 4500 8 Leden 32 000 l Griffier . . l Subs. griffier 4 Klerken . . 2 Bodes. . . 3900 2000 3050 1250 Samen ?51,300 B. Voor de Arrondissements School opzieners : Reis-, verblijf- en bureelkosten en toelagen f 152,000. Hoe wij ons daartegen ook verzet heb ben, telkens kwam, bij het neerschrij ven van het bovenstaande, het woord i'ü" in onze gedachten. Ergerlijke hroodroof. IL Nadat op 31 Augustus jl. de heer C. Sahriel, onderwijzer aan het Rijksopvoedingsgestioht te Amersfoort, met gedekt heof d het Wilhelmus had aaDgehoord,vernam hij niets van een daardoor opgewekte ontevredenheid vóór reeds ettelijke dagen waren verloopen en hem het heele geval reeds was ontgaan. Begin September deelde de directeur, de heer de. J. Vissar, hem mede, dat hij over het gepleegde feit rapport had uitgebracht aan het Departement van Justitie. Eerst toen kreeg de beklaagde gelegenheid, zijn houding op te helderen. Deze opheldering was evenwel mosterd na den maaltijd, want tot de straf was reeds basloten: 14 dagen ichorsing met inhouding van salaris. Gedurende deze onvrijwillige vacantie had Schriel gelegenheid, den DirecteurCr.'ieraal van het Opvoedingswezen den heer Dresselhuijs, te spreken, d. w. z. dat de heer Dreeselhuija in overdonderende taal hém toesprak, en hem te verstaan gaf, dat hij om vergiffenis had te smeeken, want dat er anders van handhaving zijner positie geen sprake kon zijn. Menigmaal sprak de heer Sahriel daarna met zijn directeur, den man, die de eenige aanleiding was tot de ongehoorde gewel denarij, door een rapport samea te stellen op bloote waarneming zonder verder on derzoek. Hier mag wel eens gevraagd worden, waar het heen moet met het gezag van iemand, dia blijkbaar hoogere hulp noodig heeft om zich te doen gelden tegen over een ondergeschikte, die het luttele feit bedreef, z'n pet op te houden tijdens het spelen van het Wilhelmus. Ja, eigenlijk past de vraag waar het heea moet met heel het gezag", dat thans Nederland regeert. Want nota bene de heer DreaseThuijs en zijn ambtenaren, tegenwoordig bij het bezoek der koningin-moeder aan het Amewfoortsche rijksopvoedingBgesticht, hebben mede van het Wilhelmus genoten zonder dat zij het hoofd ontblootten, hebben dui mede misdreven, zonder op de keien te worden gezet. Tot slot der besprekingen tusgchen den heer Sohriel en zijn directeur stelde eerst genoemde een schrijven op, waarin hij z'n daad belichtte en rechtvaardigde. Dit schrijven luidt als volgt: AFSCHRIFT. Amersfoort, 13 Sept. 1911. Den Heer Directeur van het Eijksopvoedingsgesticht, te Amersfoort. Zeer geachte heer, Uw raadgeving opvolgende, heb ik nog eens ernstig en rijpelijk nagedacht over het feit, dat den heer Minister aanleiding gaf, mij zoo zwaar te straffen als geschied is, en over de houding, die ik tegenover het ge beurde behoor aan te nemen. Ik twijfel er niet aan, of u zult na mijn mondelinge uiteenzettingen een geheel anderen indruk van het geval gekregen hebben, maar ik zou er ten zeerste prijs op stellen, indien ook den h oogeren autoriteiten de mogelijk heid werd gegeven, het bewuste feit veel zijdig te beoordeelen. Daarom neem ik de vrijheid, u dringend te verzoeken, dit schrij ven ter kennis te willen brengen van Z. E. den Minister van Justitie. Zonder gehoord te worden ben ik gestraft voor het plegen van een feit dat miet alleen in zijn bloote waarneming te beoordeelen valt, en bescheiden ben ik dan ook van meening, dat al te weinig rekening gehou den is met den rechtsregel, dat een be klaagde in de gelegenheid gesteld moet worden zieh te verweren, en dat geen feit gekend kan worden zonder de ne venkennis der omstandigheden, waaronder het werd volvoerd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl