Historisch Archief 1877-1940
No. 1790
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Het Kasteel te Rosemdaal, gezien van den berg, waarop het Hotel ligt.
Hendrik KraJjeBtejjn zi«h verloofde met den
vermaarden schilder LonU Apol en nu, al
jaren met hem getrouwd ie.
Bij Hendrik Kraijenstejn's vader, Abraham,
kwam in z$n seer jongen tyd ook Jozef Israëls,
die er, in de wonderschoone omgeving een
innig natnnrleven genoot, in de plechtige stilte
en de groote rust. Uren k«n hy, voor of op
het balcon van het hotel zitten staren wjj
1uit naar het schoone tafereel voor hem,
waaruit het kasteel rustig oprees, alsof het
n was met het omringende. De lucht, rjjk
aan oson, versterkte en wekte hem op.
Wandelingen door de uitgestrekte bosschen
gaven hem frissche levenskracht en menige
plek en menig vergezicht streelde zyn
schildershart. Bosendaal werkte op zijn contem
platieven geest weldadig. Al het geroea uit
de stadswereld, al de luide stemmen der
hevig gebarende menschen etoorden er hem
niet in zyne gepeinzen. HJg genoot de
heer4IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMI
Schola Caitoim
n.
Wat is in muziek het idee"! Niet het
motief, dat d'Indy celrale" noemt, niet het
thema, de periode génératrice" welker functie
is de phrase voort te brengen of de phraset,
?die het idee uitdrukken. Met woorden klaar te
bepalen schijnt moeilijk, doch de jonge com
ponist neme deze duidelijke omschrijving ter
harte: Waarom toch hoort men zoo dikwijls
muziek-werken, overigens alle achting waard,
welke alleen bestaan uit periodes géo
ratrices", in plaats van volledige ideeën te
-expeseeren? Enkel inspanning en geduldig
zoeken kan deze korte periode al voldoende
voor de ijdelheid van haar vinder of zyne
luiheid, ter overwinning leiden van bet
geheele idee" (Zie Baethovens schetsboeken).
Maar wat is het princiep der constructie?
D'Indy citeert Ruskin: Gemponeeren, dat
is het ordenen van ongelijke elementen....
Heb n groot motief met verscheiden klei
nere..." en tegelijkertijd verdedigt hy den
klassieken vorm, & tort et , travers, en ik
geloof alleen ter wille van de tradition
vengeresse, terwijl toch goed beschouwd, het
fondament van dien vorm was het ordenen
van gelijke elementen, want, al contrasteeren
de twee stereotype thema's, hun dynamisch
evenwicht ligt reeds in hen zelf. (Beethovens
laatste composities uitgezonderd, waarnaar
zich trouwens geen enkel neo-classicus naar
richt, noch richten kan.) Hij zegt van
Mendelssohn's sonates, dat zij voortreffelijk leer
lingen-werk in waarde niet te boven gaan;
en men weet hoe vormelyk-volmaakt deze
componeerde, roet Brahms van wien hij zegt:
les lonrdes maladresses tonale s dans les
oenvres de Brahms", van Max Reger: Af
wezigheid van allen artistieken smaak, mis
kenning van alle verhouding en toonaal
evenwicht", la lourdenr germaniqne n'a
d'égale que la panrretédes matériaux
musicanx amplifiés". Juist l Doch men weet boa
ook zij hun vorm cajoleeren. Het is jammer
dat de philosophie hier de logica stremde.
Want hunne
onbednidendheid-voor-de-toekomst komt voert uit hunne kortzichtige
afhankelijkheid van den vorm. D'Indy ver
eert Céaar Franck als allen-overtreflend mees
ter en Berlioz-zelf moet zwichten: Franck,
véritable créateur de l'école symphoniqne
en France" Wagner en Franck, die na
Beethoven de grootste scheppers waren in
het domein der muziek". Nu, César Franck
staat verder van den Beethovenschen vorm
{wee dit woord, dat in muziek een
arithmetijche beteekenis kreeg!) dan Bichard
Strauss. In Francks verrukkelijk, in ieder
opzicht vereerenswaardig strijkkwartet vindt
men het ordenen van ongelijke elementen"
en de monarch met zyn gevolg" (Ruskin);
daarmee Vergeleken blijkt Beethovens opus
106 (Hammerklavier-sonate) een simpele con
ceptie en Regers vorm primitief-elementair.
D'Indy beschouwt de Fnge niet als een
voorbijgaand cultnnr-verschynsel, doch als
blijvenden vorm, die door Bach zyn hoogte
punt bereikte, toen in onbruik raakte. Beet
hovens sonats-fuges missen de plastieke
architectuur der Bachsche, doch hy gaf haar
een nieuw element: het dramatische. Hy
redeneert echter: Mais la fngue avait la
vie dure; elle tait trop profondément reliée
aux origines de l'Art et ne ponvait
disparaitre complètement. Cependant la plupart
des msüres de la fin dn XVIIIe et du
commencement dn XlXe siècle ne l'employèrent
plus qn'a titre d'archai'sme..." Hoe ? de
Fnge een archaïsme in 't begin der XlXe
«enw? Niet eer mode"? Had Berlioz ze
geparodieerd in zijn Damnation de Fanst"
als ze hem niet overal in de ooren geklon
ken had, die beetialitédans tonte sa
candenr"? Hier geldt eer voor de meesters wat
hy den leerlingen toerekent: (citaat voor de
conservatorium-professoren!) Si l'ueage de
l'école n'avait pas reduit de nos jours la
róle de la Fagae & ce ridicule emploi de
problème» de concours, préposés et résolns
cheque année ppnr la plus grande gloire de
notre mandadnat occidental" on verrait
?éclore...." («Is men in Frankryk pas zoo
ver is, behoeft men niet te vragen hoe 't
er elders mee staat.) Maar had hy niet lie
ver moeten besluiten: de Fage, als zoodanig,
behoort tot het verleden, gelijk het Motet,
het Madrigaal, de Gregoriaansche monodie en
lijkheld der groote rust, waarvan Ibsen
spreekt.
Het hotel zelf in de dichterlijke omgeving
der besscben lag in rust, het was een hotel
en geen hotel, de vertrekken spraken ervan
kunst, de kótelhouder was zelf kunstenaar,
met hem kon bij konten over wat hem het
dierbaarst wae. Hij leefde er, in het land
der romantiek, een romantisch leven. Hy
leefde er volkomen naar zyn zin en welbe
hagen onder lieve, eenvoudige en hartelijke
menschen, zooals hunne nakomelingen nog
zyn. Zyn schilderslnet vierde hg er bot, hij
was er steeds in stemming, zyn hart vrij,
zyn oog open; geen zorgen, geen afleiding:
een idyllisch leven in een idyllische natuur.
De oude Abraham Krayesteijn met zq'n
dikke buik, de py'p nooit uit de mond, zooals
Dabonreq hem staande voor het hotel heeft
nitgeteekend, de grootvader van het thans
levende geslacht, dat het fc ótel in dienzelfden
de Meyerbeersche opera tot het verleden
behooren. Maar zie eens wat Céaar Franek wist
te maken van dit kwaadaardig verschijnsel
uit den prnikentyd. Franck, die na Bach
eene (nogal) artistieke fnge geschreven heeft
en geen anachronistische copie, pedant
gerythmeerd als Brahms en Reger en
SaintSaëns.
Toch denkt hy wy zyn hier waarlijk in
de XVIIe eeuw en de maat" (het woord
zegt genoeg!) de noodlottige maat, wier
onheilvolle nawerking wy nog zullen te
betreuren hebben, talmt niet met hare
tyrannie.... van dan af aan verarmt alles,
wordt alles onderdrukt door de almacht der
maat", Hors commence Ie lègne de la
Basse continue (m er e de nos regrettables
Traites d'flarmenie) sorte
d'accompagnement grossier et rudimentaire." Maar waar
om deze veroordeeling niet consequent «n
genadeloos doorgevoerd in onze dagen
'van allerlei historische publicaties uit die
eeuw van middelmatigheid I Hoe ver staat
dat seqnenzen-spelletje, zielloos en kil, van
den esprit gothiguef Berlioz, ja, veracitte 't
uit den grond van zyn hart en Liet omdat
la fngue ne l'aimait pas". (Chérubizi).
D'Indy is «en kunstenaar en een groot
pedagoog; hy heeft ook iets van een fanaticns,
dit neme men echter voor lief. Luister wat
hy stelt tegenorer la tendance moderne" i
qnalifier d'art d'agrément" l'antiqne mouaik
ducation de l'dme":
Maar dat de leerling, geroepen den titel
van kunstenaar te verdienen, nooit uit het
oog verlieze, dat hem behalve zyne natuurlijke
gaven, drie deugden noodzakelijk zyn om 't
opperste der uitdrnkkings-macht, welke hem
werd gegeven, te benaderen, drie deugden,
genoemd in een der antiphonen van Witten
Donderdag, een tekst, welks muziek even
bewonderenswaardig klinkt, als verheven is
de beteekenis der woorden:
ttaneant in vobis fides, tpes, caritas,
Tria haec: major autem\ horum est caritas."
(dat in m verbiy ven deze drie deugden: geloof,
hoop, liefde; maar de grootste der drie is
de liefde.)
Ja, de kunstenaar moet voor alles het
Geloof bezitten, het geloof in God, het geloof
in de Kunst; want het Galoof spoort hem
aan om te kennen, en deze kennis zal hem
aanzetten om hooger en hooger te sty'gen
langs de ladder van het Zyn, naar zijn be
stemming: God.
Ja, de kunstenaar moet de Hoop beoefenen,
want hij verwacht niets van den tegen
woordigen tijd; hy weet dat zyne zending
bestaat ia dienen en door zyne werken
mede te bonwen aan de ontwikkeling en
het leven der geslachten, welke na hem
zullen komen.
Ja, de kunstenaar moet geraakt zyn door
de hooge Liefde, de grootste der drie";
beminnen i; zyn doel, want het eenige be
ginsel van alle schepping is de groote, de
goddelijke, de minnelijke liefde."
Schreef dit een of andere monnik in zijne
cel op den berg At hos? vraagt Romain Rolland
(?Musiciens d'aujourd'hui") terecht. Maareven
wonderlyk-gestemd in het enthousiaste
DeLamennais-accent is zyn gedetailleerde
omechrijving van de cyclische sonate als dtrtiend'
eenwsche kathedraal (II, 377, 378).
Doch waarom geen enkel verband
nagespoord tusschen de kunst en den tyd van
haar ontstaan, na de Herrijzenis van den
Hoogmoed ? (de Renaissance! zie I, 215 e. v.)
Er is inderdaad nog genoeg te verklaren.
Onder welke invloeden b. v. geeft het leven
aan elke periode der muziek-geschiedenis
een eigen vorm en wezen van rythme ?
Welke geheimzinnige omstandigheid deed
de Franschen de hegemonie der opera ver
liezen ? welke macht bracht ze naar
Dnitschland ? en wat dreef de groote Fransche
meesters van den laatsten tyd hoofdzakelijk
naar de instrumentale muziek? Het moet
ook interessant zyn psychologisch na te
speuren, waarom er uit Parijs nog geen
enkele wereld-veroverende operette meer
komt (klaar teeken van decadentie, 1870!).
Het antwoord vinden we misschien in de
volgende deelen, welke de symphonie en
het drama zullen behandelen. Ik ben zeer
benieuwd naar D'Indy's waardeschatting van
de kunstwerken dezer laatste genres. Wee
Berlioz en MahlerI Wa at voor César Franck
en zyne school is ziels-uitbeelding 't eenige
goeden, oud-Hollandsch» geest bestnurt met
inachtneming van het nieuwere, maakte het
Israëls, met wien hu gaarne redekavelde,
lachte en schertste, gerieflijk. Hy gaf
Israëls pension voor een gulden per dag. Hy',
zelf schilder en kunstenaar in zyn hart, wist
dat jonge schilders ryk ztya aan idealen en
arm aan zilverlingen. Dit begrijpende, heeft
Abraham KrayeeteUn het er velen kunste
naars makkelijk gemaakt, tevreden als hy
zag, dat hy hun behulpzaam kon zqn. Toen
dan ook Israëls by eyn verblijf te Rosendaal
hem op zekeren dag zei, dat hjj vertrekken
ging, vroeg de oude Kraijestejjn: Waarom
zoo spoedig?" Israëls lachte en antwoordde:
My'n geld ia op." Is dat alles, vriend.
Geen nood. Doe mij het pleizier en blyf,
wees nog vele dagen mijn gast. En als
je nog wat hebt, maak van je hart geen
smoorknil, ik zal je helpen. Wy zyn schilders
onder elkaar.''
Israëls maakte eenige bedenkingen,
Kraijesteyn wilde echter van geen maren" weten,
en zei kort en goed: Hou nu op, Israëls met
je zwarigheden, je blijft, en daarmee uit."
Israëls heeft toen nog eenigen tyd in het
heerlijke oord en in het litflgk gelegen kötel
op den berg doorgebracht. Hy vertrok niet
eer voor hy den ouden Kray'esteyn met zyn
goedmoedig gezicht, als zittend op zijn praat
stoel, de py'p in de mond, had nitgeachilderd.
By het afscheid nemen bood hy het zyn
kunstvriend en gastheer nit dankbaarheid aan.
De oude Krayestey'n was door deze kiesche
erkentelijkheid bewogen, hy won Israëls nog
langer honden, maar 't lukte hem niet. Het
portret gaf hy' een eereplaats by de schil
deryen op de groote eetzaal boven. Menig
logéis by het bezichtigen der schilderyen,
by dit portret van den vriendelyken man
bly'ven stilstaan en heeft uit de mond van
den zoon, kleinzoon of dochters het verhaal
van Israëla verbiy f in dit hotel met belang
stelling aangehoord.
Nooit is tot heden van dit mooie portret
een copie of fotografische opneming gemaakt;
de hierboven geplaatste, door den fotograaf te
Arnhem op uitioodiging genomene, is de
eerste.
Jozef Israëls hart is steeds aan de lieve
familie Krayesteijn bly'ven hangen, by' welke
hy wederkeerig in vriendelijke herinnering
doel an de anige reden van bestaan voor
de muziek. Maar Berlioz en Mahler, de groo
teren verbeeldden ziel-en-leven. Wee verder
den Italianen en den Joden l Zy zullen er
nog slechter afkomen dan by Richard Wag
ner, omdat d'Indy noch Epicureër noch posi
tivist is. Hier leide hem cette snbordination
tonte chrétienne de Partiste & l'Oenvre"
(I, 215) tot het juiste breed-geziene oordeel.
D'Indy is (in Frankryk 1) bekend om zyne
studies over Beethovens vooiloopers. En
voor hen, die beweren dat Beethovens kunst
moedermaagdelyk geboren werd, omdat zy'
gaarne den revolutionair in hem willen zien,
zyn de bladzyden 219 tot 231 uit Deel II
van het gewichtigste belang. Zij betreffen de
sonates van Friedrich Wilhelm Sust, die niet
enkel het Baeihovensch sentiment, zyn
hartstocht en levensvolheid deed voorvoelen,
meer dan Haydn en Mdzart samen, doch
die heel moderne eigenschappen reeds tot
zulk een hooge Uiting bracht en soms zóó
muzikaal overeenstemmend, dat wanneer
Beethoven Rnst's werken gekend had, men
zon mogen spreken van navolging. Doch de
overeenkomst, die alle Duitjchers schy'nt
te zyn ontgaan, is zuiver spiritistisch en
een phenomeen van bloeiatorting toen 't
nog winterde. Rust leefde van 1739 tot 28
Maart 1796! dus toen hy stierf was Beethoven
26 jaar.
Rust werd geboren in Woerlitz, bij Dessan,
en toonde vroeg eene ernstige begaafdheid
voor muziek. Hy studeerde echter voor de
rechten. Maar in Halle trof by Friedemann
Bach en later in Fotsdam Philipp Emmannel
Bach, die zyne leermeesters waren. Een vorst
werd zyn beschermer en nam hem mede
naar Italië, waar Tart ni hem het vioolspel
onderwees: daar verkreeg hy ook zyne
virtuositeit als luitspeler, welke zyne
tydgenpoten roemden als een wonder; terug uit
Italië, maakte zyn beschermer hem dirigent
lijner kapel en hy vestigde zich dus te Dessan,
waar hy' de reat van zyn Je ven kalm door
bracht. Slechts n ongeluk zou hem treffen.
Egn oudste zoon, student te Halle, verdronk
in 1791 Rust was juist eene sonate begonnen,
welke hy' Goethe, die hem kende en Ie grand
maitre Ruat" noemde, wilde opdragen uit
dankbaarheid. Het eerste deel was voltooid
toen de dood van zyn zoon hem kwam treffen.
De dichter Matthiason zond hem eene elegie
Todtenkranz für ein Kind". Rast componeerde
er een lied op voor zang en piano, gaf er
later eene nieuwe versie van en schreef het
voor koor, solo en orchest en ten laatste,
hy liet het eerste idee der aan Goethe op te
dragen sonate varen en wilde er liever den
stempel zyner smart op drukken, 't Werd zyn
beste stuk. Ky nam uit de eerste bewerking
va a Matthisaou's ode cette admirable
lamentation .?zegt d'Indy pour piano que
seuls, qaelquesaiagiosBeethovenienspenvent
snrpasser en foroe expressive." D'Indy citeert
uit deae sonate in ré, en, de somberte der
stemming is tragisch, de thema's rij k en zeer in
tensief ; de geest onbetwistbaar Beetho vensch;
men verwondert zich dat Rust niet heeft
kunnen bereiken de geniale hoogte van
Beethoven; men verwondert zich ook, dat
hy voor de nakomelingschap zoo goed als
onbekend bleef; wie hoorde ooit spreken
van Rust?
Vele zjjner werken zijn nog onuitgegeven
en die in druk verschenen zijn op 't eind
der vorige eeuw eerst aan 't licht gebracht
door zyn kleinzoon Dr. W. Rust. Hier valt
een zeer interessante studie te maken. (Zo a
Ruat die paar druppeltjes Laty'nseh bloed
gehad hebben, de lievelingswensch van Hngo
Wolf?) Zie eens het innig-bekoorlyke tweede
thema zyner sonate in fis (17841) Vergelyk
het bewonderenswaardige en sublieme
Larghetto van dit werk met Beethovens
Andante favori. (1806!) In de tweede van
Rust's 9 viool sonates, dateerend van 1791,
merkt men eene onloochenbare analogie in
stemming zoowel als in vinding met het
Andante Cantabile uit Beethovens Trio opus
97, dat dagteekent van 1816.
Het is in vele opzichten goed in muzikale
zaken zaken nog eens te luisteren naar
stemmen nit Frankrijk!
MATTHIJS VERMEULEN.
Het Hotel van Krayesteijn te Rosendaal tegenover het Kasteel.
is blyven voortleven. Dit spreekt wel sterk
nit de regels die Krayesteyn's kleinzoon
my dezer dagen schreef:
Met de zilveren bruiloft yan mijn ouders
hebben Jozef Israëls en zyne echtgenoote
het feest meegevierd en deden ons de eer
aan n week onze gasten te blijven. By die
gelegenheid gaf hy, de vriend van my'n
grootvader, vader, moeder en van ons kinderen,
aan myne ouders een schildery en heeft toen
tevens zyn naam ender het portret van mijn
grootvader gezet. Bg het terugzien er van,
zeide hy : Ik schaam my niet om daaronder
my'n naam te zetten."
C?Nooit zullen wy de zeldzaam mooie toasten
vergeten, die Israëls aan het feestmaal van
de zilveren bruiloft het ft gehouden! Zyne
vroplykheid, en de gezelligheid, die van hem
uitging, was van dien aard, dat wy er eene
heerlijke herinnering aan hebben behouden."
Wie ooit te Rosendaal by' Velp komt, zal
flollanücke Teeteimaatsciiappü,
n.
Jozef Israël». Er bestaan portretten van
Israëls door Jan Veth en andere door hem
zei ven gemaakt. Daar tnsjchen is een ver
schil. Het portret van Vet h is nauwkeurig
en eerbiedig. Het lukt in sommige op zichten
zeer goed, 200 ge dit lyken wilt noemen.
Het zelfportret van Israëls lykt in sommige
opzichten nooit; het scherpe en simieeke
vindt ge er niet in. En toch is het portret
van Veth nooit de schilder Israëls, en toch
is het portret door Israëls wel de schilder,
en is het oog van zulk een schilderij
bescaadnwd, het wezen van een menscb, die be
schaduwd wordt door zyn gedachte. Veth
trachtte te benaderen, en hoopte détail op
détail en Israëls liet ..woelen en weven" en
maakte uit £ch\jnend licht en door-schijnende
schaduw iets dat ademde, iets dat was, en
is, en bigven zal. Veth was een scherptnrend
realist van den 2den of 3den rang, en Israëls
had het wezen van den kunstenaar aan en
in zich, die doet ademen van licht, dat wat
in licht gedacht wordt. Veth bootst nu, en
Israëls zag" in den testamentischen zin.
Israëls zag soms ge achten". Veth mist altijd
het prophetieche, het openbarende; zy'n werk
geeft geen synthese, is geen eind, maar een
aanleiding.
Het is niet zonder bedoeling dat ik schrijvend
over de Teekenmaatschappij en haar tentoon
stelling, deze twee wezenlij kneden scheid.
Israëls heeft hier drie teekeningen, een inte
rieur, en twee eer ongewone, een visscher,
en een man reikend naar een hond die aan
komt zwemmen, met een stok ia den bek.
Het Interieur is wat, afzonderlijk, Israëls
meer maakte; de teekening van den Hond
enz. is alleen te prijzen om de kracht zijner
blankheid. In de Visschei" is meer. Er is
zeer gemakkelijk om te lachen als om de
verschijningen van William Blake. De abnor
maliteit van sommige deelen van het werk
zijn voor ieder gewoon" oog dadelijk duidelijk.
Het vreemde visschertje heeft iets van een
schoorsteenveger, en de hengel en de snoer,
waarmêa hu vischt (naar wat in dit ver
bijsterend land- en waterschap!) zijn niets
minder dan zeer zwaar. Iedereen kan dus er
om lachen, de schilders van de
Teekenmaatichappij (met zeer gewone" oogen
waarschijnlijk zjjn de meeste begaafd), zoowel
als de jonge lieden, die er langs dandineeren,
en uit een vasten strot spreken. Maar juist
dat de se vrienden er zoo gemakkelijk tegen
te keer gaan bewijst dat er iets schuilt, en
iets verscholen is, wat zij, blinden, niet zien.
Er is iets in dezen Hengelaar en zyn visschen".
Ik meen hiermee niet dat het een gaaf werk
is, maar sommige van deze vreemdsoortige
diagen, die niet gaaf zijn, hebben in enkie
partijen deelen waar-in de hemel van den
geest of een adieu van-het-leren spiegelt,
zich geluidloos spiegelt. En dat is. Acuter
den visscher spieglen wolken en een lucht
zich in water. De kracht der blankheid maakt
de daarnaast hangende Mariseen donker.
Dit is iets. Maar meer is, dat in het water
waarin de lucht zich spiegelt een plek is of
daar een nieuw, niet meer menschely'k
wezen schilderde. Het is als een vloeiende
agaath. Er is in deze plek iets, dat ge een
andre signatuur kunt noemen, een van het
niet meer mensckeüjke; alsof ni den dood
er iets neergezet was dat half-uitgewischt
zich nog met het levende juist genoeg voor
het menschelijk gezicht verbond. En dit is
wat het niet volledige en niet vol-uit schoone
werk toch telkens opnieuw doet bezien, zoo
als ge kunt luisteren naar een vermoede
stem in uw gedachten. Het onvolledige is
hier met het na-menschelyke (het
enkelgeegteljjke) n
Iiaac Israëli. Wat de vader bezat, besit de
zoon. Is het de jood ? maar in beiden is
vasthoudendheid aan het levende. Beiden zijn,
wat ik noemde, Expressieven. De ontroering
is bij Isaac echter weinig getemd; hij typeert
gaarne alleen scherp. Hij zoekt de figuren
die in ons groote stadsleven voorkomen, maar
toch is z\jn kleur (eigenlijk naar het fijne en
het bloeiend-zedige gericht) evenzeer geschikt
voor diepere intimiteit. Alleen mist Isaac
Israëls daarvoor nog het gestadge wezen. Hij
wordt geprikkeld, kiest niet zeer, maar werkt
onmiddellijk pp en na den indruk. Daar zit
het moderne in, in het fel-geschokt worden
zich niet beklagen als hy den berg tegenover
het oude kasteel opgaat, het hotel binnen
en in de bovenzaal behalve het portret van
den ouden Kraijestejjn door Israëls, de
schilderijen bezichtigt van: K. W. Mesdag,
Louis Apol, Klinkenberg, Tony Offermanp,
Fh. Sadée, Jan Vrolyk, G, Henkes, Elchanon,
Vervoer, W. Roelofs, Artz, Willy Martene,
Zilcken, Van de Bande Bakhuyzen, juffrouw
Van de Sande Bakhuyzen, Henriette Eonner,
P. A. Schipperus, Bnrnier, Van der Laan,
David Oyens, Mari Ten Kate, G. Smits, B.
C. Koekoek, H. W. Jansen, De Zwart en
Meiners.
Eene collectie om trotsch op te zjjn l
Bovendien bewaart de familie Krayesteyn
kunstboeken yan haar grootvader, die vele
mooie teekeningen en studies bevatten, en
heeft zij in de huiskamer conterfeitsels van
historische beteekenis.
(Slot volgt). J. H. EÖSSINO.
en in het zedige van zy'n kleur schuilt de
rustige fijnheid, die een deel van zyn wezen
moet zijn, en een gezuiverde joodsche gevoe
ligheid is. Want ge kunt het Dejenner"
prijzen, met mij, om de typeering, en de
lezeres" om het zoetvloeiende der kleur,
waarin buiten (uitzicht uit een raam) en
kamerlicht tot een teeder verband zich ver
bonden (het is zijn zedigheid) toch blijft
er altijd, of eerder zy gezegd dikwijls, wat
te wen BC hen over in dit werk: dat sommige
storende deelen geannuleerd werden, en het
geheel niet gestoord, de schoone eenzaamheid
bekome van het grooter kunstwerk. Ook Th.
va» Hoytema bezit de dadelijkheid", de di
rectheid, zühet op andere wij ie. Een goede
teekening van hem is als een gevatte uit
drukking, een rake scherts; de
menschely'kheid van den maker ligt slechts onder dunne
schil. In de groote kunstwerken is de harts
tocht omgezet, verdiept, uitgegraven, daar
opgehoopt, ginder gelijkgemaakt, om het
werk zijn eenheid te geven bij van Hoy
tema ook als bij vele der tegenwoordigen is
de raakheid grooter dan de diepte. Het heeft
jyn bekoring. Het geeft een trouwhartige
gemeenzaamheid, die op sommige uren een
aangenaaae ie. En dit vindt ge iu sommige
der teekeningen uit Texel hier (zie de gees
tigheid uitgedrukt in de paard en wagen op
50) en dit vindt ge, eer verfijnd, en eer in
den goeden zin decoratief geworden in 55:
de lijster. De nrs. 47 en 49 zijn te decoratief
en niet dekoratief genoeg.
Het werk der oudere generaties van de
Marissen is anders. Het heeft meer neiging
naar vaste schemata. De onderbouw
isoverdachter dan bij laaac Israëls en by Th. van
Hoytema. Het werk yan Wilkm Mari» heeft
vele bepaaldheden, die een aestheticns eens
construeerde. Niet altijd was dit den schilder
bewust, eer tastte hu er veel keer na tot hij
vond, maar wat in het eind groeide tot het
werk, bracht dit schema tocb. Een ruimer
overwegen van wat ten elotte tot stand kwam,
had ook dezen veel moeiten waarschijnlijk be
spaard, maar de zucht tot theorie ia onze
schilders vreemd. Ze zijn altijd gaarne zoekeis,
die soms tot verhevenheden komen. Willem
Maris is voor mij nog steeds de Marig, die
van fijne geaardheid zy'nd, zich in het
niet uitbundig werk het gemakkelijkst
en meest voldongen zich geheel kon
geven. Hij is voor my altijd origineel
en toch beperkt, niet allergrootst en toch
oorspronkelijk; stoutmoedig in het eind van
zijn leven, vast en groot soms in een
teekeninp, fijn in menig werk. Charles Hermans
(uit Brussel) is stoutmoediger" in zijn Sou
venir d'Espagne en in zy'n Etre et avoir fé.
Sé?ille: crepuscule. Het werk ligt den Hol
lander in het algemeen niet na. Het kan
provincialisme genoemd worden, of eigen
dunk, gebrek aan beschaving is het dikwijls,
maar de Hollandsche schilder ia rap van
oordeel ea afwerend. Hy vindt, als Verwey,
zyn eigen land, hier zyn eigen werk, het
schoonst. Hy' heeft geen verlangen (zooals
Bembrandt had) tot verdere kennis. Hy is,
gaarne meld ik het, een wien de kleuren op
aangename wy'ze gegeven zyn, maar is dit
voldoende, om zich zelf alleen te achten?
Hermans is een talent, ook in de twee
genoemde werken, van een kracht, vereend
met zekere phantastisch geworden
werklykheid, die hem boven een aantal leden van
de tentoonstellende vereenigicg eenvoudig
weg heft. Pittigheid en yarieeren is wat van
der Maarel hier weer mist. Hy mist de gratie
die zyn beschaafdheid in kleur aantrekkelijk
maken kon. Albert Roelofs is hier niet te
prijzen zooals laatst. Blommers is zwak, en
zoo is A. Roelofs Tuin weinig. Beter is het
kind met de bok Het beat van de inzending
van Jan Veth ia het portret van Willem
Klooe, maar de kleur die het heeft is niet
zonder de toevallig beid van een niet met
zorg altijd bewaard gebleven papiertje.
Therèie Schwartze heeft een zeer slecht
portret hier, Willem Roelofs is nooit transpa
rant genoeg. Zoetelief Tromp is beschaafd,
niet zonder kunnen, niet zonder smaak; van
Tony Offermans zyn te vermelden: In den
spoorwagen, Timmermans winkel en Even
rusten. Alb. Neuhuys, altijd een der krachten,
is het best in het vriendelijke: het prenten
boek en in de sterker wat er verf teekening
Odilia, een meisje in rood (alleen de kleur
van den hals in het licht stoort zér het
geheel), Clara Montalba, is te noemen, en