De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 8 oktober pagina 7

8 oktober 1911 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1790 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Het Kasteel te Rosemdaal, gezien van den berg, waarop het Hotel ligt. Hendrik KraJjeBtejjn zi«h verloofde met den vermaarden schilder LonU Apol en nu, al jaren met hem getrouwd ie. Bij Hendrik Kraijenstejn's vader, Abraham, kwam in z$n seer jongen tyd ook Jozef Israëls, die er, in de wonderschoone omgeving een innig natnnrleven genoot, in de plechtige stilte en de groote rust. Uren k«n hy, voor of op het balcon van het hotel zitten staren wjj 1uit naar het schoone tafereel voor hem, waaruit het kasteel rustig oprees, alsof het n was met het omringende. De lucht, rjjk aan oson, versterkte en wekte hem op. Wandelingen door de uitgestrekte bosschen gaven hem frissche levenskracht en menige plek en menig vergezicht streelde zyn schildershart. Bosendaal werkte op zijn contem platieven geest weldadig. Al het geroea uit de stadswereld, al de luide stemmen der hevig gebarende menschen etoorden er hem niet in zyne gepeinzen. HJg genoot de heer4IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMI Schola Caitoim n. Wat is in muziek het idee"! Niet het motief, dat d'Indy celrale" noemt, niet het thema, de periode génératrice" welker functie is de phrase voort te brengen of de phraset, ?die het idee uitdrukken. Met woorden klaar te bepalen schijnt moeilijk, doch de jonge com ponist neme deze duidelijke omschrijving ter harte: Waarom toch hoort men zoo dikwijls muziek-werken, overigens alle achting waard, welke alleen bestaan uit periodes géo ratrices", in plaats van volledige ideeën te -expeseeren? Enkel inspanning en geduldig zoeken kan deze korte periode al voldoende voor de ijdelheid van haar vinder of zyne luiheid, ter overwinning leiden van bet geheele idee" (Zie Baethovens schetsboeken). Maar wat is het princiep der constructie? D'Indy citeert Ruskin: Gemponeeren, dat is het ordenen van ongelijke elementen.... Heb n groot motief met verscheiden klei nere..." en tegelijkertijd verdedigt hy den klassieken vorm, & tort et , travers, en ik geloof alleen ter wille van de tradition vengeresse, terwijl toch goed beschouwd, het fondament van dien vorm was het ordenen van gelijke elementen, want, al contrasteeren de twee stereotype thema's, hun dynamisch evenwicht ligt reeds in hen zelf. (Beethovens laatste composities uitgezonderd, waarnaar zich trouwens geen enkel neo-classicus naar richt, noch richten kan.) Hij zegt van Mendelssohn's sonates, dat zij voortreffelijk leer lingen-werk in waarde niet te boven gaan; en men weet hoe vormelyk-volmaakt deze componeerde, roet Brahms van wien hij zegt: les lonrdes maladresses tonale s dans les oenvres de Brahms", van Max Reger: Af wezigheid van allen artistieken smaak, mis kenning van alle verhouding en toonaal evenwicht", la lourdenr germaniqne n'a d'égale que la panrretédes matériaux musicanx amplifiés". Juist l Doch men weet boa ook zij hun vorm cajoleeren. Het is jammer dat de philosophie hier de logica stremde. Want hunne onbednidendheid-voor-de-toekomst komt voert uit hunne kortzichtige afhankelijkheid van den vorm. D'Indy ver eert Céaar Franck als allen-overtreflend mees ter en Berlioz-zelf moet zwichten: Franck, véritable créateur de l'école symphoniqne en France" Wagner en Franck, die na Beethoven de grootste scheppers waren in het domein der muziek". Nu, César Franck staat verder van den Beethovenschen vorm {wee dit woord, dat in muziek een arithmetijche beteekenis kreeg!) dan Bichard Strauss. In Francks verrukkelijk, in ieder opzicht vereerenswaardig strijkkwartet vindt men het ordenen van ongelijke elementen" en de monarch met zyn gevolg" (Ruskin); daarmee Vergeleken blijkt Beethovens opus 106 (Hammerklavier-sonate) een simpele con ceptie en Regers vorm primitief-elementair. D'Indy beschouwt de Fnge niet als een voorbijgaand cultnnr-verschynsel, doch als blijvenden vorm, die door Bach zyn hoogte punt bereikte, toen in onbruik raakte. Beet hovens sonats-fuges missen de plastieke architectuur der Bachsche, doch hy gaf haar een nieuw element: het dramatische. Hy redeneert echter: Mais la fngue avait la vie dure; elle tait trop profondément reliée aux origines de l'Art et ne ponvait disparaitre complètement. Cependant la plupart des msüres de la fin dn XVIIIe et du commencement dn XlXe siècle ne l'employèrent plus qn'a titre d'archai'sme..." Hoe ? de Fnge een archaïsme in 't begin der XlXe «enw? Niet eer mode"? Had Berlioz ze geparodieerd in zijn Damnation de Fanst" als ze hem niet overal in de ooren geklon ken had, die beetialitédans tonte sa candenr"? Hier geldt eer voor de meesters wat hy den leerlingen toerekent: (citaat voor de conservatorium-professoren!) Si l'ueage de l'école n'avait pas reduit de nos jours la róle de la Fagae & ce ridicule emploi de problème» de concours, préposés et résolns cheque année ppnr la plus grande gloire de notre mandadnat occidental" on verrait ?éclore...." («Is men in Frankryk pas zoo ver is, behoeft men niet te vragen hoe 't er elders mee staat.) Maar had hy niet lie ver moeten besluiten: de Fage, als zoodanig, behoort tot het verleden, gelijk het Motet, het Madrigaal, de Gregoriaansche monodie en lijkheld der groote rust, waarvan Ibsen spreekt. Het hotel zelf in de dichterlijke omgeving der besscben lag in rust, het was een hotel en geen hotel, de vertrekken spraken ervan kunst, de kótelhouder was zelf kunstenaar, met hem kon bij konten over wat hem het dierbaarst wae. Hij leefde er, in het land der romantiek, een romantisch leven. Hy leefde er volkomen naar zyn zin en welbe hagen onder lieve, eenvoudige en hartelijke menschen, zooals hunne nakomelingen nog zyn. Zyn schilderslnet vierde hg er bot, hij was er steeds in stemming, zyn hart vrij, zyn oog open; geen zorgen, geen afleiding: een idyllisch leven in een idyllische natuur. De oude Abraham Krayesteijn met zq'n dikke buik, de py'p nooit uit de mond, zooals Dabonreq hem staande voor het hotel heeft nitgeteekend, de grootvader van het thans levende geslacht, dat het fc ótel in dienzelfden de Meyerbeersche opera tot het verleden behooren. Maar zie eens wat Céaar Franek wist te maken van dit kwaadaardig verschijnsel uit den prnikentyd. Franck, die na Bach eene (nogal) artistieke fnge geschreven heeft en geen anachronistische copie, pedant gerythmeerd als Brahms en Reger en SaintSaëns. Toch denkt hy wy zyn hier waarlijk in de XVIIe eeuw en de maat" (het woord zegt genoeg!) de noodlottige maat, wier onheilvolle nawerking wy nog zullen te betreuren hebben, talmt niet met hare tyrannie.... van dan af aan verarmt alles, wordt alles onderdrukt door de almacht der maat", Hors commence Ie lègne de la Basse continue (m er e de nos regrettables Traites d'flarmenie) sorte d'accompagnement grossier et rudimentaire." Maar waar om deze veroordeeling niet consequent «n genadeloos doorgevoerd in onze dagen 'van allerlei historische publicaties uit die eeuw van middelmatigheid I Hoe ver staat dat seqnenzen-spelletje, zielloos en kil, van den esprit gothiguef Berlioz, ja, veracitte 't uit den grond van zyn hart en Liet omdat la fngue ne l'aimait pas". (Chérubizi). D'Indy is «en kunstenaar en een groot pedagoog; hy heeft ook iets van een fanaticns, dit neme men echter voor lief. Luister wat hy stelt tegenorer la tendance moderne" i qnalifier d'art d'agrément" l'antiqne mouaik ducation de l'dme": Maar dat de leerling, geroepen den titel van kunstenaar te verdienen, nooit uit het oog verlieze, dat hem behalve zyne natuurlijke gaven, drie deugden noodzakelijk zyn om 't opperste der uitdrnkkings-macht, welke hem werd gegeven, te benaderen, drie deugden, genoemd in een der antiphonen van Witten Donderdag, een tekst, welks muziek even bewonderenswaardig klinkt, als verheven is de beteekenis der woorden: ttaneant in vobis fides, tpes, caritas, Tria haec: major autem\ horum est caritas." (dat in m verbiy ven deze drie deugden: geloof, hoop, liefde; maar de grootste der drie is de liefde.) Ja, de kunstenaar moet voor alles het Geloof bezitten, het geloof in God, het geloof in de Kunst; want het Galoof spoort hem aan om te kennen, en deze kennis zal hem aanzetten om hooger en hooger te sty'gen langs de ladder van het Zyn, naar zijn be stemming: God. Ja, de kunstenaar moet de Hoop beoefenen, want hij verwacht niets van den tegen woordigen tijd; hy weet dat zyne zending bestaat ia dienen en door zyne werken mede te bonwen aan de ontwikkeling en het leven der geslachten, welke na hem zullen komen. Ja, de kunstenaar moet geraakt zyn door de hooge Liefde, de grootste der drie"; beminnen i; zyn doel, want het eenige be ginsel van alle schepping is de groote, de goddelijke, de minnelijke liefde." Schreef dit een of andere monnik in zijne cel op den berg At hos? vraagt Romain Rolland (?Musiciens d'aujourd'hui") terecht. Maareven wonderlyk-gestemd in het enthousiaste DeLamennais-accent is zyn gedetailleerde omechrijving van de cyclische sonate als dtrtiend' eenwsche kathedraal (II, 377, 378). Doch waarom geen enkel verband nagespoord tusschen de kunst en den tyd van haar ontstaan, na de Herrijzenis van den Hoogmoed ? (de Renaissance! zie I, 215 e. v.) Er is inderdaad nog genoeg te verklaren. Onder welke invloeden b. v. geeft het leven aan elke periode der muziek-geschiedenis een eigen vorm en wezen van rythme ? Welke geheimzinnige omstandigheid deed de Franschen de hegemonie der opera ver liezen ? welke macht bracht ze naar Dnitschland ? en wat dreef de groote Fransche meesters van den laatsten tyd hoofdzakelijk naar de instrumentale muziek? Het moet ook interessant zyn psychologisch na te speuren, waarom er uit Parijs nog geen enkele wereld-veroverende operette meer komt (klaar teeken van decadentie, 1870!). Het antwoord vinden we misschien in de volgende deelen, welke de symphonie en het drama zullen behandelen. Ik ben zeer benieuwd naar D'Indy's waardeschatting van de kunstwerken dezer laatste genres. Wee Berlioz en MahlerI Wa at voor César Franck en zyne school is ziels-uitbeelding 't eenige goeden, oud-Hollandsch» geest bestnurt met inachtneming van het nieuwere, maakte het Israëls, met wien hu gaarne redekavelde, lachte en schertste, gerieflijk. Hy gaf Israëls pension voor een gulden per dag. Hy', zelf schilder en kunstenaar in zyn hart, wist dat jonge schilders ryk ztya aan idealen en arm aan zilverlingen. Dit begrijpende, heeft Abraham KrayeeteUn het er velen kunste naars makkelijk gemaakt, tevreden als hy zag, dat hy hun behulpzaam kon zqn. Toen dan ook Israëls by eyn verblijf te Rosendaal hem op zekeren dag zei, dat hjj vertrekken ging, vroeg de oude Kraijestejjn: Waarom zoo spoedig?" Israëls lachte en antwoordde: My'n geld ia op." Is dat alles, vriend. Geen nood. Doe mij het pleizier en blyf, wees nog vele dagen mijn gast. En als je nog wat hebt, maak van je hart geen smoorknil, ik zal je helpen. Wy zyn schilders onder elkaar.'' Israëls maakte eenige bedenkingen, Kraijesteyn wilde echter van geen maren" weten, en zei kort en goed: Hou nu op, Israëls met je zwarigheden, je blijft, en daarmee uit." Israëls heeft toen nog eenigen tyd in het heerlijke oord en in het litflgk gelegen kötel op den berg doorgebracht. Hy vertrok niet eer voor hy den ouden Kray'esteyn met zyn goedmoedig gezicht, als zittend op zijn praat stoel, de py'p in de mond, had nitgeachilderd. By het afscheid nemen bood hy het zyn kunstvriend en gastheer nit dankbaarheid aan. De oude Krayestey'n was door deze kiesche erkentelijkheid bewogen, hy won Israëls nog langer honden, maar 't lukte hem niet. Het portret gaf hy' een eereplaats by de schil deryen op de groote eetzaal boven. Menig logéis by het bezichtigen der schilderyen, by dit portret van den vriendelyken man bly'ven stilstaan en heeft uit de mond van den zoon, kleinzoon of dochters het verhaal van Israëla verbiy f in dit hotel met belang stelling aangehoord. Nooit is tot heden van dit mooie portret een copie of fotografische opneming gemaakt; de hierboven geplaatste, door den fotograaf te Arnhem op uitioodiging genomene, is de eerste. Jozef Israëls hart is steeds aan de lieve familie Krayesteijn bly'ven hangen, by' welke hy wederkeerig in vriendelijke herinnering doel an de anige reden van bestaan voor de muziek. Maar Berlioz en Mahler, de groo teren verbeeldden ziel-en-leven. Wee verder den Italianen en den Joden l Zy zullen er nog slechter afkomen dan by Richard Wag ner, omdat d'Indy noch Epicureër noch posi tivist is. Hier leide hem cette snbordination tonte chrétienne de Partiste & l'Oenvre" (I, 215) tot het juiste breed-geziene oordeel. D'Indy is (in Frankryk 1) bekend om zyne studies over Beethovens vooiloopers. En voor hen, die beweren dat Beethovens kunst moedermaagdelyk geboren werd, omdat zy' gaarne den revolutionair in hem willen zien, zyn de bladzyden 219 tot 231 uit Deel II van het gewichtigste belang. Zij betreffen de sonates van Friedrich Wilhelm Sust, die niet enkel het Baeihovensch sentiment, zyn hartstocht en levensvolheid deed voorvoelen, meer dan Haydn en Mdzart samen, doch die heel moderne eigenschappen reeds tot zulk een hooge Uiting bracht en soms zóó muzikaal overeenstemmend, dat wanneer Beethoven Rnst's werken gekend had, men zon mogen spreken van navolging. Doch de overeenkomst, die alle Duitjchers schy'nt te zyn ontgaan, is zuiver spiritistisch en een phenomeen van bloeiatorting toen 't nog winterde. Rust leefde van 1739 tot 28 Maart 1796! dus toen hy stierf was Beethoven 26 jaar. Rust werd geboren in Woerlitz, bij Dessan, en toonde vroeg eene ernstige begaafdheid voor muziek. Hy studeerde echter voor de rechten. Maar in Halle trof by Friedemann Bach en later in Fotsdam Philipp Emmannel Bach, die zyne leermeesters waren. Een vorst werd zyn beschermer en nam hem mede naar Italië, waar Tart ni hem het vioolspel onderwees: daar verkreeg hy ook zyne virtuositeit als luitspeler, welke zyne tydgenpoten roemden als een wonder; terug uit Italië, maakte zyn beschermer hem dirigent lijner kapel en hy vestigde zich dus te Dessan, waar hy' de reat van zyn Je ven kalm door bracht. Slechts n ongeluk zou hem treffen. Egn oudste zoon, student te Halle, verdronk in 1791 Rust was juist eene sonate begonnen, welke hy' Goethe, die hem kende en Ie grand maitre Ruat" noemde, wilde opdragen uit dankbaarheid. Het eerste deel was voltooid toen de dood van zyn zoon hem kwam treffen. De dichter Matthiason zond hem eene elegie Todtenkranz für ein Kind". Rast componeerde er een lied op voor zang en piano, gaf er later eene nieuwe versie van en schreef het voor koor, solo en orchest en ten laatste, hy liet het eerste idee der aan Goethe op te dragen sonate varen en wilde er liever den stempel zyner smart op drukken, 't Werd zyn beste stuk. Ky nam uit de eerste bewerking va a Matthisaou's ode cette admirable lamentation .?zegt d'Indy pour piano que seuls, qaelquesaiagiosBeethovenienspenvent snrpasser en foroe expressive." D'Indy citeert uit deae sonate in ré, en, de somberte der stemming is tragisch, de thema's rij k en zeer in tensief ; de geest onbetwistbaar Beetho vensch; men verwondert zich dat Rust niet heeft kunnen bereiken de geniale hoogte van Beethoven; men verwondert zich ook, dat hy voor de nakomelingschap zoo goed als onbekend bleef; wie hoorde ooit spreken van Rust? Vele zjjner werken zijn nog onuitgegeven en die in druk verschenen zijn op 't eind der vorige eeuw eerst aan 't licht gebracht door zyn kleinzoon Dr. W. Rust. Hier valt een zeer interessante studie te maken. (Zo a Ruat die paar druppeltjes Laty'nseh bloed gehad hebben, de lievelingswensch van Hngo Wolf?) Zie eens het innig-bekoorlyke tweede thema zyner sonate in fis (17841) Vergelyk het bewonderenswaardige en sublieme Larghetto van dit werk met Beethovens Andante favori. (1806!) In de tweede van Rust's 9 viool sonates, dateerend van 1791, merkt men eene onloochenbare analogie in stemming zoowel als in vinding met het Andante Cantabile uit Beethovens Trio opus 97, dat dagteekent van 1816. Het is in vele opzichten goed in muzikale zaken zaken nog eens te luisteren naar stemmen nit Frankrijk! MATTHIJS VERMEULEN. Het Hotel van Krayesteijn te Rosendaal tegenover het Kasteel. is blyven voortleven. Dit spreekt wel sterk nit de regels die Krayesteyn's kleinzoon my dezer dagen schreef: Met de zilveren bruiloft yan mijn ouders hebben Jozef Israëls en zyne echtgenoote het feest meegevierd en deden ons de eer aan n week onze gasten te blijven. By die gelegenheid gaf hy, de vriend van my'n grootvader, vader, moeder en van ons kinderen, aan myne ouders een schildery en heeft toen tevens zyn naam ender het portret van mijn grootvader gezet. Bg het terugzien er van, zeide hy : Ik schaam my niet om daaronder my'n naam te zetten." C?Nooit zullen wy de zeldzaam mooie toasten vergeten, die Israëls aan het feestmaal van de zilveren bruiloft het ft gehouden! Zyne vroplykheid, en de gezelligheid, die van hem uitging, was van dien aard, dat wy er eene heerlijke herinnering aan hebben behouden." Wie ooit te Rosendaal by' Velp komt, zal flollanücke Teeteimaatsciiappü, n. Jozef Israël». Er bestaan portretten van Israëls door Jan Veth en andere door hem zei ven gemaakt. Daar tnsjchen is een ver schil. Het portret van Vet h is nauwkeurig en eerbiedig. Het lukt in sommige op zichten zeer goed, 200 ge dit lyken wilt noemen. Het zelfportret van Israëls lykt in sommige opzichten nooit; het scherpe en simieeke vindt ge er niet in. En toch is het portret van Veth nooit de schilder Israëls, en toch is het portret door Israëls wel de schilder, en is het oog van zulk een schilderij bescaadnwd, het wezen van een menscb, die be schaduwd wordt door zyn gedachte. Veth trachtte te benaderen, en hoopte détail op détail en Israëls liet ..woelen en weven" en maakte uit £ch\jnend licht en door-schijnende schaduw iets dat ademde, iets dat was, en is, en bigven zal. Veth was een scherptnrend realist van den 2den of 3den rang, en Israëls had het wezen van den kunstenaar aan en in zich, die doet ademen van licht, dat wat in licht gedacht wordt. Veth bootst nu, en Israëls zag" in den testamentischen zin. Israëls zag soms ge achten". Veth mist altijd het prophetieche, het openbarende; zy'n werk geeft geen synthese, is geen eind, maar een aanleiding. Het is niet zonder bedoeling dat ik schrijvend over de Teekenmaatschappij en haar tentoon stelling, deze twee wezenlij kneden scheid. Israëls heeft hier drie teekeningen, een inte rieur, en twee eer ongewone, een visscher, en een man reikend naar een hond die aan komt zwemmen, met een stok ia den bek. Het Interieur is wat, afzonderlijk, Israëls meer maakte; de teekening van den Hond enz. is alleen te prijzen om de kracht zijner blankheid. In de Visschei" is meer. Er is zeer gemakkelijk om te lachen als om de verschijningen van William Blake. De abnor maliteit van sommige deelen van het werk zijn voor ieder gewoon" oog dadelijk duidelijk. Het vreemde visschertje heeft iets van een schoorsteenveger, en de hengel en de snoer, waarmêa hu vischt (naar wat in dit ver bijsterend land- en waterschap!) zijn niets minder dan zeer zwaar. Iedereen kan dus er om lachen, de schilders van de Teekenmaatichappij (met zeer gewone" oogen waarschijnlijk zjjn de meeste begaafd), zoowel als de jonge lieden, die er langs dandineeren, en uit een vasten strot spreken. Maar juist dat de se vrienden er zoo gemakkelijk tegen te keer gaan bewijst dat er iets schuilt, en iets verscholen is, wat zij, blinden, niet zien. Er is iets in dezen Hengelaar en zyn visschen". Ik meen hiermee niet dat het een gaaf werk is, maar sommige van deze vreemdsoortige diagen, die niet gaaf zijn, hebben in enkie partijen deelen waar-in de hemel van den geest of een adieu van-het-leren spiegelt, zich geluidloos spiegelt. En dat is. Acuter den visscher spieglen wolken en een lucht zich in water. De kracht der blankheid maakt de daarnaast hangende Mariseen donker. Dit is iets. Maar meer is, dat in het water waarin de lucht zich spiegelt een plek is of daar een nieuw, niet meer menschely'k wezen schilderde. Het is als een vloeiende agaath. Er is in deze plek iets, dat ge een andre signatuur kunt noemen, een van het niet meer mensckeüjke; alsof ni den dood er iets neergezet was dat half-uitgewischt zich nog met het levende juist genoeg voor het menschelijk gezicht verbond. En dit is wat het niet volledige en niet vol-uit schoone werk toch telkens opnieuw doet bezien, zoo als ge kunt luisteren naar een vermoede stem in uw gedachten. Het onvolledige is hier met het na-menschelyke (het enkelgeegteljjke) n Iiaac Israëli. Wat de vader bezat, besit de zoon. Is het de jood ? maar in beiden is vasthoudendheid aan het levende. Beiden zijn, wat ik noemde, Expressieven. De ontroering is bij Isaac echter weinig getemd; hij typeert gaarne alleen scherp. Hij zoekt de figuren die in ons groote stadsleven voorkomen, maar toch is z\jn kleur (eigenlijk naar het fijne en het bloeiend-zedige gericht) evenzeer geschikt voor diepere intimiteit. Alleen mist Isaac Israëls daarvoor nog het gestadge wezen. Hij wordt geprikkeld, kiest niet zeer, maar werkt onmiddellijk pp en na den indruk. Daar zit het moderne in, in het fel-geschokt worden zich niet beklagen als hy den berg tegenover het oude kasteel opgaat, het hotel binnen en in de bovenzaal behalve het portret van den ouden Kraijestejjn door Israëls, de schilderijen bezichtigt van: K. W. Mesdag, Louis Apol, Klinkenberg, Tony Offermanp, Fh. Sadée, Jan Vrolyk, G, Henkes, Elchanon, Vervoer, W. Roelofs, Artz, Willy Martene, Zilcken, Van de Bande Bakhuyzen, juffrouw Van de Sande Bakhuyzen, Henriette Eonner, P. A. Schipperus, Bnrnier, Van der Laan, David Oyens, Mari Ten Kate, G. Smits, B. C. Koekoek, H. W. Jansen, De Zwart en Meiners. Eene collectie om trotsch op te zjjn l Bovendien bewaart de familie Krayesteyn kunstboeken yan haar grootvader, die vele mooie teekeningen en studies bevatten, en heeft zij in de huiskamer conterfeitsels van historische beteekenis. (Slot volgt). J. H. EÖSSINO. en in het zedige van zy'n kleur schuilt de rustige fijnheid, die een deel van zyn wezen moet zijn, en een gezuiverde joodsche gevoe ligheid is. Want ge kunt het Dejenner" prijzen, met mij, om de typeering, en de lezeres" om het zoetvloeiende der kleur, waarin buiten (uitzicht uit een raam) en kamerlicht tot een teeder verband zich ver bonden (het is zijn zedigheid) toch blijft er altijd, of eerder zy gezegd dikwijls, wat te wen BC hen over in dit werk: dat sommige storende deelen geannuleerd werden, en het geheel niet gestoord, de schoone eenzaamheid bekome van het grooter kunstwerk. Ook Th. va» Hoytema bezit de dadelijkheid", de di rectheid, zühet op andere wij ie. Een goede teekening van hem is als een gevatte uit drukking, een rake scherts; de menschely'kheid van den maker ligt slechts onder dunne schil. In de groote kunstwerken is de harts tocht omgezet, verdiept, uitgegraven, daar opgehoopt, ginder gelijkgemaakt, om het werk zijn eenheid te geven bij van Hoy tema ook als bij vele der tegenwoordigen is de raakheid grooter dan de diepte. Het heeft jyn bekoring. Het geeft een trouwhartige gemeenzaamheid, die op sommige uren een aangenaaae ie. En dit vindt ge iu sommige der teekeningen uit Texel hier (zie de gees tigheid uitgedrukt in de paard en wagen op 50) en dit vindt ge, eer verfijnd, en eer in den goeden zin decoratief geworden in 55: de lijster. De nrs. 47 en 49 zijn te decoratief en niet dekoratief genoeg. Het werk der oudere generaties van de Marissen is anders. Het heeft meer neiging naar vaste schemata. De onderbouw isoverdachter dan bij laaac Israëls en by Th. van Hoytema. Het werk yan Wilkm Mari» heeft vele bepaaldheden, die een aestheticns eens construeerde. Niet altijd was dit den schilder bewust, eer tastte hu er veel keer na tot hij vond, maar wat in het eind groeide tot het werk, bracht dit schema tocb. Een ruimer overwegen van wat ten elotte tot stand kwam, had ook dezen veel moeiten waarschijnlijk be spaard, maar de zucht tot theorie ia onze schilders vreemd. Ze zijn altijd gaarne zoekeis, die soms tot verhevenheden komen. Willem Maris is voor mij nog steeds de Marig, die van fijne geaardheid zy'nd, zich in het niet uitbundig werk het gemakkelijkst en meest voldongen zich geheel kon geven. Hij is voor my altijd origineel en toch beperkt, niet allergrootst en toch oorspronkelijk; stoutmoedig in het eind van zijn leven, vast en groot soms in een teekeninp, fijn in menig werk. Charles Hermans (uit Brussel) is stoutmoediger" in zijn Sou venir d'Espagne en in zy'n Etre et avoir fé. Sé?ille: crepuscule. Het werk ligt den Hol lander in het algemeen niet na. Het kan provincialisme genoemd worden, of eigen dunk, gebrek aan beschaving is het dikwijls, maar de Hollandsche schilder ia rap van oordeel ea afwerend. Hy vindt, als Verwey, zyn eigen land, hier zyn eigen werk, het schoonst. Hy' heeft geen verlangen (zooals Bembrandt had) tot verdere kennis. Hy is, gaarne meld ik het, een wien de kleuren op aangename wy'ze gegeven zyn, maar is dit voldoende, om zich zelf alleen te achten? Hermans is een talent, ook in de twee genoemde werken, van een kracht, vereend met zekere phantastisch geworden werklykheid, die hem boven een aantal leden van de tentoonstellende vereenigicg eenvoudig weg heft. Pittigheid en yarieeren is wat van der Maarel hier weer mist. Hy mist de gratie die zyn beschaafdheid in kleur aantrekkelijk maken kon. Albert Roelofs is hier niet te prijzen zooals laatst. Blommers is zwak, en zoo is A. Roelofs Tuin weinig. Beter is het kind met de bok Het beat van de inzending van Jan Veth ia het portret van Willem Klooe, maar de kleur die het heeft is niet zonder de toevallig beid van een niet met zorg altijd bewaard gebleven papiertje. Therèie Schwartze heeft een zeer slecht portret hier, Willem Roelofs is nooit transpa rant genoeg. Zoetelief Tromp is beschaafd, niet zonder kunnen, niet zonder smaak; van Tony Offermans zyn te vermelden: In den spoorwagen, Timmermans winkel en Even rusten. Alb. Neuhuys, altijd een der krachten, is het best in het vriendelijke: het prenten boek en in de sterker wat er verf teekening Odilia, een meisje in rood (alleen de kleur van den hals in het licht stoort zér het geheel), Clara Montalba, is te noemen, en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl