De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 29 oktober pagina 7

29 oktober 1911 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Na. 1792 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Johun Braskensiek in qjn atelier beiig op steen de plaat TOOT De Amsterdammer te teekenen. wonderen bij het ontwarren der groote gaven van Johan Braakensiek als portrettist, bij de portretten der Oversten TSB de Posterijen, enz. Johan Braakensiek had door zijn werk de aandacht op ziek gevestigd. Justus van Maurik wist wat hij aan ham had en hebban kon, en stelde aan den ouden heer Holkema voor, toen Da Amster dammer" iedere week oen plaat zou geven, hem tot teekenaar te benoemen, ondanks dat anderen voor hetzelfde doel verdienstelijke proeven zouden Ie reren. Djor de teekeningen voor De Amster dammer" is Johan Braakensiek naast Oacar Ganéde populairste man in Neder land geworden, en wordt door de Redactie ran Da Amsterdammer" en de firma Holkema en Warendorf naar verdienste geschat. Onder vele mooie platen munt ten die van het volksleven uit, even als die waaruit gemoed spreekt, in tegen stelling met de humoristische, die het meerendeel vormen. Da groote techni sche vaardigheid, de blijde zin en het steeds geopende oog voor het komische hebben hem de kracht gegeven om zoo vele jaren lang de platen van Da Am sterdammer" te teekenen, en daaren boven nog vele teekefiingen voor andere doeleinden. IQ zjjn kracht is Johan Braakensiek als hij een echt Amsterdamsche teekening kan maken. Want in het oudAmsterdamsche laven heeft hij zijn grootste genot. Hij heeft dat in jongere jaren van alle kanten meegemaakt. Als hij op straat iets of een persoon za*. door iets bizonders zich kenmerkend, S f. Joris en de Draak. Fragment van een politieke plaat in De Amsterdammer, 20 Mei 1888. Wjj zalen de Sociaal-democraten vernietigen. bleef bij er stil genietend bij staan, liep vaak de persoon ca, om hem goed op te nemec. Een heelen Maandag genoot hij op het Amstelveld om daar de volks venters en de oude Amsterdamsehe luidjes waar te nemen, hij smulde bij het zien van een bekendea Amsterdamschen kiezentrekker met zijn hoogen hoed op en gewapend met bevretten van alle keizers en konicgen en de snuggere ge zichten der omstanders (de aquarel is op de teatoonstelling). Amsterdam had in Johan Braakensiek's jonge jaren vele typsn, vele straatfigureü; het leven was minder eenvormig, ook gemoedelijker, minder zelfgenoeg zaam, het had meer een eigen karakter, dat verdwenen is bij de invasie van Ge'.dorsenen en Friezen, die zelfs het eigenaardige eener bevolking als die van h«t Kat ten burgereiland geheel hebben doen verdwijnen, en de oude bevolking er bij. ledere Amsterdamsche buurt en markt had eigen typen. De Noordermarkt Jaapie met z'n Groninger koek ... aio, aio, of ik sla je met de koek dood"; de donkere sluis z'n malle Kees," die een steen op z'n kop stuk sloeg tot vermaak der joagens; de Muntsluis z'n Jozef van de Munt", den Joodschen schoenpoester, die met twee handen voor ieder aansloeg, een hoop'medailles op z'n borst, volgens zijn vertelling verdiend, nadat hij met Napoleon den tocht over de Baresina had meegemaakt; in de Kal verstraat de orgeldraaier met spuugkrullen", met z'n dikke vrouw, een kind op den arm en een ander op komst, de vrouw die meesloepende minneliederen kweelde; de Paardenpoot", welke in de Kalverstraat psalmen zoog in den avond; blinde Gerrit", de man zonder beenen, die neergezet werd op het Spui met de rug tegen een der huizen van het Begyahof, met een mand vol doosjes lucifers met lichte roode koppen voor zich, ze te koop aanbiedend met den uitroep: Allemaal lichte rooje dames, hoeren!"; op de deftige grachten De ouwe blinde klarinettist" met het fatsoemIqk gezicht en twee dochters, armelijk gegekleed, maar den indruk gevend van freules, gekomen aan lager wal. Over deze straattypen liepen vele verhalen, sommigen, o. a. de Doopsgezinde predi kant P. van der Goot, heeft klarinettist en dochters in bater doen willen helpen, doch zij bedankten voor de eer. Op een goejen dag was een der beide fatsoen lijke dochters verdwenen, en bleef de j >ngste den vader geleiden; dan had men Meijer, de Volksdichter" met een mooie kop en lange baard, mantel om, stok in de hand, parapluie boren het hoofd, die zacht, half ringend zijne soms nog alle pikante, zelf gemaakte liedjes voordroeg, en steeds omringd was door al de dienstmeisjes uit de buurt; over Meijer gingea ook zaer romantische ver halen; verder Joedele Saar" met haar oud wellustig gezicht en scherp gebogen neus, een klein kind in den omslagdoek, ean minder klein naast haar, zij, die zelf vertelde dat zij vroeger in zijde en fluweel was gekleed, en haar diamanten en paarlen betreurde, bij guitaarspel alleraandoenlijkst zingend: Oand oef de Barge da ist es scheen!". Dan had men nog den oolijken, schil derachtig gekleeden Haantje, den planetenman", de Japaneesies", die kort na een bezoek van een Japansch ge zantschap in ons land opdoken. Het waren een broer en een zuster, kinderen van een Normandiër, donker van uiter lijk, die met een schoenebak had gestaan tegen de Waag op de B 3 term ark t, thans het Rembrandtsplein tegenover de Halvemaansteeg. Broer en Zuster hadden een tanigen, een bijna Japansche gelaatskleur, züwaren heel klein, en keken steeds of ze sliepen, de broer speelde, viool, de zuster danste met heele kleine pasjes en tilde daarbij houterig de rokken op, zoover de fatsoenlijkheid toeliet, en sloeg nog houteriger set de handen tegen een rinkelbom, dien ze echter niet altijd bij zich had. De broer is later getrouwd en leef Ie van het vele geld dat hij bij elkaar gefiadeldhad, er lekker van. Broer en zuster hebban zich ten laatste inge kocht in een gesticht te Amersfoort, en zijn waarschijnlijk dood en begraven. Al deze menschen waren typen naar Johan Braakensiek's schildershart. Hij kende hen van binnen en van buiten. Toen dan ook vóór enkele jaren de fiirma Koldert en Co. da directie van De Echo, hem vroeg om voor haar blad de Amsterdamsehe volkstypen te teekenen, die bij het groote Persfeest op de groote kolo niale tentoonstelling een optocht hadden gehouden, teekende hij die, alsof ze voor hem geposeerd hadden, uit zijn hoofd en naar zijn hart. Het Amsterdamsche zat Johan Braa kensiek zóó in het bloed, dat hij eens, naar aanduiding van Justus van NIaurik, een Ameterdamscbe type, sprekend ge lijkend, geteekend heeft, die hij nooit gezien had. Het was Heintje de Saoeper". Hij plaatste Heintja in een door hem zelf gecomponeerde echt Amsterdamsche voorname winkelbuurt, de straat druk bevolkt, in de manier van den schilder Cornelis Springer. Da dienst meiden met Tilanusmutsjes" op, een jongen en de schosnpoetaer nemen Heintja de Snoeper", den deftigen heer, met aristocratisch gezicht, en versleten heerenkleeding in de maling. Van Heintje de Snoeper" wist men allerlei verhalen, o. a. dat hij in zijn rijken tij d zijn sigaar opstak aan een in brand stoken briefje van tien gulden, en dat hij in zijn deftige arremoe nog sigaren rookt* yan tien centen. De iin van Johan Braakensiek voor Amsterdamsche typen en zijn sympathie voor de kleine lui, wai zoo groot, dat hij gespot in schipperskroegjes om daar de lui in hun eigenaardig doen waar te nemen en graag met oud-Amsterdamsche vrouwen, de oude meuënen peutemeuën", met matrozen en zeesoldatea een praatje maakte. Maar als hij een diender of een schutter zag dan moest hij lachen of hij wou of niet. Hij scherpte bij al wat hij zag, op straat en markt, z'n waarnemingsvermogeB. Wst de meesten niet zagen, zag h^. De teekening: De oude garde" is daar een sterk voorbeeld van. Hij zag den echt oud-Amsterdamschen tooneelkunstenaar L. J. Yeltman op straat loopen en niet ver van Yeltman af, Judels, den ook zoo populairen acteur. Baiden waren ver over de zeventig, maar bijzoider kras. In de teekening vergat hij dat krasse niet, maar en dit is het bijzondere hij liet door het deftige, het bijna aristo cratische van L. J. Yeltman, en het wereldsche, het jongelui'sachtige in klee ding van Judele en het opzettelijk lieve, het balletachtige in zijn groet uitkomen, het verschil in richting tusschen beides: de een, de deftige acteur van het Leidsche plein, al was hu ook niet meer aan den schouwburg aldaar verbonden, de an dere de wereldsche acteur van de Salon des Yariétés, het onderscheid tusschen beider kunst: de een de acteur de tra ditie van Andries Snoek levend houden, de man van het treurspel; de ander de acteur dienend het oogenblik en het luchtige publiek, de man van het basterd genre, de Yaudeville. Johan Braakensiek heeft de Amster damsche typeu naar waarheid kunnen teekenen, omdat hij zelf een onverwoest bare Amsterdammers is, die de oudAmsterdammers begrijpt, welke bij na tuurlijk gezond verstand een groote leukheid over zich hebben, tot zelfs in hunne taal, die P. C. Hoof c reeds al te mal" veor de deftigheid noemde. Amsterdam heeft in Braakensiek's tijd geen typa gehad, of hij is ook door hem uitgeteekend. Tot de vermaardste van deze heeft wel behoord Izaiic van den Dam", bij wiens beeltenis Justus van Maurik een zijner beste verhalen schreef. Heeft Johan Braakensiek al de ver dwenen Amsterdamsche typen getee kend, hij zelf heeft nog iets van het echt oud-Amsterdamscha behouden. Hij heeft aog de oud-Amsterdamse hèdeftig heid over zich, hoe spoedig zijn gezicht ook dan plooi van den lach aanneemt; hij gaat bijna steedi als de oud-Amster dammers in het zwart, in de deftig gekleede jas, en kijkt als de oud-Amster dammers met trots het leven in. Hij bewaart bovendien in den kop dien der oud-Amsterdamsche schilders. J. H. Rössixa. Hein'je de Snoeper, voorkomend in een der vorhalen van Juatua van Maarik, in 1887. Toebereidselen voor de ontvangst van den Dnitschen Keizer, 24 Mei 1891. Equestrifche oefeningen van den hooge" bij de Sohuttery. Het jabilee van onzen Braakensiek is mij eene weikomen gelegenheid, om te getuigen, hoe hoog ik hem acht als kunstenaar en medeopvoeder. Wie aan ons volk te denken geeft, voedt het mede op, en dat heeft onze begaafde teekenaar de jaren door in ruime mate gedaan. G. J. P. J. Je ris de tout, de peur qa'il ne me faudrait en plearer. BEAUMAKC1IAI8 Kunstenaars zijn bevoorrechte wezens. Terwijl het, voor gewone stervelingen, betwistbaar is en betwist wordt, welk der drie zielsvermogens: verstand, gevoel, wil, de leiding heeft, staat voor den kunstenaar dit vrij wel vast. In zijne gewaarwordiBgeB, speelt het gevoel de hoofdrol en niet minder, in de wijze, waarop hij woer te geven tracat, hoe de buitenwereld, in zijn waarneming, zich afspiegelt. Yraag hem noch verstandelijke berekening, noch verlangende overpein zing. Hij zou u niet verstaan of opbruischend, het Horatiaansche: irritabile genus vatum, geldt nog steeds u te gemoet treden. Wat mannen van dit slag, van anderen onderscheidt, is de evenwiehtsverplaatsing, die van gevoelsheerachappij het noodwendig gevolg i?. Zoodra de geest over han gekomen is, hen bevangt, hen gebiedt of medetroont, zijn zij voor niets dan voor die lokstem toegankelijk. Met teekenstift of penseel streek, zien zij haar slechts, da grillige Muse, pogen een pand van haar kleed te grijpen, schuilen weg achter haar vlekkeloos hermelijn, volgen, als willige lijfgarde, enkel hare vaan. Daar is, op dit raadselachtige ondermaausche, heel wat meer dan lijnen en tonen, heel wat meer ook helaas! dan welluidende klan ken. Da ku asten aar weet en ziet het wel, maar nooit anders dan uit den eigen gezichtskring. Hoe hij het weet, hoe hij het ziet, vermag hij slechts uit te drukken, in de taal zijner kunst. Mêne quand Poiseau marche. on sent qu'il a des ailes. 0i)k Braakensiek behoort tot dit gilde. Een kwart eeuw lang, heeft hij aan dit weekblad zijn stem ge leend. Nu en dan, klonk zij als eea schaterlach, om der menschen dwaasheid, dan weer, als een snerp ande geeselslag om der menschen wreedheid. Som», suist haar licht gevederde pijl met verborgen ernst, bijwijlen, is, achter haar ingehoudeB trilling, diepe verontwaar diging merkbaar. Maar of zij streelt en vleit, vermaant en straft, het eigen doelwit mist zij nooit. Zij geeft hem, die Kuast waardeert, dus begrijpt, te denken. Daar zit pit en kern en ge halte en kracht, in het luttel aantal lijnen, dat, als werk tuig, zy bezigt. Zij roert en ontroert, zij grijpt en houdt staande, zij brengt tot bezinning en sleept mede. Laat het lang zi|n, of kort, om het even, in het proza des dagelijkschen levens, klinkt haar roep met niet te misduiden gala». Zij daagt voor de vierschaar des gewetens het dagelijksch gebeuren. Zij leent aan het lot der misdeelden haar schrijnend a weeklacht. Den onverschil lige prikkelt, den verstokte stelt zij, zieldoorvlijmend, den plicht voor oogen. Daardoor, vervult ook Braakensiek's Kunst haar roeping. Wart, gelijk het uitspansel, hoog, zich welfc boven het stof der aarde, zoo zweeft de genius der Kunst, hoog, boven alle menschelijk bedrijf. Braakensiek's guitigheid steekt menige zwaarwichtigheid naar de kroon. Met den trak, die grift, kan het ijle, wegstervend woord het nooit opnemen. Dies zij het leermeesterschap zijner Kunst nog lang ons deel. Am s t., Oct. '11. L A. LEVY. *** Wat is de plaat van Braakensiek?" Wanneer dit vijf en-twintig jaren, week aan week, van Noord tot Zuid gevraagd werd, en dat is zoo! dan is het bijna onbescheiden nog te vragen, hoe de plaat van Braakensiek is. Onbescheiden, overbodig: zoo dachten blijkbaar ook onze kunst- en karikatuur kenners. Andere j ournalistieke teekenaars, Halswilder, Hahn, vonden hun schrij vende bewenderaars; Braakensiek nog niet. Is daarvan niet n reden, dat Braa kensiek's teekenkunst zoa niet-opvallend is? Niet-opvallend in de beteekenis van vertrouwd, gelijkmatig, gemeenzaam. Het komt me voor, dat dit een reden is van Braakensiek's wijd verbreide populariteit, en tevens van de zwijgzaamheid der kritiek. Want in werkelijkheid valt over Braakeusiek's platen zeer vél te zeggen. Eerst wanneer men bij zoo'n gelegen heid als een jubileum de dikke porte feuilles die zijn oeuvre bevatten, gaat naslaaa, merkt men dat recht. Dan wordt Braafceasiek de knappe teekenaar: ja, de teekenaar in ons land van schilders. De steenteekenaar, die een weinig meer beoefende techniek volkomen beheerschte; de penteekenaar van een oudere zwart- en witkunst, die zuivere schetskunst is zonder vlakwerking. Dan wordt Braakensiek de handige arrangeer, wiens compositietalent ook reeds opmerkelijk ia in ons land met weinig genre-kunst. Braakensiek aan het tooneel, zou een waardeerbaar regis seur kunnen zijn voor groep-standeB, tooneelschikking. Ea dan, Braakensiek's humor. Ik ge loof niet, dat Braakensiek ooit gebruik maakte van charge, hoogstens iets van typeëring. In dit opzicht stond hij dicht bij de engelsche Punch"-teekenaars. Ook dicht bij de oud-hollandsehe klein meesters met hun liefde voor het grappig détail, met hun zin voor volkshumor. Is hiermede alles gezegd, hoe Braa kensiek's plaat is? O neen! Maar is het niet veel belangrijker, dat week aan week, van Noord tot Zuid, in gansch oms land, nog vele jaren na dezen ge vraagd zal worden : Wat Braakensiek's plaat is?" Den Haag. H. E. (iKEVB. Oïariiari. Ged. Staten van Zuid-Holland houden niet van overylde besluiten. Bij hun besluit van 2 tot 4 October," schrijft de Tel., werd het besluit vaa den R.sad goedgekeurd." * Een medewerker van de N. R. Ct. schrijft in dat blad: In alles wat ik ondernomen heb geloof ik ieti nieuws gezegd te hebben, heeft de componist, tot rust gekomen de virtuozenjaren lagen vér achter hem en zijn oevre overziende, gesproken, zonder in 't minst mee te gaaa met La Mara's bewering in haar feestartikel L'szt's 100ste geboortedag geweest is mevrouw La Mara schijnt Berlioz niet te kennen erkennen wij gretig, dat Litgzt waarlijk vaak nieuw geluid heeft doen hooren." Wij vestigen de aandacht op de schrille tegenstelling van den tot rust gekomen Liszt en dezen medewerker, die nog geheel buiten adem is. * Alleen had hu het directe voordeel meer naar veren hebben willen zien gebracht." (N.B.Ct.) Misschien zijn wy wat precies uitgevallen, maar wij hadden dit anders hebben willen zien gezegd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl