De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 3 december pagina 1

3 december 1911 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1797 DE AMSTEBDAMMBE A°. 1911. WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND M Btnjuner bevat een bflvoegseL On.c3.er red-acti© Vsua. "M"r. H. DP. L. "W TTItgtvers: VAN HOLKEMA & W ARENDOEF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). per 3 maanden / 1.50, fr. p. post ? 1.65 hxfil per Jaar, bij vooruitbetaling, ..... » , mail 10. f Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/« Zondag 3 December. Adyertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- eu kunstpagiaa per regel Reclames per regel , . /0.25 . ,0.40 INHOUD: TAN VEBKE EN VAN NABIJ: De Hege monie. Het coltec ief ontslag aan de Kweekschool voor Onderwijzeressen te Arn hem. 7EUILLETOH: Een Hatarader, I, door Cnristme Hoekstra. KONST EN KETTEREN: Karin Michaëlit, Das Gef irHche Alter, Tagebuch-Aufzeichrjungen n ad Briefe be'setzt von Mathilde Mann, beoor deeld door Frans Coenev. B B aiOHTEN. * «OÜWENBTJBRIEK: Nieuwe Weger, rnintr plaats, I, door Anra Polak. ALLERLEI, door i Ipjrra. UIT DE HA TOUR, iror K. Beimani. S^.NicolaascosmopohV, c e . af b., door J. D. C. van Dokkum. Mr. Joti' ncchedéf, met portret, door prof. dr. J. Krans. Semlni's Kinderen, door dr. P. H. van Meerkerken Jr. Tentoonstellingen, door Plasschaer'. Der Roseica* aliei'1 op 't Haagsche Strauss-feeB»-, door Mattbys Vermenler. P. Slager Sr., door W. _ E°n prachtig" affiche voor da Vierjaarljjksche' te Ameterdam, door J. Gratama. Kerste?ing van lud'ë, door G. ORARIVARI. WBAKCIEELE EN OECOKOMISCHEKRO-H1EK, door v. d. M. «>n r. d. S. 8CHAAK8*EL. DAMRUBRIEK. AD TEEN. Hmiitiiiinifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii De Hegemonie. De houding, die in SirEdward Grey's redevoering domineerde, was er een van een machtsgevoel zoo groot, dat het de wereld, hoewel het John Buil als sterk kent, toch een beet j B verrast heeft. Hoe onmetelijk het Briteche Rijk ook is, en hoe zwaar van rijkdommen wij het ook weten, wij hadden ons ge wend te denken aan een langzame vaar zekere verkwjjning van den ouden Engelschen trots, sinds de Boeren hem zoo duchtig havenden, en later een potsier lijke vrees voor nachtelijke Duitsche in' vallen per bestnurbaren luchtballon het eens groothartige Albion zelfs deed beIftehen. Het is weer «roothartiger en aterkvoelender dan ooit. Ui t de rustige kalm te, waarmede Kiderlen- Waechtere.beleedigende publicatie werd beantwoord, weer klonk het volle gevoal vaninnigbewuste preponderantie.... Het gbbaar van Grey scheen er ten opzichte van Duitschlan i een te zijn van: gij, hooggeachte vrienden, hebt verloren spel! gelijk de veroordeelde tegen zijn rechters, moogt gij tegen ons wel een 24 aren razen...." De Duitschers maken van deze beminnelijke toestemming reeds «ea volledig gebruik. Da Kölnische, de Lokal Anzeiger brieschen Engeland tegen. Haar eerlijke ontstemming en veront waardiging komt de regeeringsgezinde en vooral de jonkerpers bovendien uit stekend te pas o aardige werkelijk heid I met 't oog op de naderende verkiezingen. Flink schelden op de Britsche aanmatiging wekt nationalistische tendenzer.... Met of zonder Rijksdagverkiezingen wij leggen er den nadruk op, dat de ontstemming en verontwaardiging dit maal niet door Duitschland behoeven te worden gehuicheld. Werd een zienderoogen in beteekenis wassende natie en groeiend zelfbesef wel ooit pijnlijker in den hoek gedrongen dan nu aan onze oostelijke buren geschied ie? Daar bruiseht het van levenskracht en drang naar daden, en van een daarmede evenredige en dus ontzaggelijke fxpansiezucht, en met geweld wordt die drang gekeerd: op het kokend water drukt men het deksel. Het is zeker een gevaarvol ondernemen. * * * Het jonkerdom heeft intusachen kun nen leeren, dat het zwaard niet alles beteekent, en dat naast een uitstekend georganiseerd leger, met kastegeest en kastehoogmoed, een klein beetje diplo matiek talent niet moet worden versmaad. Het geluid van sabelrammelen kan helder wezen. Het gelmid van de stem dringt soms verder docr. Het Rijksdaglid Bassermann heeft het hun, in hun echec, en dus op het meest geëigende o ogen blik, uitstekend gezegd. Waar wij in Nederland steeds tegen gewaarschuwd hebben: de verjonkering van de diplo matie en der hooge staatsambten, is in Duitschland een historisch bestaande toestand, en men plukt daar wat ons bespaard moge blijven de vruchten van het systeem. Terwijl de industrieele en handeldrijvende, in kunst en weten schappen vooraanstaande Duitsche bur gerij talrijke, voor de diplomatie geschikta krachten moet bergen, worden zij niet gebruikt maar terzijde gehouden. Men schittert met v o n 's in de groote staats lichamen, en men wordt door den v o nloozen Cambon afgescheept met een Congo-moeras. Bassermann zeide o.a.: Yroeger mogen naam, familie, traditie den doorslag gegeven hebben, op het oogenblik treden groote economische aangelegenheden op den voorgrond, en uit ons volk stijgt eenparig het geroep pp, dat de beste krachten der burgerij in de diplomatie zullen medewerken. Wij zien, dat de diplomatie, belichaamd door de Cambpns en Barères onze meerdere is, juist zooals Napoleon I met zijn moderne leger de meerdere was van de oude Friedrich-armee. Wat zien wij op het oogenblik in onze diplo matie? Slechts adel en nog eens adel. Wij hopen, dat de diplomatie spoedig betere tijden zal beleyen, doordat aan de burgerij gelegenheid gegeven wordt op dit gebied haar krachten te toonen. Het is zeer bescheiden gezegd voor een lid van dien derden stand, die toch maar om zich heen hoeft te zien om te ?ntwaren wie tegenwoordig Duitschlani groot maakt. Intusschen is het leerzaam voor ons Nederlandera in Duitschland een bewefing in wording te zien, die naar een pmende democratiseering wijst van zij n diplomatie: terwijl wij, on» meer en meer overgevend aan een bij ons eeuwendood princiep en Pruisen nadoend in wat het weldra zelf zal opgever, ons burger schap ontadelen door een ver-adelijking van ons Nederlandsen bestuur en ver tegenwoordiging ! * * Onze groote sympathie voor het Duit sche volk, waarvan wij heel wat goeds kun nen leeren, het f c ons nooit verhinderd het Duitsche regeerstelsel en de bagrippen der Duitsche gouvernementeele krin gen als een langzaam werkend gevaar voor Nederland aan te wijzen. De terug dringing va» dien machtigen nabuur door Frankrijk en Engeland, op koloniaal gebied, doot ons da vraag stellen: is zulk een terugdringing, als ze blijvend kon wezen, in ons voordeel? Als ze blijvend kan wezen ja, ongetwijfeld l De hegemonie van Eigeland in en buiten Europa is de hegemonie van een van koloniën en grondbezit volledig ver zadigd Rijk. Dank u den hongerenden Germaanschen kolos, na een oorlog met het Brittendon, zegevierend te voorschijn tredend, en voortaan de eerste in Europa om rondom hem heen de wetten te stellen! Het beeld, dat wij ons kunnen vormen van het Hohenzollernsche Duitschland ep dien dog, is niet geruststellend. Wij zoudeQ spoedig kunnen zeggen: adieu koloniën, en misschien voegt een zwartgallige erbij: adieu wijzelf! Zoo blijft het nog maar het verstan digst, bij ons mogelijk meegevoel met Duitschland, het besef te beware:", dat meer dan alle nog zoo Kuttige militie wetten het Engelsch-Fransche overwicht ons onbedoeld beschermt. Zoo heefc Grey's redevoering ook voor ons land een groote beteekenis. Het collectief ontslag aan de Kweekschool van Onder wijzeressen te Arnhem. Op den 3en September 1910 was er groot feest voor de bijzondere Kweekschool van Onderwijzeressen te Arnhem. De school had 50 jaar bestaan en mocht een glorierijk verleden herdenken, op een schoone toe komst hopen. Lof en eer werden door den Voorzitter van het Bestuur gebracht ook aan het interiaat en aan de leeraressen, door wier samenwerking met de directrice dit groote internaat van 60 a 8D jonge meisjes zoo voortreffelijk was geworden. De Voorzitter had het o. a. over het internaat, de instel ling, die onze school boven de zuster instellingen voor heeften waarvan de voor deelen zoo duidelijk in het oog springen " Als voornaamste voordeel noemde hij den vormenden invloed van den voortdurenden omgang met de leeraressen, die de opleiding in de school en de karaktervorming in het huiselijk leven tot n maakt en een ge lukkige samenwerking tot stand brengt van de twee hoofdfactoren eener degelijke op voeding, n.l. het huisgezin en de school. En in een Gedenkboek, door den directeur van het onderwijs, den heer Bigot, ge schreven, werd ook ieder nog e?ns gewezen op de groote voordeelen, die blijkens de ervaring, dit internaat met zijn leeraressenpersoneel naar de meening van den heer Bigot opleverde boven een ander stelsel. Dit feest viel juist in een directriceloos tijdperk, dat 7 maanden duurde. Gedurende dit tijdperk werd het directriceschap onder hartelijke medewerking van alle andera leeraressen op uitnemende wijze waarge nomen door de onderdirectrice, van leerares hiertoe bevorderd in 1908. Januari van dit jaar trad een nieuwe directrice op, en de voorzitter van het bestuur stelde haar het interne leeraressenpersoneel met vleiende woorden voor. Welk een lof voor dit nèch met waar deering, noch met... salaris door het Be stuur verwende personeel l En het mooiste is, dat al die lof vol komen verdiend, en in niets overdreven was. Het in terne, personeel der Arnhemsche kweekschool, bestaande uit jongeren en ouderen, toont steeds groote liefde voor en toewijding aan het internaat en stelt daartegenover slechts zér bescheiden eischen voor zich zelf. Maar op de vorstengunst" viel niet te bouwen. Wij willen al dadelijk zeggen, dat het geheele interne deel der kundige en beproefde schare"( woorden van den Bestuursvoorzitter) uit het internaat is ontslagen met ingang van l Februari 1912 en her benoemd tot externe leeraressen op veel verminderd salaris, dat het internaat feitelijk wordt opgeheven en vervangen door een zér groot kosthuis. Op l Juni 1911 ontvingen de inwonende leeraressen van het Bestuur het volgende schrijven: Aan de inwonende leeraressen der Kweekschool van Onderwijzeressen te Atnhem. Het Bestuur der Vereeniging tot instand houding van de Kweekschool van Onder wijzeressen te Arnhem, gehoord de directrice en haar wensch, dat in het belang van het internaat de Zaterdagsche dagregeling ten aanzien van haar aandeel daarin en van dat der leerai es sen gewijzigd worde; vernomen hebbende dat door de gezamen lijke inwonende leeraressen deze wijziging is opgevat als iets waartoe züslechts bij wijze van vriendelijkheid jegens de directrice wel zoo goed zouden willen zijn tijdelijk mede te werken; er ep wijzende dat deze opvatting geheel in strijd is met den geest en den inhoud van artikel 25 en 13 der instructie voor ?het onderwijzend en verzorgend personeel der Kweeksehool en van het internaat, welke instructie de directrice het recht toekent en den plicht oplegt alle maatregelen te trtifen die zij acht in het belang van het internaat; er voorts op wijzende dat de inwonende leeraressen de door de directrice gegeven voorschriften hebben op te volgen, behou dens beroep pp het Bestuur, en het haar plicht is de directrice in alle opzichten te steunen; van oordeel dat een goede gang van zaken in het internaat slechts kan worden be vorderd wanneer de directrice van de zijde dier leeraressen de medewerking en voor komendheid ondervindt, waarop zij krach tens hare functie aanspraak heeft, doch zeer geschaad wordt door een bij herhaling aangenomen houding, waarbij de positie der directrice geheel en al wordt uit het oog verloren; er nadrukkelijk aan herinnerende, nu eens voor al, dat de directrice is hoofd van het internaat en als zoodanig cok door de inwonende leeraressen dient te worden bejegend en gehoorzaamd; keurt eene houding als waarvan boven sprake is ten sterkste af; doet ieder der inwonende leeraressen hierbij toekomen een exemplaar van ver melde instructie; geeft haar in haar eigen belang ter ernstige overweging zich gtiptelijk volgens die instructie te gedragen; maakt haar in het bizonder opmerkzaam op de zooeven aangehaalde artikelen, en brengt te harer kennis dat bij voort during van eene houding als bovenbedoeld, in welken vorm en van welken aard ook, het Bestuur niet zal terugdeinzen voor ingrijpende en afdoende maatregelen, al zouden deze voor de betrokken personen hoogst onaangename gevolgen hebben. Het Bestuur voornoemd (w.g.) F. GOSLINGS, Voorzitter. MICHIEI.SEN, Ie Secretaris. Daar zij niet wisten van een ingediende klacht der directrice bij het Bestuur, was het haar bij het ontvangen van dien brief, of zij het in Keulen hoorden donderen. Hoe! Zonder op een klacht van de direc trice ook maar gehoord te zijn, werden zij zoo maar bedreigd met ontslag? Door een Bestuur, wonende in dezelfde stad, ver gaderende in het kweekschoolgebouw, in het woonhuis zelf van de interne leeraressen ? Wij, oudleerlingen van de Arnhemsche Kweekschool, allen een betrekking bij het onderwijs bekleedende of bekleed hebbende (de ondergeteekende mfj. S. Ch. Pennink was tot voor 3 jaar gedurende 13 jaar directrice van het internaat der Arnhemsche kweekschool), wij hebben getracht, het Bestuur in deze en de volgende handelingen te begrijpen. En we begrijpen, dat het Bestuur heeft geredeneerd: Met een andere directrice, die hier bijna twee jaar was, is het niet gegaan; de directrice, die wij nu hebben benoemd (zij het ook nog maar tijdelijk), zullen wij met kracht steunen, en desnoods deinzen wij niet terug voor het ontslaan van het geheele personeel". De directrice met kracht steunen. Dat moest gebeuren. Want het direetriceschap van het groote internaat der Arnhemsche Kweekschool is een geheel exceptioneele en daardoor moeilijke betrekking, en de benoemde directrice, tot dusver (en feitelijk nog, daar de betrekking voor haar wordt opengehouden) onderwijzeres aan de ge meentelijke leerschool te Amsterdam, is geen oud leerling van de Arnhemsche Kweekschool, had geen ervaring noch van hoofdschap, noch van een internaat, noch van kweekschoelopleiding. Met kracht steunen. Het Bestuur had gelijk. Maar de kolossale font van het Bestuur wae, dat het kracht hier synoniem stelde met geweld. Een onbegrijpelijke fout, ah men bedenkt, dat Voorzitter van het Bestuur is een schoolman, Dr. Goslings, rector van het gymnasium te Arnhem, onbegrijpelijk, tenzij men aanneemt, dat Dr. oslings geen invloê_d deed gelden. Het Bestuur zette onmiddellijk het eerste beginsel der rechtvaardigheid (het hoor en wederhoor!) op zij en trad op met geweld. Nu, dit doet ten slotte een blaffende en bijtende hond ook. Het Bestuur had moeten begrijpen, dat het zich met een gehoorzaamheidsreceptje en een dreigement de zaak wel wat al te gemakkelijk maakte, dat het daarmee geen opvoedingsinstituut als dit internaat op pooten zette. Gehoor zaamheid, die was te bevelen; maar echte, innerlijke samenwerking bij alle ver schil van persoonlijkheden, die kon niet bevolen, die moest gewekt en gewonnen worden. Hiertoe zooveel mogelijk mee te werken, zou de kracht van het Bestuur zijn geweest; dit zou in waarheid geweest zijn: het gezag handhaven. Had het Bestuur dit begrepen, het zou hebben getracht, met flink btleid op te treden: het zou de directrice den raad heb ben gegeven, dien zij bleek te behoeven, een aansporing in de eerste plaats tot ge duld, volharding, tot waardeering van het vele goede in het personeel, tot tact; het zou verstandig en flink met het per soneel hebben gesproken, om den grootst mogelijken wil tot samenwerking te wekken. E a als ondanks alles de noodige samen werking niet te verkrijgen was gebleken, dan zou de vraag gekomen zijn: Aan wie, waaraan ligt het ? Ea was het Bestuur dan tot de conclusie gekomen, dat de (immers nog maar kort in functie zijnde en tijdelijk aangestelde) direc trice iemand was, die voldeed aan redelijke eischen voor haar geschiktheid en tact, maar dat er onder het personeel waren, die desniettegenstaande en ondanks een beleid vol optreden van het Bestuur haar niet all directrice wilden respecteeren en steu nen, dan zou het Bestuur o. i. volkomen in zijn recht zijn geweest, met die weerspannigen quand même" te ontslaan, en dat dan niet enkel uit het internaat, dat immers een integreerend deel van de school uitmaakt. Wij zijn echter overtuigd, dat een beleidvol en rechtvaardig optreden van het Bestuur niet tot ontslag van een leerares zou hebben geleid. Maar dit beleid zou eerst mogelijk zijn geweest, als er aan ten grondslag had ge legen : begrip, begrip van de toestanden en in 't bijzonder van de questie, waar het om ging. Bij de pogingen, om te b?grijpen, zou het Bestuur zich wellicht ook eens de vraag hebben gesteld, of niet vele strubbe lingen een gevolg waren van het systeem van een tweehoofdig bewind der Kweek school : n hoofd voor het onderwijs en n voor het internaat, bijna onafhankelijk van elkaar, van welk systeem immers o. a. een der gevaren is, dat de directrice van het internaat, zich natuurlijk hierop concentreerende, licht te weinig rekening houdt met de gewichtige onderwijsbetrekking (het opleiden tot onderwijzeres), die in de eerste" plaats de taak van de leeraressen is en die ook nog buiten de schooluren vaak veel van haar vergt, dat zij, huiselijke plich ten opleggende aan de leeraressen, licht te weinig er aan denkt, dat het internaat voor die dames is een plaats van plichten, zér zeker; maar ook moet zijn een prettig thuis, een plaats, waar zij zich ontspannen van den arbeid, waar zij eens, zij het ook maar enkele tijden, vrijheid moeten hebben, een vrijheid, die haar zooveel mogelijk ge waarborgd moet zijn. Had het Bestuur dit begrepen, had het ingezien, dat het zijn aan de Kweek school voor de interne leeraressen haar geheele leven is, waarin zij naast plichten, ook rechten hebben, ook de sterkste voor stander van gezag aan den eenen en ge hoorzaamheid aan den anderen kant zou dan de zaak, in 't bijzonder ook waarschijnlijk de kleine vriendelijkheid; questie'', waar het Bestuur over schreef, in een ander licht hebben gezien. Maar het Bestuur heeft er niets van be grepen, heeft zelfs geen poging gedaan tot begrijpen. En dit laatste is... plus qu'une faute, c'est un crime". Op d«n grondslag van een reusachtig misverstand heeft het Bestuur de zaak der directrice en der leeraressen opgezet en bedorven. Wij vragem ons wel eens af: Zou de zaak ook zoo treurig verloopen zijn, als er in dit Bestuur van een Kweekschool van Onderwijzeressen, met een groot internaat van jonge meisjes, met een intern personeel, uit enkel vrouwen bestaande, eens een paar verstandige en humane vrouwen hadden gezeten, zooals de Arnhemsche Kweekschool er zoovele onder haar oudleerlingen telt?" BU zijn brief aan het personeel zond -het Bestuur een instructie, die al een paar jaar bestond en die het personeel eerst nu ontving. Waarom eerst nu? Waarom anders dan omdat nog nooit een beroep op de instructie noodig was geweest ? In antwoord op het schrijven van het Bestuur van l Juni 1911 heeft het leeraressenpersoneel den volgenden brief geschreven: Arnhem, 3 Juni 1911. Aan het Bestuur der Vereeniging tot im tandhouding van de Kweek school van Onderwijzeressen te Arnhem. De inwonende leeraressen der Kweek school van Onderwijzeressen te Arnhem, gelezen hebbande de instructie voor het onderwijzend personeel dezer Kweekschool en het daarbij behoorend internaa*, be nevens den begeleidenden brief van het Bestuur, beide ontvangen l Juni 1911, nemen de vrijheid het volgende onder de aandacht van het Bestuur te brengen: dat de artikelen dezer instructie door de inwonende leeraressen naar haar beste weten reeds zijn nagekomen, zonder dat zij iets van het bestaan dezer artikelen w sten, omdat zij den inhoud daarvan als van zelf sprekend beschouwden bij het aanvaarden harer taak in het internaat, dat art. 13, waarop in het bijzonder door het Bestuur de aandacht wordt gevestigd, c aar hare meening vergeet te melden (wat toch van de oprichting van het internaat af de toestand was), dat een deel der werk zaamheden, die het internaat medebrengt, wordt verricht door de directrice, dat l November 1908, bij het vertrek van mejuffrouw Tückermann, toen geen nieuwe leerares haar plaats innam, de werkzaam heden zoo geregeld zijn, dat de inwonende leeraressen het maximum van haar werktijd bereikten, dat de directrice dus bij het aan vaarden harer taak wist, welk werk zij op zich nam, en da*, waar wijziging der werk zaamheden zeker een recht der directrice i?, daaronder naar het oordeel der leerare&sen niet kan worden verstaan, dat de directrice haar werk steeds verlicht door dat der leeraressen te verzwaren, dat een dergelijke vermeerdering van werk tijdelijk kan voorkomen en steeds welwillend door de leeraressen werd aan vaard, dat zij ook op zich namen de vermeerde ring van werkzaamheden, ontstaan doordat de directrice 's Zaterdagsavonds voorloopig wilde vrij zijn, maar dat de leeraressen wel in haar recht meenen te zijn, wanneer zij de aanvaarding dezer tijdelijke vermeerde ring der haar opgelegde werkzaamheden beschouwen ali eene vriendelijkheid jegens de directrice, zooals ieder mens h voor zijne medemenschen over heeft, maar niet als een plicht, die de directrice van haar kan eischen, 1) dat ook het door het Bestuur aangehaalde artikel 25 door de leeraressen als - zeer billijk wordt erkend, maar dat zij van oor deel zijn, dat naar het doel van het inter naat, omschreven in de laatste regels van dat artikel, en den beschaafden toon, die er heersenen zal, toch zeker ook gestreefd moet werden door de directrice, 2) dat er bij de inwonende leeraressen be zwaar bestaat tegen art. 2é, waarin de verplichtir g tot het invullen van lessen voor eene afwezige leerares of een afwezigen leeraar alleen op haar schouders gelegd wordt, immers wat het onderwijs betref*1, staan in- en uitwonende leeraressen vol komen gelijk in hare verplichtingen; dat de leeraressen in het internaat het Bestuur verzoeker, indien er omtrent het een of ander verschil van opvatting mocht bestaan tusschen het Bestuur en haar, enkelen van haar of allen in de gelegenheid te stellen in eena vergadering van het Bestuur mondeling toelichting te geven. (Volgen de handteekeningec). Men zal toch moeten toestemmen, dat in dien brief de leeraressen haar veront waardiging goed hebben beheerscht. Was dit nu een brief van een personeel, waar mee niet eens te spreken viel? Maar al weer hoorde het Bestuur het personeel niet, ondanks het in den zooeven opgenomen brief gedane verzoek, (het.binnenroepen in de Bestuursvergadering van de oader directrice, om haar een geweldige berisping toe te dienen over het medeonderteekenen van dezen brief der inwonende leeraressen aan het Bestuur, kan toch be zwaarlijk hooren van het personeel'1 wor den genoemd l!). Op 12 Juni d. a v. antwoordde het Bestuur du haut de sa grandeur" het volgende: Aan de inwonende leeraressen der Kweekschool van Onderwijzeressen te Arnhem. Het Bestuur der vereeniging tot instand houding der Kweekschool van Onderwijze ressen te Arnhem 1) In arf. 20 der instructie staat: Zy" (de directrici) belegt vergaderingen van de inwonende leeraressen, zoo dikuij's zij dit noodig acht, ff dit door lenmintte drie harer gewenscht wordt." (De cursiveering is van ont). Bi^kt daaruit niet zonneklaar, dat aan de leeraressen, volgens de instructie zelf, medezeggingechap wordt toegekend in de zaken van het internaat (al wordt dit medezeggingechap niet omschreven), onder welke zakea dan toch zeker in de eerste plaats de regeling der werkzaamheden valt? Op dit recht be roepen de dame» zich niet eens. 2) Het laatste gedeelte van ar*. 25 luid!: Zg" (de leeraressen j steunen haar" (de directrice) in alle opzichter;, opdat bet doel van het internaat, zijnde de huiselijke opvoeding der kweekelingen, zoo goed moge,,'ijk bereikt wordt en de toon, die er heejscht, die ia van een beschaafd gezin."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl