De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 10 december pagina 6

10 december 1911 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

r-W 6 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1798 i $ l f irf '*'«,. -**>C- ."'-?? ?? ? _, ?jRSx^/' *<?? ? v.^^-^-r V'"'" ^ M^ ""''' -v ^;W'->^|i », y '-^ * V ' fi>^*9*?i'' <^>i ""' "* *^ . ^," ) -' ^* . / ''X Titelblad-veraiering, voorbeeli van volkomen gebrek aan decoratief begrip. (Verg. onderstaand artikel). Een element ten kwade in het openbare leven." Het strafeestelch artikel yan den heen Gratama in het Bouwkundig Weekblad over het prachtige &ffi -hèvoor de Vierjaarlijksche Tentoonstelliog" weri be halve in dit weekblad, ook in De Telegraaf raa 4 December overgenomen verrijkt als men 't zoo noemen mag met een naschrift van den heer Dake, een naschrift dat aldus luidde: Naschrift. Al weer een architectenklaeht over de inrichting der 4 j tarlijk sohe. Daaruit spreekt weer de boosheid en zien wij of tenminste moeten wij zien, dat aan den wal zoe'n uitstekende stuur man staat. ~ Hat is intusschen aangenaam te ver nemen, boa ontzettend hoog de Nederlandsche plakkaatkunst volgens de heer G. staat. Da architecten moeten dan maar eens een plakkaatkuosttentoo?stelling arrangeeren en dan die mooie (P) Nederlandsche producten eens naast de Duitsche, Franse hè, Italiaanscup, Hongaarjche, enz. ex poseeren. Dan vrees ik dat men tot de conclusie zal moeten komen, dat het enthusiasme van den verbolgen architect een enthousiasme de commando" is. B ivenstaaod stukje uit het bouwkundig Weekblad, wijst al weer op een gelegen heid, die aangegrepen is"! Nu, mijnentwege gun ik het onbekende personen wel langs het werk van anderen wat naar boven te kruipen, als het werk de kteine beschadigingen, die ze aan richten, verdragen kan. C. L. DAKE." Gy vraagt mij nu, waarde Eedactie, wat ik wel van dit naschrift" denk, en ik zal u daarop antwoorden, al moet ik bekennen dat er vele zaken zij o, waarbij de gedachte met minder tegenzin ver wijlt dan juist bij den heer Dake en zij B praestaties. Waarom, zoo zou men geneigd zijn allereerst te vragen, heeft de permanente commissie van de vierjaarlijksche Ten toonstelling, aangenomen althans dat zij het eens is met haar vice-voarzitter den heer Dake, waarom heeft zij zich niet gewend tot een duitach-fransch-italiaansch of hongaarsch". decoratief kun stenaar, wanneer de commissie in de eerste plaats werkelijk begeerde een schoon affiche te hebben, en zij met den heer Dake meent dat in die landen alleen de kunstenaar te vinden is die hun hoog staande decoratieve inzichten kan be vredigen? Zoo de opdracht aan een buitenlander tot gevolg zou hebben ge had, dat wij een kunstwerk te bewonderen hadden gekregen, dat aan de decoratieve kunstenaars van Holland de gelegenheid had geboden hun inzichten te verrijken door de bestudeering van een artistieke oplossing die ongetwijfeld niet tot de gemakkelijkste behoort, dan, ik ben er van overtuigd zouden zij de commissie daarvoor oprecht dankbaar zijn geweest. Hoe het echter zij, het viel anders uit, geen der hoogstaande buitenlandsche decoratieve kunstenaars werd een op dracht gegeven, en daardoor verzuimde de commissie naar haar beste aesthedsohe inzichten te handelen, hetgeen niet alleen te betreuren is, maar in hare positie ongetwijfeld scherp te lakem is tevens. De best erkende kunstenaars werden dus niet gevraagd, in alle onschuld zou men verwachten dat dan aangezocht zou worden, hij, die geacht werd the second best" te zijn. Niet wensen ik daarmede te beweren dat de beurt hiermede zou zijn ge komen aan een HoIIandsch kunstenaar, want de heer Dake zou dan, in antwoord hierop- vermoedelijk bluff n dat hij in Armenië, Groenland, Perziëen Patagoni decoratieve kunstenaars kent, die eerder voor de uitvoering ran een dergelijke op dracht bekwaam worden geacht, dan kun stenaars als Derkinderen, Lion Cachet, Toorop, Nieuwenhuis en nog verschil lende anderen, die wij in ons provinciaalsch nationalisme vrees ik, voor vrij eminente lithografiache vlakvercierders houden. Treffend blijft 't echter, nu wij het besluit der commissie kennen, te moeten ervaren dat 't affiohe gemaakt zal worden, biet door een Fransen, niet door een Duitsch, niet door een Arabisch, niet door een Italiaansch, niet door een M »nKO'dsch noch door een door den heer Dake erkend Turksch kunstenaar, maar dat 't gemaakt zal worde» door OEHN kunstenaar. De logiek van dit besluit is ons na het snorkende naschrift van den heer Dake ganschdijk duister, alleen weten wij dat de affiche thans baar ontstaan zal danken aan deze drie nheid van stomp benul; lo de ontwrichting van Rqmbrandt's vrije kunst, door deze te misbruiken voor het vlakvercierend doel, 2o de misduiding van de meest elemen taire beginselen van verciering, 3o <le voorkeur van de mechanische reproductie bo^en de levende lijn en toets. Da heer Dake verzuimt in zijn na schrift" al was 't maar a reden te noemen die dit besluit van de commissie verdedigt, verklaart of tracht aann- mei ij k te maken, hij' weet niets anders te schrijven dan een grof beid aan een gansche rij van llollandsche decoratieve kunstenaars, waarvan de zwakste zelfs nog verre zijn meerdere is. Zou de voltallige commissie dit na schrift" van haar vice-voorzitter zonder protest laten voorbijgaan, en daarmede de taktiek van dazen heer goed keuren die een domheid tracht te verdedigen door er een insinuatie aan toe te voegen. Het is te hopen en te verwachten van niet. Hierbij zou ik het kunnen laten, waarde Red.ac.tie, daar ik thans aan uw verzoek heb voldaan, maar nu gij, allerminst tot mijn genoegen, mijn gedachten g drongen hebt naar dit onaantrekkelijk personnage, kan ik, vergeef mij, nog niet scheiden, thans, nu de zaak juist eenigszins boertig begint te worden. Mag ik u hierbij ter reproductie aan bieden een yan des heeren Dake persoon lijke decoratieve composities. Nietwaar, wanneer wij er in slagen ons in deze compositie te verzinken, hoe ver lijkt dan Duitschland, hoe ver Frank rijk, hoe ver al die verre cultuurlanden, hoe langer wij turen hoe mter de gloed volle arabesk van de vercierende hand ons de suggestie geeft dat wij ons be vinden in Lutjebroek of Pekela of wellicht in Mep pel, waar, hoe zou 't anders kun nen in deze tijden, minstens n schil derende dilettante wordt gevonden die bloeiende seringen trossen schildert op werkdoozen van tante's die, nietwaar, in Bifgekerken wonen, en geurig glanzend ooft conterfeit op de cache-pot yan haar lieve opoe", en nimmer daarbij vergeet te schilderen spreuken in ganschtlijk van de sokken vallende lettervormen. EQ toch de heer Dake was professor", het staat er op te leze», en had, met weinig vrucht naar het mij voorkomt, de decoratieve kunst van alle mogelijke en onmogelijke landen bestudeerd en gewo gen, n de Hollandsche decoratieve kunst helaas toen nog niet te licht be vonden. Een broekje van 14 jaar dat in de laagste klasse vandeQuellinusschooleit, beschikt over meer elementair begrip van vlakverciering dan deze professor, maar dat willen wij hem niet in de eerste plaats aanrekenen, noch dat hu talent en inzicht mist. Maar erger is dat hij niet vermag te doorgronden wat hem dagelijks ter doorvoeling geboden wordt, dat is züB onmacht als kunstenaar en als kur stbegrijppr. HU spreekt over grooten als waren zij zijns gelijken, en bralt tegen zijn meerderen als wara hy de uitverkoren chauffeur yan A pollo's politiewagen. Hij is ridicuul, maar hij is wat erger is, nog iets andera tevens. in Oatober de architecten om de bekende redenen zich uit de com missie van de vierjaarlijksche terug trokken, schreef de heer Dake in De Telegraaf van 17 October het volgende; En toch is er een strooming ge weest onder de architecten en onder de zich aan de architectuur verwant voelende schilders en beeldhouwers, die wees op een streven om alle beeldende kunst weer van de architectuur afhankelijk te maken. De architectuur is de moeder van alle beeldende kunsten" was de leuze en men dacht nu, dat de kinderen zich niet van de rokken der moeder mochten verwijderen, iets, dat dwars tegen de natuur ingaat, daar het leven der kinderen een steeds z;ch verwijderen van den ouderlijken invloed is." Hiermede sprak de heer Dake de meening uit, dat de vercierende kunsten de achterblijvende kunsten waren, die met de natte luren aan, bij moeder architectuur waren blijven hokken. Dit is ongetwijfeld een beschamend geborneerd inzicht, maar het is dan toch zoo iets dat op een inzicht lijkt, en waar door de uitwijzing der architectuur ver klaard kon worden. E-tnige dagen daarna toen in den Gemeenteraad van Amsterdam de zaak van het koloniaal museum -besproken en geregeld W8S, schrijft de heer Dake in De. Telegraaf van 2) Octoaer het vol gende : " Maar wel wil ik er op wijzen, dat er nu gelegenheid is om de kunst haar deel te geven in den bouw van het museum. Ik bedoel de decora tieve scttilderkunst. Het spreekt van zelf, dat in deze stichting de wanden moeten medespreken over onze prach tige koloniën. En dan verbeeld ik mij, dat men in helder verlichte vestibules en zalen, mooie schilde ringen moet hebben, die ons de rijst velden van Java (die prachtig zijn) en de bossch^n en de valeien met de vuurbergen op den achtergrond zullen laten zien. Dit panorama's van steden en gezichten over diepe krutermeren ons een denkbeeld zullen gaan geven vau het karakter van 't land in groote lijnen en krachtige kleur. Opdat wij, behalve do overtuiging, dat die landen aan den e venaar nut tige voortbrengselen opleveren, ook een indruk krijgen van hunne schit terende schoonheid." Vanwaar zou men zeggen die veran dering en dit pleiten voor architecturale schilderkunst P .Afgescheiden van die vraag, valt uit het aangehaalde op te merken hoe de professor" niet het allergeringste begrip toont van wat architectonische schilder kunst moet zijn, de diepe meren, DK PANORAMA'S, 't lijkt alles meer op de reclame voor een bioscooptheater dan op een opgave voor den architecturalen vlakvercierder. Over dit gemis aan inzicht behoeven wüniet verder te spreken, maar van waar, herhalen wij, die verandering, en het plotseling pleiten voor architecturale schilderkunst ? Het antwoord vindeïi wij, juist geteld 20 regels vroeger, waar da heer Dake het volgende schrijft: Veel Hollandsche schilders zijn er nog niet in Indiëgeweest. In het algemeen vindt men dat het monotoon groen" was en op den duur niet in staat te boeien. Maar alles verandert en zoo ver andert ook de aanschouwingswij ze en de smaak der Nederlandsche kunstenaars en zou het niet onmo gelijk zijn, dat mettertijd onze artist»n de opinie gingen deelen van C. L. Dake Jr., die thans in Indi werkend, mij voortdurend over de pracht van het Javaansche landschap schrijft." 't Is alles helder, helder als glas maar wel van zér bedenkelijke qualiteit. E a om nu ten slotte nog op het naschrift'1 even terug te komen. Da eindzin daarvan luidt: Nu mijnentwege gua ik het onbe kende personen wel langs het werk van anderen wat naar boven ie kruipen, als het werk de kleine beschadigingen die .ze aanrichten verdragen kan". Wie spreekt hier in het huis van den gehangene van den stiop? Wie toont ons i':i;x kunst werk van den heer Dake dat hem een schijn van recht geeft zich op den voorgrond te dringen P Wie toont om n enkele gedachte over kunst door hem neergeschreven, die iets .van den gloed heef c van het waar achtig doorvoelde, en daardoor reeds haar bestaansrecht wint P Wie toont ons n zin door den heer Dake geschreven, die niet tegelijk wrak en luidruchtig is als de stijlproeven van een handelsreiziger. Gij hebt hem genoemd een element ten kwade in het openbare leven". Inder daad zoo is het maar dan toch een snel voorbijgaand element l «at ons hopen. Het is een vergissing geweest dat iemand als de heer Dake aan het hoofd werd gesteld van een internationale tentoon stelling uitgaande van de gemeente Amsterdam. Een volgende keer zal dat niet weer gebeuren, thans is 't een vergissing die te betreuren is. maar dan zou het een hoon zijn den Hollandschen kunstenaars aangedaan, en daar i) zelfs geen schijn van reden om aan te nemen, dat het Gemeente-B astuur van Amsterdam de kunstenaars zou wenschen te kwetsen op eenige wijze. En zoo zal de heer Dake dan weer van zelf terug gedrongen worden naar de plaats waar hij behoort, dat is gansch achteraan in het cultuurbewegen van Holland, ver achter hen L og, die zoomin als bij talent hebben, maar voor wie de kunst dan toch immer doel is gebleven en nimmer middel is geworden, terug waar hij behoort en niet meer gehoord wordt. H December. R. N. ROI.AHI» HOLST. Historie. VIII. Uit den Fransehen tijd. Dr. H. T. COLBNBEANDEB, GfdenksiukkfM der algemtcne gesoniedeni» van Ntdrrlatid. Dl. VI, Le stuk. Den Haag, Ny aofi, 1911. De natie heet het in offioiësle taal zal zich weldra opmaken om het eeuwfeest te vieren harer onaf hankelykhefd. Het ge 'aar is groot, dat al wie in het officeile dacht het al te vaak onware, het opgesmukte, het opgeblazene, zich van dit aldus aangekondigd feestbetoon zal afwenden. Een gevaar, o adat hij aldus zich beroof c ook van wat er in dat jnbiieum echt kan zyn. Het komt er maar op aan dit echte ran het onechte te scheiden, zuiver te weten wat voor de natie oorzaak van vreugde zijn mag, en hier kan alleen de wezenlijke kennis van het gebeurde ons helpen. Het ve>heagt ons daarom, dat het zes ie deel der Gedenkstukken, waarvan het Ie stuk vóór on» ligt, vermoedelijk nog in 1812 compleet zal '4JD. Want het behandelt jaist de jaren 18 O?813, de inlijving b het Keizerrijk, gemeenlek de Fransche tyd" genoemd ofacaoon die Franacbe tyd wezen lijk al in 1795 begint. Misschien mag ik den lezer met een enkel woord herinneren, dat dezo Gedenkstukken" den tijd omvatten van 1795 tot 1840; dat zij de uitgave vormen van tfficiëele staatsstnkken, regeeringsbesluiten, ministeriëale bescheiden, rapporten van com missies, brieven van gezanten, maar ook van b.7. de briefwisseling van particulieren, die in het gebeurende een rol hebben gespeeld of er goal van op de hoogte waren; dat de se stukken, ia zekere groepen verdeeld, ons worden gegeven in de taal, waarin za werden gesteld, met toelichtende no en van dr. C. waar hjj dit nocdig achtte. Dm niet de gescaiedenis zelve, maar de stof, waaruit zÜmoet worden opgebouwd; niet een verhaal van het gebeurde (^elyk o.a. mfj. Naoer's O verheersching en vry wording", waarover ik ieta schreef in dit weekblad van 3 April 1910), maar de Ecaatmijn van materiaal, waaruit hij duiven moet, die het gebeurde wil kennen uit de eerste hand. Deze herinnering volsta: over de methode van verdeeling der stokken in deze uitgave, over de motieven der keuze is het hier de plaats niet te spreken. Liever vertellen wij het een et ander van den inhoud (van het 2e stuk was dr. C. zoo hupse Q de afgedrukte vellen ons voor een poos af te staan), opdat den lezer blijke hoe onze kennis er wezenlijk ryfeer en juister door wordt. Om van Napoleon- ztlven deze maal ta zwijgen zijne hoo<e ambtenaren, die aaar zynen wil en in zynen geest arbeidden, komen ons dichter by'. Voor een goed deel bet is waar uit hun eigen stokken, wat tot voorzichtigheid maant, maar tegelijk geven zij zich daarin zóó eerlyk, bey veren zich zéó den hoogen mees er de waarheid mede te deelen, dat hunne woorden toch vertrouwen verdienen, terwijl bovendien immers de Hollandscbe berichten ons ter coutroleering blijven. Merkwaardig hoe züallen de kracht der vrijheidszucht hebben miskend: zei ven trouw aan den keizer gehecht, geloofden zy, dat de natie het best was order Fransch regiment en dat, zoo er klachten waren, dit kwam door den gestremden handel, door niet uitbei aling van tractementen, door ... alles behalve het gemis der onafnankelykheid. Want (jom het meteen in n woord te zeggen) wy aebben uit hanne handen voortreffelijke dingen o itvangen, die wij onszelven niet verworven hadden, maar het bleef altijd de aand des overheerechers. Labrun, den hoogbejaarden GouverneurG,u., kenden wij ook van vroeger reeds als den gematigden, oabaatzuchtigen man, die voor ons deed wat bij kon, omtrent wien Verhuel's voorspelling werd bewaarheid: deie respec tabele man zal dadelijk alle harten winnen" (741), maar die bovendien niet schroomde zyuen vroegeren mede-consul de waarheid te zeggen, alR bij 'r keizers besluiten te streng vond (b.v. 922 vlg.). 0?er de beide beruchte prefecten Da C alles en De Sraasart kunnen wüt Hans beter en zachter oor deelen. Da Celles was niet de wraadaaró* zonder sporen van menscheljjkheid" (Vau der Palm) wiens naam geschandvlekt staat" (Bossche), de Vargas onzer dagen" (Da Cotta), u ij was niet zacht, toonde gaarne zijne macht, maar meteen heeft hij veel gedaan voor mi-deelden, zich in 't algemeen een uitnemend regeerder betoond. Maar hij kwam als Franscnman in botsing met onze nationale ondeugden, alskeiserlük ambtenaar met ons vrijaeid^gevoel. Hij wil ons tot eene weerbare natie maken (631 vgl.), maar stuit op onsen ingevreten afkeer van tucht en discipline; hfl is bedry vig, vfjand van sleuren treuaelen, «a h«eA te doen met amb tenaren, dia gewoon zqn aaa eenelangsame, omslachtige traoier van werken. Vandaar lijde lijk verzet (462, 580), Tegelijk echter hebben velen erkend, dat het Fransche stelsel hier orde heeft gebracht en dat de regeeringszorg zich gelijkelijk o ver alleingezetenen uitstrekte. D'Alphonse, onder wien de prefecten stonden, behoefde geen eerherstel: wükenden den warm voor ons voelenden man, maar de directeur-generaal van politie, DevilliersDuterrage, gebaat om dat ppionage-stelsel, waarvan hy de chef was, vertoont zich van rechtschapen karakter, niet overeenkomstig den bateiyken pos~, dien hij bekleeden moest. Hu zegt eens, dat hu zich in ons lacd, ver van vrou w en kinderen, bedroefder voelt dan ooit Job op zyn mesthoop was (539), en ge makkelijk begrijpen wij, dat des strengen meesters dienaren geen beny'dbaar leren hadden. De spionnage, de censnu* en vooral het continentaal stelsel met den aftchuweHjken aankleve van het verbranden der aacgahaalde goederen blijven natuurlijk met zwarte kool geteekend. Dit geldt ook van de loteling, voorzoover de lichtingen op verre slagvelden voor des keizers eerzucht sterven moesten, maar het denkbeeld van een weerbaar volk, dat niet door gehuurde vreemdelingen voor zich vechten laat, verdiende toejuiching, vooral omdat ook hier naar gelijkheid voor de wet werd gestreefd, al bleef de plaatsvervanging voor de rijken het gaarne aan gegrepen middel en al waren gelijk helaas nog e. e. geestelijken vrijgesteld. Waarvan wij een sterken indrvk krijgen is van de goede zorgen der regeering voor landbouw, veeteelt en ontginning. Er zijn over deze belangen niet alleen nitnemende rapporten nitgebrach', er is ook gehandeld. Er iyn gouden en zilveren medalj-is uitgereikt, de kult uur h. T. van hennep is met subsidies gesteund (774, 792, 794), voor bet heste vee zyn premies uit geloofd (779, 1087), de schapenteelt h be vorderd, boekweitaanplant en byeEhouden aangemoedigd. Da beetwortelindnstrie moest natuurlijk dienen om de Indische suiker te vervangen. Vooral voor de ontginning van woeste gronden, voor babossching, belangen in vroeger tijden deerlijk verwaarloosd (want duizenden morgens lagen braak sooais zij sedert de schepping gelegen hadden" (357), hedfc het Franse oe bewind veel gedaan, tooals ook reeds koning Lidewyk beuonnen was te doen (wet van 25 Mairt 1808 en eene van 16 April 1809). Ia dit alles met dankhaarheid te gedencen, hoofdzaak b ij f t, dat Napoleon met machtige band in deze tanden, eertijds door provincialisme verscheurd, n heid heef c gebracht, eenheid van geldmiddelen, van bestuur, van rechtspraak, *an posteryen, van areaitf wezen ... en. deze zegeningen zyn niet met hem gegaan, maar geble en in den nen Staat der Nederlanden, waarvan, zegt dr. Golenbrander ergens, koning Wiilem I het goed georganiseerde bestuur slechts had over te nemer. Dit alles dan zij ruiterlijk erkend. Even oprecht zij betuigd: ons ontbrak het cae groote goed van ons zelf te mogen zyn. De yryheid van een zelfstandig vo k, in 1795 jammeriyk prijs ge ie'en, werd te dieper betreurd naarlnate z$ verder scheen ce vlie l en, en in dit bageeren naar het eigene, bet onafhankelijke hebben ten slotte de onde, vijandige partyen elkander ontmoet. Vreemde hulp het is waar heeft ons die vrijheid heroverd; toch niet zonder de talentvolle en moedige medewerking van de beste zonen der door het lijden hereenigde natie. Ik mag om het b y'zonder e hier nog wel even melding maken van een brief van Valckenaer aan koning L-mis d.d. 5 Februari 1808 (Gedenkstukken V 399 vlji.) ovsr het paleis op den Dam, waarin by voor het behoud ervan als stadhuis pleit, brief .die in deze dagen kon geschreven zyo. Leiden, 15 Nov. '11. L. KNAPJ'EET. Mimet in ie Hoitoafl. Claude Debussy. Evert Coinelit. Als er een muziekstuk zal beginnen van Debussy slaat me een sctuik om 't hart, daar ik er iets vreemds ontmoet en machtiga, geen gelijkenis weet by 't geen ik hoor noch de ontroering kan voorzien en de vrees voel dat de klanken, welke ik op mini aars wijze liefheb met hartstocht en edelmoedigheid, me niet zullen trtflen. Want Debusty ver schijnt als een nieuwe zon en een. nwuw middelpunt, hjj begint niet alle.en de volko men vrijwording van Wagner, doch ook van B ach en het heele harmoniesysieem dat, in den loop der z-sstiende en zeventiende eeuw ontstaan, tot heden standhield. Hy eerbiedigt geen enkele door de vorige meesters toege paste wet, uitgezonderd die der schoonheid, wetten waaraan zelfs de hoorder wende, zoo moet men dus zyne kunst leeren en hare emoties, men ziet ook geen verwantschap pen met andere uitingen van den geest Fiaubert en JSjrlioz, die tegelijkertijd arbeidden aan een CartbagiBeegcb. onderwerp in 't ze: f de timbre, Bjccaccio's Decamerone gebouwd als de latere Italiaansche ouverture, licht-doiiker-licht, etc. de voorbeelden zijn legio hier tast men, en de volle omvang de:er renaissance kan nog niet worden vast gesteld. Gjven we ons dus over aan hare rua*ie, die schokt en verheerlijkt, een gemakkelyk galuk, daar zijne kunst bevat wat Gregorius de Groote net alle onde wy'sgeeren de goede muziek tot voorwaarde stelde: ut nescientiona flat cognita, scientibus Urnen non sit onerosa", zij moet de onwetenden betooveren, de kenners bevredigen. En hoe zal de komende ricbting zyn der toonkunst? Dit ia ook duister Deba-sy componeert homiphoon en men vraagt'zica daarom af of de periode der polyphonie wederom een einde zon bereikt hebben. RicharJ Strauas schreef in zyn Instrumen tatie-boek zeer ten onrechte: Da Berhoz selbat die Art des polyphofien S.iis wie ihn J. 8. Bach bereits znr höchster Btreau'gebildet hat'te und die erst in Baetaovens letzten Qmrtetten dann im Tristan und in den Meisiersingern eine so berrliche Wiedeigebnrt erleben darftn, innerlich fremd war..." 'Incly heeft ongelijk als by Cédar Franc k de vinding der expressieve Fuga toedicht. Beilioz vond ze, al bad fcy geen enkele fage gecom poneerd dan de trenrmarech uit Romeo et Juliette; en allen heoben we weer kannen hooren hoe polypboon van ry thme en melodie, in verwikkelingen, welke Wagner nooit over trof noen Franck, Berlioz' Harold-Symphonie bewerkt is; de wedergeboorte" na Beethoven

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl