Historisch Archief 1877-1940
tf*. 1803
DE AMSTERDAMMER
A°. 1912.
WEEKBLAD VOOK NEDEBLAND
Onder redactie -van.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
ZEI. IF. L. wxEsszisro-.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1381 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . .
Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling,
? 1.50, fr. p. post ? 1.65
mail 10.
! Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.12'/
Zondag 14 Januari,
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
, 0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VA"* NABIJ: k een
Coalitie. Zedelijk verval," door mr. F.
Coesen. F iiüILLETON: Blode Dag, door
J oennes Bedding na. KUSST E* LET
TEREN: Gibriele d'Annnnsio, Da Triomf van
den Dood, beoordeeld door Frans Erena.
INGBZONDES. BERICHTEN. VROU
WENE tfBRIE K: TntüFru'ti, door N. Ju
do W.-H. ALLERLEI, door Allegra.
UIT DE NATUUR, door E. Heimans. De
Dar bar vaa Dehli, met af b., door v. d. E.
8p-enken uit de leersaal van Zuivere Rade,
VI, door prof. G. J. P. J. Bolland. Muziek
in de Hoofdstad, door Matthys Vermenler.
A Utische Kunst in het Rjkeethnographiich
Museum te Lsiden. III, door T. B. Roorda.
Kalenders, doar W. S. Oade
Volksvermaken en Liederer, («lot), door dr. J. A. H.
van den Brink. Ean vreemd getal in het
Riismuseuoa, door A. de Widenraie.
WErESSOa^PPELUtE VARI4., djor-dr.
P. v. O!B». CaiRIVlRI.??INA\TCIEELE
ES OECOSOVUÏCHE KRONIEK, door v. d.
M. eu v. d. 8. Elan Ie ir en «en karakter,
door H. van Treslong. T*ee pikante
herinneringen, door L. 8. De gevaarlijkste
vqanien van Italië in Tripoüs, do ir dr. A.
B. d. V. INGEZONDEN. - DA M-PEL.
AD ERTESTIEM.
Illllllll llllllllllllflHIIIIflIIIIHIMItllllllllllllll
k een Coalitie.
Fr spelen zich weer fleurige dingen
af in de politiek. Dr. Kuyper, reiivivus,
doet zich van wege Djkkum (waar zioals
men zich levendig" herinnert B >nifacius
vermoord werd om zijn propaganda voor
het Christendom) een motie-lauwerkrans
reiken, die hem huldigt om zijn propa
ganda voor christelijke scholen... in den
verren Oost. Het is een hulde waar men
va. Nederland op rekent, zoo vaak de
Groote Leider wordt aangevallen en
zijn machtspositie versterking gebruiken
kan: Na de afstraffing; door Dr. de Visser,
zal men zag gen, had hij zoo iets ook noodig.
M«ar, als voorloopig rumoer in verband
met 1913, hesft de Dakkumecae druppel
dra een motie-regen hare andere
ei belangrijkere beteekenis.
Kuyper komt weer op den voorgrjnd.
Zijn vrijmoedigheid nimmar verlooche
nend, stelt hij natuurlijk zich zelf op den
voorgrond en vraagt nog slechts een
duwtje in den rug aan da mannenbroedera.
Hoe de andere oalitie-zenooten het
vinden is hem volkomen Wurst": straks
zijn ze, als hij eanmaal vooraan staat,
wel genoopt kern te volgen.
Merkwaardig is hetgeen m 't Vrij
zinnige kamp van deza beweging gezegi
wordt. Mea treurt daar... ten minste men
doet het zo a voorkomen. Met een gezicht
als ging m^n ter begrafenis, wordt het
voor er$ spijtig verklaard, dat dr. Kuyper
wederom ean rol speelt. Met gnnte
bezorgdheid," schreef de N. B. Ct., slaan
wjj deze gebaurtenis gade. Deza ver
plaatsing vaa m'.cht en invloed binnen
de koalitie van da zijda van het
gamatigde, me:r jolige dan krachtige
christendom, naar dan kant van den
ien, niets en niemand ontstonden
patsoon, vervult ons met vrees."
Het is duidelijk dit dit alles eene
liefelijke comedie is. D i gematigde, noch
jolige töoh krachtige Vrijzinnigheid, die
in de N. B. Ct. haar orgaan heeft, kan
geen leuze voor de verkiezingen vinden,
welke practisoh voldoat, maar te/ens
oecoaomisch niet zóduur komt, dat
onze voldane Liberalen niet nog liever
het Heemskerk-christendom regearen
zien, dan zalven wederon op 't kussen te
komen. Eén leuze echter geeft hun een
gpedkoope kans, zij weten het uit onder
vinding. Als Ken heel het vrijzinnige
Nederland vereenigen kon in een (ko
mische !) gijrantenstrijd tegen het
Kuyperiaansche Gevaar, zie dan zoude men
zonder verdere geld-vereischende toe
zeggingen het regeerkasteel kunnen
binnentrekken.
Dr. Bos, een der toonaaagevers onder
de Vrijzinnig Democraten, kent de liberale
en partijgenootelijke Pappenheimers vol
doende, om niet ook te verwachten, dat
van een vrijzinnig lan, hetwelk tevens
democratisch zou wezen, geen sprake zijn
zal. E a mistroostig werpt hij op de sociaal
democraten de schuld. Wilden die maar
van samengaan weten! Alsof die
menBchen niet al hun vroegere woorden
van onvermurwbare proletarische
afgeBcheidenheid overboord zouden gooien
(ze zouden Biet anders kunnen) zoodra
de burgerpartijen van links niet alleen
wat degelijke" voegden in hun program,
maar ook onmiskenbaar den wil toraden
wat degelijks tot stamd te brengen.
Zo D is dus op Kuyper, behalve van
zijn mannen-broeders, de hope gevestigd
van talrijke liberalen! Het is een onuit
gesproken zielegemeenschap: Dokkum en
Rotterdam l
Van Kuyper verwachten zij beiden
hun heil!
Het is een Homerische lach waard.
Een der-katholieke bladen sprak van
aftakeling der vrijzinnige politiek. Hat
is niet te sterk gezegd. Trouwens wij
hïbben ons die uitdrukking ook reeds
meermalen veroorloofd.
Zedelijk Verval".
(EEN MALLE IIISIOHIE).
Nu het al te luide runner over het
Leidsehe groenenschandaal" verstomd is
en het enkel nog wat nadruppelt in de
pers van Ingezonden Stukken over en weer,
schijnt het oogenblik niet ongunstig voor
een belangstellenden buitenstaander, wien
zijn land en zijn tijd ter harte gaan, om
het geval zooveel doenlijk zonder harts
tochtelijkheid van vooroordeel nog eens
uit een meer algemeen oogpunt te bezien
en te overwegen, wat het, bepaaldelijk voor
onze Hollandeche samenleving, wel
beteekenen zou. E a waar deze overwegingen
een zaak gelden, die allengs van publiek
belang geworden is, moat men het on ge.
twijfeld des Goeden Staatsburgers achten
hen niet, uit valsche bescheidenheid of
laakbaar Jer onverschilligheid,te verzwijgen.
Zegt het niet zelf professor De Groot:
toezien en zwijgen worden medeplich
tigheid "
Zoo mogen dan de volgende beschouwingen
mede hun nederige best doen den staat
van zaken wat pp te helderen.
Het is misschien dienstig de geschiedenis
der aff*ire", zjj 't maar (om de hersenen
niet onnoodig te bevrachten) in telegram
stijl, nog even te memoreeren
Prof. Da Groot, hoogleeraarin'tChineesch,
gelooft niet in 't gele gevaar, maar in dat
van den groen tijd. Vindt heftige mede
standers ook antirevolutionnaire. Bro
chures en courantartikelen loeren op
teekenen van zedelijk verval door instituut
der ontgroening. Begin Oct. receptie
mét onzedelijkhedens (parodie Utrechtsche
lustrumfeesten) bij het Collegium van Leidach
Studentencorps. Misbruik van groene
onnoozelheid in rollen van gemeene be
teekenis gelijk trouwens alle jaren.
Alarm van christelijke-studentenzijde.
Corpsvergadering moties tegelyk van
afkeuring en van vertrouwen. Geval
koren op de molens der groen zwartzieners.
Heftig artikel in de Nederlander.
Academiebestuur grijpt in, vastberaden.
Verhooren en kruisverhoorea der schul
digen; Smartelijke verbazing" over zulk
een abjecte mos" als deze
Oozedelijkheidsreceptie. Offieieele berisping" van
collegium en opstellers van het libretto"
in de seoaatskamer. Nog een geheel
leven voor u." "Weenen en beterschap
beloven. Berisping" aangeplakt aan de
academiepoort met stijfsel ad hoc. Offi
eieele missive, door ganschen senaat
onderteekend, aan het geheele corps: Herzie u
zei ven l Prof. De Groot naar Berlij».
Gordijn.
Dit waren de feiten, die de Leidsche
academische wereld en de gansene natie
tot in haar voegen deden kraken. Maar
niet elk gekraak is van beteekenis en wij
mogen wél toezien wat dit beduidde.
Er waren in dit drama twee
bestanddeelen te onderscheiden... die men niet
onderscheiden heeft. Er was een algemeen
element: het onvoegzaam bedrijf op den
receptieavond, en een bijzonder: de gedwon
gen deelneming der groenen aan gezegd
bedrijf. Tegen het tweede ging grootendeels
de berisping van den rector magnificus en
ging de heele actie van prof. De Groot.
Maar ook op het eerste doelden blijkbaar
de slotwoorden van des rectors speech, toen
hij den zondaren toeriep, dat zy nog een
leven voor zich hadden ter zedelijke ver
betering. En zoo kan ook de wensch tot
corpsherziening, door den senaat uitge
drukt, bezwaarlijk een andere beteekenis
hebben dan die van een algemeene bete
ring in zedalijken zin, die noodig gebleken
was. Want het corps, noch als zoodanig,
noch in het meereodeel zijner afzonderlijke
leden, had immers deel gehad in het
groenenmisbruik op dien bewusten avond, ter
wijl zelfs den werkelijken deelnemers dit
misbruik, gegrond op een traditie van jaren
nauwlijks zwaarder aan te rekenen valt
dan als gebrek aan nadenken, hoogstens
gebrek aan karakter en moed tot een zelf
standig oordeel. Maar achter dat misbruik
en bederf der jeugd, gevoelde men, en met
alle zwaarte van ernst, die de toga ten onzent
schijnt mee te brengen, het algemeene
zedenbederf, de gruwbare wildernis van lieder
lijkheid, die het libretto aan den dag had
gebracht, een libretto, zóverfoeilijk ge
meen, dat het, volgens prof. De Groot,
alleen aan Kamerleden ter lezing gezonden
kon worden....
E a zelfs dezen zouden er niets van be
grepen hebben, als niet de hoogleeraar, met
behulp een er deskundige commissie van
studenten, het stuk van studieuse
kantteekeningen en vernuftige conjecturen had
voorzien, als gold het een oud handschrift.
Maar daarbij bleek ook tevens, dat zijn
blik voor den waren aard en algemeenheid
der kwaal verduisterd was door zijn haat
tegen het instituut des grpenloopens. Men
kan zeggen dat hij letterlijk groen ziet van
het zien groenen. Alles ziet hij in dat
(groene) licht:
Bron van zedenbederf en schanddaad,"
heet bühem de entgroening en hij acht
het ter gelegenheid der collegium-receptie
gebeurde eenvoudig: schanddaden, nood
zakelijk aan dat bedrijf f des ontgroenen»)
verbonden" en jaarlüksche vergrijpen van
dat instituut... bedreven in het groot, met
terzijdestelling van de meest elementaire
begrippen van zedelijkheid, fatsoen en eer"...
het groentijJsinstituut... grondoorzaak
van al dien jammer." En hij eischt, als een
andere Cato, onveranderlijk dat Carthago
moet verwoest, of wel het groenen moet
afgeschaft" worden.
Nu is het weinig aannemelijk, dat vele
menschen dezen Cato zullen bijvallen en
zelfs zijn medestanders moeten het wel eens
benauwd krijgen van zulk een ijver, die
niet altijd op oordeel des onderscheidt
schijnt te steunen.
Er valt voor het ontgroenen zeker niet
heel veel te zeggen. Op zijn best is het een
onschadelijk bedrijf, maar zeer vaak zullen
groenen en donderaars" beiden er niet
afkomen zonder een weinig averij aan hun
moraliteit geleden te hebben. Plaagzucht,
gaande tot wreedheid ter eene, zwak heiden
vrees, wordend tot kruiperigheid of
zelfverachting ter andere zijde, maken zoo ongeveer
het opvoedend element" uit, dat de hoeren
studenten zelven gaarne in het ontgroenen
prijzen en het schijnt niet gewenscht deze
eigenschappen of stemmingen nog
opzetteHik aan te k weeken en te vermenigvuldigen.
Waarlijk, het is al erg genoeg, dat de
maatschappij het niet zonder veldwachters
en onderofficieren stellen kan, om van
hooger-geplaatsten nog maar te zwijgen.
Overal waar een ongeveer discretionnaire
macht aan den eenen mensen over den
anderen gegeven wordt, raakt het
menschelijke van weerszijden in gevaar en de
survival of the fittest geeft hier voor de
beschaving maar zelden winst.
Doch, hetzij de optgroening officieel en
wetmatig bedreven wordt of heimelijk en
onwettig, er is heel weinig tegen te doen,
en prof. De Groot, die altijd maar ingrij
pen" wil, toont hiermede, dat inzicht in
het bestel van 's menschen algemeenen aard
hem al te zeer vreemd is. Eakel een hoog
leeraar kan zich blijkbaar veroorloven niet
te weten, dat spotzucht, jaloezie, plaaglust
en wreedheid geenszins aan eenig instituut"
vastzitten, maar, vooral bij jonge menschen,
vlak bovenop liggen, dat zy niet van bui
ten af aantastbaar zijn, doch meegaan in
de algemeene ontwikkeling der geesten, als
de aanwijzers van het verkregen peil der
beschaving.
Er is immer ontgroend, waar in een
gesloten gemeenschap een nieuweling tegen
over een drom van ouderen kwam te staan
en de gelegenheid maar even kans liet, en
er zal ontgroend worden, zoolang jonge
schaapachtige onbeholpenheid en schuwheid
van aankomelingen ouderen tot misbruik
prikkelt en de plagerij niet te straffen valt.
Hoe gezonder en primitiever de menschen,
hoe meer ontgroening en hoe minder nadeel,
schijnt het. Da Eagelsche kostscholen, tit
op den huidigen dag, zijn daar, meen ik,
een schitterend bewijs van.
Doch bij ons begonnen al sedert j ren de
zeden zich te verzachten. Wat onze vaders
en grootvaders in deze voor schrikkelijks
hebben meegemaakt, niet alleen bij ie stu
denten, maar ook bij de cadetten b.v., is
df n huidigen g slachten bespaard gebleven.
Het getuigenis daaromtrent is vrij algemeen.
En als men wil teruggaan tot de 18 j eeuw,
is daar zelfs een heel curieuse prent van
Cornelis Troost, die inlichting geeft over
het groenloopen en het zedelijk peil van
juist die Leidsche studentenmaatschappij,
die prof. De Groot in den j are 1911 den
zedalijken ondergang nabij acht.
Zoo men dan met voldoening de teekenen
des tijds beschouwt, die ook hier wijzen op
een onmiskenbare verzachting der zeden,
al zijn die in het Leidsch Atheen nog
minder merkbaar, dan zal men met be
vreemding, en zelfs verontwaardiging, ver
vuld worden bij het plotseling hartstochtelijk
drijven van prof. De (iroot en zijn
strijdgenooten tegenover een gewoonte, die niet
van gisteren dagteekent en allengs afzwakt.
En men zal dit, in 't algemeen volstrekt
ongemotiveerd, alarm en hinderlijk voort
durend protest bovendien ontijdig en nadeelig
achten, waar het opnieuw een frissche aan
dacht vestigt op hetgeen veel beter onopgelet
bleef en een fel verzet van reactie uitlokt.
Dit zijn geen ijdele beweringen, lieeds
hebben eenige generaties van groenen zwaar
geleden onder de brochure'^ van prof. De
Groot, die zij gedwongen werden met huid
en haar uit het hoofd te leeren en bij nacht
en ontijd op te zeggen. Zoo kan inderdaad
een onberaden ijver ten leven wekken, wat
anders bezig was zachtjes en ongemerkt
af te ster yen.
De Laidsche academische Sanaat heeft
dat overigens wel ingezien en zijn bliksems
gericht, niet tegen de instelling van het
groenloopen, maar tegen de zedelijke laf
heid, tegen de permanente en algemeene
zedelijke minderwaardigheid, die den achter
grond van het gansch tafreel vormen en
die prof. De Groot alleen als zoodanig niet
heeft begrepen.
De zonderling domineesachtige aanmaning
tot zelfherziening, aan een gansch corps
gericht, krijgt op deze wijze tenminste haar
redelijke verklaring. En tevens haar grotesk
zwaarwichtige beteekenis, al zag men dat
misschien, niet in het eerste vuur der deugd
zame verontwaardiging. Een ietsje meer
humor in de opvatting der dingen zou zelfs
L^idschen hooggeleerden niet misstaan,
ofschoon moet worden toegegeven, dat het
moeilijk is niet te zwichten voor den
piotgelingen drang van een publieke opinie"
en van zoovele
moreelgesehoktetheologiaeSrofessoren, die zich hier, als 't ware, in
un element bevonden. Doch waartoe, zou
men zeggen, dienen zooveel geleerdheid en
inzicht in 'stevens raadselen, als büeen
academischen Senaat bijeen zijn, indien
niet om de zaken van wat hooger en
nuchterder standpunt te beschouwen....
Een professor spreekt van een poel van
zedenbederf", waardoor de groenen gesleept
worden", een ander gewaagt van misdrijf"
en berouw", en een ommekeer der ge
zindheid", die nog redden" kan in een
leven, dat daartoe nog open staat"
En een geheel corps krijgt een circulaire
thuis met de aanmaning zich toch op te
heffen uit een laagte van schuld en zonde
Het is waarachtig geen kleinigheid!
Indien later, wat God verhoede!
een of meer dezer jongelieden eens tot een
werkelijk misdrijf kwam, bedrieglijke bank
breuk of zoo, welke termen, welke vernie
tigende qualificaties zouden deze acade
mische moralisten dan nog in petto hebben
om aan dit ergere zijn vollen maat te ge ren ?
Of achten zo dit geval even erg? Dan
echter lijkt hun reactie bedenkelijk zwak,
hun straf laakbaar mild, en zou er reden
zijn aan te nemen, dat redenen van per
soonlijken of stands-aard hen tot zooveel
clementie bewogen hadden.
Men behoeft echter de zaak zoo leelijk
niet te zien. Het is volstrekt niet onwaar
schijnlijk, en ik wil het vurig hopen, dat
een groote minderheid, of zelfs een meer
derheid van de hooggeleerden het geval
geenszins zoo gruwbaar ernstig opvatten,
als de uitingen van hun woordvoerders
zouden doen vermoeden. Dat züdezen echter
vrüelijk hun verontwaardigden gang lieten
gaan, was al weer ter wil Ie dier publieke
opinie, die immer offers en groote woorden
eisen*. Mtar velen waren er gewis, die in
hun hart het volgende overlegden.
Dat hetz.g. vuilbakken", evenals het vloe
ken, een dierbare gewoonte onzer natie is,
al van ouder tot ouder, van oud tot jong
en van hoog tot laag.
Dat de jonge lieden van alle «tanden er
onder elkander behagen in vinden door hun
gesprekken zich een atmosfeer te scheppen
van ontuchtige gedachten en gevoelens,"
gelijk de reetor het zoo treffend opmerkte,
en een vreemdeling, kon hu deze gesprek
ken hooren, wel meanen zou, dat jonge
Hollanders ware leeuwen van zinlijkheid
moesten zijn. Doch jonge Hollanders zijn
meest niet zinlijk, enkel plat van geest en
leeghopfdig, zonder veel belangstelling of
phantaisie of jeugdig idealisme. Jacob Oats
is nog immer het smakelijk toonbeeld van
deze soort Hollandsche beschaving, wie het
niet aan gemoedelijkheid of zelfs aan ernst
in zaken" behoeft te ontbreken. Al wat
nog volkskunst mag heeten in'onze Gouden
Eeuw, van Jan Sceen enOstadetot Brederó,
houdt iniig verband met deze
kaasboerachtige gezindheid van lekkerlevende
menschen, en zoo misschien in de 18e eeuw
de kunst wat meer de nuffige deftigheid
der rennaissancebeschaving weerspiegelt,
kan men toch verzekerd zijn, dat het oude
bedrijf binnenskamers werd voortgezet. EQ
zóongeveer is het gebleven tot op den
huidigen dag.
Op de jongeheerenkamer, aan de bitter
tafel, op de beurs, op het bureau, op de
receptie bij mevrouw zoo-en-zoo, bühet
heeren-onderors je na een diner werd,
wordt en zal worden gevuilbekt". Gelijk
er werd, wordt en zal gevloekt worden.
Het is voorloopig niet anders.
EQ zou men nu willen dat studenten,
jonge menschen im gefahrlichen Alter",
levende buiten het zedeverzachtend verkeer
van vrouwen, opgebracht in de vaste over
tuiging, dat zinnelijkheid ondeugd en
schande en geslachtsonthouding eigenlijk
deugd beteekenen, waardoor van den be
ginne af het openbaar leven een masker
draagt, maar het sexueele de aantrekkelijk
heid krijgt van het heimlijkeen verbodene...
zou men nu willen, dat zulke jongelui, met
te veel vrijheid en leegen tijd, zich plotse
ling anders gingen gedragen, dan zeker
zeven achtsten van het overig jongs (en
oudere) geslacht? Dat ware toch bitter
onredelijk en... antinationaal. Want Hol
land gaat hier geenszins door verloren.
Het vuilbekken" zit maar aan de opper
vlakte en de meesten weten wel, dat de
dag van hen verlangt den nacht te
negeeren. Juist daarom vuilbekken" zij, als
zijnde dit een opluchtende en ongevaarlijke
liefhebberij, die geen schade doet aan de
latere carrière". Maar zoo het blijkt, dat
iemand aanstoot neemt aan die atmosfeer
van ontuchtige gedachten" enz, dan zijn
zij, gelijk gebleken is, onmiddellük bereid
hun pleiziertjes te verloochenen en geduldig
alle soort van berisping en zelf
herzieningsaanmaning te dragen, omdat zij werkelijk
niet zoo aan dien lust verslaafd zijn, dat zij
er hun toekomst aan zou willen of moeten
opofferen.
Mijn hemel! het geldt hier immers geen
principe!... Men kan ook wel fatsoenlijk
zich gedragen, als 't verlangd wordt. En
er steekt heusch ook geen sterke neiging
of temperament achter.
Maar wij dachten zoo: god, het heele
vervelende leven staat nog voor ons open,'1
om als rechters, geneesheeren, godsdienst
predikers en leeraren tenminste uiterlijk
braaf m desnoods rechtzinnig te doen.
Laat ons dan in de weinige, ras vervlogen
jaren onzer blonde jeugd tenminste de
gelegenheid en het recbt hebben ons eens
uit te leven naar onze waarachtige natuur
en den aard vaa ons heldenmoedig
geuzenvolk. Waarachtig, men behoeft niet voor
de gevolgen te vreezen, büons zoomin als
vroeger bij onze vaderen, van dewelken wü,
als volgzame zonen, het... sfiel hebben
geleerd.
Zoo spreekt het Eoor der Jongelingen
«n, mij dunkt, zij hebben geen ongelijk.
Het beste ware ongetwijfeld geweest zich
maar van den domme te houden, want nu
werd het mal, ja, abderitisch-mul l
Die smartalüke verbazing" over een
academische mos" van jaren her, dit ernstig
gecommentarieerde libretto, toegezonden
aan Kamerleden, van welken de meesten,
als gestudeerden", toch wellicht niet geheel
ter zake onkundig waren ...
Waarlijk, men kan het den augurs ook
te bezwaarlijk maken in 't openbaar hun
lachen te houden en het schijnt niet edel
moedig, vooral van prof. Da Groot, zijn
officieele medemenschen zoo in 't nauw te
drijven, te minder waar hij zelf, naar Berlijn
verhuizend, zyn levenstaak on voltooid achter
zich laat.
Ik stel mij voor, dat in die plechtige
vergadering van den vollen Sanaat, waar
de Berisping" werd uitgesproken, de Schul
dige Jongelingen in het zwart, mat neer
geslagen pogen, stonden, gelijk voegde aan
hun positie, doch menige Hoogleeraar ter
sluiks het karaktervol gelaat in de toga
verborg of, cynischer, grinnikte in zijn bef,
als hu het eigen verleden herdacht ...
en dat zijner jaargenooten, die nu even
hoog als hij zelf gezeteld zijn in 'stands
gerechts- en vergaderzalen.... Wat voor
stoute stukjes zij wel uithaalden in die zoo
bij uitstek natienale sport der uiterlijke
onvoegzaamheid,.. En menig hunner
houd ik er voor moet meesmuilend ge
peinsd hebben bij den zwaren klank der
verdoemende rectors woorden, dat wie zijn
neus schendt aan zijn gezicht... minstens
geen gied doet. Want deze/tevoren zoo
parmantige, thans armzalige ruiende vogels,
wien men hier hun vrübuiterüverweet,
waren immers uit een even fatsoenlijk nest
als zy allen en gansch het fatsoenlijk Neder
land. Tegen wie ging eigenlijk die beris
pende toorn en verontwaardiging? En hoe
kwamen zoo eerzame kippen zoo verbaasd
over de eigen gelegde eieren? Deze jonge
lingschap, de bloem en hoop des vader
lands, kwam immers niet uit de maan ge
vallen ! Zij waren opgevoed in eerbied voor
tradities, en voor de heldendaden van de
oudere geslachten. Zij volgden slechts, waar
hun, thans gezeten", ouderen voorgingen,
ook op de roemruchtige paden van den
academischen mos". Maar waar ter wereld
beklaagden zich dan die ouderen zoo plotse
ling over, en waar was de schuld dier jonge
ren, de eigene, die niet het dierbaar
erfstuk was van voorgaande, met eere ge
noemde geslachten?
Waarlük, het sehünt niet verstandig in
middelmatige jongelingsbollen zulk een
verwarring te stichten tusschen goed en
kwaad, tusschen oud-eerbiedwaardig en
nieuw-verachtelijk. Als het vaderland later
milder vast en overtuigd geregeerd wordt,
zal men hier, büdeze gelegenheid, den
aanvang van de ramp te zoeken hebben,
en prof. De Groot en de huidige academi
sche S ^naat zullen met den. vloek der Geschie
denis beladen worden. Omdat zij, waarlijk,
in plaats van een geveinsd en
eigengerechtigd: Heer, ik dank u dat wij niet waren
als dezen, zich niat op de borst sloegen
en murmelend beleden: Wie in dezen zon
der zonden was, werpe den eersten steen
In trouwe I dat gaat ons allen aan.
Wat daarginds gebeurd is, mogen w
erg, erger, ergst vinden, het is niet meer
of minder dan een symptoom onzer gansche
Nederlandsche beschaving. Dies mogen w
ons ook allen, zoover wij mannen zijn, de
Berisping van den Leidschen senaat ter
harte nemen, ons allereerst beschaamd
gevoelend tegenover deze zelfde jongeren,
die nu de zondebokken zijn, omdat wij hen
niet beter hebben geleid, omdat wij hen
een diep verachtelijke traditie nalieten,
omdat wij de gansche sfeer hunner
ontvankelijke jeugd niet wisten op te haffen
tot waar men zulke liefhebberijen en
zulke spelen koninklijk te boven is.
Maar als wij waarlijk zoo de hand in eigen
boezem steken, als wij, de hooger ge
plaatsten", de meer beschaafden" (én de
Leidsche Senaat) beginnen ons te beteren,
minder G. v. d. 1) zpggen, minder vuile
moppen tappen", minder loszinnig over
vrouwen spreken, dan zal deze ongure
historie nog een zegen worden voor het
vaderland en begint eerst van Leiden de
Victorie der Waarachtige Hollandsche Be
schaving ... die tot nog toe absent was,
zonder dat men het merkte.
FRANS COENEN.
1) Noot van prof. De Groot. G. v. d. rz
golferdomme.