De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 14 januari pagina 1

14 januari 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

tf*. 1803 DE AMSTERDAMMER A°. 1912. WEEKBLAD VOOK NEDEBLAND Onder redactie -van. Dit nummer bevat een bijvoegsel. ZEI. IF. L. wxEsszisro-. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1381 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . . Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling, ? 1.50, fr. p. post ? 1.65 mail 10. ! Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.12'/ Zondag 14 Januari, Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?0.25 , 0.30 ,0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VA"* NABIJ: k een Coalitie. Zedelijk verval," door mr. F. Coesen. F iiüILLETON: Blode Dag, door J oennes Bedding na. KUSST E* LET TEREN: Gibriele d'Annnnsio, Da Triomf van den Dood, beoordeeld door Frans Erena. INGBZONDES. BERICHTEN. VROU WENE tfBRIE K: TntüFru'ti, door N. Ju do W.-H. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. De Dar bar vaa Dehli, met af b., door v. d. E. 8p-enken uit de leersaal van Zuivere Rade, VI, door prof. G. J. P. J. Bolland. Muziek in de Hoofdstad, door Matthys Vermenler. A Utische Kunst in het Rjkeethnographiich Museum te Lsiden. III, door T. B. Roorda. Kalenders, doar W. S. Oade Volksvermaken en Liederer, («lot), door dr. J. A. H. van den Brink. Ean vreemd getal in het Riismuseuoa, door A. de Widenraie. WErESSOa^PPELUtE VARI4., djor-dr. P. v. O!B». CaiRIVlRI.??INA\TCIEELE ES OECOSOVUÏCHE KRONIEK, door v. d. M. eu v. d. 8. Elan Ie ir en «en karakter, door H. van Treslong. T*ee pikante herinneringen, door L. 8. De gevaarlijkste vqanien van Italië in Tripoüs, do ir dr. A. B. d. V. INGEZONDEN. - DA M-PEL. AD ERTESTIEM. Illllllll llllllllllllflHIIIIflIIIIHIMItllllllllllllll k een Coalitie. Fr spelen zich weer fleurige dingen af in de politiek. Dr. Kuyper, reiivivus, doet zich van wege Djkkum (waar zioals men zich levendig" herinnert B >nifacius vermoord werd om zijn propaganda voor het Christendom) een motie-lauwerkrans reiken, die hem huldigt om zijn propa ganda voor christelijke scholen... in den verren Oost. Het is een hulde waar men va. Nederland op rekent, zoo vaak de Groote Leider wordt aangevallen en zijn machtspositie versterking gebruiken kan: Na de afstraffing; door Dr. de Visser, zal men zag gen, had hij zoo iets ook noodig. M«ar, als voorloopig rumoer in verband met 1913, hesft de Dakkumecae druppel dra een motie-regen hare andere ei belangrijkere beteekenis. Kuyper komt weer op den voorgrjnd. Zijn vrijmoedigheid nimmar verlooche nend, stelt hij natuurlijk zich zelf op den voorgrond en vraagt nog slechts een duwtje in den rug aan da mannenbroedera. Hoe de andere oalitie-zenooten het vinden is hem volkomen Wurst": straks zijn ze, als hij eanmaal vooraan staat, wel genoopt kern te volgen. Merkwaardig is hetgeen m 't Vrij zinnige kamp van deza beweging gezegi wordt. Mea treurt daar... ten minste men doet het zo a voorkomen. Met een gezicht als ging m^n ter begrafenis, wordt het voor er$ spijtig verklaard, dat dr. Kuyper wederom ean rol speelt. Met gnnte bezorgdheid," schreef de N. B. Ct., slaan wjj deze gebaurtenis gade. Deza ver plaatsing vaa m'.cht en invloed binnen de koalitie van da zijda van het gamatigde, me:r jolige dan krachtige christendom, naar dan kant van den ien, niets en niemand ontstonden patsoon, vervult ons met vrees." Het is duidelijk dit dit alles eene liefelijke comedie is. D i gematigde, noch jolige töoh krachtige Vrijzinnigheid, die in de N. B. Ct. haar orgaan heeft, kan geen leuze voor de verkiezingen vinden, welke practisoh voldoat, maar te/ens oecoaomisch niet zóduur komt, dat onze voldane Liberalen niet nog liever het Heemskerk-christendom regearen zien, dan zalven wederon op 't kussen te komen. Eén leuze echter geeft hun een gpedkoope kans, zij weten het uit onder vinding. Als Ken heel het vrijzinnige Nederland vereenigen kon in een (ko mische !) gijrantenstrijd tegen het Kuyperiaansche Gevaar, zie dan zoude men zonder verdere geld-vereischende toe zeggingen het regeerkasteel kunnen binnentrekken. Dr. Bos, een der toonaaagevers onder de Vrijzinnig Democraten, kent de liberale en partijgenootelijke Pappenheimers vol doende, om niet ook te verwachten, dat van een vrijzinnig lan, hetwelk tevens democratisch zou wezen, geen sprake zijn zal. E a mistroostig werpt hij op de sociaal democraten de schuld. Wilden die maar van samengaan weten! Alsof die menBchen niet al hun vroegere woorden van onvermurwbare proletarische afgeBcheidenheid overboord zouden gooien (ze zouden Biet anders kunnen) zoodra de burgerpartijen van links niet alleen wat degelijke" voegden in hun program, maar ook onmiskenbaar den wil toraden wat degelijks tot stamd te brengen. Zo D is dus op Kuyper, behalve van zijn mannen-broeders, de hope gevestigd van talrijke liberalen! Het is een onuit gesproken zielegemeenschap: Dokkum en Rotterdam l Van Kuyper verwachten zij beiden hun heil! Het is een Homerische lach waard. Een der-katholieke bladen sprak van aftakeling der vrijzinnige politiek. Hat is niet te sterk gezegd. Trouwens wij hïbben ons die uitdrukking ook reeds meermalen veroorloofd. Zedelijk Verval". (EEN MALLE IIISIOHIE). Nu het al te luide runner over het Leidsehe groenenschandaal" verstomd is en het enkel nog wat nadruppelt in de pers van Ingezonden Stukken over en weer, schijnt het oogenblik niet ongunstig voor een belangstellenden buitenstaander, wien zijn land en zijn tijd ter harte gaan, om het geval zooveel doenlijk zonder harts tochtelijkheid van vooroordeel nog eens uit een meer algemeen oogpunt te bezien en te overwegen, wat het, bepaaldelijk voor onze Hollandeche samenleving, wel beteekenen zou. E a waar deze overwegingen een zaak gelden, die allengs van publiek belang geworden is, moat men het on ge. twijfeld des Goeden Staatsburgers achten hen niet, uit valsche bescheidenheid of laakbaar Jer onverschilligheid,te verzwijgen. Zegt het niet zelf professor De Groot: toezien en zwijgen worden medeplich tigheid " Zoo mogen dan de volgende beschouwingen mede hun nederige best doen den staat van zaken wat pp te helderen. Het is misschien dienstig de geschiedenis der aff*ire", zjj 't maar (om de hersenen niet onnoodig te bevrachten) in telegram stijl, nog even te memoreeren Prof. Da Groot, hoogleeraarin'tChineesch, gelooft niet in 't gele gevaar, maar in dat van den groen tijd. Vindt heftige mede standers ook antirevolutionnaire. Bro chures en courantartikelen loeren op teekenen van zedelijk verval door instituut der ontgroening. Begin Oct. receptie mét onzedelijkhedens (parodie Utrechtsche lustrumfeesten) bij het Collegium van Leidach Studentencorps. Misbruik van groene onnoozelheid in rollen van gemeene be teekenis gelijk trouwens alle jaren. Alarm van christelijke-studentenzijde. Corpsvergadering moties tegelyk van afkeuring en van vertrouwen. Geval koren op de molens der groen zwartzieners. Heftig artikel in de Nederlander. Academiebestuur grijpt in, vastberaden. Verhooren en kruisverhoorea der schul digen; Smartelijke verbazing" over zulk een abjecte mos" als deze Oozedelijkheidsreceptie. Offieieele berisping" van collegium en opstellers van het libretto" in de seoaatskamer. Nog een geheel leven voor u." "Weenen en beterschap beloven. Berisping" aangeplakt aan de academiepoort met stijfsel ad hoc. Offi eieele missive, door ganschen senaat onderteekend, aan het geheele corps: Herzie u zei ven l Prof. De Groot naar Berlij». Gordijn. Dit waren de feiten, die de Leidsche academische wereld en de gansene natie tot in haar voegen deden kraken. Maar niet elk gekraak is van beteekenis en wij mogen wél toezien wat dit beduidde. Er waren in dit drama twee bestanddeelen te onderscheiden... die men niet onderscheiden heeft. Er was een algemeen element: het onvoegzaam bedrijf op den receptieavond, en een bijzonder: de gedwon gen deelneming der groenen aan gezegd bedrijf. Tegen het tweede ging grootendeels de berisping van den rector magnificus en ging de heele actie van prof. De Groot. Maar ook op het eerste doelden blijkbaar de slotwoorden van des rectors speech, toen hij den zondaren toeriep, dat zy nog een leven voor zich hadden ter zedelijke ver betering. En zoo kan ook de wensch tot corpsherziening, door den senaat uitge drukt, bezwaarlijk een andere beteekenis hebben dan die van een algemeene bete ring in zedalijken zin, die noodig gebleken was. Want het corps, noch als zoodanig, noch in het meereodeel zijner afzonderlijke leden, had immers deel gehad in het groenenmisbruik op dien bewusten avond, ter wijl zelfs den werkelijken deelnemers dit misbruik, gegrond op een traditie van jaren nauwlijks zwaarder aan te rekenen valt dan als gebrek aan nadenken, hoogstens gebrek aan karakter en moed tot een zelf standig oordeel. Maar achter dat misbruik en bederf der jeugd, gevoelde men, en met alle zwaarte van ernst, die de toga ten onzent schijnt mee te brengen, het algemeene zedenbederf, de gruwbare wildernis van lieder lijkheid, die het libretto aan den dag had gebracht, een libretto, zóverfoeilijk ge meen, dat het, volgens prof. De Groot, alleen aan Kamerleden ter lezing gezonden kon worden.... E a zelfs dezen zouden er niets van be grepen hebben, als niet de hoogleeraar, met behulp een er deskundige commissie van studenten, het stuk van studieuse kantteekeningen en vernuftige conjecturen had voorzien, als gold het een oud handschrift. Maar daarbij bleek ook tevens, dat zijn blik voor den waren aard en algemeenheid der kwaal verduisterd was door zijn haat tegen het instituut des grpenloopens. Men kan zeggen dat hij letterlijk groen ziet van het zien groenen. Alles ziet hij in dat (groene) licht: Bron van zedenbederf en schanddaad," heet bühem de entgroening en hij acht het ter gelegenheid der collegium-receptie gebeurde eenvoudig: schanddaden, nood zakelijk aan dat bedrijf f des ontgroenen») verbonden" en jaarlüksche vergrijpen van dat instituut... bedreven in het groot, met terzijdestelling van de meest elementaire begrippen van zedelijkheid, fatsoen en eer"... het groentijJsinstituut... grondoorzaak van al dien jammer." En hij eischt, als een andere Cato, onveranderlijk dat Carthago moet verwoest, of wel het groenen moet afgeschaft" worden. Nu is het weinig aannemelijk, dat vele menschen dezen Cato zullen bijvallen en zelfs zijn medestanders moeten het wel eens benauwd krijgen van zulk een ijver, die niet altijd op oordeel des onderscheidt schijnt te steunen. Er valt voor het ontgroenen zeker niet heel veel te zeggen. Op zijn best is het een onschadelijk bedrijf, maar zeer vaak zullen groenen en donderaars" beiden er niet afkomen zonder een weinig averij aan hun moraliteit geleden te hebben. Plaagzucht, gaande tot wreedheid ter eene, zwak heiden vrees, wordend tot kruiperigheid of zelfverachting ter andere zijde, maken zoo ongeveer het opvoedend element" uit, dat de hoeren studenten zelven gaarne in het ontgroenen prijzen en het schijnt niet gewenscht deze eigenschappen of stemmingen nog opzetteHik aan te k weeken en te vermenigvuldigen. Waarlijk, het is al erg genoeg, dat de maatschappij het niet zonder veldwachters en onderofficieren stellen kan, om van hooger-geplaatsten nog maar te zwijgen. Overal waar een ongeveer discretionnaire macht aan den eenen mensen over den anderen gegeven wordt, raakt het menschelijke van weerszijden in gevaar en de survival of the fittest geeft hier voor de beschaving maar zelden winst. Doch, hetzij de optgroening officieel en wetmatig bedreven wordt of heimelijk en onwettig, er is heel weinig tegen te doen, en prof. De Groot, die altijd maar ingrij pen" wil, toont hiermede, dat inzicht in het bestel van 's menschen algemeenen aard hem al te zeer vreemd is. Eakel een hoog leeraar kan zich blijkbaar veroorloven niet te weten, dat spotzucht, jaloezie, plaaglust en wreedheid geenszins aan eenig instituut" vastzitten, maar, vooral bij jonge menschen, vlak bovenop liggen, dat zy niet van bui ten af aantastbaar zijn, doch meegaan in de algemeene ontwikkeling der geesten, als de aanwijzers van het verkregen peil der beschaving. Er is immer ontgroend, waar in een gesloten gemeenschap een nieuweling tegen over een drom van ouderen kwam te staan en de gelegenheid maar even kans liet, en er zal ontgroend worden, zoolang jonge schaapachtige onbeholpenheid en schuwheid van aankomelingen ouderen tot misbruik prikkelt en de plagerij niet te straffen valt. Hoe gezonder en primitiever de menschen, hoe meer ontgroening en hoe minder nadeel, schijnt het. Da Eagelsche kostscholen, tit op den huidigen dag, zijn daar, meen ik, een schitterend bewijs van. Doch bij ons begonnen al sedert j ren de zeden zich te verzachten. Wat onze vaders en grootvaders in deze voor schrikkelijks hebben meegemaakt, niet alleen bij ie stu denten, maar ook bij de cadetten b.v., is df n huidigen g slachten bespaard gebleven. Het getuigenis daaromtrent is vrij algemeen. En als men wil teruggaan tot de 18 j eeuw, is daar zelfs een heel curieuse prent van Cornelis Troost, die inlichting geeft over het groenloopen en het zedelijk peil van juist die Leidsche studentenmaatschappij, die prof. De Groot in den j are 1911 den zedalijken ondergang nabij acht. Zoo men dan met voldoening de teekenen des tijds beschouwt, die ook hier wijzen op een onmiskenbare verzachting der zeden, al zijn die in het Leidsch Atheen nog minder merkbaar, dan zal men met be vreemding, en zelfs verontwaardiging, ver vuld worden bij het plotseling hartstochtelijk drijven van prof. De (iroot en zijn strijdgenooten tegenover een gewoonte, die niet van gisteren dagteekent en allengs afzwakt. En men zal dit, in 't algemeen volstrekt ongemotiveerd, alarm en hinderlijk voort durend protest bovendien ontijdig en nadeelig achten, waar het opnieuw een frissche aan dacht vestigt op hetgeen veel beter onopgelet bleef en een fel verzet van reactie uitlokt. Dit zijn geen ijdele beweringen, lieeds hebben eenige generaties van groenen zwaar geleden onder de brochure'^ van prof. De Groot, die zij gedwongen werden met huid en haar uit het hoofd te leeren en bij nacht en ontijd op te zeggen. Zoo kan inderdaad een onberaden ijver ten leven wekken, wat anders bezig was zachtjes en ongemerkt af te ster yen. De Laidsche academische Sanaat heeft dat overigens wel ingezien en zijn bliksems gericht, niet tegen de instelling van het groenloopen, maar tegen de zedelijke laf heid, tegen de permanente en algemeene zedelijke minderwaardigheid, die den achter grond van het gansch tafreel vormen en die prof. De Groot alleen als zoodanig niet heeft begrepen. De zonderling domineesachtige aanmaning tot zelfherziening, aan een gansch corps gericht, krijgt op deze wijze tenminste haar redelijke verklaring. En tevens haar grotesk zwaarwichtige beteekenis, al zag men dat misschien, niet in het eerste vuur der deugd zame verontwaardiging. Een ietsje meer humor in de opvatting der dingen zou zelfs L^idschen hooggeleerden niet misstaan, ofschoon moet worden toegegeven, dat het moeilijk is niet te zwichten voor den piotgelingen drang van een publieke opinie" en van zoovele moreelgesehoktetheologiaeSrofessoren, die zich hier, als 't ware, in un element bevonden. Doch waartoe, zou men zeggen, dienen zooveel geleerdheid en inzicht in 'stevens raadselen, als büeen academischen Senaat bijeen zijn, indien niet om de zaken van wat hooger en nuchterder standpunt te beschouwen.... Een professor spreekt van een poel van zedenbederf", waardoor de groenen gesleept worden", een ander gewaagt van misdrijf" en berouw", en een ommekeer der ge zindheid", die nog redden" kan in een leven, dat daartoe nog open staat" En een geheel corps krijgt een circulaire thuis met de aanmaning zich toch op te heffen uit een laagte van schuld en zonde Het is waarachtig geen kleinigheid! Indien later, wat God verhoede! een of meer dezer jongelieden eens tot een werkelijk misdrijf kwam, bedrieglijke bank breuk of zoo, welke termen, welke vernie tigende qualificaties zouden deze acade mische moralisten dan nog in petto hebben om aan dit ergere zijn vollen maat te ge ren ? Of achten zo dit geval even erg? Dan echter lijkt hun reactie bedenkelijk zwak, hun straf laakbaar mild, en zou er reden zijn aan te nemen, dat redenen van per soonlijken of stands-aard hen tot zooveel clementie bewogen hadden. Men behoeft echter de zaak zoo leelijk niet te zien. Het is volstrekt niet onwaar schijnlijk, en ik wil het vurig hopen, dat een groote minderheid, of zelfs een meer derheid van de hooggeleerden het geval geenszins zoo gruwbaar ernstig opvatten, als de uitingen van hun woordvoerders zouden doen vermoeden. Dat züdezen echter vrüelijk hun verontwaardigden gang lieten gaan, was al weer ter wil Ie dier publieke opinie, die immer offers en groote woorden eisen*. Mtar velen waren er gewis, die in hun hart het volgende overlegden. Dat hetz.g. vuilbakken", evenals het vloe ken, een dierbare gewoonte onzer natie is, al van ouder tot ouder, van oud tot jong en van hoog tot laag. Dat de jonge lieden van alle «tanden er onder elkander behagen in vinden door hun gesprekken zich een atmosfeer te scheppen van ontuchtige gedachten en gevoelens," gelijk de reetor het zoo treffend opmerkte, en een vreemdeling, kon hu deze gesprek ken hooren, wel meanen zou, dat jonge Hollanders ware leeuwen van zinlijkheid moesten zijn. Doch jonge Hollanders zijn meest niet zinlijk, enkel plat van geest en leeghopfdig, zonder veel belangstelling of phantaisie of jeugdig idealisme. Jacob Oats is nog immer het smakelijk toonbeeld van deze soort Hollandsche beschaving, wie het niet aan gemoedelijkheid of zelfs aan ernst in zaken" behoeft te ontbreken. Al wat nog volkskunst mag heeten in'onze Gouden Eeuw, van Jan Sceen enOstadetot Brederó, houdt iniig verband met deze kaasboerachtige gezindheid van lekkerlevende menschen, en zoo misschien in de 18e eeuw de kunst wat meer de nuffige deftigheid der rennaissancebeschaving weerspiegelt, kan men toch verzekerd zijn, dat het oude bedrijf binnenskamers werd voortgezet. EQ zóongeveer is het gebleven tot op den huidigen dag. Op de jongeheerenkamer, aan de bitter tafel, op de beurs, op het bureau, op de receptie bij mevrouw zoo-en-zoo, bühet heeren-onderors je na een diner werd, wordt en zal worden gevuilbekt". Gelijk er werd, wordt en zal gevloekt worden. Het is voorloopig niet anders. EQ zou men nu willen dat studenten, jonge menschen im gefahrlichen Alter", levende buiten het zedeverzachtend verkeer van vrouwen, opgebracht in de vaste over tuiging, dat zinnelijkheid ondeugd en schande en geslachtsonthouding eigenlijk deugd beteekenen, waardoor van den be ginne af het openbaar leven een masker draagt, maar het sexueele de aantrekkelijk heid krijgt van het heimlijkeen verbodene... zou men nu willen, dat zulke jongelui, met te veel vrijheid en leegen tijd, zich plotse ling anders gingen gedragen, dan zeker zeven achtsten van het overig jongs (en oudere) geslacht? Dat ware toch bitter onredelijk en... antinationaal. Want Hol land gaat hier geenszins door verloren. Het vuilbekken" zit maar aan de opper vlakte en de meesten weten wel, dat de dag van hen verlangt den nacht te negeeren. Juist daarom vuilbekken" zij, als zijnde dit een opluchtende en ongevaarlijke liefhebberij, die geen schade doet aan de latere carrière". Maar zoo het blijkt, dat iemand aanstoot neemt aan die atmosfeer van ontuchtige gedachten" enz, dan zijn zij, gelijk gebleken is, onmiddellük bereid hun pleiziertjes te verloochenen en geduldig alle soort van berisping en zelf herzieningsaanmaning te dragen, omdat zij werkelijk niet zoo aan dien lust verslaafd zijn, dat zij er hun toekomst aan zou willen of moeten opofferen. Mijn hemel! het geldt hier immers geen principe!... Men kan ook wel fatsoenlijk zich gedragen, als 't verlangd wordt. En er steekt heusch ook geen sterke neiging of temperament achter. Maar wij dachten zoo: god, het heele vervelende leven staat nog voor ons open,'1 om als rechters, geneesheeren, godsdienst predikers en leeraren tenminste uiterlijk braaf m desnoods rechtzinnig te doen. Laat ons dan in de weinige, ras vervlogen jaren onzer blonde jeugd tenminste de gelegenheid en het recbt hebben ons eens uit te leven naar onze waarachtige natuur en den aard vaa ons heldenmoedig geuzenvolk. Waarachtig, men behoeft niet voor de gevolgen te vreezen, büons zoomin als vroeger bij onze vaderen, van dewelken wü, als volgzame zonen, het... sfiel hebben geleerd. Zoo spreekt het Eoor der Jongelingen «n, mij dunkt, zij hebben geen ongelijk. Het beste ware ongetwijfeld geweest zich maar van den domme te houden, want nu werd het mal, ja, abderitisch-mul l Die smartalüke verbazing" over een academische mos" van jaren her, dit ernstig gecommentarieerde libretto, toegezonden aan Kamerleden, van welken de meesten, als gestudeerden", toch wellicht niet geheel ter zake onkundig waren ... Waarlijk, men kan het den augurs ook te bezwaarlijk maken in 't openbaar hun lachen te houden en het schijnt niet edel moedig, vooral van prof. Da Groot, zijn officieele medemenschen zoo in 't nauw te drijven, te minder waar hij zelf, naar Berlijn verhuizend, zyn levenstaak on voltooid achter zich laat. Ik stel mij voor, dat in die plechtige vergadering van den vollen Sanaat, waar de Berisping" werd uitgesproken, de Schul dige Jongelingen in het zwart, mat neer geslagen pogen, stonden, gelijk voegde aan hun positie, doch menige Hoogleeraar ter sluiks het karaktervol gelaat in de toga verborg of, cynischer, grinnikte in zijn bef, als hu het eigen verleden herdacht ... en dat zijner jaargenooten, die nu even hoog als hij zelf gezeteld zijn in 'stands gerechts- en vergaderzalen.... Wat voor stoute stukjes zij wel uithaalden in die zoo bij uitstek natienale sport der uiterlijke onvoegzaamheid,.. En menig hunner houd ik er voor moet meesmuilend ge peinsd hebben bij den zwaren klank der verdoemende rectors woorden, dat wie zijn neus schendt aan zijn gezicht... minstens geen gied doet. Want deze/tevoren zoo parmantige, thans armzalige ruiende vogels, wien men hier hun vrübuiterüverweet, waren immers uit een even fatsoenlijk nest als zy allen en gansch het fatsoenlijk Neder land. Tegen wie ging eigenlijk die beris pende toorn en verontwaardiging? En hoe kwamen zoo eerzame kippen zoo verbaasd over de eigen gelegde eieren? Deze jonge lingschap, de bloem en hoop des vader lands, kwam immers niet uit de maan ge vallen ! Zij waren opgevoed in eerbied voor tradities, en voor de heldendaden van de oudere geslachten. Zij volgden slechts, waar hun, thans gezeten", ouderen voorgingen, ook op de roemruchtige paden van den academischen mos". Maar waar ter wereld beklaagden zich dan die ouderen zoo plotse ling over, en waar was de schuld dier jonge ren, de eigene, die niet het dierbaar erfstuk was van voorgaande, met eere ge noemde geslachten? Waarlük, het sehünt niet verstandig in middelmatige jongelingsbollen zulk een verwarring te stichten tusschen goed en kwaad, tusschen oud-eerbiedwaardig en nieuw-verachtelijk. Als het vaderland later milder vast en overtuigd geregeerd wordt, zal men hier, büdeze gelegenheid, den aanvang van de ramp te zoeken hebben, en prof. De Groot en de huidige academi sche S ^naat zullen met den. vloek der Geschie denis beladen worden. Omdat zij, waarlijk, in plaats van een geveinsd en eigengerechtigd: Heer, ik dank u dat wij niet waren als dezen, zich niat op de borst sloegen en murmelend beleden: Wie in dezen zon der zonden was, werpe den eersten steen In trouwe I dat gaat ons allen aan. Wat daarginds gebeurd is, mogen w erg, erger, ergst vinden, het is niet meer of minder dan een symptoom onzer gansche Nederlandsche beschaving. Dies mogen w ons ook allen, zoover wij mannen zijn, de Berisping van den Leidschen senaat ter harte nemen, ons allereerst beschaamd gevoelend tegenover deze zelfde jongeren, die nu de zondebokken zijn, omdat wij hen niet beter hebben geleid, omdat wij hen een diep verachtelijke traditie nalieten, omdat wij de gansche sfeer hunner ontvankelijke jeugd niet wisten op te haffen tot waar men zulke liefhebberijen en zulke spelen koninklijk te boven is. Maar als wij waarlijk zoo de hand in eigen boezem steken, als wij, de hooger ge plaatsten", de meer beschaafden" (én de Leidsche Senaat) beginnen ons te beteren, minder G. v. d. 1) zpggen, minder vuile moppen tappen", minder loszinnig over vrouwen spreken, dan zal deze ongure historie nog een zegen worden voor het vaderland en begint eerst van Leiden de Victorie der Waarachtige Hollandsche Be schaving ... die tot nog toe absent was, zonder dat men het merkte. FRANS COENEN. 1) Noot van prof. De Groot. G. v. d. rz golferdomme.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl