De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 14 januari pagina 6

14 januari 1912 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

I) K A M S T E il D A M M E U WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1803 De nitroepitg van Koning en Koningin van Engeland tot Keizer en Keizerin van Indië door den Hindoe-heraut Moelik Oemar Hagat Khan. De bestorming der door de Keizerlijke aanraking gewijde troonzetels na afloop der plechtigheid. De Dnrbar van Dehli. De fotografische afbeeldingen van eoTge VB en koningin Mary's inhul diging tot keizer 09 keizerin van het onmetelijk Engelsen- Indische Rijk zijn nog nauwelijks in ons bezit, of de tele graaf meldt reads, hoe hunne Keizerlijke Majesteiten de terugreis hebben aan vaard. Wij leven te vlug, en zalfs iets z«o degelijke als de vorstelijkheid wipt te schielijk (en davom téschalka) van 't eene uiterste van ruimte en tijd in het andere: tipt eren aan den pronk der Aziatische Durbars, proeft vluchtigjes het genot van olifanten- en tij gerjachten is bare wildernissen, ruikt den geur van eeuwenouden wierook in tempels van diep Indische historie, en loopt temet* weer op de vroolijke verschansing van zijn modernen steamer golf te spelen of zit er de hemel ma; weten aan een hotnbre-tafel. Hierboven is afgebeeld wat een O3ggetuige aanschouwde nadat de proclamat e tot keizer en keizerin van Indië had plaats gehad en de Europeesche majesteiten waren vertrokken: een be storming door de hindoe's van de door Keizersschap geheiligde zetels, OM ze te kussen! Zie geregeld in de geïllustreerde tijdschriften de doodgewone en gruwbaar vervelende gelaatstrekken van George en Mary van Engeland, die twee arme burgermenschen met hooge titula- maar blijkbaar zonder cul-tuur, en lachend verwondert ge u over het ongestoord mysticisme dier donkere Indiërs, die nog geen verschil gevoelen tusschen macht gezag majesteit. En die zich bovendien verbeelden, dat de twee psrsonen voor wie de machtigste EuropEërs buigen, werkelijke Macht uitoefenen: en met onzen L:even Heer in eenig nader ver band staan! Zonder erin te gelooven, ondergaan wij daarom wel eene bekoring van cere monieel. Het verhaal van dezen Durbar, met zijn in 't stof" (d. w. z. naar 't vacuum-cleaned tapijt) buigende maharsjahs, met zij a onmegang onder sobarlakeno en guldene pajongs en uitroeping tot Keizer onder een gouden koepel tegenover een onafzienbare menigte van tulbandgedekte Mohammedanen en Boed dhisten dat alles, wél in den vorm, is geschikt om te ontroeren. Gij bladert in uw London News verder en zrjt bezig het Koningschap schoon te vinden, maar dan valt uw blik op een nieuwe foto, gij ziet overnieuw deze Mary Queen, e»gij wordt onzacht herinnerd aan de kakatoe-achtige blikken van uwe dier bare bedaagde achternicht, de gepieptburgerlijke Aagje, die in Gouda op uwe visite's wachtte en uw vertwijfeling was. O! moeten nu da Nizam van Haiderabad, de Maharajahs van Misore en Kashmir (wijlen Aagje had een Cishtnira sjaal), moeten de praallierende vorsten van Rajputaia, Beloedsjistan en Bengalen voor,,deze dame hua nederigst ceremo nieel van onderworpen vereering vol brengen? Foei het is alleen meer mogelijk met die Indiërs te gelooven en te vereeren of de Durbar-plaatjes te bekijken in de London News en te schateren van den lacl>! De Gaekwar van Baroda is de eenige Aziatische vorst geweest, die bij de aanVeding van nederige hulde een moment van revolte schijnt te hebben gevoeld en zich toen niet nederig genoeg heeft gedragen. Reeds den dag daarop werd een schrijven van hem openbaar, waarin hij aan grooten schroom tegenover de ontzaggelijke majesteit der Keizerlijke personen een oogenblik van protocplonvastheid weet: gedwongen retractiel Wij hebben," zeide de Time», die de excuusbrief overigens als geheel ernstig afdrukt, wel meer last van dien man gehad." Machtelooze Maharaja! George heeft zich van zijn t«ak naar behooren gekweten. Het zijndeEogelsche kranten, die het zeggen. Hij heeft geen gekke dingen gedaan; en dat is wel het allereerste wat de verstandige Engelsche Natie van hare vorsten ver langt. Hij heeft zich gen tlemanlike laten fotografeeren met den Turkschen onder koning in Egypte, in Aden is hij aan land gegaan en heeft er iets afgelezen van een reepje papier, in Bombay is opge merkt, dat hij net als overal, nl. zander uts bijzonders te doen, aan wal kwam. Ii Dehli, het Moskou van Indië, heeft bij op het platte dak van Shah Jehan's overoude kasteel op een stoel gezeten en naar de menschen gekeken, van dezelfde plaats waar de Groot-Mogol zich placht den volke te ver toon en: hijzelf thana Groot-Mogol van ladië! Ei bij de Durbar-plechtigheden kwam hij nooit in conflict met het prot9col. Zoo behouden wij een indruk van leege, geraoder, iseerde praal en uit hare voegen geraakte ladische grootheid: een beeld van Europeesche, nuchtere o rerheeraching, met eerwaarde oudheid zichzelve omhangend, wat een pijnlijk nieuir aanzicht heeft. V. D. E. Inlandsohe eerejonkera voor het Keizerlijk paar, allen zoons van vorsten. Mahargjahs in geheel zil reren rijtuig op weg naar den Dnrbar, Spreüei uit Ie leenaai Tas Znirere Reie. VI. 126. Deprikkelbarekrachtdadigheid van wiepeltnrigen noemt men heethoofdig; hartitochteljjk is de overeenkomstige vasthoudendheid. 127. Zeer ontvankelijk voor aandoeningen doch min werkdadig en niet vasthoudend is de zenuwachtige; de overeenkomstige vast houdendheid heet zwaarmoedig. 128. Zonder diepte van gevoel blykt be drijvige vasthoudendheid koelbloedig; onver anderlijk werkelooze onaandoenlykheid is nog slechts luatelooe. 129. Het beste karakter is om te beginnen het hartstochtelijke karakter, maar op den duur moet het zich verevenen tot koel bloedigheid. 130. Waar men van lustig leven houdt, is men nog zonder het ware leven, dat in stilte gedijt. 131. Geraas maakt het domme leven, dat door z\jne indringende gedachteloosheid een den t end mensch vreemd en vijandig aandoet. 132, De menigte kan als zoodanig niet meer dan geraas maken; ook of juist haar gejuich is een leven vol zieligheid. 133. Wat voor gewone lieden boeiend en onderhoudend klinkt, gesteld dat het min luide klinkt, zal als een zacht geraas den wijze licht nog hinderlijk in de ooren klinken. 134. Een zscht geraas is nog het zachtste gesprek der zielige velen, want het is hoor bare onzin, onmiddellijk hinderlijk voorden man van begrip. 13S. Zander veel zin klinken de zinnen der velen. Maar ook de onzinnigste zinnen hebben nog zin. En zoo is het begrip geraas volstrekt betrekkelijk. 136. Het domste leven heeft zijne be grijpelijkheid. En oBontbeerlijkheid. Zander domme levenmakera geen leven van de geheele menechheid. 137. Het meest oorverdoovende geraas is niet zonder de begrijpelijkheid, waartegen het begrijpende denken geen bezwaar maakt; met het domste leven, dat zich laat hooren, heeft in stilte de wijsheid vrede. 188. De leelijkheid is niet de wijsheid. En de wijsheid is niet leelrjk. Maar waar is de schoonheid die wijs is? Alleen onnoozelheid bloeit. 139. De vrouwelijke schoonheid is zonder onuoozelheld niet te denken. 140. De schoone vrouw is goddelijke zieligheid. Zij is de natuurlijke afgod, waarin de geest zich spiegelt en de zieligheid huist. 141. Van de gemiddelde vrouw is de betrekkelijke kinderlijkheid niet te bewijzen; eigenlijk spreekt ze voor zichzelve. 142. In het geestesleven des mans moet de vrouw naar verhouding mededoen; afkeer van vrouwelarij is in den man niet meer dan natuurlijk. 143. De staatsrechtelijke gelijkstelling van man en vrouw ia medegesteld in de gelijk stelling van alle menechen voor de wet, waarvan zij de onvermijdelijkheid en de verkeerdheid heeft. 144. De geest onzer samenleving ver werkelijkt het menschelijk wenscbeljjke of rechte in het recht, en als het recht; het recht is het rechte in onmiddellijk stelbare bepaaldheid. 145. Het recht komt niet van buiten; het is voortbrengsel van den menscb. Maar niet van den mensch op zichzelven ; ook uit een aantal afzonderlijke menschen is het niet zielkundig af te leiden. 146. Het recht is product van <?ea menscb, die zijne afzonderlijkheid te buiten gaat en door zelfvermenigvnldiging tot vermenig vuldiging ook van zijne verkeersverbindingen komt. 147. Het recht is recht van de persoon lij k hei i. Doch niet van den persoon op zichze f, maar van den pertoon, die zich veir menigvutdigt; wettige gesteldheid blijkt het in dan geest onzer samenleving. 148. Het recht als onmiddellijke et el baar heid is geen gesteld of nog te stellen recht; het is de denkbaarheid van beiden. 149. Het recht van personen ia een recht op zaken, die zeer onzakelrjk kannen zijn. 150. Het recht zonder meer is niet het volledige rechte, het rechte volledige; het is volledige afgetrokkenheid. G. J. P. J. BOLLAND. MnM In ie Boofdstai, Concertgebouw. G astave Doret, degaetdirigentvanZindagmiddag (men zegt dat by' C lande Debuasy verving, met voor goed, hopen we) trad op met bekende werken van Beethoven en Saint-Saë ns, en gaf daardoor kans om vrrj diep door te dringen in den aard zijner persoonlijkheid. Dit is me dan ook gelukt, de groote vraag echter: is hy' een bezielde of niet, kon ik niet beantwoorden, hetgeen mijne bewondering voor zijne praeataties niet weinig kwelt, want DJJ heeft; mij en honderde anderen zeer gloeiend gemaakt. Doch laat ik den lezer eerst inleiden tot zijn type. Zijne gestalte is hoog, schonkig en lich telijk gewelfd; door overmaat van gedachten en droomen ? ? zijne grijsblauwe oogen glin steren analytisch, ze speuren alsof ze gewend waren aan den microscoop, zij d vingen maar kijken zondsr verwondering, ze lyken ge drild voor de gewaarding van het détail; de neus is hoekig en van ongewonen omvang; mogen we een vergeten Franach schrijver gelooven, die een zijner pereonnages laat beweren, dat de afwijkingen der uiterlijke neus correspondeeren met die der innerlijke, en met hem het orgaan schatten als voor lichtend, aankondigend en wijzend, dan vin den we bij Gustave Doret dit tweede teeken van neiging naar bet nauwgezette zoeken, om niet te spreken van passie of monomanie; zijn mond is nog al grimmig en geknepen, de koele lippen hebben soms waarlijk les plissements d'un lincenl", woorden van den zelfden phantast. Dit staat wel in eenig verband met de muziek, doch slechts hun zal zulke uitwei ding de geheimzinnigheid van dit karakter even verduidelijken, die, in den gloed der klanken oogenblikkelijk opgegaan, h ame indrukken dood vonden na het diner en zie, zich zelf machteloos om de herinnering weer te beleven ala werkelijkheid, waarin men met een greintje verbeelding gauw slaagt, want het leven is niet rijk. Ik moet echter herzeggen dat het dilemma blijft; hoe zonden de eind-impressies geweest zyn, als Doret in plaats van Saint-Saëna' derde symphonie een meesterwerk gespeeld had? en hij is een zoo buitengwoon dirigent dat ik gerust zijn talent de voorkeur geef boven de tekorten van Saint-Saëns en de lengten der Pastorale, het onbevredigende der- onweers-imitatie liever toeschrijf aan Beethoven dan aan den vertolker. Ga eena na hoe onvoorzichtig en roekeloos Saint-Saëns het tweede deel dezer gymphonie construeerde. De Btrykers vallen in met een scherp ry thme, dat Doret geniaal sataniseerde; de componist doet het herhalen door de hout blazers, wien een zoo bijtend staccato niet in 't bereik ligt, welke in geluidaterkte niet evenwichtig klinken, zelfs niet als licht van de schaduw verklaarbaar, en de indruk is vernietigd. E<m zelfde verschijnsel stoort de Finale. Voortdurend wil de muziek er eene onstuitbare vaart nemen, doch Sain-Saëns breekt telkens en systematisch zon men zeg gen, alsof hij eene obsessie wegjaagt, den harta'ochtelijken gang, en telkens tot leed van den hoorder, sluitend met een korte en geenszin; stillende apotheose. Om dergelijke verbrokkeling te herstellen tot een soort van monumentaliteit, al voelt men ze dan wan kelen, om het koraal- thema, niet altijd mooi geïnstrumenteerd en waarin men de formalistiEcbe fngeering te nuchter raadt, ze volgt ook en stelt op bare beurt te leur dooreen spoedig der dllement, om deze melodie onop houdelijk nieu «re aspecten te Echeppen,nieaw« intensiteit en verrassing, daarvoor bezat Gastave Dor at de gaven en het mysterieus enthousiasme. Ja, als hij een meesterwerk gedirigeerd had T Want wat be teek ent eigen lijk de gymphome, gebouwd op het motief van den Gregoriaanschen Dies Ira»? men gist bij benadering een fundamenteel idee achter de twee hoogtepunten, 't eene passief 't andere actief, maar ook dit blijft ondanks alle meditatie vaag en twijfelachtig. Waaneer ik niet kan denken over Gustave Doret'a kunst ala een verblinde en bezetene, dan ligt dat volatrekt niet aan zjjn intellect of aan zijn vaardigheid. De Pastorale ia geen symphonie welke den vertolker een gloed doet oplaaien en wat de Saint- Saënssche be treft, het schijnt me belangrijker en zeldzamer de macht te verwezenlijken van de muziek op den uitvoerder, dan, hetgeen boven om schreven werd, de macht van den mitvoerder op de musiek. In Beethovena werk toonde Doret een overbodige toewijding, door geen enkele repr'ae te schrappen, en enkele heer lijkheden verkilden, maar dat de Scène am Bach" geen seconde soporifiek aandeed in haar luwe deining, getuigt van een weelderigen zin voor schakeering en vermogen om den geest te spannen. Van den anderen kant vond men in dit deel een leekenen d voor beeld van Franschemetriek; de begeleidings figuur uit het begin accentueerde hij zivaar, gelijk Beethoven ze phraaeerde, den klemtoon drukkend op elke derde noot der triool, waardoor een zeer eigenaardige mengeling van beweging ontatond, veelvoud van rythme, dat ten tijde der contrapnntiaten verheugde. Zyn wijze van dirigeeren ia d aorgaana metrisch, zesr willekeurig, en voor de orkestleden, die van vierkant" houden, aoms moeilijk te volgen, vooral in de Egmont-ouverture, wier meerendeels strakke maat zoo vrije golvingen trouwens niet vraagt. Mengelberg, een ver tegenwoordiger derselfde richting, beschikt beter en bezonnener over de prosodie en schijnt ze meer aan te voelen. Zon Doret toch een phenomenaleberekenaar zyn ten slotte? Het trof mij dat hij in een heftige passage van Saint?Saëns' finale aich genoeg vergat aan zijn atok te verliezen, maar zich tevens genoeg bewust was om hem met beide handen snel op te vangen en ver der te dirigeeren zonder dat de fongue ge stremd werd; waarlijk Doret is een knmtenaar van beteekenis. Hy' leerde de zeeëu bevaren der muziek en scay'nt onwrikbaar; doch les Méiiterrannées mnsicales"? gelijk Berlioz zegt; mist by niet een weinig de erotiek en betoovering ? Dit zyn vragen welke men niet beantwoordt, zonder voldoende zekerheid. En daarom is het wenschelyk dat hy terug keert. Zulk een soldateake uitvoering ia toch wel verlangenswaard en het kon dan mis schien uitgemaakt worden of hy phenomenen kaleidoskopeert of wie weet? de ziel vermeerdert. MATTHIJS VKRMBULMT. bastin Museum te Leiden. iir. Japaniche kleurendrukken, 33 serie gedurende de maanden November, De cember en Januari. Niet ernstig genoeg kan den kunstminnaar worden aangeraden deze tentoonstellingen te bezoeken, daar hier voor het eerat de ge legenheid wordt geboden het geheele gebied der Japansche prentknnst te bestndeeien, eene gelegenheid die anders slechts brj spo radisch voorkomende veilingen" en dan nog slechts voor enkele tijdperken zich aanbiedt. Waar schrijver dezes, in zyn voorgaand stuk, den nadruk heeft gelegd op het feit dat deze preatkunst in vergelijking met de groote scholen der Ooataziatische tchilderkunst, als tweederangaknnat moet worden beschouwd, daar moet niet minder in het oog worden gehouden dat vele voortbreng selen dezer tweederangaknnat verro superieur zijn aan alles wat Europa ooit in deze knnat heeft voortgebracht. E a dit feit reeds wettigt voldoende de herhaalde pogingen om de belangstelling voor deze tentoonstellingen te wekken en gaande te houden. Hier ia voor ons westerlingen nog zeer veel te leerer. Zelfébrj de prenten dezer serie, waarin hoofdzakelijk minder algemeen bekenden, en ook wel artistiek zwakkeren zijn opgenomen, terwijl de kwaliteit sommiger drukken somtijds beneden het middelmatige is, zijn er van dusdanige artistieke waarde, dat zij alleen den gang naar het oude, stem mingvolle Rapenburg ruimschoots loonen. De direktie heeft nu den uitstekenden maat regel getroffan de slechtste drukken die echter voor het verkrijgen van een eenigazins volledig overzicht van het werk eens meesters niet altijd gemist konden worden in portefeuilles ter bezichtiging te leggen; zoodat de bezoeker, die slechts echoonheidindrokken verlangt, niet meer zoo hevig gestoord en afgeleid wordt als vroeger wel eens het geval ia geweest. Misschien zonden de lessenaars iets minder gevuld en de portefeuilles nog iets dikker hebben kunnen zijn. Waar in de vorige serie de portretten der

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl