Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WE E E;B L AD VOOR NEDERLAND.
No. 1604
f
De lyrische geënt daarentegen wordt door
d*'vormehgchoonheid, door de veelheid der
wisselende verschijnselen geboeid; hjet beeld,
déverschijningsvorm der dingen grijpt hem
aan en o IR zijn dadenlust tracht dit beeld,
af naar zijn aanleg, door ingrïjpende hande
lingen schooner te maken of geestelijk te
omvatten, te begrypei ,'om zijn geestesinhoud
er mee te verrijken. Doch de veelheid der
verschijnselen dwingt velen tot beperking
der weetlust binnen enge sferen; sommi
gen bespieden het natuurgebeuren, anderen
de individueele geestesfeiten, waierom
anderen de maatschappelijke gebeurtenissen.
Dit maatschappelijk gebied van feiten en
daden is op zich zelve zoo rijk aan ver
schillende gebeurtenissen, dat zelfs de meest
begaafde geest niet ia staat zou zijn het
geheel te om ratten, te doorzoeken.
Men beklimme in gedachten een
klokketoren van een laat-middeleeuwsche stad, op
?een-marktdag, juist in de uren, waarin het
'drukke gewoel van koopers en verkoopws
ZJJB hoogste punt heeft bereikt. Is dit beeld
van drukte daar beneden e TO beeld van
het sociale leven? E a zoo ja, is het niet
te onzuiver, te vaag, te ingewikkeld voor
een wetenschappelijke analyse?
De onderz mker begint met het waar
genomen feitencomplex te beschrijven en
als eenheid yan gebeuren voor te stellen.
?Doch reeds .hier doet het temperament zijn
invloed gelden. De epiker ziet een stelsel
van naar evenwicht strevende krachten, die
in het verleden wortelen en thans tezamen
tre ffan om een knooppunt te vor u en : de
markt, welke knoop zich uiteenspreidt in
.verschillende individuatie gtu>omingnn Vele
.pijlen, zou de epiker zeggen, troffen de
kern en botsten daar tegen elkander, en de
resultaten dier krachten was een nheid
die wederom zich uitspreidt in de vele
richtingen der uiteenloopende individueale
behoeft< n. D ^n epiker is het heden een knoop,
een rustpunt, waarin het verleden zich con
centreert om we»-r uiteen te vloeien in de
wisselende, veelvuldige krachten van het
toekomstig leven. De opvatting van de
epische richting is een historisch- cau»aln ;
in hi-t verleden ontspringen de oorzaken die
het heden als gevolg hebben voortgebracht.
Gansch anders beziet de lyricus het
sociale marktgewoel. H\ t ? trtfftjnde beeld
der wisselende krachten is volkomen ana
loog aan het, beeld van het mechanisch
evenwicht. Er is disharmonie, die streeft
naar harmonische vertffaning. Bij den aan
vang der markt heeft ieder, kooper zoowel
als verkooper, een behoefte te verwezen
lijken. H-t klimmend marktgeschreeuw, bij
het toenemen van het aantal koopers, be
duidt de worsteling tusschen de tegen
strijdige belangen van kooper en verkooper.
Dan komt het hoogtepunt, waarin het aan
tal koopers het grootst is; dit groote aantal
heeft invloed op de besluiten der verkoopars ;
z\j bemerken tot hoever hun eischen kunnen
gaan. De even wichtstoestand nadert nu zija
maximum ; sommige verkoopers, die te veel
vroegen, en daarom geen zaken konden
.doen, gaan hun eischen verminderen en
worden het eens met de laat-gekomen
koopers ; de verkoopers en de koopers ver
dwijnen voor en na en langzamerhand
keert de rust weerzoo het weldra geheel
Verlaten marktplein. Zulk een beeld van
het sociale zijn be»it den lyricus, die het
gegevene bazingt of in gedachten hersehppt
naar de dropmen zijner verbeelding. Niet
naar den histjriscüen oorsprong der goe
deren en der belangen wendt zich zijn
aandacht; hu wpnscht slechts de wetten
te leeren kennen, die den beeldrijken levens ?
kring beheerschen. De epiker is een ge
boren causalist, hij wil zien hoe het ge
volg uit de oorzaak als haar historische
bron kon voortkomen; de lyriker is een
geboren analytiker; hij ontleedt het ge
gevene, om de onvolkomenheden van het
waargenomen beeld in haar samenhang te
leeren kennen en aldus te kunnen wijzigen.
De epiker is de wandelende denker, de
peripateticus, de lyricus is de in zijn
studeercel opgesloten Faust, die met ge
sloten oogen de veelheid der geziene beel
den herziet en ontleedt.
Zulk een waarnemer en ontleder van het
gegevene, zulk een analytisch aangelegde
denker is de veel begaafde geest, die in de
wandeling Otto Eff rtz wordt genoemd.
Meer dan een bouwmeester is hij een fijn
en onverbiddelijk ontleder. Die analyse was
trouwers noodzakelijk voor het welslagen
zijner bedoelingen. Een groot, probleem
wachtte op een oplossing; de moeilijkheid,
de samengesteldheid van het vraagstuk
schrikte hem niet af; integendeel: de sociale
kwestie", uit maatschappelijke tegenstel
lingen geboren, lokte hem te sterker aan,
wijl tal van knappe raadgevers en deskun
digen niet in staat bleken een, zij het ook
onvolledige, oplossing te vinden.
Er zijn karakter?, die niet gaarne hin
derpalen op hun weg ontmoeten. Een kind
vraagt nog naar den oorsprong der sterren,
maar de meeste volwassenen, door opvoe
ding en sleur getemd, loopen blindelings in
het gareel; zij ontwijken elke vermoeienis;
elke verspilling van kracht maakt hen
armer en ouder.
GUngch audors de oorspronkelijke, helder
ziende, geestelijk-gespierde Eifertz. Die
voelde zich van jqngsaf als centrum van
overbruisende geesteskracht, die zich
trachtte te openbaren in daden, in gedach
ten, in droomerijen. Zijn sanguinisch tem
perament dreef hem telkens voort naar
telkens nieuwe geestesworstelipgen. Van
daar de merkwaardige veelzijdigheid in de
loopbaan van dezen krachtigen mensch.
Zijn onderzoekingen omvatten medische,
psychologisch^, geographische evenzeer als
sociale onderwerpen. Beurtelings doorreisde
bij Afrika, IJsland, Mexico en overal vond zijn
geest stof voor nieuwe onderzoekingen. Zijn
langdurig verblijf in de tropen verminderde
zijn werklust niet. Na de publiceering van
zijn hooflwerk «Arbeit und Boden", waar
van in 1897 te Berlijn (bij Puttkammer en
Mühlbrecht) een nieuwe druk verscheen,
verschenen van zyn hand o. a. studie i over
Hysterie, Hypnotismas und Suggestion",
over de erfelijke immuniteit 1) in verband
met een bijzondere, door hem opgestelde
rassentheorie. Al deze werken zijn thans
vereenigd in een volledige serie, in het
Effertz?Archiv. 2)
Eifertz is een Duitscher en een Pruisisch
onderdaan zelfs. Die quahteit verklaart vele
van de teleurstellingen en de eigenaardige
lotgevallen,die dezen merk waardigen mensch
te beurt vielen. Een sterke, bijna over
moedige persoonlijkheid als de zijne, die
niet paste in het Pruisisch drilsysteem,
moest vroeg of laat ook met het
gilde.wezen der Pruisische universiteiten in
botsing komen. Zy n economisch hoofd werk 3)
dat zulk een geweldig moeilijk en samen
gesteld feitencomplex als dat van het
sociale weefsel aandurfde, werd door alle
Duitsche faculteiten geweigerd als
doctordissertatie, ofschoon reeds een vluchtige
blik, op dit werk al bladerend geworpen,
den lezer in kennis brengt met de diepte
en de oorspronkelijkheid van de stellingen
van dezen denker.* Dit ongeloofeHjke feit
yan de miskenning dezer belangrij ke leer
is voor een deel wellicht toe te schrijven
aan de neiging van den schrijver, zyae
leer als bet eenige consequente socialisme te
doen' gelden. Ook bij de socialisten echter
blaef dit werk Miskend, ofschoon het een
oplossing bracht van het distributiepro
bleem, dat immers door de socialisten
het belangrijkst wordt geacht, belangrijker
dan de productie en de reserve-vorming!
Geen protest mocht baten; de geniale voor
lichter der aienschheid werd doodgezwegen;
voor het groote pubjiek bleef hij voortaan
dood. Intussohen begonnen reeds, tal van
roofvogels de dood-ge waande prooi aan te
vallen; reed»begon men na twintig jaren
yan stilzwijgen zijn arbeid en zijn systeem
ia economische seminaria te bespreken. Ia
Basel verscheen een proefschrift 4), waarin
de theorie van Effertz tot onderwerp van
critiek werd gekozen. Prof. Philoppovitch
in Weenen beroept zich in zijn werken op
Effertz; Prof. L°xis, die eertijds in Breslau
het boek van Effertz als minderwaardig,
als onwetenschappelijk had afgewezen,
schreef in het Handwö>terbuch derS'aats
wissenschaften" een artikel, waarin Effertz
hoog geprezen wordt.
Pr"f. Conrad, die in Berlijn de dissertatie
van Effirtz had afgewezen, is thans redac
teur , van genoemd handboek, dat o. a. een
artikel van Prof. G- Adler bevat, 't welk
Effertz tot de zes beste, klassieke economi
sche auteurs rekent. Men begon dus den
doodgewaande te eeren, in navolging van
Frankrijk, waar reeds 1304 twee bekende
economisten, Ch. Andier 4) en Landry 5;
zijn arbeid als oorspronkelijk en klassiek ge
prezen hadden. Doch de doode keurde
springle'end uit de tropen in zija vaderstad D
sgeldorf terug T«rstO' d veranderde de hou
ding der officieele faculteit. Z(jn verzoek
om op grond van zijn wetenschappelijke wer
ken privaat docent in Born te mogen worden,
zag hu afgewezen met een beroep op het
reglement, dat bij docenten den doctors-titel
ei se h t. Niet beter ging het hem in B <sel, waar
de Faculteit in een proefschrift officieel zijn
bestaan en zijn arbeid had eikend. Ook daar
zag h\j zich afgewezen. Een pogingpminBonn
privaat-lessen over z\jn leer te zijnen huize
te geven, zag hij mislukken; men beschouwde
hem niet als toerekenoar, men hield hem
voor een maniak, die in den waan leefde,
.dat hij een wetenschappelijke ontdekking
had gedaan. E->n op het aanplakbord der
Universiteit geplakt briefje waarin hij lessen
aanbood, zooals anderen daar kamers, boeken,
copieerwerk aanbieden, werd op bevel van
den rector verwijderd. De dpod-verklaarde
diend-f te begrijpen, dat hij dooi moest
blijven! Is het te verwonderen, dat de ge
kwelde man zijne ver volgers op zeer sche pe,
wellicht al te scherpe wijze beantwoordde!
De Faculteit wist die beleedigirg op pas
sende wijze te wreken; zij stuurde een
psychiater met de opdracht den
lichamelijkdoode ook geestelijk dood te verklaren,
door een attest van krankzinnigheid. In
het Effertz Ar hiv, dat op eigen kosten
door hem te B >nn wordt uitgegeven (bij
Carl Georgi. Universitats-Buchdruckerei)
deelt de thans 60 jarige mee, hoe de
justitieele psychiater prof. Unger belast is met
het onder oek naar zijn geestvermogens,
en hoe zijn huisgenooter, zijn omgeving
inlichtingen moeten geren, of de bewuste"
Effertz wel eens raar" doet.
(Wordt vervolgd)
1) Voor 't eerst verschenen tn het Neder).
Ty'dschrift Jannp. 1904 VII?IX.
2) Effartz- irchiv.
Bonn.Univers'.ta's-Buchdiuckerei Carl George.
3) Arbeit und Boden. Systemd»r politiseren
Oanonomie. Berlin 1897. Dr. W. Kre'schwar.
Dis enation. Lieital. Gebr. Lüiin 1899.
4) Ch. Andier noemt E.'s werk:
LasAutsginismes conomiques. Parijs 1904, de
kracatigste poging die ooit werd gedaan tot opbinw
eener zuivere economische leer.
5) Liniry roemt evenzeer de
oorspronkelynneid van den autenr: Het boek is klas
siek". B. behoort zij n s inziens tot de grcote
economisten.
SprtitfiB iit de Iraal m Zaiiere Bede.
VIL
151. Het recht brengt van ze1 f iets and er p,
het andereen verkeerde mede, de verkeerdheid
van het onrecht.
152. R cht en onrecht verhouden zich als
bet rechte en het verkeerde van vrijheid en
wilUkeur.
153. Het recht zonder meer is riet het
rechte, dat zich niet verkeert, eu het orrecht
niet zonder meer het verkeerde, dat niet is
terecht te brengen.
154. Het onrecht, dat zich verkeert, komt
t er eet. t in de straf; da stiaf is verkeering
van onrecht, en zoo het volstrekt verkeeide
recht «elf.
155 Het onrecht brengt bestraffing m^de, en
het recht, waarmede indesamenleving gestraft
word', h het recht der onvermijdelykneid.
166. Het strafrecht is bet rechte van
tweeden aanleg, waarin recht en onrecht
tezamen terecht komen, om er terecht in
voorondersteld te bly' ;er>.
157. Aan de straf verinwendigt zich de
geeet van het recht tot een gavoel van het
andere, dat plicht beet en als geweten pp-eekt.
15£. A's onmiddelyfc bewus'zyn van al
hetgeen recht.. .' &,& dig is, kan het geweten
zeer 'myst ek' heeien, want zijne stem is
die van bet onberedeneerde; het geweten
16 een et al gevoel.
159. Het geweten is rechtvaardig. En het
andere is de gewetenloosheid van onrecht
vaardigheid «f boosheid, de verkeerdheid,
die in den geest der samenleving niet ont
breekt.
160. Het geweten is niet allee. En de
gewetenloosheid is het andere, dat in het
ruimere geweten eener meer volledige
menschaljjkheid ten goede voorondersteld ip.
161. Het geweten ia op lichielf het on
ontwikkelde of bekrompene en niet het
volledige gewetan, dat ruimer i»; het heeft
zich daarom aan het andere van zichzelf te
buiten te gaan. ,
162. Met braafheid zonder meer komt de
menschheid niet verder, al ia gewetenloos
heid zonder meer niet meer dan verkeerdheid.
163. Als onmiddellijk, verkeerd en ver
ruimd geweten verhouden zich rechtvaar
iigheid, boosheid en goedheid.
164. Vergeleken bij het ruimere geweten
van staatsman en kunstenaar, van vrome en
wijze i) het oamiddeljijke geweten eener
geIjjkvloersche eerlijkheid het weinig zeggende.
165. I* da bekrompenheid alles en zal
het verruimde niet meer dan hat verkeerde
z\jn? Oak voor een ruim geweten is veel te
zegeen.
166. Een staatsman kan niet enkel braaf
zgn en echte kunstzin hèf c zijne onzedelijk
heid. Wat weer gevoeld wordt in de vroom
heid, al is het godsdienstige gaweten op
zijne wy'se verkeerd.
167. Als het bewuit ijn der volledige
waarneid is de wijsheid niet meer hat gevoel,
dat in de braafheid als geweten spreekt, al
begrijpt juist zij daarvan de on ntbeerly'kheid.
168. De boosheid'is als gewetenloosheid
onmid lelljjk en voorloopig het verkeerde,
niet het rechte of ruime geweien.
169. Oneerlijkheid is half ontwikkelde
boosae'd; volledig ontwikkeld blijkt deze
moorddadig.
170. De dief is nog de half ontwikkelde
misdadiger.
171. Dief en roover verhouden zich als
de oneerlijke en de eerlijke, of zelfs ridder
lijke, schurk; dat de rooier als van zelf tot
moordenaar wor Jt, onthult da volledige
gewe enloosheid van dan onmanscb.
172. Aan den moori^adigan onmstsch
opeaoaart zich v«rkearda vol naaktheid; de
moirddadige onmansch is verkeerd volieiig
ontw'kkeld. ?
173. De moord, gepleegd zonder
verzacitende omstandigheden, is de misdaad
van d<n onmensch, die geene rechten meer
kan doen geldan.
174. De volmaakte ge we'enloosheid is
onmenschelijke ver*eerdheid, die zich volmaakt
bekeeren moet, om terecnt te komen in de
liefle.
175. De goedheid of litfda U meer dan
ree 11 vaardig en zwijgt van recht of plicht;
zy' wil op gewetenlooze wy'ze het rechte.
176. Da liefderijke mensch is de
plichtvergetene hoogere mensch, in wien het ge
weten ten goede zwijgt.
G. J. P. J. HOLLAND.
J. B. Meerterïorer Cd, Bnsiei Hmt
Indien het boek van den heer Meerkerk *)
enkel uit literarische oordeelvellingen be
st jnd, zou ik er niets over hèToen geiesd.
Maar het biedt zich aan als een soort biografi->.
Dat het in dit opsicit geheel zonder
vaidienste is, zal ik niet beweren. De schrijver
beeft van en over Cd. Basken Haet gelezen,
sich zeker moeiie gegeven, hoewel lang niet
genoeg; hij bezit de gaaf, feiten en citaten
bijeen ie brengen en te groepjeren. Maar
er heeft zicb in zy'n geest, lang voor hy zich
aan het schrijven van zyn boek zetten, eea
oordeel over Cd. Basken Huet gevormd dat
zoo ongunstig mogeljjk is: dit bleek u t een
t ijo schrift artikel vaa zyn hand. een tiental
jaren geladen erschenen,over de verhouding
van Cd. Bmken Haet tot Maltatnti. Z
bate ijk als de daar gegeven gissingen eu
combinaties waren is bet tegenwoordige ge
schrift, in zijn geheel, nu niet; maar er komen
toch een zeker aan'al ooju ste en partijdige
voorstellingen in voor, waartegen ik, als zoon
van den overledene, moet protesteeren. Is.
kan natuurlijk niet alles bespreken maar
kiesprecittse feiten, waarever een wezenlijke dis
cussie mogelijk is. Ik laai du? achterwege
wat de heer Meerkerk zegt over de jeugd
mijns vaders, over zijn optreden als preduant
en?., en behandel in de eerste plaats een
gewichtig keerpunt: het ontslag van Cd.
Buiken Huet als Waaleen predikant te Haar
lem, zijn verlaten van de kerk in het begin
van 1862.
Op biz. 92 geeft de heer Meerkerk van de
zaak een voorstelling, alsof de wezeiJy'ke
oorzaak van dit ontsla* zou zijn geweett de
pecunia", zooals hu zie i uitdrukt, hij spreekt
van de misère" van de Haarlemsche
Zijlstraat ( raar mijn ouders toen woonden) en
gaat voort: In Januari 1862 wordt het Hem
in het enge straatje, tusschen markt en
gracht, te benauwend in het kleine huisje;
hy neemt zijn ontslag. De heeren Ensched
bieden hem een positie aan, niet schittereud
maar ten minste beter dan die van Waalse h
dominee te Haarlem en niet zoo benauwend."
Ea op de volgende blz. vraagt de schrijver
zich af, waarom C i. B. H. zoo lang in de
kerk bleef; het antwoord is o. a, dat hij
ble-f omdat hij gean oude seaoe en wilde
wegwerpen voor hy nienwe had." Een
lezer die met de ware toedracht van het
gebeurde in Jannari 1832 onbekend is, en
wat op blz. 92 wordt xezegd in verband
brengt met wat te Ie-en staat op biz. 93,
moet noodwendig vermoeden, dat m ij m vader
heenging om zijn materiaele positie te ver
beteren, en als die lezer niet bizonder op
lettend is, zal bij zich zelfs voorstellen dat
zulk een positie hem was aangeboden. Per
sonen, bekend met de wez-nlijke biografie
m ij ns vaders, weten dat de zaak zich geheel
anders heeft toegedragen. Maar ik kan hier
Cd. Buskan .Haet zelven laten epreken. In
Januari 1870 plaatste hy in de Java Bode,
a's antwoord op een hevigen aanral uit
Nederland gericht tegen zijn roeger leven
en karakter, een artikel getite d Htrinneringen,
Het spijt mij uit dat stuk hier niet alles te
kunnen overnemen wat betrekking heeft op
de periode van Waalsch predikant te Haarlem:
ik bepaal my tot bet verhaal der finale kriste:
In 1861 gaf ik een handel leerredenen
uit, wier eenige veid enste in haren gloed
bestond, doch onder wier samens eiling ik
gevoelde dat dergelijke denkbeelden niet
voegden in eene gevestigde christelijk* kerk.
lotn-schen had de openhartigheid zelve,
*) Coenraad Busken Huet door J. B. Meer
kerk, Haarlem, Tjeenk Willink en Zoon. In-8».
Waarmede Ik mQne meeningen beleed, een
groot gedeelte mijner kleine gemeente van
mjj vervreemd en werd er in den,kerkeraad
geklaagd, dat de gemeentekas daardoor be
nadeeld werd. Met ter zijde stelling van alle
eigenliefde oiderstsunde ik toen het plan om
op gezette tijden predikanten van een andere
rigting in mijn plaats te laten optreden.
Daarna deed ik zelf het voorstel, de Z indagsche
trodsdienstoefeningen beurtelings in het
Fran'sch en in het Hollaudsct te honden,
omdat ik wist dat het Framch voor velen
een hinderpaal wa? om z<ch bjj mijne ge
meente aan te sluiten. Dat voort-tel werd,
als onvereenigbaar met de belangen der
Waalsche kerken in het algemeen, verworpen.
Toen heb ik, met zelfbewuste liberaliteit,
my'n ontslag gevraagd, niet met bet plan
on een vry'e gemeente ep te ri.teo [ditwas
door zijn tegenttandtr beweerd], niet in de
weten chap of in het voo'ge'Oel, dat mij
een aidere betrekking; zou warden
aingeOoien, maar zonder iemands voorkennis, en
met de Kewisheid voor oogop, dat ik, hoe
wel desiydj niet meer alleen voor mij zelven
te zorgen hebbende, den volgenden dag van
alle m ddelen van bestaan verstoken zon
zijn. Veien ksnrien dien stap goed; doch
door anderen werd ik luid a mi* prezen. Zij
vonden het in de hoogste mate onbetamelijk,
zeiden zij, dat ik de mijnen e a my''.el ven
moedwillig aan gebrek blootstelde. Moethy
dan nu gaan bndelen ?" vroeg e-n voormalig
leermeester. Wat mij betreft, ik was
overtnigd, dat het, na zal k een daad, my niet
aan het nooiigc ontbreken zon; en dat
verirouwen werd niet beschaam'). Naauwelyks
had ik my'n ontslag ingediend, of een lid
der fam'lie Enschedé, teveni lid van my'n
kerkeraad, kwam mij aanbieden te komen
schrijden voor de Baarkmiche Courant."
Men ziet dat my'n vader, in plaats van
een voarwentaal aan te grijpen o a heen te
Kaan, heef c gedaan wat hjj kon om een
finale breuk te voorkomen; en dat by' het
aeslnit nam op het oogenblik dat er geen
uitzicht bestond op een andere positie, beter
of s1 echter. *
Het is waar dat de heer Meerkerk blz. 94 ver
haalt dat de kerk dreigde te veilsopen", het
puoliek hem niet begreep", blz. 99 «ewaair.t
van moailjJEbedea in-t dea kerk raad; maar
vat te zeggen van een biograaf die, aange
komen bij een ge wichtige episode, zijn eigen,
' voor den gebiografeerda onuunstige voorstel
lingen en conjuc U'en als feiten -vóropiet,
en later van de ware toelrac it iets verhaalt
bij stakj « en brofcjea, zoodat zeifs
deschmpzi a ii i u»t e lezer zich aiterst moeilijk kan
voorstellen wat eigenlijk is gebeurd?
Ik moet ook protesteeren tegen die misère"
in de Zijlstraat die door den beer Meerkerk
wordt voorgesteld als de voorna»oi^e oorzaak
van het besluit mijns vader». Nu ji, miin
oudars hadden bet in het Tiiniatuurtia'HJi"
niet ruim, in «Ie ee st»jaren na hun tmwelu'i1;
het traktement van Waalfch predikant was
niet groot (la h>er 3tf. weet het precifis: nou
geen 2000 gulden), maar zij w a run jone en
dapper, iij poogden ban middelen door
litterarischen arbeid wat ruimer te maken;
hij w«rkte aan zyn Voorlednuen o»er de
Ba'aaf che Kepnbliek en zyn
Bi'derHjkstustui'ëa, zij vertaalde Georse Eliot. E- werd
das d uk gewerkt ia het kleine hu"j >, maar
er werd ook veel gelachnt. e a a's Du Géaeatet
een bezoek kwam brengen deed d«se d-nk
mede. Of wel mr. Qaack ('oen te Haarlem)
verscheen en men b <aprat de gebturteniss-n
van den daer, de Itatiaansche eenheid die toch
tot stand kwam, Civour en Garibaldi...?Wat
ik veel later heb hoorea vertellen '&n die
Zijlstraat j iren aeeft op my steeds den indruk
gemaakt van opgewektheid en levenslus',
niet van m.' ere".
Ea dan de positie aan de Haarltmsche
Courant, die, volgens den heer Mier kerk
zooveal beter" en minder benauwd" was
dan die van Waalecb predikant. Ik twijfel er
aan, hoewel het na'uurlyk tot de moreele
beoordeeling van het besluit mijns vad«rs
niets afdoe' Ia het zooeven geciteerde arti
kei van 1870 zegt my'n vader, na er aan te
hebb.-n herinnerd dat hy nimmer redacteur
van die krant is geweest en zijn arbeid rich
bepaalde tot het nasporen van dagbladen:
Mat mijn neiging of overtuiging strookte
die arbeid niet, want ik het) in het
meledeelen der maeningen van anderen nooit
smaak gevonden, als ik er mijn eigen oordeel
niet bijvoegen mogt. Oak was mijne betrek
king in den aanvang verre van winstgeveid,
en heb ik, in de vier jaren van de zes, in
dat dienstwerk gesleten, mij moeten te'reden
stellen met een sober inkomen. Alleen ge
durende de twee laatste jaren, toen ik het
grootste gedeelte van my'n leven op bet
bureau doorbragt 's morgei, s van negen
tot vier, en 's avonds van t.cht tot twaaff
had ik wat men een goede positie
noemt dezelfde die ik uit gouddorst heb
verlaten, ten einde redacteur van de Java
Bode te worden en een eigen orgaan te hebben."
Uiterst partijdig is da heer Meerkerk ook
in hetgeen bij op blz. 95 zegt van de nu
volgende ep'sode, de toespraken in de Haar
lemse hèConcertzaal: Vieemdishet wederom
dat hij toch twee jaar lang op eigen bandje
eene v-ije gemeente dient. Deels zal dit
waarschijnIgk aan zijn vrouw te danken of
te wijten zijn geweest, deels aan den invloed
van vele vriendinnen en eenige vrirnden.
eenigssins mogelijk om geldelijk voordeel."
De heer Meerkerk bedenkt niet dat voor
den Busken Hnet van 1862 de breuk met
de officieele kerk niet beteuktnde een braak
met de moderne theologie"; zoo verklaart
zich zeer natuurlijk dat mijn vaier in het
het najaar van 1861, toen het ontslag te
Haarlem reeds nabij was, er aan kon denken
de Kanselredenen op te dragen aan zyn oud-m
leermeester J. Scholten (iets waarin de heer
Maerkerk onoprechtheid schijnt te vermoedei)
en evenzoodat hu na zijn aftreden als Waalscti
predikant, op verzoek van een aantal
Haarlemscbe vrienden, er in toestemde, op te
treden als vrij kanselredenaar, buiten conti e
van eeoigen kerkeraad. O ver deze perioda
raadplege mee weder het artikel Herinne
ringen. E-m vrye gemeente heb ik te Haarlem
noch gesticht, noch wiüen stichten; maar
toen ik reeds voor s'8 dagen van de week
aan da Haarlemsche Courant verbonden Was,
heb ik met eene inppanning van krachten,
die bovenmatig moest schijnen, gednrenie
twee jaar den zevenden dag
godsdiem-toef-ining gehouden in een concertzaal. Nooit is
er zelfs spraak van geweest, dat ik daardoor
in my'n on -erhond voordien zou. Al'een
hebben sommigen mijner hoorders mij inde
gelegenheid gesteld en ik ben ban daar
voor nog altijd erkentelijk in den winter
van 1862 op 1863 naar Tübingen te reizen,
teneinde door een gevaarlijke keeloperatie,
indien het lakken wilde, myne stem terng
te bekomen. Wat ik in die taal verkondigd
heb, staat te lezen in een bundel Toetpraktn,
mijne laatste uiting op godsdienstig gebied.
Want naarmate die redevoeringen in het
licht verschenen, werd het my opnieuw dui
delijk, dat ik my in een verkeerde richting
bewoog, en ben ik my uitsluitend met
Utt*rarische studiën gaan bezighouden."
Over die Concertzaal, mijns vadera toe
spraken, en dan indruk dien zy maakten
kunnen belangstellenden nog herinneringen
vinden in een annniem artikel van Lts en
Past (jaargang 1886). Het staat natuurlijk
den heer Meerkerk vrjj in dit alles s.echts
koondiespel te zien; zyn bijzonder hatelyse
insinuatie van geldelijk voordeel" zal hjj
in ieder g*val terug moeten nemen. Het is
dnidelyk dat mijn vader in 1879 niet zou
hebben geschreven als hij deed, ind'en hg
behalve de som voor dl reis naar
Duitechland, van zyn hoorders nog een andere toe
lage hal ontvangen.
Hst vertrek naar lodië en de daaraan
voorafgaande onderhandelingen met den
Minister Hasee'man (einde 1867, begin 1868)
«orden djor den searijver bucandeli blz.
132 vgg. Hu beeft van zyn vroegere, voor
de nagedachtenis mijns vaders zoo
beleedigenle voorstelling in de Vragen des Tijd
veel stilzwijgend teruggenomen en Hj deed
wét. Wat «y'n tegenwoordige uiteenzetting
b-itreft, ik zou van het gedu'd der lesers an
dit blad te veel eischen indien ik al myne
bezwaren wilde uiteenzetten, ik verzoek
daarom een ieder die zich van de zaak een
onpanijdige voorstelling wil vormen, naast
aatgeen de heer Mterkerk uu schrijft te
l»«gen hetgeen ik heb gezegd in de Oidi van
Mii 1910, bij da uitgave van no< eenige
uneven uit die periode van Multatuli.
Bis. 195 vgg. geefi de heer Maerierk een
uitvoerig uittreksel uit een zeer on men (elyk
oordeel orer mijn "adnr, kort na die. s over
lijden, door mr. M. C. Pieper*, later Riad
van Indië. g»plaaist in het tijdschrift de
In'iüctie Gids. Hjj baalt het aan om te bewijzen
dat Haet, op het oogenblik van <y''j o»er y'den
geen vrienden had in Indië", wat ik in
Ktnat ben beslikt tegen te spreker. .Maar
uu het ojrdeelzef van mr. P.epers. In ayn
,siuk, een baschouwing van mün valer a's
lalisch joartalist, wordt Cd. Bu-kea Huet
een Miphistopbeles" genoemd >n sya leer
aldus omschreven: Br is maar a levens
doel, dat om zooveel mogelijk te genieten;
mea heefc zich das zo i der f chroom zooveel
mogelijk te behoord-telen. De politiek der
Nederlanders zy "aarom hunne macht te
gebraiken oaa uit lud ë te hal «n wat ervan
te balen ia; exploitatie i< h>t eenitce dool
vaa koloniaal baait. E a wat hier voor den
Staat gildt is ook waar voor de bij,eindere
personen, ambtenaren of particulieren; hun
doel z\j sleeits zica te ba?oord«elen..." En
zoo gaat het voor'. Het zou gamakkelgk
zijn, onrler te verwgien naar d^oolIncHes van
de Javib>de en het Algemeen D'gHad a leen
met osQUlp ?ancitaten uit d^Nationale Vertoogen
en mijn radirs correspondentie, te bewijzen
dat die voorstelling geheel in siry.Us met de
hi-itorifch-i waarhei i; maar ik geloof dat dit
onnond g H. Welk verstandig mensch welke
oveagena zyn politieke en sociale overtuiging
mort zijn kan gelo->veo (lelfsal wordt het
verzekerd door een Baad van Indië), dat een
schrijver van naam j*ren lang. als lei Ier van
een dagblad f y-itnmatisch voorstander zou zijn
geweest van aulk een krnnk-.innii? >y-steun
van exploitatie, in B>a»t de rijkste kolonie t-n
cronde te richten? Het is duidelijk dat mr.
Papers niet schreef als obj -ctief tiimorcus,
maar als hartstochtelijk partiiman (bjj had
trou «»ns m\jn vader reeds by di*-ns leven.
in 1876 of daaromtrent op de deftigste wijze
aangevallen). Maar het scby'nt ongelo flijk
dat de heer Meerkerk die beweert me', den
arbeid van myn vader als joa'nalist vertrouwd
te zijn did ruwe carica uur ?an mr. Pie
pers overneent m er, tegenover een geheel
i nkandig publiek geen ander correctief aan
toevoegt dan dit (>iz. 198): 't Is hard, 't is
niet geueel juist...." Zjo schrijft men
geen biografial
Ik moet evnnzoo proteateeren tegen het
geen bh. 16?17 wordt gezegd. Men zegt dat
hu vroeger en later beproefd heeft fortuin te
maken in de Franeche Jetieien, doch zonder
goed gevolg. Geen revue" van naam wilde zich
voor zy'n pennevruchten openstellen." Mijn
vader heefc zich ni nmer aan Par y s c ie
'evues" als medewerker, aangeboien. De
heer Meerkerk, ik erken het, voegt er aan
stonds by : Voor de waarheid der bewering
sta ik niet in." Waaroai dan dergelijke
praatjes" opgenomen.
Ik heb boven erkend dat de heer Meerkerk
zich voor zyn -studie zeker moeite heeft ge
geven ; dit neemt niet weg dat er maar al
te veel bewijzen in voorkomen van
ov«rhaasting en gebrek aan nadenken. B z. 165
wordt een duidelijke toespeling op Darwin
aangezien met een vraagieeken voor
een toespeling op N. G. Pierson (reeds
g^releve»rd door den heer de Maester, in de Gids).
Door te haastig afschrijven is p. 134 m
een i ffijieel stuk dat de heer M^erkaik me
dedeelt de gewichtigste vohin 266 in de war
getaakt dat hij geheel on erst aan haar werd.
Blz. 170 heet da familieroman De Bruces
voltooid", terwyl het voor iederen leser
duidelijk is dat het boek onvoltooid bleef
en dat in het voorbericht bjj de uitgave
ui' drakke!y'k werd gezegd. Ik au nog
meer dergalyke flaters kunnen aanhalen.
Hoewel nauwkeurigheid een eerste vereiscate
is in een biografie, zon men op dergelijke
kleinigheden op zich zelve niet vael letten,
maar zy' vallen op in het geschrift van
iemand die het werk van eminente achrij/ers
niet alleen dat van Cl. Basken Haet
zoo uit de hoogte beoordeelt en zoo innig
overtaigd echy'nt van zyn eigen onfeiloaarhMd.
Zoolang, wat de heer Meerkerk over my'n
vader een reef, tich bepaal ie tot een artikel
in een ty'dscimft, heb ik gemeend mij van
polemiek te moeten onthouden. Ik kon niet
langer zwijnen, nu bij optrad met een boek
deel van 219 bad-.ijden en dit boek een
zeker gezat ontleent aan den naam van de
uitgevertfirma die het in de wereld zond,
dezelfde firma bij welke weleer de volled ge
uitgave der Literarische Fantasten, het Land
van R-mbrandt en de Brieven mijns vaders
het licht zagen.
Parijs.
G. BUSKEN HUET.