Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1806
P. H. VAN GESTEL
Leeraar in het Sohoonsohrijven aan
SandehBchoöL
SehriftonderzoeE
Amsterdam, 12 Januari 1912.
Willemsparkweg 94.
Conclusie.
L. S.
De ondergeteekenden M, H. van Ges
tel en P. H. van Gestel, Leeraren i/h.
Schoon schrijven en Sohriftkundigen te
Amsterdam, geven als hunne besliste
meening te kennen, dat de schrijver
van de 4 door hen op 12 Jan. 1912
gewaarmerkte brieven, geteekend : A. J.
Hankes Drielsma en een eveneens ge
waarmerkt blauw briefje, geadresseerd
aan mr. Cohen, 12 rue Girardon
ook de schryver moet zijn van het
postscriptum, voorkomend op een even
eens door hen met hunne
handteekeningen voorzienen en 12 Jan. 1912
gedateerden brief (A) gericht aan den
heer Hoofdredacteur van de Telegraaf,
gedateerd 16 Sept. 1911.
(w.g.) M. H. .VAN GESTEL.
' P. H. VAN GESTEL.
Het boven staande was, zooala wig zeiden,
reeds afgedrukt in De Telegraaf van
19 Jan. j. L, en wel vlak onder den
anoniemen brief: . aldus vormende, in
V)Br¥ttid met de duidelijke totlichting:,
eeöTfeïtelijke beschuldiging van den
ernstigsten aard.
Yentien dagen zijn sedert die publi
catie Voorbijgegaan en op de duidelijke,
vam toen' af openbare aanklacht heeft
noch de aangeklaagde noch zijn courant
in 't openbaar gereflecteerd.
Dit is het wat onze pijnlijke ver
bazing wekt.
Hét ia een zaak van openbaar belang,
dat geen journalistieke invloed wordt
uitgeoefend door parsonen, die in staat
zijn- tot den perfiden arbeid van derge
lijke brieven als die zoogezegd Haagsche.
Het is een zaak van openbaar belang,
dat tea spoedigste of wel de zóernstig
beschuldigde correspondent de middelen
van verweer aangrijpt die de wet of de
pers hem biedt, f wel tenminste tijdelijk
ophoude journalist te zijn.
De openbare middelen van verweer
zijn vele: Tot heden vernamen wij niet,
noch dat Mr. Drielsma eene klacht
heeft ingediend tegen zijn beschuldiger^)
bij het Bestuur van den Journalistenkring,
noch dat Mr. D. een verklaring aflegde
in een der Nederlandsche of andere bladen,
noch dat Mr. D. den heer Alexander
Gohen daagde voor den Nederlandschen
rechter, voor wien ieder die hem kent
(ook de heer Drielsma zelf) weet, dat
de heer Cohen zou verschijnen bij eersten
oproep, _
moch dat Mr. D., indien hij mocht
willen verklaren in dat verschijnen van
den heer Cohen voor den rechter niet te
gelooven, in zijne plaats de alsdan ver
antwoordelijke TWft/raa/'-redactie heeft
gedagvaard.
Tot op 't oogenblik van het afdrukken
van .dijt blad : niets van dit alles.
; IHt zi}a 14 dagen : Het zijn er 12 teveel.
. Het is onze meening dat dit zoo niet
mag duren.
KRONIEK.
PUBLIEKE OPINIE.
i
Zü, die er van den beginne af op wezen,
dat de Italiaansch-Fransche incidenten wel
ns konden blijken gewild te zijn door een
Duitaoh- gezind gedeelte van de Italiaansche
regeering . . .om de hernieuwde vriendschap
met Duitscbtand voor te bereiden, schijnen
gelijk te hebben gehad.
Terwijl de Duitsche Keizer vertegenwoor
digers van Driebond- vorsten ostentatief be
groet bij hun aankomst te Berlijn, is Frank
rijk, zoo straks nog de eenige vriend, bij de
Italianen niet meer in tel.
HHNiMNlliiiMillNMHniiiimimifnninniiinninnnniniiiiiiiminnnni
VRIJGESPROKEN.
Vit het Duitsch, van FBIDA SCHANZ.
De jonge onderwijzeres vond troost voor
haar ziel, in de liefde voor het zwaarmoe
dige kind, welke langzaam in haar wakker
werd. Ze waren allen gesloten, ontoegankelijk:
kleine vijanden, met wie ze een verbitterde
str$]d voerde. Maar zoo vreemd en schuw,
zoo afwijzend en ontwijkend als deze kleine
Martha was er geen. En zy voelde, dat het
van dit kind geen uiting van vyandechap
was, zooals bjj de anderen. Dit bleeke schep
seltje verweerde zich tegen iets anders
niet nit slechte gezindheid of trots was ze
ongehoorzaam, als de overigen, die een hekel
hadden aan de streage juffroaw, maar uil
onverschilligheid jegens de school. Zg streed
tegen een macht, die de onderwijzeres niet
bemerkte. Zjj kromp ineen als onder onzicht
bare zweepslagen en keek dan wild en
dreigend den onzichtbaren vijand in 't ge
zicht. Zg balde het kleine handje, dat de
griffel vast moest honden, onder de bank.
Eens gaf ze een luiden schreeuw alsof de
vijand haar pakte, en stom en sidderend zat ze
dan, glasheldere tranen op de smalle wangen.
De onderwijzeres vroeg haar mild onwel
willend :
Wat heb je ? Wat is er, m'n kind ?
Doch er was geen antwoord uit haar te
krijgen. En de anderen giechelden raw, terwijl
züde kleine aanstootten en haar boosaardig
influisterden:
Zeg het toch, mal kind !
De onderwijzeres, een goed opgevoede
dochter van een geheimraad, was aangesteld
aan een gemeente-school in een groote
fabrieksatad.
Het wordt, gelooven wü, soms niet genoeg
in aanmerking genomen, dat de pers in de
Latijnsohe landen men kan wel zeggen
over der gehëele linie omkoopbaar is. Zy
is dit daar meer en directer dan in 't overige
Buropa. Gegeven nu die omkoopbaarheid,
is het duidelijk, dat een regeeringsfractie,
mits zij haar juiste oogenblik kiest, d.w.z.
liet oogenblik waarop een persman zonder
il te veel gevaar voor de reputatie van zijn
trant, zijn draai kan nemen, net kan gedaan
krijgen van de «publieke opinie" wat zij wil.
Men had slechts op grove wijze het
Fransche nationale gevoel te prikkelem en
te plagen, daarna af te wachten de booze
woorden van de Fransche pers (ook al weer,
zelfs wel door Italiaansch geld, desverlangd,
te verhevigen!) om de Italiaansche kranten
in de gelegenheid te stellen er in te loopen''
met open oogen wel te verstaan: en te gaan
jammeren a raison van zooveel de regel
druks.
Wij zeggen het sommigen misschien te
sterk! Men beroept zich wellicht op vader
landsliefde", die ginds toch k bestaat en,
wij erkennen het, zelfs wel in sterke mate
bestaat. Zeker, het ItaliaaBsche en Fransche
volk is voor nationale gevoelens spoedig
ontvlambaar en dus ook wel menig redacteur,
individueel genomen. Maar des te zekerder
verdienen er immers de groote dagblad
exploitanten hun duiten aan, als hun natie
zoo ontvlambaar is! Hoe vuriger men is,
hoe gauwer men zij« kranten gelooft!
VERSCHEIDENHEID DER WAARHEID.
Onwaarheid spreekt alleen die een on
waarheid zegt. Met waarheden iederen schijn
verwekken staat vrij...
Wij lazen in de anti-re v. Botterdammer
dit bericht:
Een socialistische burgemeester. Uit
Rijssel wordt gemeld, dat de socialis
tische burgemeester van Houpline,
Lohier, sedert eenige dagen vermist
wordt. In de door hem bestuurde kas
van de verbruiksvereeniging van ar
beiders ontbreekt voor een bedrag van
ongeveer 20 000 franc.
Straks' nuttigen wij wel in een S o c.
D e m. blad b.v. iets van een daar weer
geliefde spijze, iets in dezen trant:
Een fijne dominee. Uit Berlijn wordt
gemeld dat de predikant zus en zoo
spoorloos verdwenen is. Hij is vergezeld
van een kinderjuffrouw eener bevriende
familie en heeft door deze familie hem
toevertrouwde gelden tot een groot
bedrag medegenomen.
Daarna valt ons oog in een Ka t h. blad
op een entrefilet, dat aldus begint:
Neutraal onderwijs. Men bericht
ons uit Hennebroefe a'd IJsel, dat de
onderwijzer Z., een ijverig,propagandist
voor het verderfelijke neutrale onder
wijs op grond van art. 9876e bis van
het Strafwetboek gevankelijk naar
Arnhem is gevoerd.
En dan ontwaren we nog wel in een der
liberale bladen dit bericht:
Een ^triester geschaakt. Gisteren
reed op het donkere voorbalkon van
tram 3 op de hoogte van het Concert
gebouw te Amsterdam een persoon in
priesterkleeren. Hij werd door eane
naast hem staande dame hevig en
voortdurend gekust, zoodat de wagen
bestuurder stopte en den man dwong
de tram te verlaten. De commissaris
van politie van de zeventiende sectie,
terstond tegenwoordig, maakte proces
verbaal, waaruit bleek dat de kapelaan
. P. J. A. Voorbalcon geschaakt was
door eene mej. E,, zijnde een ijverig
propagandiste voor neutraal onderwijs.
Men ziet waartoe de Kerk en het
Socialisme leiden.
Dergelijke berichten", maar dan uit n
enkele redactie- flesch, geregeld druppels
gewijs innemen, maakt ons tot burgers met
een gevestigde overtuiging. Door de toe
diening van deze berichten" werkt de pers
heilrijk!
iimiiiiiimitiniiiiiuuiiiiiiimminittuitmtmitttimnumiiiiimmiitm
O f er het vroolyke leven van haar ouderlijk
huis waren schaduwen van zorg gevallen.
Midden in zyn schitterende rechterlijke loop
baan was haar vader ziek geworden en voor
goed ongeschikt tot werken. Het danslied,
dat vanuit de ontvangkamers in het
ouderhuis opgeklonken had naar kinderbedje en
dat voor haar drie mooie zusters overgegaan
was in een brnidskoor, was schril geëindigd,
juist toen haar eigen kleine voetjes voor 't
eerst in balschoentjes zonden glippen. Arbeid
was nu haar levenslied; het klonk als een
marecb, die moede voeten dwingt om uit
het zonnige, zalige vaderland naar den vreem
de te gaan.
Haar kindsheid was een staag glimlachen
geweest, een toekomstig verhengen op wat
nu de oogen harer zusters deed glanzen. En
toen was 't plotseling nit. Bange berekening
doofde ieder overbodig licht in haar ouder
lijk huis. Het pensioen van haar vader was
gering en zyn ziekte kostte veel. Twee schoon
zoons waren de aangewezen personen om
haar ouders tegemoet te komen; daarom moest
züin korten ty'd op eigen vosten kunnen
staan.
Omdat ze geen bizonder naar voren tredend
talent had, moest ze onderwijzeres worden,
want daartoe heeft men immers geenerlei
aanleg noodig.
Het verachte beroep wreekt zich echter
op die het miskennen en het zonder
innerlyken drang gaan uitoefenen; het maakt hen
streng en benepen, inplaats van WÜd en ruim.
Verbitterd had het meisje zich door haar
studie heen geworsteld, en vertwijfeld aan
vaardde zij, wat anderen vaak het hoogste
geluk schijnt: de eerste zelfstandigheid, een
positie, goed en geregeld betaald. Za was
toen nog geen twintig jaar.
Yoor een meisje, dat van schildering en
elegance hield, was deze betrekking inder
daad een verschrikkelijk ding: onderwijzeres
aan een gemeente-school in het fabriek
C. en M. SCHARTBN-ANTINK. De Vreemde
Heerichere. Een verhaal van de Itali
aansche lieren. Mpy. voor Goede en
Goedkoope Lectuur. Amsterdam 1911.
In het Augustusnummer van De Ploeg, het
maandblad v as de Uitgeversmaatschappij
boven omschreven, werd, blijkbaar om be
langstelling te wekken en den lezer wat
wegwijs te maken in den omvangryken
roman, die toen op verschijnen stond, een
kort stuk gepubliceerd, dat, in hoofdzaak,
luidde als volgt:
Zooals de titel aangeeft, verplaatst dit werk
ons aan een der Italiaansche meren.... Op
een berg aan dat meer....* leven wy het
leven mee van twee dorpen, hethooggelegen
bergdorp Cavarna zelf, met zijn nog grooten
deels onbeschaafde natunrmenechen, en het
meer tweeslachtige oord van hotels en pen
sions naar den Oever toe, Montagnola. Toch
is ookCavarna reeds onder den invloed der
beEchaving". Als in geheel Italië woedt ook hier
de rijkdombrengende ramp" der ontaardende
emigratie, die het familieleven ontwricht en
het sterke .oervolk ondermijnt. En zie hier
n der vreemde heerschers", Amerika, dat
mévan de beste' jonge krachten van Italië
opzuigt; want die kans zien zich in Amerika
rijk te werken, blijven er niet zelden, en
stichten er zich een gezin. En de tweede
.vreemde heerscher", die wy' bizonderly k in
Montagnola kennen leeren, in het vreemde
hotelwezen dat deze schoone streken exploi
teert, en meer nog in den door vreemden
ondernomen tandradbaan,.. het is 't Duitsche
rat, dat sommige deelen van Noord-Italië
gaandeweg geheel te germaniseeren" dreigt,
door al de economische punten in te nemen v
welke het achterlijke Italiaansche volk onbe
zet laat. Met deze waarheden... tot kern
gedachte, is hier nu het leven van ver
schillende menscheu groepen nit Cavarna en
Montagnola geschilderd...
Tegenover deze groepen van aartsvaderlyk
herdersvolk en kleine bourgeoisie... deze
Italiaansche bevolking, staat de geheim
zinnige figuur van den Duitschen millionair
Hirtfeld, gehuwd met de vroegere
landsvrouwe der streek, de Contessa Margherita
Barbianello di Montorfano, en gesecondeerd
door den zakendryvenden geestelijke, den
seminarium-leer aar Jacchini. Wij ontmoeten
ook enkele dier halfslachtige wezens, die
zulk een oord, dat zichzelf niet is, onver
mijdelijk aantrekt: een modernen
natnnrm»nsch", en de zonderlinge rentenierster
Emilia May er. Het eigenaardige is nu, hoe
het gezonde bergvolk zoodanige individuen
nog gemakkelijk &an kan, hoewel het er
toch ongemerkt' den verderfelüken invloed
van ondergaat, en inmiddels beheerscht
wordt door d« vreemde macht. Hoe voorts
het volk zrctrdeze'overhëersching gaandeweg
bewust wordt «A' tracht er aan te ontkomen,
is zeker niet het minst interessante van dit
boeiend en belangwekkend wei k."
Ik vrees zeer;'dat deze uitleg, met de
beste bedoelingen, veel verwarring gesticht
en teleurstelling gebracht heeft. Hu geeft,
den ka'ij k vrij nauwkeurig, de bedoelingen fat
schrijvers weer, maar niet de feitelyse uit
komst dier bedoelingen en menigeen, die,
met dit kort-begrip als handleiding, zy'n
lectuur aanving, zal zich bitter teleurge
steld gevoeld hebben.
Het begin is heel wel. Wy zyn ineens
midden in het hooge berg wou d en snuiven de
vroege voorjaarslucht op, terwijl wij ongezocht
kennis maken met bijna alle leden der boeren
familie Muizo, met hun doen en denken, hun
grieven en zorgen. Maar daarna wordt ons
wear een ander milieu" voorgesteld en ver
volgens wér een ander en zoo vervolgens,
vijf hoofdstukken achtereen. Wanneer vangt
nu het verhaal op dien breeden grondslag
aan ? vragen we. Maar er is toch iets begon
nen, iets van intrige en verschillende groepen
omvattende verwikkeling : de bouw van de
tandradbaan. Het gaat echter heel langzaam,
het is nog maar een schuchter begin en wij
krijgen wér interieurschildering en wér
nieuwe menschen in hun kleine levens, met
soms een grappig tafreeltje, om den moed
er in te honden.
Doch wü,onverbeterlijke romanverslinders,
begeeren dat het" nu beginnen zal, het
groote gebeuren, dat de levens tezamen bindt,
dat de karakters tot uiting en botsing brengt
iiiiiiiiiinniintiiniuimnntiiiiiinnuinniiiiuiininii)niiniiiiuninuii>
kwartier van een rook-zwart e industrie-atad.
Maar er was geen keus. En daar het hoofd
als eerste elsch strengheid van de onder
wijzeres gevergd had, paste ze'jnist bizonder
goed op deze plaats. Want geen zweempje
liefde bracht deze arme meisjesziel mee in
de kale vreugdolooae leerkamer, met een
samengepakte massa van kwalijk-riekende,
ruwe, zieke, stompzinnige en gemeene kin
deren, zooals zy de haar toevertrouwde kudde
zag.
Dwang, onderdrukking, was haar voor
naamste methode.
Uiterlijk kwam ze daarmee heel ver. Vrees
voor haar strengheid gaf de onbeteugelde
kindergedachten richting. De kinderen leer
den, en verder begeerde zij niets. Liefde
geven? Goede, edele denkbeelden trachten
aan te brengen? Kinderzieltjes winnen?
Ach, in de koortsige, vertwijfelende
sehreinachten van de eerste weken harer werkzaam
heid had zij het restje van haar buitendien
vage idealen in deze richting verloren. Met
een huivering dacht zy aan haar eersten dag
terug. Een paar vrouwen hadden haar
A-B C-klantjes zelf naar school gebracht. En
't was geveest of ze haar met spottende,
afgunstige blikken de kleeren van haar lyf
wilden rukken. Züzag voor de eerste maal
in den brandenden blik van het monster,
dat zy tot nog toe slechts half ongeloovig
kende uit kranten, als kinderen de
vuurspnwende draken uit hun prentenboeken.
Klassehaat heette het en zy leerde het aan
den ly've kennen.
Ik moest van moeder zeggen, dat vuil
warm houdt, maakte haar de brutaalste der
kleine rebellen duidelyk, die ze wegens on
ver bet erlyke onreinheid hard gestraft had.
En n moet u voor d'r in acht nemen, heeft
ze gezegd!
Myn vader oakl riep een ander, boven
op de bank, en zag haar brutaal-dreigend
aan, als stond er een leger achter hem. Da
en werken zal als een moreele aardbeving.
En zie, daar zyn wüinderdaad genaderd tot
een dik hoofdstuk, het dertiende, omineus
getal! Zal het na komen... ? Het vangt aan
met een processie im het hooggelegen berg
dorp «n alle figuren van het boek zien wij
er achtereenvolgens verschijnen. Zg etaleeren
er hun kleine nooden en wüluiken zelfs de
symboliek in den kruitdamp van den
schietwedstrijd...
Maar het verwachte hebbes wij toch niet
gezien en in stille verslagenheid beseffen
wij het thans: dit is «Mes.
Die niet forsch en geweldig levend, maar
wel fijn en zorgvuldig geteekende figuurtjes,
die ons maar zwakjes imteresseeren, wyl er
zoovelen zyn en wühen toch maar van
aanzien kennen, en alle die breede en zware
beschrijvingen van bosch en berg in zomer
en winter, die zoo heel weinig directs met
het leven der menschen hebben nit te staan,
dat is precies alles, dat is het boek, de ge
trouwe afspiegeling der werkelijkheid, geluk
de schrijvers, die eigen-zinoig" hebben bij
gewoond. Het is alles en het bluft streng
realistisch: de baanbouw, de nieuwe straat
weg, waartoe het dorp zelf het initiatief
neemt, de terugkomst van den verloren
zoon", alles ook weer doorspekt" om
deze karakteristieke slagersterm nog eens te
bezigen met comische intermezzo's.
En dan, in twee hoofdstukken, is het in
eens uit, een plotselinge liquidatie, waarby'
zich nu ten leste het dramatische begint te
roeren in de strakgespannen toestanden en
het uur der Zola-istische symboliek deninitief
slaat. Doch het bevredigt ons niet meer, het
komt te laat en wüachten, misschien omdat
wy zoolang met het leenwenmerg der
realistiek gevoed werden, dit tragische te week
en onecht", een min gelukte synthese van
schrijvers die zich een geheel boek door
nauwkeurige analysten" betoonden en nu
ter wille der traditie wel besluit en" moeten.
Geldt hun boek niet als een verhtal, een roman ?
Maar het is noch het een, noch het andere,
als wy niet kibbelen zullen over een scha
keering, maar aan de woorden hun oude en
gevestigde beteekenis geven. Deze roman"
is een bundel schetsen, een boek met
reisaanteakeningen, een gansene lade vol fijne
en welgeslaagde kiekjes" van land en be
woners, een verhandeling over de economi
sche en sociale toestanden van Noord-Italie,
(waarby alleen de politiek ontbreekt), een
volledige opgaaf van de Italiaan-che meer flora
in de diverse seizoenen.... maar niet een
roman, en van al het in De Ploeg beloofde
Bchoons krygen wy nauwelijks meer indruk
dan die korte inhoud zelf, bij wat naden
ken, ons al geven kan.
Omdat doodeenvoudig de auteurs
ons niet tot het eigen leven dezer menschen
vermochten te voeren, die zy uiterlijk zoo
nituralistisch-zorgvuldig hebben aangezien
en er in een jaar ty'ds zoo wainig
belangryki gebeurt, dat man juist een boer
en in die omgeving ingeleefd" moet zyn,
om van dat weinige het tragische te kunnen
inzien. Wy lezers vermogen het niet. Da
auteurs wyzen ons wel op het belangrijke,
maar zy kunnen ons het gewichtige en roe
rende niet uggereeren.
Hebben zy het zelf wel gevoeld ? Inderdaad
dat boerenleed mede ondergaan? Is er niet
veel liteftire zelfopwinding binnenskamers
in hun boek? Zagan zy niet vandea beginne
de romaEstof" in dit vreemde land en leven,
dat zy nauwly'ks van buiten begonnen te
merken ?
Indien ik hun onrecht doe, is het ten deele
zeker hun eigen schuld, want zelden zag
men een werk, dat zoo geweldig en massief
literair... en zoo onfrisch aandeed. De wor
ding van het gansene geval is trouwens niet
zoo moeilyk na te gaan.
Schryvers uit de onvervalscht natura
listische school, bewonderaars van Zola,
wenschten zij over het Italiaansche merenland
een grooten roman" te schryven, een breed
verhaal, waarin een menigte van kleine,
hulplooze menschen zou rondkrioelen te midden der
ontzaglijke roerloosheid van die oergnatuur. En
het zou alles waar en werkelijk zijn, van het
leven direct afgezien en indrukwekkend als het
leven zelf. Zoo begonnen zy hun werk en
bemerkten niet, dat, onder het kolossale van
den bedachten opzet, hun materiaal van
zelfgeziene en meegeleefde werkelijkheid
maar esn pover figuur maakte en op geen
vil men na toereikend was. Zg bemerkten,
dat niet, omdat zij naturalisten en... dich
ters waren, zulke gelukkigen, als het kleinste
en banaalste nog groot en belangwekkend
achten en er hun moeite en uiterste zorg
voor overhebben de gelijkwaardige
woordklanken daarvoor te vinden.
dochter van den geheimraad liet niets merken
van de vrees, die ze verborg achter haar
y'skouds, harde strengheid.
En toch was haar angst zo»groot, dat
haar verzet daartegen het laatste tintje rood
van haar smal geworden meisjes wangen
nam. Haar jong gezicht werd streng, koud
en hard tot de kleine Martha kwam.
Van een andere armenschool, ergens in de
stad, was zs midden ia den voorherf jt naar
deze gestuurd. Waarom? Dat kon de
onderwüserea niet gewaar worden, ofschoon ze
tegenover dit kind zich voor den eersten
keer nit de wolken van haar hooge onaan
tastbaarheid neerboog.
Ik wil niets weten l was haar af wy zing
geweest, wanneer tot nu tee een der kin
deren iets van zich zelf wilda vertellen.
Schrik en afkeer van allerhande gevaar
lijke openbaringen nit het huiselyk leven
van haar leerlingen hadden haar zoo terug
houdend gemaakt.
Ze vertelden in 't begin zoo graag wat, die
kleine, nog niet gedresseerde babbelbekjes.
Juffrouw, m'n moeder heeft ook een
broche als n, met 'n vlinder d'r op, maar
nog veel mooier. Die heeft ze by 't schoon
maken büden havenmeester gevonden.
Poeh, 'n broche l Mijn moeder heb
eres geld gevonden. En wat 'n boel!
Eenmaal is geenmaal. Myn moeder
vindt telkens portemonnaies op de markt.
Maar we gooien za altijd weg. En vader
neemt het geld d'r uit.
En mijn vader vindt pas mooie dingen.
Verleden, op een Zondag, heeft ie een ge
weer gevonden.
Toen wou ie ons allemaal doodschieten.
Dat is m'n kwaaie vader, maar we hebben
d'r ook nog een met een rooie baard; die
geeft alty'd koek, en verleden heb moeder
'n hoed van hem gekregen.
Twee vaders! Hèl Wy hebben twee
moeders!
Zulke gelukkigen echter schrüven'verzen
of verfijnde en ttemmiogszwoele novellen,
maar niet den grooten roman".
Hun illwie was klaarblijkelijk een maat
schappij in verwordiag te doen zien, een
eenmaal machtig, maar thans innerlyk ver
rot verleden, dat donderend instort, nieuwe
krachten onweerstaanbaar opkomend, waar
onder de enkeling daar lydt en verpletterd
wordt en een ganache streek'van aanzien
verandert. ?>
Doch wat hadden sy vam dit alles inder
daad beleefd ?
Zy hadden gezien, dat in het Winterort"
Bellano alle fcölels door Dnitschers worden
geëxploiteerd en dat Dnitsch kapitaal er
tandradsporen bouwt. Dat zagen zy en ook,
hoe de arme boerenbevolking van dezen staat
van zaken in een land aan de Zwitschersche
grens noch vreemd, noch in 't minst tra
gisch eigenlijk voordeel trekt. Maar zy
hadden ook opgemerkt, dat in zulk een inter
nationale naodebadplaats vry wat zonder
linge menschen rondwandelen en vermoed
den (of witten inderdaad) dat op de soms
naïeve inboorlingen van zoo excessieve
lieden wel eens rare invloeden uitgaan. Aldus
wordt in hun verhaal ook een zegge n
Italiaanech meisje miwchien verdorven door
een lichtzinnig bnitenlandsch vrouwtje.
Wydeis merkten zy de ramp der emigratie,
geluk die in het PZoe^stnkje omschreven
staat. Dit kan inderdaad een leed zyn,
een stille wrok in vele, eentonige jaren
voor de stamvaders, die thuis bleven, en
wellicht, indien de schry vers deze dingen
eenvoudiger en gedrongener hadden ver
teld, minder versopt in een zee van uiter
lijkheden en vooral niet aangedikt ofte
verfraaid met Zola-achtige coup»de thédire,
als van Ambrogio's slechte schieten en
van die overgrootmoeder, die juist haar
sinister bestaan eindigt, als Ambrogio's
stamtrots ineenstort,... wellicht, dat wüdan
toch iets hadden meegevoel d, niet van tragiek
en noodlot, maar van weemoed om den
onverschilligen gang van de dingen dezer
wereld,waardoor geleden zal worden zoolang
er bewust leven is. Maar de auteurs ver
kozen anders te doen, wijl zy niet zagen
hoe hun pompeuze opzet in de werkelijk
heid hunner schry ving verliep tot louter
breede en gelijkwaardige détailschildering.
Om het genot, de weelde en wellust dier
détailschildering vergaten zy zelfs grooten
deels hun Zola-istisch grootsche bedoelingen
en schreven en schreven maar, het eene
genrestukje na het andere, tot het boek er
prop-boorde-ei-benauwd-vol van was.
Het is eigenlyk een vreemd verschijnsel
deze beide kunstenaars, die waarlyk niet van
gisteren in de literatuur zyn, zoo bevangen
te zien, niet zoozeer in de schoonheid van
de streek en haar bewoners, als wel in de
eigen bedenking en nabeelding daarvan, dat
zy van geen uitscheiden weten en allen
objectieven kijk op hun werk verliezen.
Het doet aan als een soort van manie, gelijk
zij zoo alles en nog meer van het eens ge
ziene willen samenbrengen en hun volzinnen
opproppen, om toch maar niets weg te laten
of te vergeten. En dat is juist, wat zoo
literair" en onfrisch aandoet. Luister b.v.
naar deze paar zinnen, toevallig van de begin
pagina's genomen.
Bet grijze dorp, een eind reeds beneden
hem nu, lag op zijn kleine hoogvlakte hoog
boven het meer, ala in een dal-kom toch,
tnsschen de ruige verryzingen der
berg-gevaarten in een halven kring rondom."
Het is niet alleen, dat dit foeileelijs klinkt:
eind reedt btneden hem nu .,. hoogvlakte hoog...
dal kom toch,.. maar let op de kronkelingen,
de wreede spartelingen, die hier van onze
verbeelding gevergd worden door het alles
en alles intmi te willen zeggen. Stel n voor,
lezer, en subiet: beneden, hoog, boven, tusichen,
rondom en daarbij een grijs dorp, een kleine
hoogvlakte, een meer, diezelfde hoogvlakte
tegelyk als een dal, en ruige verrijzingen,
die gevaarten zijn en daarvan een halven kring.
En dan zyn wünog maar op bl. 6. Op
bl~. 7 volgt deze aanval op ons arm,
sympatisch voelend brein:
Ean paar honderd meter was het nu onder
hem, Cavarna, met zyn gryze daken, een plat
gewirwar van armelyke bouwsels, en even
verder, aan den plateau-rand, een paar kleu
riger huizen büden kleinen, witten
klokketoren, doorzichtig onder zyn leien koepel.
dak j e. Daarachter, achter het dorp en achter
de kerk, gloeide bewegeloos, zuiver
blauwgroen met zy'ige spiegelingen en
moireeringen daarover, een vak van het groote meer,
dat aan den bergvoet spoelde, een zeshon
derd meter diep. E a hoogdal, dorp en meer,
klein lagen ze gevat tnsschen het van rondom
tiuiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiimiimmiimimuiliuiiiiimiiiiiiiiHiiiiimiiiiti
Verdere bizonderheden over die
tweemceder-huishoudingen kwamen echter niet
meer ter sprake. De stok van de onderwijzeres,
die vergeefs om stilte getikt had, snisie door
de kinderen. Sedert dat oogenblik sneed dat
fluitend geluid ieder onbewust nitbabbelen
van huishoudelijke nieuwtjes onverbiddelijk af
Zg wilde niets hoorcn. Zij wilde niets
weten. Zg had in dit kwartaal genoeg ge
hoord. Ganoeg! Zoo veel, dat het leven thuis,
hetwelk de oogen van haar zusters zoo had
doen blinken, menigmaal een karikatuur leek
en dat iets in haar bart klopte, om
haar nit te noodigen een weg te gaan immer
verder dan deze hel, en verder in duister
nis en ernst. Maar zq wilde dien weg niet
gaan, nie's weten, niets hooren van al de
liederlykheid, ellende en nood.
Een van haar collega's, tegenover wie ze
van 't begin af hatelijk en vyandig stond,
was in den loop der jaren, dat zij als
onderwijzeres werkzaam was, in deze armen
wereld geheel tot Samaritaansche gewor
den, tot priesteres en Samaritaansche. Zg'
kleedde zich eenvoudiger en smakeloozer
dan de dienstmeisjes by Gerda Rüies tehuis;
zelfgemaakte, grove japonnen van uitver
koop-coupon?. Daardoor konden een paar
arbeidersfamiliën aliyd heele hemden en in
den winter warme kousen en schoenen
hebben. Al haar vrijen tyd bracht ze door m
de donkere, kwaljjk riekende kamers der
arbeiders. Gerda huiverde, wanneer ze daar
aan dacht. Zy mat naar de ruwheid van
haar eigen kleuters de begeerlijkheid van
zulk een geluk. E a als ze smerige, speelsche
kinderhanden wegduwde, die brutaal haar
fijne, gebloemde japon bevoelden, sloeg ze
ook die veel teerdera vingers weg, die aan
haar hart kloppen wilden. En de fijne, zachte
stemmen daarbinnen beval zy tegelijkertijd:
Stil l Ik wil niets hooren! En ze hadden toch
reeds dikwijls gelokt.
Bijvoorbeeld, toen haar ergste vijand, de