De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 4 februari pagina 2

4 februari 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1806 P. H. VAN GESTEL Leeraar in het Sohoonsohrijven aan SandehBchoöL SehriftonderzoeE Amsterdam, 12 Januari 1912. Willemsparkweg 94. Conclusie. L. S. De ondergeteekenden M, H. van Ges tel en P. H. van Gestel, Leeraren i/h. Schoon schrijven en Sohriftkundigen te Amsterdam, geven als hunne besliste meening te kennen, dat de schrijver van de 4 door hen op 12 Jan. 1912 gewaarmerkte brieven, geteekend : A. J. Hankes Drielsma en een eveneens ge waarmerkt blauw briefje, geadresseerd aan mr. Cohen, 12 rue Girardon ook de schryver moet zijn van het postscriptum, voorkomend op een even eens door hen met hunne handteekeningen voorzienen en 12 Jan. 1912 gedateerden brief (A) gericht aan den heer Hoofdredacteur van de Telegraaf, gedateerd 16 Sept. 1911. (w.g.) M. H. .VAN GESTEL. ' P. H. VAN GESTEL. Het boven staande was, zooala wig zeiden, reeds afgedrukt in De Telegraaf van 19 Jan. j. L, en wel vlak onder den anoniemen brief: . aldus vormende, in V)Br¥ttid met de duidelijke totlichting:, eeöTfeïtelijke beschuldiging van den ernstigsten aard. Yentien dagen zijn sedert die publi catie Voorbijgegaan en op de duidelijke, vam toen' af openbare aanklacht heeft noch de aangeklaagde noch zijn courant in 't openbaar gereflecteerd. Dit is het wat onze pijnlijke ver bazing wekt. Hét ia een zaak van openbaar belang, dat geen journalistieke invloed wordt uitgeoefend door parsonen, die in staat zijn- tot den perfiden arbeid van derge lijke brieven als die zoogezegd Haagsche. Het is een zaak van openbaar belang, dat tea spoedigste of wel de zóernstig beschuldigde correspondent de middelen van verweer aangrijpt die de wet of de pers hem biedt, f wel tenminste tijdelijk ophoude journalist te zijn. De openbare middelen van verweer zijn vele: Tot heden vernamen wij niet, noch dat Mr. Drielsma eene klacht heeft ingediend tegen zijn beschuldiger^) bij het Bestuur van den Journalistenkring, noch dat Mr. D. een verklaring aflegde in een der Nederlandsche of andere bladen, noch dat Mr. D. den heer Alexander Gohen daagde voor den Nederlandschen rechter, voor wien ieder die hem kent (ook de heer Drielsma zelf) weet, dat de heer Cohen zou verschijnen bij eersten oproep, _ moch dat Mr. D., indien hij mocht willen verklaren in dat verschijnen van den heer Cohen voor den rechter niet te gelooven, in zijne plaats de alsdan ver antwoordelijke TWft/raa/'-redactie heeft gedagvaard. Tot op 't oogenblik van het afdrukken van .dijt blad : niets van dit alles. ; IHt zi}a 14 dagen : Het zijn er 12 teveel. . Het is onze meening dat dit zoo niet mag duren. KRONIEK. PUBLIEKE OPINIE. i Zü, die er van den beginne af op wezen, dat de Italiaansch-Fransche incidenten wel ns konden blijken gewild te zijn door een Duitaoh- gezind gedeelte van de Italiaansche regeering . . .om de hernieuwde vriendschap met Duitscbtand voor te bereiden, schijnen gelijk te hebben gehad. Terwijl de Duitsche Keizer vertegenwoor digers van Driebond- vorsten ostentatief be groet bij hun aankomst te Berlijn, is Frank rijk, zoo straks nog de eenige vriend, bij de Italianen niet meer in tel. HHNiMNlliiiMillNMHniiiimimifnninniiinninnnniniiiiiiiminnnni VRIJGESPROKEN. Vit het Duitsch, van FBIDA SCHANZ. De jonge onderwijzeres vond troost voor haar ziel, in de liefde voor het zwaarmoe dige kind, welke langzaam in haar wakker werd. Ze waren allen gesloten, ontoegankelijk: kleine vijanden, met wie ze een verbitterde str$]d voerde. Maar zoo vreemd en schuw, zoo afwijzend en ontwijkend als deze kleine Martha was er geen. En zy voelde, dat het van dit kind geen uiting van vyandechap was, zooals bjj de anderen. Dit bleeke schep seltje verweerde zich tegen iets anders niet nit slechte gezindheid of trots was ze ongehoorzaam, als de overigen, die een hekel hadden aan de streage juffroaw, maar uil onverschilligheid jegens de school. Zg streed tegen een macht, die de onderwijzeres niet bemerkte. Zjj kromp ineen als onder onzicht bare zweepslagen en keek dan wild en dreigend den onzichtbaren vijand in 't ge zicht. Zg balde het kleine handje, dat de griffel vast moest honden, onder de bank. Eens gaf ze een luiden schreeuw alsof de vijand haar pakte, en stom en sidderend zat ze dan, glasheldere tranen op de smalle wangen. De onderwijzeres vroeg haar mild onwel willend : Wat heb je ? Wat is er, m'n kind ? Doch er was geen antwoord uit haar te krijgen. En de anderen giechelden raw, terwijl züde kleine aanstootten en haar boosaardig influisterden: Zeg het toch, mal kind ! De onderwijzeres, een goed opgevoede dochter van een geheimraad, was aangesteld aan een gemeente-school in een groote fabrieksatad. Het wordt, gelooven wü, soms niet genoeg in aanmerking genomen, dat de pers in de Latijnsohe landen men kan wel zeggen over der gehëele linie omkoopbaar is. Zy is dit daar meer en directer dan in 't overige Buropa. Gegeven nu die omkoopbaarheid, is het duidelijk, dat een regeeringsfractie, mits zij haar juiste oogenblik kiest, d.w.z. liet oogenblik waarop een persman zonder il te veel gevaar voor de reputatie van zijn trant, zijn draai kan nemen, net kan gedaan krijgen van de «publieke opinie" wat zij wil. Men had slechts op grove wijze het Fransche nationale gevoel te prikkelem en te plagen, daarna af te wachten de booze woorden van de Fransche pers (ook al weer, zelfs wel door Italiaansch geld, desverlangd, te verhevigen!) om de Italiaansche kranten in de gelegenheid te stellen er in te loopen'' met open oogen wel te verstaan: en te gaan jammeren a raison van zooveel de regel druks. Wij zeggen het sommigen misschien te sterk! Men beroept zich wellicht op vader landsliefde", die ginds toch k bestaat en, wij erkennen het, zelfs wel in sterke mate bestaat. Zeker, het ItaliaaBsche en Fransche volk is voor nationale gevoelens spoedig ontvlambaar en dus ook wel menig redacteur, individueel genomen. Maar des te zekerder verdienen er immers de groote dagblad exploitanten hun duiten aan, als hun natie zoo ontvlambaar is! Hoe vuriger men is, hoe gauwer men zij« kranten gelooft! VERSCHEIDENHEID DER WAARHEID. Onwaarheid spreekt alleen die een on waarheid zegt. Met waarheden iederen schijn verwekken staat vrij... Wij lazen in de anti-re v. Botterdammer dit bericht: Een socialistische burgemeester. Uit Rijssel wordt gemeld, dat de socialis tische burgemeester van Houpline, Lohier, sedert eenige dagen vermist wordt. In de door hem bestuurde kas van de verbruiksvereeniging van ar beiders ontbreekt voor een bedrag van ongeveer 20 000 franc. Straks' nuttigen wij wel in een S o c. D e m. blad b.v. iets van een daar weer geliefde spijze, iets in dezen trant: Een fijne dominee. Uit Berlijn wordt gemeld dat de predikant zus en zoo spoorloos verdwenen is. Hij is vergezeld van een kinderjuffrouw eener bevriende familie en heeft door deze familie hem toevertrouwde gelden tot een groot bedrag medegenomen. Daarna valt ons oog in een Ka t h. blad op een entrefilet, dat aldus begint: Neutraal onderwijs. Men bericht ons uit Hennebroefe a'd IJsel, dat de onderwijzer Z., een ijverig,propagandist voor het verderfelijke neutrale onder wijs op grond van art. 9876e bis van het Strafwetboek gevankelijk naar Arnhem is gevoerd. En dan ontwaren we nog wel in een der liberale bladen dit bericht: Een ^triester geschaakt. Gisteren reed op het donkere voorbalkon van tram 3 op de hoogte van het Concert gebouw te Amsterdam een persoon in priesterkleeren. Hij werd door eane naast hem staande dame hevig en voortdurend gekust, zoodat de wagen bestuurder stopte en den man dwong de tram te verlaten. De commissaris van politie van de zeventiende sectie, terstond tegenwoordig, maakte proces verbaal, waaruit bleek dat de kapelaan . P. J. A. Voorbalcon geschaakt was door eene mej. E,, zijnde een ijverig propagandiste voor neutraal onderwijs. Men ziet waartoe de Kerk en het Socialisme leiden. Dergelijke berichten", maar dan uit n enkele redactie- flesch, geregeld druppels gewijs innemen, maakt ons tot burgers met een gevestigde overtuiging. Door de toe diening van deze berichten" werkt de pers heilrijk! iimiiiiiimitiniiiiiuuiiiiiiimminittuitmtmitttimnumiiiiimmiitm O f er het vroolyke leven van haar ouderlijk huis waren schaduwen van zorg gevallen. Midden in zyn schitterende rechterlijke loop baan was haar vader ziek geworden en voor goed ongeschikt tot werken. Het danslied, dat vanuit de ontvangkamers in het ouderhuis opgeklonken had naar kinderbedje en dat voor haar drie mooie zusters overgegaan was in een brnidskoor, was schril geëindigd, juist toen haar eigen kleine voetjes voor 't eerst in balschoentjes zonden glippen. Arbeid was nu haar levenslied; het klonk als een marecb, die moede voeten dwingt om uit het zonnige, zalige vaderland naar den vreem de te gaan. Haar kindsheid was een staag glimlachen geweest, een toekomstig verhengen op wat nu de oogen harer zusters deed glanzen. En toen was 't plotseling nit. Bange berekening doofde ieder overbodig licht in haar ouder lijk huis. Het pensioen van haar vader was gering en zyn ziekte kostte veel. Twee schoon zoons waren de aangewezen personen om haar ouders tegemoet te komen; daarom moest züin korten ty'd op eigen vosten kunnen staan. Omdat ze geen bizonder naar voren tredend talent had, moest ze onderwijzeres worden, want daartoe heeft men immers geenerlei aanleg noodig. Het verachte beroep wreekt zich echter op die het miskennen en het zonder innerlyken drang gaan uitoefenen; het maakt hen streng en benepen, inplaats van WÜd en ruim. Verbitterd had het meisje zich door haar studie heen geworsteld, en vertwijfeld aan vaardde zij, wat anderen vaak het hoogste geluk schijnt: de eerste zelfstandigheid, een positie, goed en geregeld betaald. Za was toen nog geen twintig jaar. Yoor een meisje, dat van schildering en elegance hield, was deze betrekking inder daad een verschrikkelijk ding: onderwijzeres aan een gemeente-school in het fabriek C. en M. SCHARTBN-ANTINK. De Vreemde Heerichere. Een verhaal van de Itali aansche lieren. Mpy. voor Goede en Goedkoope Lectuur. Amsterdam 1911. In het Augustusnummer van De Ploeg, het maandblad v as de Uitgeversmaatschappij boven omschreven, werd, blijkbaar om be langstelling te wekken en den lezer wat wegwijs te maken in den omvangryken roman, die toen op verschijnen stond, een kort stuk gepubliceerd, dat, in hoofdzaak, luidde als volgt: Zooals de titel aangeeft, verplaatst dit werk ons aan een der Italiaansche meren.... Op een berg aan dat meer....* leven wy het leven mee van twee dorpen, hethooggelegen bergdorp Cavarna zelf, met zijn nog grooten deels onbeschaafde natunrmenechen, en het meer tweeslachtige oord van hotels en pen sions naar den Oever toe, Montagnola. Toch is ookCavarna reeds onder den invloed der beEchaving". Als in geheel Italië woedt ook hier de rijkdombrengende ramp" der ontaardende emigratie, die het familieleven ontwricht en het sterke .oervolk ondermijnt. En zie hier n der vreemde heerschers", Amerika, dat mévan de beste' jonge krachten van Italië opzuigt; want die kans zien zich in Amerika rijk te werken, blijven er niet zelden, en stichten er zich een gezin. En de tweede .vreemde heerscher", die wy' bizonderly k in Montagnola kennen leeren, in het vreemde hotelwezen dat deze schoone streken exploi teert, en meer nog in den door vreemden ondernomen tandradbaan,.. het is 't Duitsche rat, dat sommige deelen van Noord-Italië gaandeweg geheel te germaniseeren" dreigt, door al de economische punten in te nemen v welke het achterlijke Italiaansche volk onbe zet laat. Met deze waarheden... tot kern gedachte, is hier nu het leven van ver schillende menscheu groepen nit Cavarna en Montagnola geschilderd... Tegenover deze groepen van aartsvaderlyk herdersvolk en kleine bourgeoisie... deze Italiaansche bevolking, staat de geheim zinnige figuur van den Duitschen millionair Hirtfeld, gehuwd met de vroegere landsvrouwe der streek, de Contessa Margherita Barbianello di Montorfano, en gesecondeerd door den zakendryvenden geestelijke, den seminarium-leer aar Jacchini. Wij ontmoeten ook enkele dier halfslachtige wezens, die zulk een oord, dat zichzelf niet is, onver mijdelijk aantrekt: een modernen natnnrm»nsch", en de zonderlinge rentenierster Emilia May er. Het eigenaardige is nu, hoe het gezonde bergvolk zoodanige individuen nog gemakkelijk &an kan, hoewel het er toch ongemerkt' den verderfelüken invloed van ondergaat, en inmiddels beheerscht wordt door d« vreemde macht. Hoe voorts het volk zrctrdeze'overhëersching gaandeweg bewust wordt «A' tracht er aan te ontkomen, is zeker niet het minst interessante van dit boeiend en belangwekkend wei k." Ik vrees zeer;'dat deze uitleg, met de beste bedoelingen, veel verwarring gesticht en teleurstelling gebracht heeft. Hu geeft, den ka'ij k vrij nauwkeurig, de bedoelingen fat schrijvers weer, maar niet de feitelyse uit komst dier bedoelingen en menigeen, die, met dit kort-begrip als handleiding, zy'n lectuur aanving, zal zich bitter teleurge steld gevoeld hebben. Het begin is heel wel. Wy zyn ineens midden in het hooge berg wou d en snuiven de vroege voorjaarslucht op, terwijl wij ongezocht kennis maken met bijna alle leden der boeren familie Muizo, met hun doen en denken, hun grieven en zorgen. Maar daarna wordt ons wear een ander milieu" voorgesteld en ver volgens wér een ander en zoo vervolgens, vijf hoofdstukken achtereen. Wanneer vangt nu het verhaal op dien breeden grondslag aan ? vragen we. Maar er is toch iets begon nen, iets van intrige en verschillende groepen omvattende verwikkeling : de bouw van de tandradbaan. Het gaat echter heel langzaam, het is nog maar een schuchter begin en wij krijgen wér interieurschildering en wér nieuwe menschen in hun kleine levens, met soms een grappig tafreeltje, om den moed er in te honden. Doch wü,onverbeterlijke romanverslinders, begeeren dat het" nu beginnen zal, het groote gebeuren, dat de levens tezamen bindt, dat de karakters tot uiting en botsing brengt iiiiiiiiiinniintiiniuimnntiiiiiinnuinniiiiuiininii)niiniiiiuninuii> kwartier van een rook-zwart e industrie-atad. Maar er was geen keus. En daar het hoofd als eerste elsch strengheid van de onder wijzeres gevergd had, paste ze'jnist bizonder goed op deze plaats. Want geen zweempje liefde bracht deze arme meisjesziel mee in de kale vreugdolooae leerkamer, met een samengepakte massa van kwalijk-riekende, ruwe, zieke, stompzinnige en gemeene kin deren, zooals zy de haar toevertrouwde kudde zag. Dwang, onderdrukking, was haar voor naamste methode. Uiterlijk kwam ze daarmee heel ver. Vrees voor haar strengheid gaf de onbeteugelde kindergedachten richting. De kinderen leer den, en verder begeerde zij niets. Liefde geven? Goede, edele denkbeelden trachten aan te brengen? Kinderzieltjes winnen? Ach, in de koortsige, vertwijfelende sehreinachten van de eerste weken harer werkzaam heid had zij het restje van haar buitendien vage idealen in deze richting verloren. Met een huivering dacht zy aan haar eersten dag terug. Een paar vrouwen hadden haar A-B C-klantjes zelf naar school gebracht. En 't was geveest of ze haar met spottende, afgunstige blikken de kleeren van haar lyf wilden rukken. Züzag voor de eerste maal in den brandenden blik van het monster, dat zy tot nog toe slechts half ongeloovig kende uit kranten, als kinderen de vuurspnwende draken uit hun prentenboeken. Klassehaat heette het en zy leerde het aan den ly've kennen. Ik moest van moeder zeggen, dat vuil warm houdt, maakte haar de brutaalste der kleine rebellen duidelyk, die ze wegens on ver bet erlyke onreinheid hard gestraft had. En n moet u voor d'r in acht nemen, heeft ze gezegd! Myn vader oakl riep een ander, boven op de bank, en zag haar brutaal-dreigend aan, als stond er een leger achter hem. Da en werken zal als een moreele aardbeving. En zie, daar zyn wüinderdaad genaderd tot een dik hoofdstuk, het dertiende, omineus getal! Zal het na komen... ? Het vangt aan met een processie im het hooggelegen berg dorp «n alle figuren van het boek zien wij er achtereenvolgens verschijnen. Zg etaleeren er hun kleine nooden en wüluiken zelfs de symboliek in den kruitdamp van den schietwedstrijd... Maar het verwachte hebbes wij toch niet gezien en in stille verslagenheid beseffen wij het thans: dit is «Mes. Die niet forsch en geweldig levend, maar wel fijn en zorgvuldig geteekende figuurtjes, die ons maar zwakjes imteresseeren, wyl er zoovelen zyn en wühen toch maar van aanzien kennen, en alle die breede en zware beschrijvingen van bosch en berg in zomer en winter, die zoo heel weinig directs met het leven der menschen hebben nit te staan, dat is precies alles, dat is het boek, de ge trouwe afspiegeling der werkelijkheid, geluk de schrijvers, die eigen-zinoig" hebben bij gewoond. Het is alles en het bluft streng realistisch: de baanbouw, de nieuwe straat weg, waartoe het dorp zelf het initiatief neemt, de terugkomst van den verloren zoon", alles ook weer doorspekt" om deze karakteristieke slagersterm nog eens te bezigen met comische intermezzo's. En dan, in twee hoofdstukken, is het in eens uit, een plotselinge liquidatie, waarby' zich nu ten leste het dramatische begint te roeren in de strakgespannen toestanden en het uur der Zola-istische symboliek deninitief slaat. Doch het bevredigt ons niet meer, het komt te laat en wüachten, misschien omdat wy zoolang met het leenwenmerg der realistiek gevoed werden, dit tragische te week en onecht", een min gelukte synthese van schrijvers die zich een geheel boek door nauwkeurige analysten" betoonden en nu ter wille der traditie wel besluit en" moeten. Geldt hun boek niet als een verhtal, een roman ? Maar het is noch het een, noch het andere, als wy niet kibbelen zullen over een scha keering, maar aan de woorden hun oude en gevestigde beteekenis geven. Deze roman" is een bundel schetsen, een boek met reisaanteakeningen, een gansene lade vol fijne en welgeslaagde kiekjes" van land en be woners, een verhandeling over de economi sche en sociale toestanden van Noord-Italie, (waarby alleen de politiek ontbreekt), een volledige opgaaf van de Italiaan-che meer flora in de diverse seizoenen.... maar niet een roman, en van al het in De Ploeg beloofde Bchoons krygen wy nauwelijks meer indruk dan die korte inhoud zelf, bij wat naden ken, ons al geven kan. Omdat doodeenvoudig de auteurs ons niet tot het eigen leven dezer menschen vermochten te voeren, die zy uiterlijk zoo nituralistisch-zorgvuldig hebben aangezien en er in een jaar ty'ds zoo wainig belangryki gebeurt, dat man juist een boer en in die omgeving ingeleefd" moet zyn, om van dat weinige het tragische te kunnen inzien. Wy lezers vermogen het niet. Da auteurs wyzen ons wel op het belangrijke, maar zy kunnen ons het gewichtige en roe rende niet uggereeren. Hebben zy het zelf wel gevoeld ? Inderdaad dat boerenleed mede ondergaan? Is er niet veel liteftire zelfopwinding binnenskamers in hun boek? Zagan zy niet vandea beginne de romaEstof" in dit vreemde land en leven, dat zy nauwly'ks van buiten begonnen te merken ? Indien ik hun onrecht doe, is het ten deele zeker hun eigen schuld, want zelden zag men een werk, dat zoo geweldig en massief literair... en zoo onfrisch aandeed. De wor ding van het gansene geval is trouwens niet zoo moeilyk na te gaan. Schryvers uit de onvervalscht natura listische school, bewonderaars van Zola, wenschten zij over het Italiaansche merenland een grooten roman" te schryven, een breed verhaal, waarin een menigte van kleine, hulplooze menschen zou rondkrioelen te midden der ontzaglijke roerloosheid van die oergnatuur. En het zou alles waar en werkelijk zijn, van het leven direct afgezien en indrukwekkend als het leven zelf. Zoo begonnen zy hun werk en bemerkten niet, dat, onder het kolossale van den bedachten opzet, hun materiaal van zelfgeziene en meegeleefde werkelijkheid maar esn pover figuur maakte en op geen vil men na toereikend was. Zg bemerkten, dat niet, omdat zij naturalisten en... dich ters waren, zulke gelukkigen, als het kleinste en banaalste nog groot en belangwekkend achten en er hun moeite en uiterste zorg voor overhebben de gelijkwaardige woordklanken daarvoor te vinden. dochter van den geheimraad liet niets merken van de vrees, die ze verborg achter haar y'skouds, harde strengheid. En toch was haar angst zo»groot, dat haar verzet daartegen het laatste tintje rood van haar smal geworden meisjes wangen nam. Haar jong gezicht werd streng, koud en hard tot de kleine Martha kwam. Van een andere armenschool, ergens in de stad, was zs midden ia den voorherf jt naar deze gestuurd. Waarom? Dat kon de onderwüserea niet gewaar worden, ofschoon ze tegenover dit kind zich voor den eersten keer nit de wolken van haar hooge onaan tastbaarheid neerboog. Ik wil niets weten l was haar af wy zing geweest, wanneer tot nu tee een der kin deren iets van zich zelf wilda vertellen. Schrik en afkeer van allerhande gevaar lijke openbaringen nit het huiselyk leven van haar leerlingen hadden haar zoo terug houdend gemaakt. Ze vertelden in 't begin zoo graag wat, die kleine, nog niet gedresseerde babbelbekjes. Juffrouw, m'n moeder heeft ook een broche als n, met 'n vlinder d'r op, maar nog veel mooier. Die heeft ze by 't schoon maken büden havenmeester gevonden. Poeh, 'n broche l Mijn moeder heb eres geld gevonden. En wat 'n boel! Eenmaal is geenmaal. Myn moeder vindt telkens portemonnaies op de markt. Maar we gooien za altijd weg. En vader neemt het geld d'r uit. En mijn vader vindt pas mooie dingen. Verleden, op een Zondag, heeft ie een ge weer gevonden. Toen wou ie ons allemaal doodschieten. Dat is m'n kwaaie vader, maar we hebben d'r ook nog een met een rooie baard; die geeft alty'd koek, en verleden heb moeder 'n hoed van hem gekregen. Twee vaders! Hèl Wy hebben twee moeders! Zulke gelukkigen echter schrüven'verzen of verfijnde en ttemmiogszwoele novellen, maar niet den grooten roman". Hun illwie was klaarblijkelijk een maat schappij in verwordiag te doen zien, een eenmaal machtig, maar thans innerlyk ver rot verleden, dat donderend instort, nieuwe krachten onweerstaanbaar opkomend, waar onder de enkeling daar lydt en verpletterd wordt en een ganache streek'van aanzien verandert. ?> Doch wat hadden sy vam dit alles inder daad beleefd ? Zy hadden gezien, dat in het Winterort" Bellano alle fcölels door Dnitschers worden geëxploiteerd en dat Dnitsch kapitaal er tandradsporen bouwt. Dat zagen zy en ook, hoe de arme boerenbevolking van dezen staat van zaken in een land aan de Zwitschersche grens noch vreemd, noch in 't minst tra gisch eigenlijk voordeel trekt. Maar zy hadden ook opgemerkt, dat in zulk een inter nationale naodebadplaats vry wat zonder linge menschen rondwandelen en vermoed den (of witten inderdaad) dat op de soms naïeve inboorlingen van zoo excessieve lieden wel eens rare invloeden uitgaan. Aldus wordt in hun verhaal ook een zegge n Italiaanech meisje miwchien verdorven door een lichtzinnig bnitenlandsch vrouwtje. Wydeis merkten zy de ramp der emigratie, geluk die in het PZoe^stnkje omschreven staat. Dit kan inderdaad een leed zyn, een stille wrok in vele, eentonige jaren voor de stamvaders, die thuis bleven, en wellicht, indien de schry vers deze dingen eenvoudiger en gedrongener hadden ver teld, minder versopt in een zee van uiter lijkheden en vooral niet aangedikt ofte verfraaid met Zola-achtige coup»de thédire, als van Ambrogio's slechte schieten en van die overgrootmoeder, die juist haar sinister bestaan eindigt, als Ambrogio's stamtrots ineenstort,... wellicht, dat wüdan toch iets hadden meegevoel d, niet van tragiek en noodlot, maar van weemoed om den onverschilligen gang van de dingen dezer wereld,waardoor geleden zal worden zoolang er bewust leven is. Maar de auteurs ver kozen anders te doen, wijl zy niet zagen hoe hun pompeuze opzet in de werkelijk heid hunner schry ving verliep tot louter breede en gelijkwaardige détailschildering. Om het genot, de weelde en wellust dier détailschildering vergaten zy zelfs grooten deels hun Zola-istisch grootsche bedoelingen en schreven en schreven maar, het eene genrestukje na het andere, tot het boek er prop-boorde-ei-benauwd-vol van was. Het is eigenlyk een vreemd verschijnsel deze beide kunstenaars, die waarlyk niet van gisteren in de literatuur zyn, zoo bevangen te zien, niet zoozeer in de schoonheid van de streek en haar bewoners, als wel in de eigen bedenking en nabeelding daarvan, dat zy van geen uitscheiden weten en allen objectieven kijk op hun werk verliezen. Het doet aan als een soort van manie, gelijk zij zoo alles en nog meer van het eens ge ziene willen samenbrengen en hun volzinnen opproppen, om toch maar niets weg te laten of te vergeten. En dat is juist, wat zoo literair" en onfrisch aandoet. Luister b.v. naar deze paar zinnen, toevallig van de begin pagina's genomen. Bet grijze dorp, een eind reeds beneden hem nu, lag op zijn kleine hoogvlakte hoog boven het meer, ala in een dal-kom toch, tnsschen de ruige verryzingen der berg-gevaarten in een halven kring rondom." Het is niet alleen, dat dit foeileelijs klinkt: eind reedt btneden hem nu .,. hoogvlakte hoog... dal kom toch,.. maar let op de kronkelingen, de wreede spartelingen, die hier van onze verbeelding gevergd worden door het alles en alles intmi te willen zeggen. Stel n voor, lezer, en subiet: beneden, hoog, boven, tusichen, rondom en daarbij een grijs dorp, een kleine hoogvlakte, een meer, diezelfde hoogvlakte tegelyk als een dal, en ruige verrijzingen, die gevaarten zijn en daarvan een halven kring. En dan zyn wünog maar op bl. 6. Op bl~. 7 volgt deze aanval op ons arm, sympatisch voelend brein: Ean paar honderd meter was het nu onder hem, Cavarna, met zyn gryze daken, een plat gewirwar van armelyke bouwsels, en even verder, aan den plateau-rand, een paar kleu riger huizen büden kleinen, witten klokketoren, doorzichtig onder zyn leien koepel. dak j e. Daarachter, achter het dorp en achter de kerk, gloeide bewegeloos, zuiver blauwgroen met zy'ige spiegelingen en moireeringen daarover, een vak van het groote meer, dat aan den bergvoet spoelde, een zeshon derd meter diep. E a hoogdal, dorp en meer, klein lagen ze gevat tnsschen het van rondom tiuiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiimiimmiimimuiliuiiiiimiiiiiiiiHiiiiimiiiiti Verdere bizonderheden over die tweemceder-huishoudingen kwamen echter niet meer ter sprake. De stok van de onderwijzeres, die vergeefs om stilte getikt had, snisie door de kinderen. Sedert dat oogenblik sneed dat fluitend geluid ieder onbewust nitbabbelen van huishoudelijke nieuwtjes onverbiddelijk af Zg wilde niets hoorcn. Zij wilde niets weten. Zg had in dit kwartaal genoeg ge hoord. Ganoeg! Zoo veel, dat het leven thuis, hetwelk de oogen van haar zusters zoo had doen blinken, menigmaal een karikatuur leek en dat iets in haar bart klopte, om haar nit te noodigen een weg te gaan immer verder dan deze hel, en verder in duister nis en ernst. Maar zq wilde dien weg niet gaan, nie's weten, niets hooren van al de liederlykheid, ellende en nood. Een van haar collega's, tegenover wie ze van 't begin af hatelijk en vyandig stond, was in den loop der jaren, dat zij als onderwijzeres werkzaam was, in deze armen wereld geheel tot Samaritaansche gewor den, tot priesteres en Samaritaansche. Zg' kleedde zich eenvoudiger en smakeloozer dan de dienstmeisjes by Gerda Rüies tehuis; zelfgemaakte, grove japonnen van uitver koop-coupon?. Daardoor konden een paar arbeidersfamiliën aliyd heele hemden en in den winter warme kousen en schoenen hebben. Al haar vrijen tyd bracht ze door m de donkere, kwaljjk riekende kamers der arbeiders. Gerda huiverde, wanneer ze daar aan dacht. Zy mat naar de ruwheid van haar eigen kleuters de begeerlijkheid van zulk een geluk. E a als ze smerige, speelsche kinderhanden wegduwde, die brutaal haar fijne, gebloemde japon bevoelden, sloeg ze ook die veel teerdera vingers weg, die aan haar hart kloppen wilden. En de fijne, zachte stemmen daarbinnen beval zy tegelijkertijd: Stil l Ik wil niets hooren! En ze hadden toch reeds dikwijls gelokt. Bijvoorbeeld, toen haar ergste vijand, de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl