Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1807
/ "
je'
schrifturen: lo. op een verklaring, door
de twee oorrespondenten (van de Tele
graaf en van de N. B. Ct.) vór de
uitspraak der Enquête-commissie
onderteekend en 2o. op eem schrijven, hetwelk
door .een lid der Vereeniging van
Buitenlandache journalisten te Parijs, dr.
Frischauer, gericht werd tot Mr. Hankes
Drielsma, den correspondent aldaar der
N.R.&. ........
Dit tweede stuk moet de beteekenis
te niet doen van het feit, iat de Presi
dent der ex-Enquête Commissie, zonder
dat de correspondent van De Telegraaf
er om vroeg, een verklaring aflegde van
ongewijzigde hoogachting jegens den heer
Gohen, namens zichzelf en zijne
madeleden, terwijl eenzelfde (later schrifte
lijke) verzekering van hoogachting ge
weigerd werd aan den vrijgesproken"
correspondent der N. R. Cl., die er om
vroeg. Dit laatste getuigen meerdere
personen, en de N. R. Ct. spreekt het
feit niet tegen. Zij wenscht er slechta
een Juist licht" op te werpen. Maar
wat voor j uist licht werpt daar het brief j a
van 's heeren Cohens lang jarigen vijand
dr. Frischauer op P Zoo het iets zegt
in verband ermee, is het wel dit: dat
men van een Bestuur, hetwelk zoo voet
stoots, als hei maar even bang wordt (I),
brevetten van eer uitreikt, des te
gereeder verwachten kon, dat het
ook aan mr. Drielsma, den vrij ge
sprokene", er een zou hebban ter hand
gesteld op zijn verzoek.
Het Ttndere document, de verklaring"
van 29 Dèc., heeft ernstiger schijn. Maar
meer dan schijn is er niet. Het stuk
heeft sedert 30 Deo. j.l. reeds volkomen
afgedaan, het bestaat eigenlijk sinds die
datum niet meer, hetgeen wij bewijzen
door het hiervolgende.
Binnen 24 uren nadat de heer Cbhen
de sentence" der Enquête Oommissie
in huis had, heeft hij in een schrijven
aan het Bestuur der reeds genoemde
journalisten-vereeniging p. a. verklaard,
dat tot zijn groote verbazing de Enqu
teCommiasie (met tot erkende taak: alleen
te beslissen of er reden was een eereraad
samen te stellen) aan het Bestuur der
Yereeniging geadviseerd had den
heer Drielsma vrij te spreke n",
aldus tégen de eigen statuten en tégen de
afspraak handelend, en aan het Bestuur
iets opdragend, waar de statuten der
Vereeniging (art. 10, par. 3) het Bestuur
de bevoegdheid niét tos verleenen!, nog
afgezien van het feit dat deze enquête
commissie, in een aldus aan alle kanten
formeel en materieel fout vonnis, de
houding aannam van te zijn jury
d'honneur", waarom, alles overwogen,
de heer Cohen besloot: Dans ces
-conditons, M. Ie Président, j'ai l'honneur
de vous aviser que je n'accepte pas
Ie jugement irregulier et, par con
séquent, nul, de la Commission d'En
quête, jugement homologuéaussi irr
gulièrement par Ie Comitéde
l'Association et que je me considère comme
entièrement libéréde l'engagement sign
par moi "
Het is duidelijk wat het antwoord
zou geweqst zijn op een dergelijk schrij
ven, indien de schrijver niet klaarblijke
lijk in zijn recht was geweest. "Welnu,
na voorlezing, buiten 's heeren Cohens
tegenwoordigheid, van dezen brief door
den heer Blasc9, president der Journa
listen Vereeniging voornoemd, legde deze
de velgende verklaring af 1)
La Président, après avoir donn
lecture de la lettre de M. Cohen, sans en
vouloir relever certaines expressions
violentes,remarque que la r
clamation qu'ellecontientn'est
pas tout-a-fait infondée,
puisque la Commission nommée par Ie Co
mitépour enquérir dans l'affaire
CohenDrielsma n'était pas un jury
d'honneur JUÖEANT EJT DEBNIEB
KESSORT".
Dat is alles wat de President zegt.
Ook twee leden der ex-Enqo
te-Commissie doen er een woordje bij, maar
waar wij nadruk oplegge»is dit: dat
deze woorden van den president geen
1) Notnlen -der Alg. Verg. van de
Association Syndicale de la Presse Etrangère, ge
houden op 30 Dec. 1911, en goedgekeurd
i n en d o o r de Algem. Verg. van 3 F e b r.
1912, volgens afschrift van den Secretarie.
VRIJGEPROKEN.
Uit het Duitsch, van FKIDA SCHANZ.
. (Slot).
Met de groote taseh van zwart wasdoek,
vol kerstgeschenken, ooft, pepernoten en
speelgoed, zoo mooi, als het slechts dooi
arme menechen, binnen het bereik van arme
menschen gemaakt wordt, ging zy 'a namid
dags naar het fabriekskwartier in de
nabyheid van het kanaal. Voorbij de school, een
paar stegen door, juist zooals haar collega
het haar gezegd had, woonde Martha by de
zuster van haar moeder, een weduwe, die
overdag waachte en 'a avonds kranten be>
Borgde. De polsen van de onderwijzeres
sloegen van trotschen moed, toen ze deae
vronw ging ontmoeten. Op ruwheden en
vijandigheid was ZB voorbereid.
Maar de arme vrouw, met zorgelijk, bleek
gezicht en met wasemende roode armen, was
te moe om ruw of vyandelyk te doen, en te
bljj, dat het binnenkomen van de vreemde
juflrouw baar een kleine pauze veroorloofde.
Een tafel stond midden in het vertrek, er
omheen een troepje kinderen, waartusscnen
Martha, even onverschillig voor de groote
kop slechte koffie met veel melk, als in school
voor de aanschouwingsplaten of de reken
de minste tegenspraak hebben uitgelokt
noch ter vergadering zelve, noch bij de
voorlezing der notulen op 3 Pebr. daar
aanvolgende. .. De door partijen
onderteekende afspraak had onder deze om
standigheden natuurlijk niet meer de
minste beteekenis hoegenaamd.
Nu er erkend was, dat men bij vergissing
de houding had aangenomen van een
vonnis" te geren in laatste instantie
bleef de inroeping van iedere nieuwe
instantie natuurlijk vrij. En het verbod,
tot den correspondent der N. R. Ct.
gericht, om het vonnis" te doen doorgaan
voor een vonnis van zulk een in laatste
ressort rechtsprekende jury, kwam dan
ook zeer natuurlijk direct daarop uit
den boezem der ex-Enquête-Commissie
(woordvoerder de heer ampolonghi).
"Wij verklaren hier met den meesten
nadruk, dat wij in onze uiteenzettingen.
gelijk de vorige maal, zoo sober zijn
als wij eenigszins kunnen verantwoorden.
Wjj gingen voorloopig niet verder dan
het bewijs te leveren van de waarde
loosheid der documenten, door de N. R. Ct.
te berde gebracht. Wij treden onge
noopt niet in verdere bijzonderheden.
WlJ HERHALEN ECHTER DRINGEND ONZE
VRAAG: WAAROM WORDT EEN DOOR AL
ZIJN NEDERLANDSOHE COLLEGA'S TE PARIJS
ALS EERLIJK ERKEND COLLEGA, N.L. DE
HEER COHEN, NOG STEEDS NIET DOOR DEN
CORRESPONDENT TAN DE N. R. Ct. TER
VERANTWOORDING GEROEPEN VOOR BENIGE
JURISDICTIE, DIE WAARBORGEN GEEFT?
Wij willen wel dïc zeggen, dat ons geen
verzoeken en geen dringende verzoeken",
en geen nog ergere dingen (!) zouden
afhouden van reageeren op een openbare
beschuldiging als de gedane, en wel met de
middelen van de wet. Wij nemen aan,
dat de N. R. Ct. het goed meant met
haar pijnlijk fatsoensvertoon. Maar
achten het een OPENBAAR HKLANG,
en dat is iets meer dan fatsoensvertoon,
dat de journalistenstand niet dit tooneel
kan blyven vertoonen van aantasting van
een naam, zonder dat er duidelijk worde
wie hier schuldig is of onschuldig. Wij
hebben het onze gedaan om, hopend op
esn afwikkeling der zaak voor een be
voegde Nederlandsche instantie, de open
baarheid zoolang dat paste tegen te gaan.
Toen echter in Het Vaderland, De
Telegraaf en Het Volk publicaties waren
geschied in verband met het novum
van het schriftkundigen-rapport, hebben
wij twee weken gewacht op eenige
daad van de zijde waarvandaan men
die moest verwachten. Wij zullen
HARTGRONDIG verheugd zijn, indien er,
wat wij waarjijk niet maer kiitmen
gelooven, een monstrueus misverstand
mocht blijken te hebben bestaan maar
het is onze plicht om te eisehen, dat
er thans iets anders geschiedt dan
binnenskamersch overleg en de reeds veld
winnende achterklap.
Een journalist helpt mee de openbare
meening vormen. Het is geen particulier
geval, als een fatsoenlijk man in t volle
licht van de openbaarheid een leidend
journalist van een welomschreven
pertidie beschuldigt.
JnbelzHclit.
In dulci jubilo
Nnn singet und seid frob.
Het bericht, dat het victorieuze Alkmaar
zich gereed maakt in Sept. 1912 Mevrouw
Bosboom?Touesaint te huldigen, zal door
menigeen met gemengde gevoelens vernomen
zij D. Eenerzyds zal men meenen, dat aan
de nagedachtenis eener kunstenares als zij
zulk een hulde ten volle toekomt; anderzijds
zal deze en gene een lichte hui rering gevoe
len al a hy' zijn jubel-oogen op de toekomst
slaat. Welk een schare van jubilarissen staat
daar te wachte». Den 16 September a. s.
zal het 100 jaar geleden zijn, dat
Geertrnida Toussaint te Alkmaar geboren werd;
maar den 6 November van dit jaar een een w,
dat Haaebroek ter wereld kwam; Haaebroek:
geen auteur van zoo groote beteekenis als
Bosboom?Toussaint, maar toch de schryver
van WamTieid en Droomen, een der
beminnelyksteNederlanders van zijn tijd, en de boezem
vriend van Nicolaas Beets; dan komt Beets
uimiiiMMiimiiMiiimmiiiiiiitM
plank. Wasch- en koffielucht, Martha's on
verschilligheid en de nieuwsgierigheid der
anderen benam de onderwijzeres eerst den
moed. Maar dan kwam er toch een kwar
tiertje van vreugde. Martha had uit de tasch
met verrassingen, waarop de anderen joelend
aanvielen, een met goud beplakt hart van
peperkoek gepakt, met een schuw opblikken
naar haar tante. Martha moest haar bedan
ken, maar om haar tegemoet te komen, nam
de onderwijzeres haar op den geboot. Vol
zaligheid meende ze, het eerste vrijwillig
aanvlyen van het schuwe lyfje te voelen.
En over het treurige, verbijsterde
kindergezicht schemerde weer een lachje als de
afschy'n van een ver licht.
Juffrouw Garda vroeg, cf ze het mooie,
roode hart nog dien dag op zou eten, terwijl
ze naar den blik der weer starre, peinzende
kinderoogjes zocht.
Nee," fluisterde zy', samenkrimpend, met
nauw hoorbare stem, moeder zal 't
hebben.
En ook zij, op wier schoot het kind zat,
kromp in elkaar. In haar woede tegen de
vronw, die dit kind den dood had laten zien
in z'n gruwzaamste spookgesfalte, mengde
zich afgunst. En toen de waschvrouw haar
op het donkere plaatsje uitgeleide deed,
sprak de onderwijzeres hoogmoedig over
goddelooze vertwijfeling, over slechte ouders
en huivering en ontzetting in een kinderziel.
De viouw antwoordde echter met eigen
aardige treurige rust, dat het zoo niet was.
zelf aan de benrt: in 1914 zal het
Sint-Nicolaas zijm ep 13 September; dan volgt Hofdyk
(ook een Alkmaarder) in 1916; Van Vloten,
wiens te-kort aan hulde by zj]n leven toch
eenigermate dient te worden aangezuiverd
na zy'n dood, in 1918; Lindo (de Oude Heer
Smits) en Ten Kate in 1919; Alberdingk
Thy'm en Mnltatnli, twee literaire kopstuk
ken, in 1920; Lodewijk Mnlder, te huldigen
door leger en volk, in 1922; Schimmel in
1923; Vosmaer en Huet in 1926; Cremerin
1927; De Géneatet in 1929; Allard Fierson
in 1931,
Dat zyn, welgeteld, 17 overleden jubila
rissen in de eerstvolgende 20 jaar. Men zal
zeggen: dat gaat de draagkracht van geestelijk
en fl D ancieel-welgestelde menschen niet te
boven; daarvan behoeft men nog niet te
huiveren; maar wie waarborgt ons, dat hier
mede des jnbelens een einde zal zy'n? De
laatste jaren immers hebben ons jnbilé's van
overleden auteurs in soorten gebracht: een
gestorven antenr kan gehuldigd worden 109
jaar nadat hy ter wereld kwam; echter vinden
wy ook reden tot jubelen al maakt dat
een eenigszine vreemden indruk 50 jaar
nadat hij voorgoed afscheid van ons beeft
genomen (De Génestet); voorts kan een antenr
gehuldigd worden (Bilderdyk), wanneer het
150 jaar geleden is, sinds hy, oorspronkelijk
in alles, zyn baker die hem huldigde zulk
een origineel démenti gaf; eindelijk kan
een autenr gehuldigd worden (Multatnli),
wanneer het 50 jaar geleden is, sinds hy
een merkwaardig boek schreef (tlax Havelaar).
Gaat de jnbelzucht nu, niet tevreden met
eeuwfeesten, ook met de drie andere procédé's
aan het werk, dan wordt de toekomtt toch
inderdaad huiveringwekkend.
Heeft men de eer onze letterkunde in een
of ander officiëele betrekking te vertegen
woordigen, dan voelt men zich natuurlijk
in het bijzonder bedreigd en vraagt zich af:
wat te doen tegen dit jubelgevaar? Een toe
slag op ons traktement vragen ? Maar de auto
riteiten schijnen niet steeds geneigd tot toe
slaan. Liever zon ik willen streven naar iets,
dat meer afdoend mag heeten. Het jaar 1913
komt haast had ik geschreven; op de
proppen" in een Amsterdamsch blad
schrijvend, acht ik veiliger te zeggen: in
bet verschiet. Dan slaat ons gansche volk
aan het jubelen; zy het dan ook maar uit
dankbaarheid over het, vooral door hulp
van andereu herkregen, onafhankelijk volks
bestaan. Zou nn van die eventueele algemeene
dankbaarheid geen nuttig gebruik kunnen
worden gemaakt door het stichten van een
ALGEMEEN JUBBLFONDS?
Over de inrichting, het streven en de werk
wijze van zulk een Vereeniging zon aatunrlyk
door ervaren mannen rypely k moeten worden
beraadslaagd; docb. alvast zy het my vergnnd
op enkele punten reeds nn de aandacht der
lezers van dit blad te vestigen.
Ik stel my voor, dat zoowel gemeenten als
vereenigingen, vriendenkringen, kegelclnbs
en bijzondere personen lid zouden kunnen
worden; men zou dan ook verschillende soorten
van leden kunnen aannemen, die naar
gelang hunner contributie verschillende
rechten hadden; het Algemeen Jubelfonds
zou jnbilé's kunnen aannemen": zich belasten
met de aesthetische leiding van het jubilé,
met het opstellen, drukken en verzenden der
nitnoodigingen tot deelneming; het Algemeen
Jnbelfonds zou zich in betrekking kunnen
atellea tot welbespraakte menschen (dominee's,
pastoors, advocaten) en zoo in de behoefte
aan feestredenaars voorden; jubilarissen in
goeden doen, die by een jubiléeen couvert
met inhoud of toezegging eener som gelds
kregen. (Hasebroek kreeg indertijd ? 18.000
voor het bonwen eener nieuwe kerk), zouden
bet geheel of een deel dier som in de kas
van het Algemeen Jubelfonds kunnen storten;
nit de, mede langs dien weg verkregen,
gelden zonden arme drommels, die ook eens
jubileeren wilden, kunnen worden onder
steund en in dit loffelyk voornemen
bygestaan; de leden der Vereeniging zonden op
hun kaartjes kunnen laten drukken: lid van
het Algemeen Jubelfonds" en zich van dat
kartonnen of perkamenten schild bedienen
tegen verdere aanvallen van jubelaars.
Er zou meer van dien aard te noemen
zy'n; doch ik meen het vooralsnog bij dit
weinige te kunnen laten. Mijn bedoeling was
vooral: de aandacht vestigen op het dreigend
aanzwellen van den jmbelstroom en op de
weneehelijkheid om ongelukken in dezen te
voorkomen.
Leiden. G. KALIT.
der
VI.
Het is niet onnoodig er n aan te herinneren,
hoe het stond met Verwey's vorm" om het
nu maar wat brutaal te noemen, toen hy
zijne Jengd-poëiie" op de reeks Nieuwe Ge
dichten" besloot. Hij had nu wel beslist zijn
meening uitgesproken, dat zy'n werk nog geen
kunst" was: ik, die 'l kan weten, zeg u, dat
't niet waar is." Niet dat hy'nu zoo heel sterk
aan strakke gebondenheid zou gaan hechten,
wars zon zy'n van alle losheid l Integendeel:
De man heeft gedronken, omdat de
vrouw niet met de huishouding overweg
kon. Jawel, 'n sloddervos is ze geweest.
Nooit was ze klaar. Maar ze heeft goeden
wil genoeg gehad. Maar te j on f. Beide
ouders te jong voor dat nest kinderen. De
vrouw kon het niet, dat eeuwige zorgen ea
scharrelen. Ze zou liefst den heelen dag
met de kinderen gespeeld hebben. Voor hen
heeft ze genaaid en ze heeft met hen ge
stoeid en lief gedaan, alsof iemand als wij
zoo iets doen kan. Dan sloeg de man haar
half dood, als ie dronken thuis kwam en de
voddeboel zag. 't Is aldoor slechter met ze
gegaan; er is gebrek gekomen en de man
heeft de vrouw verweten, dat zij de ellende
in huis gebracht had. Toen is de vertwijfeling
over haar gekomen. Bij da een komt ze
vroeger, by de ander later, by de een lang
zaam, bij de ander onmiddellijk. Zy wou
haar kinderen uit die ongelukswereld weg
nemen, heeft ze gezegd. Eu nu built de man
als een schooljongen. De vrouw weer hebben!
Geen druppel zal ie meer drinken l Alleen
de vrouw maar uit het huis van bewaring.
Maar dan zal hy lang kunnen wachten. Het
huis van bewaring uit, jawel, maar het
tuchthuis in. Dat is het eind van den man.
Als 't zoo afloopt, drinkt ie zich dood. En
de kleine, Martha, gaat ook ten gronde, als
ze haar moeder niet gauw weerziet. Die
vreet het op.
De onderwijzeres zei met een strakke
stem:
Als 'n kindje blij is,
: Dat's meer dan bloemen.
Wie zal verdoemen
't Vers als 't wat vrij is?"
En die vryheid, als ze das gesteund wordt
en geleid door een echte
gemoedsbewogenbeid, door een waren rytbmas, laat hem dan
ook toe een zuiver beeld te schrijven binnen
de golflijn van eene passende arabesk, al geeft
die arabesk ook alle gedegene vastheid op:
Op 't donkre buiten
Boomkrninen ruischen:
Stormwolken dry vee:
In 't lamplicht thuis en
Voor donkre ruiten,
Zit 'n droomend beeld
Woorden te schrijven,
En 't kruinenruischen,
En 't wolkendrij ven,
Staat, een geluid, in
Schrift gepenseeld";
maar zij verleidt hem eveneens, die vryheid,
wijl niet gedragen op de golving van een
natourlyk-ontstanen zang, tot strofen als
deze:
O boeken mooi, o mooie dagen,
Uw klein mooi moet aanraken
Waar in mijn ziel 't groote mooi branden zal.
Dan zal ik niet meer klagen
Dat alles mooi is behalve ik,
Want dan kan ik gewagen
Van 't mooie dat 'k ieder oogenblik
Zal maken,
Van 't groote mooi dat ik dan maken met
handen zal.
Beweert EU ook Verwey, dat bij by het slot
van wat by zijne Jeugd-poëzie" heeft beti
teld, bereikt heeft het eindpunt van wat zijne
vormontwikkeling moet heeten: hij zal
niet 'het geloof willen opleggen ik hoop
het althans dat hier reeds die eenheid,
die onoplosbare eenheid is ontstaan, welke
het dichtwerk waarlyk tot poëtische kunst
maakt. Hu zal veel meer hebben bedoeld,
meen ik, dat de eenheid pas in werkelijkheid
overgaat met den bundel Aarde", waarin
de Dichter-Mensch zich eindelijk, in zijne
geleidelijke evolutie, harmonisch in zy'n dub
bel-wezen, van Menech en van Dichter, uiten
kan.
En ik herhaal: vinden wy dit nu waarlyk
in deze tarde"?
Tusschen dezen bundel en wat erop voor
afgaat, zijn jaren verlooper. De dichter is
geen sonnetten-klinker meer, geen speler met
tythmen, geen nonchalant impressionist, en
zelfs geen lief gevoelsmenech. Hy heeft de
bewustheid gevonden; hij bezit de eigen
levens-aanschouwing; bij kent de Idee die,
of hy wille dan niet, hem door het leven
zal leiden. Bat hy een dichter is, voelt by
aan de noodwendigheid der uiting van deze
Idee, en hy voelt eveneens in zich de macht,
die uiting in schoonheid te kleeden. Waaruit
deze verzen.
E a waarlyk, wanneer de
uitingsnoodzakelykheid rijp is, en de leidende Idee zich
werkelyk weerspiegeld ziet in haar doelwit,
dan wordt ook bier dichterlijke schoonheid
geboren. Luistert naar dit sonnet. Ik vindt
het wel niet geheel gaaf, en het lydt onder
modemanierfjep. Maar het is schoon, wyl
ontsproten aan een blij-verbaasd gevoel.
Zomerweide.
De blanke koeien waden 't weigras door,
TJit hoogen hemel daar een wolkbreuk ligt
Straalt trillende op koe-ruggen zomerlicht,
't Gras ripplend krygt een esmerauden gloor.
Warm vlakt de vaart daar 't groene riet
langs spicht,
Golf deint en spoelt, trekt zy'n geglinsterd
spoor
Stoomboot in stroom en stuurt de
schomling door
Die 't riet doet ruische' en glinatren elke
schicht.
En middagstilte is in mijn brein en warm
Voel ik mijn leen gezwoll'n en strek my
gaarn
By wat'r en wei die lijklijk luide zy'rt.
't Hoof d achteroV; ontwaar 'k een bleeke lyn
Tasschen mijn wimper?, 'k hef een loomen arm,
En hoor wijl 'k slaap de groote booten vaam."
Dit is een echt gedicht, een geheel gedicht,
dat by Inide voordracht baast pbyaisch aan
doet, zoo alle ware poëzie pleegt te doen.
Verzen, die in schrift zelfs leely'k zy'n, als
Bij wat'r en wei die lyklyk luide zyn,"
durf ik perfekt noemen, omdat hun klank
my doorrilt met schoon genot. En hier
mag Verwey roemen op heueeh Kunst, die
hensch Menschelykheid is.
Docb, waar de Rede het sterkste, maar
booze bestanddeel oy Verwey macat krygt
over het onmiddellijk gevoel, dan gaat het
weldra als in
Aan wieGod zeggen:
't Leven, ai mij, al 't zynde, dat is al het
Verwordende: 't schijn doode: al wat dat
't meeste
Bloeit en 't niet weet; 't bewegelijke beesten
Maatlyke mensch, die maakt haar maat
en al het
MMIIUIIIIIIIMMIIHIIJIIII
Het kind moet toch een verschrikkelijke
herinnering aan haar moeder hebben.
Dat zou men denken, meende de vrouw.
Maar 't is niet zoo. In het kind is iets stuk,
nadat het in 't water gelegen en de doods
strijd meegemaakt heeft. Vroeger had het
rooie wangen en was ze vrooly'k. Zelf was
ze niet bang voor den dood. De woorden,
die ze zoo luid schreeuwde, dat de menschen
toe kwamen loopen, waren: Helpl M'n
moeder verdrinkt!" Met alle macht klemde
ze zich aan de moeder vast, toen men de
vier half verdronkenen er uit haalde.
En sedert zit de doodsangst haar in 't
bloed. Maar dat is alleen omdat ze bang is,
dat ze haar moeder niet weer zal zien. Half
dood heeft ze zich den eersten tijd gehuild
en nn nog 's nachts in haar droom. Nu ze
met haar vader haar moeder eenmaal in de
gevangenis bezocht heeft, is se rustiger ge
worden. Het kind wacht er maar op, dat de
moeder weerkomt en denkt aan niet anders.
Hoe het gaan moet, als het anders afloopt,
is niet te overzien. In December komt de
zaak vór het gerecht.
***
Dezen nacht schreide de jonge onderwijzeres
weer, heftiger dan ze ooit geschreid had. In
haar losse, zacht-zyïge meisjeshaar snikte ze
van ellende om de arme dwalende menschen,
om zich zelf. Maar niet, zooals vroeger
dikwijls, omdat het goud van dit wonder
mooie haar zou moeten verbleeken, zonder
mooi gevonden te zijn. Haar smachtend
Sprakige en stomme, of 't lippe- of
handeval, het
Beeld dat op de aard staat blinken van zy'n
geest en
Eeuwig graag zoo: 'i heel al, 't Heel,
nooit volweeste,
't Al, nimmer zy'nd, daar 't wordt; o
vriend, wie zal het
Noemen, met nen naam, met n en dooden
Naam 't levens-vele? Wie fijn leven leenen
Aan term die nooit niet meer voor nze
nooden
Sein van gen n zal zijn? o ik won geenen.
Want niet heeft de aard een dooden naam
van nooden,
Maar 'n levend beeld: dat zal het meenige
eenen."
Schrijf dit nu eens over in proza-vorm,
L3zer. (Het is een spelletje, dat wel niet
nieuw is, maar probaat blyft by 't keuren
van echte poëzie). En breng dat proza dan
maar eens weer in verzen orer: het is voor
de lange winter-avonden een dankbare puzzle..
Neen, maar, waar zijn nu Verwey 's eigen
theoriën: De woorden... kunnen niet dienen,
tenzy de dichter ze doordringt met een ele
ment van eeuwigheid. Dat element... is het
Ritme. Er zy'n tallooze ritmen, tallooze bij
zondere levensbewegingen, maar in alle is de
eene, Het Ritme, ziel en moeder van alle
andere... Het komt er op aan, dat de dich
ter... begint met in zijn taal niet anders
dan het ritmische element te zien, dat is
haar klankverloop ... Rijmen n voetmaten
zon de natuurlyke middelen om eenheid en
verscheidenheid aan te brengen in het
klaakenspel, en door die te gebruiken toont de
dichter, dat hy zich niet tot uw verstand,
maar door uw oor tot uw verbeelding richt."
Bedoelt in hoogerataand gedicht Verwey
nu henach zich t«t my'n verbeelding te rich
ten? Dan spijt het mij ten zeerste, maar
hij is in zyn poging mislukt. Ligt het aan
mijn verbeelding? Misschien, Tenzy het lag
aan een gebrek in het klankverloop", teeken
van het Ritme"; tenzy het lag aan een ge
brek aan dat Ritme" wyl gebrek in waar
achtige levensbeweging"; tenzy het lag aan
gebrek der ontroering van dezen Verwey,
die alleen met zy'ne abstrakte Idee, met zy'ne
Redelijkheid had gedicht; tenzq deze Verwey
zy'n Ratio" niet tot de harmonische vont>",
de intellectnaele emotie, het voelend denken
en denkend voelen" had laten groeien; tenzy
de cerebrale Verwey er maar op los had
gedicht, omdat hij voor zy'ne reeks Kosmos",
tot ontwikkeling der Idee, dit sonnet noodig
had. Ik laat n kiezen, lezer, tnsschen mijne
falende verbeelding, of den falenden dichter.
En nochtans: welke echoone, sterke, bloed
warme verzen weet hy te schryven, deze
toch soms zoo gevoelige Albert Verwey. Lees
deze van zyn Samson:
In Thimnat
Zag ik een huis van planken: er omheen
In rechte r j] donkere olyvenboomen;
Van voren bloeaemende een haag: daarover
Gingen mijne oogen naar, op hooger vloer,
Recht trapje langs, jong meieje met een vlecht
En een ovalen hoofdje, slank van lijf,
Dat stond in roodrankig-omwingerde
Deurlyst. Zy knikte en bloosde en week
In 't donker van de kamer. D' ingang zocht ik
Kaar 'c erf daar ik den vader in de schaduw
Van zyn olyven vond, en jongens-gauw
Vroeg ik dat meifje 'm voor myn vronw."
En dat zy'n nn nochtans verzen maar
ditmaal cht bewogene, wen levens-gedra
genel van den Verwey die't vorig sonnet
dichtte; de gevoelige literator Verwey, die
telkens als hy reageert op een letterkun
digen, op een lectnur-indrnk als hier, als
in de Persephoné, als in de Deméter, de
schoonheid evenaren gaat van wat zy'n
onderbewnatheid tot model was; aan wy zing tevens
dat dit dichterswezen er meer een is van
geestelijke, dan van onmiddellyk-natuurlyke
geaardheid... '
Weer lever ik hiervan proef op de som. Ik
vind ze tienvoudig, de proef, in de Spaansche
Reis", waar ik overigens met respekt tegen
opzie. Vergelyk de plastiek van bet boven
staande brokje uit Samson" (waar er betere
in zyn: ik onthield my van opzettelijk
kiezen), en het volgende sonnet op Cadiz,
en zeg mij of gij er in zien kunt het gevlag
en vaandling op de straten", zooals de
dichter bedoelde, (en ik spreek niet eens
van rythme en klank):
Staat haar krijtwitte en sierlijke f s rade
Niet gastvrij op het watsr ? zyn de kleuren
Die 't wit en 't groen van haar balkon
veifleuren,
Is 't pronktapyt dat af bangt van de es t rade,
Die om den raadhuistoren loopt in fade
Gonde-appelrand borduursel of aznren
Ruit, geel en bruin, Leeuw en Kasteel, de
keur en
Roem van Spaansche standaarden, een
tarade
Van stad in zon voor n, een féast dag, gauw te
Gaan met dien dag? Wie aan kwam zeilen
over
De blauwe zee en aanstonds zal verlaten
Dit Cadiz, weet het niet, maar zal de flauwte
Van ve-re erinring vroolken met getoover
Van zulk gevlag en vaandling op de straten."
iiiiijjiijJiimjHiiiinimiiiiiimiimifrMiiiiimdiimtiiiiijiiiiiifjjifiiiffmi
meisjesleed was dieper en ernstiger. Het
accoord moeder en kind" had ze heden voor
't eerst in z'n volle harmonie verstaan. En
dezelfde dag had haar de hoop ontnomen
op het kleine beetje moedergelnk, dat zy
voor zich had hopen te verkrygen, de hoop,
dat haar schuwe, zwaarmoedige lieveling van
haar zou gaan houden en zij door die liefde
gelukkig zou worden.
Zy snikte, zooals men in z'n beste jengd
snikte, maar ze sliep goed en zacht, nadat
ze nitgeschreid had. Een weemoedigea vrede
droeg ze den volgenden dag in zich. Het was
een dag vol zon over hooge, zuivere sneeuw.
En reiner, doch een schuchter waas van
zonlicht over goud, scheen haar nu ook de
wereld om zich heen, die ze gehaat had en
waarvan ze bang geweest wac.
Ze was toch wel vreeseiyk, die wereld l Met
doodsvertwüfeling, met
gevangeniseenzaamheid verstikt zij het gestoei, het vroolyke
gezang, het geluksgezang van een jonge
moeder, die door het spel met haar kleinen
den stap van het leven niet eens hoort.
Maar met haar niet-te-breken kracht gaat
de liefde door de wereld, die dikwijls het
tooneel is van ruw geweld. Door ellende en
ruwheid wordt ze verjaagd, duizendmaal.
Maar toch komt ze weer. En aan het graf
der moeder, staat ze van den dood op en
door den mond van het oudste jongetje
spreekt zy:
Ik moet naar huis l Ik moet eten koken I
En een gorgeldrankje halen voor my n broertje!