De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 18 februari pagina 7

18 februari 1912 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1808 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Jf«t wilde geen ^moderne" architectuur, -en dan bedoelen wij net .men" nog niet zoo zeer den architect, als wel een groot deel van het publiek, dat bouwkunstig onontwikkeld ?is, en dergelijke gtülmiivormingön mooi vindt en voorschrijft. Zoowel de Bijenkorf als De roote Olub moesten zich aansluiten bij het meesterwerk der 17e eeuwsche Hollandsche bouwkunst, bühet Paleis. Ea dit aansluiten bestaat niet in het maken van een eigen en goed kunstwerk, dat, logisch voortgekomen uit de eisohen aan het ge bouw gesteld, deze moderne eisohen ia de passende vormen vertolkt, en als kunstwerk, zij het met nieuwe vormen, de schoonheid van den Dam verhoogt, maar deze aan sluiting bestaat mit het overnemen van oude vormen, die niet aesthetisch samen kunnen gaan met de bedoeling van ? het gebouw. In deze verhaspelde Oud- Hollandsche archi tectuur treedt echter het moderne leven toch naar voren; ja het breekt zich, om zoo te zeggen, baan in de groote ramen en spiegelruiten. E a zoo ontstaat, behalve reeds een bloot-vormelyke architectonische ge wrongenheid en wanverhouding, ook een moreele tegenstrijdigheid. Deze architectuur vertolkt niet of slecht, wat haar kern is, d.w. z. de Bijenkorf een modern handels huis, De Groote Club een modern soeiëteitsgebon w. Ea Weer eens te meer wordt hier mede bewezen, dat de bekende architectuurmaskerade, de stiH-naaaak, hoe talentvol ook toegepast, noodzakelijk moet leiden tot minder-waardige bouw-kunst. Willen wüeen goede Dambebouwing verkrijgen, dan moet zümodern zijn, dan moet iüvan onzen tyd zijn en meedoen aan ons leven. Mm heeft beswaren tegen de moderne bouwkunst; hare vormen Worden te nieuw, haar karakter te internationaal, haar geheele wezen niet bassend b\j het oude Amsterdam geoordeeld. Haar men vergeet daarbij te bedenken, dat alle nieuwe stijlen nieuw waren, met ikende vormen, zelfbewust gezet in hun J* «terkite voorbeeld hiervan is wel... Paleis «elf! Kan men zich grooter tegenateliïng denken aan het Amsterdam va»1680, met zijn levendig topgevel aspect, hei pitorésk Amsterdam van niet groote buteerhuïzen, slank en yroolyk aan de smalle grachten en daar midden in de kolos, 4e itftenïMs, massief, gestookt in zijn zwaar, klassiek horizontalisme, het stadhuis van Jacob van Campen, geïmporteerd uit Italië! En dit vlak naast de ijle rijzigheid der gothische Nieuwe Kerk! En toch, «ÜH niet déze kerk en het Paleis samen verreweg het mooiste deel van den Dam.? Neen, men behoeft niet zoo bang te zün voor een eerlijke «n gezonde moderne bouwkunst; eerlijk en goed verdraagt zich in architectuur, ook a) zon de vormen ver schillend. Veeleer moet men op zijn hoede zijn voor de stijl-namaak, de pseudo-bonwknnst, die onhandig zich tooit met nage maakte oude vormen en de plekken van aangtellerij en' doodschheid vormt in ons stedensohoon. ; JAN RATAMA. De Nederlandsche Dagbladpers. De dagbladen schrijven niet ronduit over ?dagbladen. Een door conventie bepaald deel van wat in het eene dagblad staat, wordt georitiseerd, soms bestreden door een ander blad op door conventie bepaalde wijze en binnen enge, door conventie bepaalde grenzen. De samenstelling en inrichting, de waarde van een blad als zoodanig voor de juiste inlichting van het publiek, de waarde van de dagbladpers in het algemeen, de waar borgen die zij biedt om haar roeping in het maatschappelijk leven te vervullen, naderen die grenzen zelfs niet op binnen den gezichtseinder gelegen afstand. De oorzaak is zeer eenvoudig. Het schrijvend deel van het blad, de redactie, kan bezwaarlijk een vrüoordeel uitspreken over het besturend deel, dat immers de macht heeft, de redactie als zoodanig naar welgevallen te vermoorden of te laten voortleven. En dagblad A kan aan dagblad B den spiegel der waarheid niet voorhouden, omdat B al gauw A zou toeroepen: En gij zelf dan f" Zoo blijft de waarde van de dagbladpers buiten critiek. Wat vooral daarom verkeerd is, dat daardoir ook de waarde van de critiek, welke de dagbladpers zelve uitoefent, onge?oritiseerd, dat is aan het publiek verborgen blijft. Hier is een taak, die de week-of maand bladen te vervullen hebben. Over deze mogen de dagbladen dan weer schrijven. In dit weekblad vergunne men my over ?de dagbladpers de volle waarheid te zeggen. Het is nfi noodiger dan ooit. Immers het doodsche stilzwijgen over de keuken van dagbladen, dat is over de deug delijkheid, gezondheid, voedingswaarde van wat er bereid wordt, is reeds verbrokan. BÜhet aftreden van hoofdredacteuren gelukte het hun of anderen, enkele woordjes te doen publiceeren omtrent de redenen, die hen tot aftreden noodzaakten. Enkele, hél voorzichtige woordjes, een 'klein tipje oplichtend van een groot gordijn, dat veel dingen verbergen moet. Een klein stukske waarheid, zorgvuldig dik verpakt in onwaarheid omtrent de vryheid van den dagbladschrijver werd in de Loco mot t'f naar Indië gekaatst en toen het teruggevlogen was tegen den neus van vak- en landgenooten en dezen een weinig van de schrik bekomen waren, krabden z er eerst zooveel mogelijk van af en wierpen zühet vervolgens in de bekende put, waarin men zoo gaarne de waarheid laat. We hebben dus al te doen met de steedi terecht door elk rechtschapen mensch .gevreesde gedeeltelijke waarheid, groc van waarheid. Daartegen is geen geneesmiddel buiten de htele waarheid. *** Hooggeachte lezers, ik bedoel dagblad lezers, verwacht nu geen vreeselij k e ont hullingen. Myn eerste doel is zelfs, atn te toonen, ?dat het met de iraarheil in de ha den van de Nederlandsche dagbladpers niet z wanhopig gesteld is, als velen van u reeds oneenen na de 1-prooents onthullingen. GÜhebt in de laatste jaren gehoord, dat een hoofdredacteur te Haarlem, een te Arnhem, een te Goes, een te Utrecht en een te Deventer in arren moede zijn heen gegaan omdat men hen, die geheel en al verantwoordelük heeten voor den inhoud van het blad, geen vrijheid liet ten aanzien van dien inhoud. Gühebt kortelings vernomen, dat de katholieke opperredactenr. immars de hoofd redacteur van het katholieke hoofdorgaan weggepromoveerd" werd omdat hu niet schreef, zooals anderen dat wilden. Zeer terecht zult güdaaruit hebben opgemaakt, dat deze weinige bekend ge worden gevallen wijzen op het zich voor doen van zeer vele andere dergelijke ge vallen, die niet bekend worden. En nogmaals had gij het aan 't rechte eind in uw vooronderstelling, dat slechts de aller-allerbesten slachtoffers worden van hun waarheidsliefde en plichtbesef en dat tegenover de betrekkelijk vele onbekend blyvende slachtoffers veel, veel meer vak genooten staan, die weinig pleizier hebben in het martelaarschap of daarvan door plich ten jegens hun gezin worden weerhouden. Voor de hand ligt ook de deduetie, dat hetgeen voor den hoofdredacteur geldt, evenzeer doorgaat voor de andere redacteurs. Die deductie is alweer juist en ik hoop, dat de onwaarheid, dat de redacteurs, wier naam niet op het blad staat, geen verant woordelijkheid zouden dragen, niet tot u, publiek, is doorgedrongen: ik spaar dan haar te logenstraffen. Al deze treurige dingen zyn waar. Maar het kleine beetje waarheid, dat de Nederlandsche dagbladschrijver de noodige vrijheid mist, heeft een Hollandsen cor respondent naar de Oost gezonden vergezeld van de bewering dat het publiek hem ver hinderen zou, op den duur de waarheid te schrüven en de bewering werd hier te lande nog versterkt door een gezaghebbend man, den heer Simons van de Wereldbibliotheek, die schreef, dat iedereen dat toch al lang wist, dat hier een open deur werd ingetrapt I Deze bewering nu is van a tot z onwaar. En dat is zeer gelukkig. Dat is zógelukkig en bemoedigend, dat het den treurigen waarheden straks gecon stateerd, al het wanhopige van het onher stelbare ontneemt. Als het-publiek, als de mensohheid onvatbaar zou zün voor de waarheid en zij, wier roeping en wier gewone plicht, taak, handwerk het is, waarheid te brengen, zich daarbüzouden hebben neer te leggen als iets, waaraan niets te veranderen valt, dan voorwaar, zon het al heel erg wanhopig zy'n gestold met den geestelyken toestand des volks, met zün beschaving, met de zedelijkheid en met het recht, al hetwelk immers niet is zonder den eeredienst van de Waarheid. Gelukkig is het zoo niet en gelukkig is juist het tegenovergestelde het geval. Er is bij den echten dagbladschryver een natuurlijke drang om waarheid te geven en er is bühet publiek een nooit leschbare dorst naar waarheid. Meer: er is büden lezer van dagbladen een groote mate van instinctmatig onder scheidingsvermogen tussohen waarheid en onwaarheid en dit instinct moge niet ge heel en al ongerept zün, het is veel ge zonder en krachtiger dan 'spublieks ver mogen om b.v. in zake fraaie letteren juist te oordeelen. Wat persman en publiek van elkaar houdt zün heel groote, heel leelijke beletselen, maar die beletselen zyn kunstmatig, zijn door menschen aangebracht, de drang naar waarheid is beiderzijds voorhanden. Men verdenke mij niet van het zware misdrijf van idealisme. Van mijn idealisme is niet veel meer over. Het is tamelijk wel verloren gegaan juist in en door den langen j ournalistieken loop baan. Die loopbaan heeft mij wel bitter veel idealen gekost, wel zeer droeve ontgooche ling gebracht, wel vroeger vast vertrouwen ontnomen, wel dor en nuchter en hard en sceptisch gemaakt, maar: eerst .als iets verrassends, later als iets vertroostends heb ik dien drang naar waarheid opgemerkt en in 't oog gehouden. Ik geloof hierin dus niet te kunnen dwalen. Ik heb hier niet te doen met een enkele illusie, overlevende van den schipbreuk, die alle andere deed ondergaan, neen, ik zag, desonver wacht, tnsschen al het lealijke rondomme, plotseling dat heel mooie, aan vankelijk onbegrepene, sedert lang logisch verklaarde. Verbaasd heb ik mij in den beginne over de moeite, die men zich getroostte om door de dikke, log gesloten poort, die volk en dagbladschrijver scheidt, wat waarheid te krijgen, over de gevaren, waaraan men zich daarvoor blootstelde zonder dat eenige kans op belooning, daartegenover stond noch in geld, noch in gestreelde ijdelheid, noch in dankbaarheid. Met bewondering heb ik gezien, wat mijn vakgenooten deden om iets erin te krygen." Erin" is in het dagblad, dat züdienen, dat iets" is de waarheid, alleen de waarheid en wat zij hadden te doen, was zich bloot stellen aan den toorn van hen, die hun het dagelijksch brood ontnemen konden en.... er geen splintert j e van eem been in zien, dit ook te doen. Ik heb mij wel eens afgevraagd: What is him HecubaP Wat maakt hij zich druk om deze waarheid, waarmee hij niets heeft te maken, die hem geen goed of kwaad kan doen ? Met welke idealen houdt dat hoofd, vol stoffelijke zorgen, zich bezig ?" Ik heb begrepen, dat wat hem bezielde, veel hooger nog stond dan wat den tooneelspeler tranen deed storten om het lot van Hecuba. Den tooneehpeler wacht belooning voor het schoope, dus ware, dat hij geeft, roem en eer krijgt hu zeker. Da zonder onderteekening schrijvende persman wordt door de Faam niet bezocht: zij vindt zijn adres niet en buitendien: het mooie van zijn waarheid is niet altijd uiter lijk zichtbaar, zij komt niet steeds in het heerlijk gewaad van een forsch geschreven artikel, maar heel vaak als een enkel sober bericht, als de mededeeling van een nuchter feit, als n juist, kenschetsend woord. Hoe wil het publiek vermoeden, dat hij, dat woord neerschrijvende, zün loopbaan, zyn toekomst, de maatschappelijke positie van vrouw en kinderen op het spel ze. t e? In het allergunstigste geval laten de wachters aan de zware poort tusschen schrijver en lezer grommend en onwillig zyn stukje waarheid door, geenszins waar deerend, dat hu zün plicht deed, maar b wü«e van genadige gunst hém bewezen en nogmaals i what is him HecubaP en zeer stellig blijft- hu onder beleedigend wantrouwend toezicht; de aan een dagblad verbondene, die verdacht wordt van jour nalistieke, dat wil zeggen van waarheidlievende neigingen, heeft het leven van een als zoodanig bekend nihilist in Rusland, geen oogenblik is hu veilig en hij moet vaak de controle dulden van de geestelijk en zedelyk allerlaagste individuen. Maar als de palm onder een molensteen heb ik in weerwil van dat alles den drang tot waarheidsuiting bühet kleine, wakkere troepje Nederlandsche dagbladschrijver zien groeien en bloeien. E a ook heb ik met groote vreugde gezien, hoe de enkele dagbladsohrüvers, wien het gelukt, vrij door de poort tot het publiek te komen en waarheid, soms harde waar heid dagely'ks te verbreiden, met eerbied worden ontvangen. Van geen dezer gelukkigen, die het volk kent, achten de deskundige vakgenooten den roep onverdiend. Maar sterker in aantal zün de onbeken den, die naar uiting zoeken voor hun waarheidsdrang en vél sterker zü, by wie deze drang nog bestaat, maar met geweld tot zwygen is gebracht, zoo l at men, hen sprekende, niet dan cynische, ontmoedi gende dingen hoort omtrent de roeping van de dagbladpers, haar waarde en haar kansen tot herstel. Wat er nu te doen is? Wel, de poort omverhalen! Maar ik begrijp, dat men vragen zal, hoe het toch mogelyk is, dat zoo'n poort wordt gebouwd. Inderdaad is er geen tak van nyverheid denkbaar, waarin de werknemers niets liever wensohen dan te voldoen aan de eischen der verbruikers, maar dat de tus sohen hen in staande werkgever zich daar tegen verzet! In elke tak van nijverheid of handel wordt juist omgekeerd de wil van den verbruiker tegenover den werk nemer vertegenwoordigd door den werk gever. Daar dit laatste een gevolg is van het logisch in elkaar sluiten van de schakels der maatsokappelyke keten, moet de toe stand in de dagbladpers dus een ongezonde, verkeerde zijn. Inderdaad is dat dan ook.zoo. Hetgeen tusichen. den dagblfcdschrijver (van aanleg' en roeping) en 'den lezer staat, namelyk het dagbladbedrijf is een en al verkeerd, door en door bedorven en ver dorven en slechts overwegingen van schoon heidsleer weerhouden my van nog scherper kenschetsing. Gevaar der billijkheid te kort te doen, bestaat hier niet. Ik ga het aantoonen. Dec. 1911. (Wordt vervolgd.) M. MOKESCO. C. T. MAKS. By Bnffa een, kleine tentoonstelling, die genoegeiyk is om aan te zien. Maks is een schilder met een natuurleken klenriin; zyn Coloriet" is niet erg rijk aaa diepe klanken maar heefc eigen, een zekere aanstekelijke joligheid. Figuren en voorstellingen worden gelijkelijk Opgenomen als motieven van dartele klenrspeling; b ante kleederdrachten in de entourage ot in verbinding met de in het zonlicht gUmpende zomergroenen van een lusthof, zijn hem even waardevol als leven dige kleurnoten, als de aangezichten en ledematen der fijuren. De kleur, in verhitten staat meestal gegeven, heeft zonder bezonken te zyn, toch gloed en gedegenheid en neigt alleen naar het zware, als het onderwerp meer door werking eischt, gelijk in het groote portret stuk (toch een werk met kwaliteiten en een van Maks' meest serienze prodnkten). En hieruit juist doet zich gewaarworden de onvolkomenheid en een belangrijk tekort in de ontwikkeling van dezen wel slagvaardigen doch wat al te optimistisch ge zinden schilder. Alle kwaliteiten ZJJH nog te zeer aan de oppervlakte, voor een aanmerkelijk deel het toevallige resultaat der spontane uiting van een gezonden en onbevangen schilderlust. Door de verwaarloozing van den vorm, als het hecht onder stel van dit klenrpralend uiterlijk, loopt deze levenslustige kunst gevaar op een dood spoor te raken. En zoo de schilder ging trachten naar meerdere verantwoording van den vorm by zijn nu al te toomeloos geborstel, zon hu er toe komen ook het kleurwezen dieper te sera teer en, e& wellicht wint dan de klank van zijn Coloriet" aan de nog noodige volheid. LARENSCHE KUNSTHAHDBL. Van deze Rassiacae tentoonstelling valt niet veel te zaggen. Het n wel spijtig, eerstens om de pry senswaardige bedrijvigheid van de Larensche kunsthandel, die er veel op uit ia tentoonstellingen van buitenlandsche schilders te arrangeeren, ten tweede, en vooral, w\jl deze tentoonstelling zeker d»or velen in gespannen verwachting werd tege moet gezien. Van die onbeschaafde" Ruasen toch liet het karakter van de kunstuiting zich be zwaarlijk gissen en in onzen ty'd van overbescha?ing en redekunstige esthetiek zou een nog primitieve zelfs bar baarse hèkunstvorm een eigenaardige aantrekkelijkheid kunnen hebben. Kaar heelemaal niet als een ele mentaire kunstbeoefening doen de schilderijen van deze Russen aan. Daar is de handigheid en de ervaring routine zelfa?die we ook uit de kaast voortbrengselen van de beschaafde natie's kennen; geen barbaarsche geest, maar alleen wat ruwe handen. Da eigenaardigste als we dan toen een Russisch type uit deze scbüders willen noemen is nog B ms G-rigorjeff. Verder is te noemen I wan Patrowski, om de fijnheid van kleur inland se hapatudie's en ah de meest verdienstelijken ongeveer: S. Butler en Schaba. Het aantal tentoonstellingen op 't oogenblik is overstelpend, voor hem althans, die ze alle wil naloopen. llle voorgerechten van den grooten schotel, die reeds aangeurt: da Vierjaarlüksche? Ik zag bij Erven Dorens op 't Rakin, werk van Wally Moes, teekeningen en aquarel len. Het werk heeft de aantrekkelijkheid van de goede eigenschappen der zwakke sekse. Het is niet zoet, maar innig, niet sentimen teel maar teerhartig. Daarbij in de uitvoering, een gewetensvolheid als een schier devote plichtsbetrachting. Maar 't meest sympathieke toch is, dat in hare Lueniche interieurs met figuren in verschillende bedrijvigheid, deze schilderes een uitzondering maakt op zoo velen, door een aanvoeling van het waarachtige léven dezer nederigen achter honne rolvervuLing als model. Bjj Erven Dorens trof ik het echter, nog andere kunst te zien, waarop ik in het by zonder de aandacht wil vestigen; kunst van baar gehalte, ijl van uiterlijk, maar zér wichtig aan die hoedanigheden, welke dan essentieelen inhoud van een kunstwerk uit maken en van veel diepgang. Want in de ie prenten van Toulovse Lantrec herkent men niet alleen de hand van een groot teekenaar, maar ook den geest en het diepe levensinzicht van den kunstenaar, die met zoo rele mondaine tafereelen een tragedie van de menscheljjke zonde heeft samengesteld. Men kan van zekere standpunten af, de kunst van dezen verfijnden spruit der tegenwoordige beschaving met zyn cyEischen geest, verfoeien, maar zyn grootheid is niet te miskennen. Hy is gaweldig zelfs. Da luchtige teekeniug, als een broos ljj nenweefsel bij na, maar vlij mend van expressie, is overeenkomstig aan de vaponreuse perversiteit, die de uitgebuite zinnelijke lusten met een galden schijnsel omhult. Van verdere tentoonstellingen kreeg 'k daar juist een uitnoodiging van Van Gogh voor een expositie van portretten door Gaorge Rueter (de tentoonstelling van Van Blaaderen, die ik nog had willen zien, waa dus juist gesloten). De tentoonstelling van Rneter had met die van Wally Moes kunnen samengaan. Wat zyn werk kenmerkt, is deugdzaamheid, 'n kwaliteit voor een schilder, die zich beschik baar stelt tot het schilderen van portretten met goede gelijkenis, van geen geringe waarde. W. STEBNHOFF. Dei Haai. Derbei rai m ier fei; m Beerer, I. Ik mocht neg enkele opmerkingen maken over deze drie schilders die in Pulchri hun werk laten zien. Ten eerste over Derkzen van Angeren; over iets dat ik in hem ver wachtte, en dat hy (tgdelflk?) niet nit. Ik had gemeend dat zyn werk tragischer sou uitbotten dan dat het hier doet. Er wasén fijnheid in hem, een lenigheid in fijn gevoel, die ik kende, en deze schijnt hem meer dan dat Tragische eigen te zyn in het laatste werk. Er is nog iets. De zuc at om de techniek tot een macht te maken is erin, enhierméa tegelyk opduikend, de krachtiger zorg tot het uitbeelden van de stof. Hy neigt zeker meer tot een juiste uitdrukking van het .stoffelijk" detail dan vroeger; zie o. m. zyn voorstevens der se kepen met hun boeg- beelden. Maar iets is er in verloren in deze gedeelten der schoone schepen, van dat wat hy in de meer schetsmatige, sneller opgeteekende, werken bezit. Het gevoel voer wat vór is, ?n wat daar achter ligt is niet altyd op kundige manier gehandhaafd. Het overzicht, het gemakkelijk over-zien, van het geheel is verder te kort gedaan. De diepte-speling", het uitdrukken van de diepte" kan ver beterd worden. Want er is in deze tweeërlei mogelijkheid, voortkomend toch nit n be gin. De diepte" kan overwonnen zyn. Zy verry'kt dan de twee andere elementen met hare intensiteit. Of ten tweede: zy moet groot zyn. Het gevoel der belangrijkheid dat ga in een werk gaarne vindt, moet zoodanig in het schilderij, in de ets, in de teekening uitgedrukt worden, zoo het niet op de eerste wy'se gegeven is (Ut past der wandschilde ring). Dit zyn de bezwaren en opmerkingen die ik in me voelde, voor van Angeren's werk staand. De meeste dezer etsen heb ik besproken; hun zwierige wy'ze van noteeren aangeduid en hun gevoel voor gratie der lynen. De gratie van het licht is in twee der etsen, beide zyn Etshok" voorstellend. Het licht is hier licht tn speelscb, zooals hy dat vroeger, ia Venr, eens maakte in een niet volleindigd portret. Wat de aquarellen betreft, ook daarin is het zweemen" der diepten niet groot genoeg. Een enkele vroege slechts is fijn, en een enkele van de lateren heefc in som mige gedeelten het ademend" licht van een maan-nacht op schepen en water rustend. Of het tragische dat hem ook eigen was, niet terug zal komen I Ik hoop dat het leven hem genoeg hanteeren zal dan dat ik die verwacbting volledig op moet geven. Sommige dingen gaan soms schuil in een Byacinthe Loyson, algemeen genoemd Ie Père Hyacinthe", geboren 10 Maart 1827 te Orleans en gestorven te Pary's 9 Februari 1912, bekend als groot kanselredenaar, behoorde eerst tot de orde der Karmelieten. In 1869 trad hu uit die orde, verzette zich tegen de verklaring van 's Pausen onfeilbaarheid, tegen het ultramontanisme en het caelibaat. Hij wilde de R. K. kerk hervormen. Hu huwde met Mme Meriman. Van 1879 tot 1893 stond hy te Parijs aan het hoofd van de glise catholiqne-gallciane", door hem gesticht. Op zyn 70ste jaar trok hy zich uit het openbare leven terug, maar bleef in zijn geschriften ijveren voor de hervorming van het Katholicisme. IIIIIIIIIIIMIIIIIHIIIHIIIItllllllllllllllllllll IHIIIIIItlHIIIIIIIIHIimillllt»* noodzakelijken wensen, maat ia deze wensen vervuld, het gezochte bereikt, dan toont het innerlijk plotseling weer het Oud gezicht, en we herkennen opnieuw, in steviger construc tie, met bitterder ernst, wat we niet verloren meenden, maar toch in een periode niet aanwezig zagen zooals we dat wenschten. Ook een gemakkelijke ijdelheid kan dat Oud gezicht" soms terugdringen, maar het leven, hanteerder van zielen, bjjt makkelijk ii moeilijk moment, 't behaagzieke den leegen kop plotseling af. Ea van Baever? ? Ik kende hem als den schilder van Stil levens, en van een enkel interieur. Ik wist dat hy op sommigen lijkt, en ,t och iets mee bracht, dat, niet groot, toch een persoonlijk heid vertoonde. Er is in zqn laatste werk een zucht tot blanker worden, tot hooger opvoeren van het gamma, en te* realistischer uitbeelding. Het blanker worden is in den tyd. Ieder der jongeren krijgt bet haast alleen iemand als Van der Hem is eigenlijk op het licht en donker gebouwd, Van B se ver voert het gamma hooger op. De laatste wer ken van hem met de huizen uit Moll vertoonen een niet onge wonen invloed van wat rond hem gebeurt. Het persoonlijke er in is dat hy het licht niet in die grootte zal opdringen, dat het alle tastbare" vormen (technisch de haptische genaamd) zoodanig vervormt en verandert, dat te veel der gedachteverbindingen die juist aan deze yora»en, als tastbaar, voor ons verbonden «y'n, verloren gaan, Het is als iets goeds te beschouwen.,. zoo lang ge ten minste het licht zelf niet tot een Drager kunt maken van velerlei krachten, van veel innigheid, van veel stemmingen. Het werk is realistischer van uitbeelding soms dan ge verwachten wondt. Is bedoel b.v. het schilderij met het vuur, waarvan de damp opstijgt en waar, het licht tpeelt, van boven komend door daze dampen. Het realisme geeft hier iets van een Italiaansch schilderij uit den laatsten tyd. Hoe die in vloed daarin kwam! Het behoeft geen invloed te wezen zooals by van Angeren waar een Méryon-invloed rechtstreeks te constateeren is. Het kan een toevallige gelijkheid zyn. Toch heb ik iets tegen deze natuurlijk heid van Van Baever in dit werk. Ge kunt een werk zoo sterk realistisch maken, dat het u alty'd treft door de scherpte van bez'en, vereend Met aarzellooie vastheid der wêrgave. Soms z|jn de primitieven zó. Van B ever bareikte haar by verre niet. Er is een VERANDERINGEN BIJ DB AMSTERDAMSCHB POORT TE HAARLEM. De heer Gerard Sax te Amsterdam, heeft voor het vraagstuk der veranderingen by de Amsterdamsche poort te Haarlem, in aansluiting by de reeds door ons gepubliceerde ontwerpen, nog een andere oplossing, die wy hierboven in reproductie weergeven. Door dit zyn ontwerp wordt, meent de inzender, verkregen: 1. het voordeel dat ook B. en W. zoeken, n.l. afsluiting der poort, dus wegneming van het poortkarakter; 2. opheffing van het nadeel, verbonden aan het projekt Weissman" (poort op een pleio); 3. dat het voornaam karakter der poort behouden blijft, daar zy thans als het ware een vesting vormt, welke de toegangen tot de stad beheerscht; 4. ruime verkeerswegen over de beide brnggea, zoowel voor tram-, rij- als voetgangers verkeer." De oplossing schijnt ons, eerlijk gezegd hoe ingenieus ook van vinding, gevaarlijk van originaliteit. Hier is nu het wezen van de zaak precies op zyn kop gezet. Terwijl by het ontwerp-B. en W. de poort torzyde staat en, als ware het ongewild, uit het verkeer kwam, graaft dit ontwerp een diep gat vór den doorgang: aldus den kortsten weg opzettelijk onbruikbaar makend. Maar wij publiceeren daarom gaarne deze oplossing, en willen ook andere tegemoet zien.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl