Historisch Archief 1877-1940
No. 1808
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Jf«t wilde geen ^moderne" architectuur,
-en dan bedoelen wij net .men" nog niet zoo
zeer den architect, als wel een groot deel van
het publiek, dat bouwkunstig onontwikkeld
?is, en dergelijke gtülmiivormingön mooi
vindt en voorschrijft. Zoowel de Bijenkorf
als De roote Olub moesten zich aansluiten
bij het meesterwerk der 17e eeuwsche
Hollandsche bouwkunst, bühet Paleis. Ea dit
aansluiten bestaat niet in het maken van
een eigen en goed kunstwerk, dat, logisch
voortgekomen uit de eisohen aan het ge
bouw gesteld, deze moderne eisohen ia de
passende vormen vertolkt, en als kunstwerk,
zij het met nieuwe vormen, de schoonheid
van den Dam verhoogt, maar deze aan
sluiting bestaat mit het overnemen van oude
vormen, die niet aesthetisch samen kunnen
gaan met de bedoeling van ? het gebouw.
In deze verhaspelde Oud- Hollandsche archi
tectuur treedt echter het moderne leven
toch naar voren; ja het breekt zich, om
zoo te zeggen, baan in de groote ramen en
spiegelruiten. E a zoo ontstaat, behalve reeds
een bloot-vormelyke architectonische ge
wrongenheid en wanverhouding, ook een
moreele tegenstrijdigheid. Deze architectuur
vertolkt niet of slecht, wat haar kern is,
d.w. z. de Bijenkorf een modern handels
huis, De Groote Club een modern
soeiëteitsgebon w. Ea Weer eens te meer wordt hier
mede bewezen, dat de bekende
architectuurmaskerade, de stiH-naaaak, hoe talentvol
ook toegepast, noodzakelijk moet leiden tot
minder-waardige bouw-kunst.
Willen wüeen goede Dambebouwing
verkrijgen, dan moet zümodern zijn, dan
moet iüvan onzen tyd zijn en meedoen
aan ons leven.
Mm heeft beswaren tegen de moderne
bouwkunst; hare vormen Worden te nieuw,
haar karakter te internationaal, haar
geheele wezen niet bassend b\j het oude
Amsterdam geoordeeld.
Haar men vergeet daarbij te bedenken,
dat alle nieuwe stijlen nieuw waren, met
ikende vormen, zelfbewust gezet in hun
J* «terkite voorbeeld hiervan is wel...
Paleis «elf! Kan men zich grooter
tegenateliïng denken aan het Amsterdam
va»1680, met zijn levendig topgevel aspect,
hei pitorésk Amsterdam van niet groote
buteerhuïzen, slank en yroolyk aan de
smalle grachten en daar midden in de kolos,
4e itftenïMs, massief, gestookt in zijn zwaar,
klassiek horizontalisme, het stadhuis van
Jacob van Campen, geïmporteerd uit Italië!
En dit vlak naast de ijle rijzigheid der
gothische Nieuwe Kerk!
En toch, «ÜH niet déze kerk en het Paleis
samen verreweg het mooiste deel van den
Dam.? Neen, men behoeft niet zoo bang te
zün voor een eerlijke «n gezonde moderne
bouwkunst; eerlijk en goed verdraagt zich
in architectuur, ook a) zon de vormen ver
schillend. Veeleer moet men op zijn hoede
zijn voor de stijl-namaak, de
pseudo-bonwknnst, die onhandig zich tooit met nage
maakte oude vormen en de plekken van
aangtellerij en' doodschheid vormt in ons
stedensohoon.
; JAN RATAMA.
De Nederlandsche Dagbladpers.
De dagbladen schrijven niet ronduit over
?dagbladen.
Een door conventie bepaald deel van wat
in het eene dagblad staat, wordt georitiseerd,
soms bestreden door een ander blad op door
conventie bepaalde wijze en binnen enge,
door conventie bepaalde grenzen.
De samenstelling en inrichting, de waarde
van een blad als zoodanig voor de juiste
inlichting van het publiek, de waarde van
de dagbladpers in het algemeen, de waar
borgen die zij biedt om haar roeping in
het maatschappelijk leven te vervullen,
naderen die grenzen zelfs niet op binnen
den gezichtseinder gelegen afstand.
De oorzaak is zeer eenvoudig.
Het schrijvend deel van het blad, de
redactie, kan bezwaarlijk een vrüoordeel
uitspreken over het besturend deel, dat
immers de macht heeft, de redactie als
zoodanig naar welgevallen te vermoorden
of te laten voortleven.
En dagblad A kan aan dagblad B den
spiegel der waarheid niet voorhouden, omdat
B al gauw A zou toeroepen: En gij zelf
dan f"
Zoo blijft de waarde van de dagbladpers
buiten critiek.
Wat vooral daarom verkeerd is, dat
daardoir ook de waarde van de critiek,
welke de dagbladpers zelve uitoefent,
onge?oritiseerd, dat is aan het publiek verborgen
blijft.
Hier is een taak, die de week-of maand
bladen te vervullen hebben. Over deze
mogen de dagbladen dan weer schrijven.
In dit weekblad vergunne men my over
?de dagbladpers de volle waarheid te zeggen.
Het is nfi noodiger dan ooit.
Immers het doodsche stilzwijgen over de
keuken van dagbladen, dat is over de deug
delijkheid, gezondheid, voedingswaarde van
wat er bereid wordt, is reeds verbrokan.
BÜhet aftreden van hoofdredacteuren
gelukte het hun of anderen, enkele woordjes
te doen publiceeren omtrent de redenen,
die hen tot aftreden noodzaakten.
Enkele, hél voorzichtige woordjes, een
'klein tipje oplichtend van een groot gordijn,
dat veel dingen verbergen moet.
Een klein stukske waarheid, zorgvuldig
dik verpakt in onwaarheid omtrent de
vryheid van den dagbladschrijver werd in
de Loco mot t'f naar Indië gekaatst en toen
het teruggevlogen was tegen den neus van
vak- en landgenooten en dezen een weinig
van de schrik bekomen waren, krabden z
er eerst zooveel mogelijk van af en wierpen
zühet vervolgens in de bekende put, waarin
men zoo gaarne de waarheid laat.
We hebben dus al te doen met de
steedi terecht door elk rechtschapen mensch
.gevreesde gedeeltelijke waarheid, groc
van waarheid.
Daartegen is geen geneesmiddel buiten
de htele waarheid.
***
Hooggeachte lezers, ik bedoel dagblad
lezers, verwacht nu geen vreeselij k e ont
hullingen.
Myn eerste doel is zelfs, atn te toonen,
?dat het met de iraarheil in de ha den van
de Nederlandsche dagbladpers niet z
wanhopig gesteld is, als velen van u reeds
oneenen na de 1-prooents onthullingen.
GÜhebt in de laatste jaren gehoord, dat
een hoofdredacteur te Haarlem, een te
Arnhem, een te Goes, een te Utrecht en
een te Deventer in arren moede zijn heen
gegaan omdat men hen, die geheel en al
verantwoordelük heeten voor den inhoud
van het blad, geen vrijheid liet ten aanzien
van dien inhoud.
Gühebt kortelings vernomen, dat de
katholieke opperredactenr. immars de hoofd
redacteur van het katholieke hoofdorgaan
weggepromoveerd" werd omdat hu niet
schreef, zooals anderen dat wilden.
Zeer terecht zult güdaaruit hebben
opgemaakt, dat deze weinige bekend ge
worden gevallen wijzen op het zich voor
doen van zeer vele andere dergelijke ge
vallen, die niet bekend worden.
En nogmaals had gij het aan 't rechte
eind in uw vooronderstelling, dat slechts
de aller-allerbesten slachtoffers worden van
hun waarheidsliefde en plichtbesef en dat
tegenover de betrekkelijk vele onbekend
blyvende slachtoffers veel, veel meer vak
genooten staan, die weinig pleizier hebben
in het martelaarschap of daarvan door plich
ten jegens hun gezin worden weerhouden.
Voor de hand ligt ook de deduetie, dat
hetgeen voor den hoofdredacteur geldt,
evenzeer doorgaat voor de andere redacteurs.
Die deductie is alweer juist en ik hoop,
dat de onwaarheid, dat de redacteurs, wier
naam niet op het blad staat, geen verant
woordelijkheid zouden dragen, niet tot u,
publiek, is doorgedrongen: ik spaar dan
haar te logenstraffen.
Al deze treurige dingen zyn waar.
Maar het kleine beetje waarheid, dat de
Nederlandsche dagbladschrijver de noodige
vrijheid mist, heeft een Hollandsen cor
respondent naar de Oost gezonden vergezeld
van de bewering dat het publiek hem ver
hinderen zou, op den duur de waarheid te
schrüven en de bewering werd hier te lande
nog versterkt door een gezaghebbend man,
den heer Simons van de Wereldbibliotheek,
die schreef, dat iedereen dat toch al lang
wist, dat hier een open deur werd ingetrapt I
Deze bewering nu is van a tot z onwaar.
En dat is zeer gelukkig.
Dat is zógelukkig en bemoedigend, dat
het den treurigen waarheden straks gecon
stateerd, al het wanhopige van het onher
stelbare ontneemt.
Als het-publiek, als de mensohheid
onvatbaar zou zün voor de waarheid en zij,
wier roeping en wier gewone plicht, taak,
handwerk het is, waarheid te brengen, zich
daarbüzouden hebben neer te leggen als
iets, waaraan niets te veranderen valt, dan
voorwaar, zon het al heel erg wanhopig
zy'n gestold met den geestelyken toestand
des volks, met zün beschaving, met de
zedelijkheid en met het recht, al hetwelk
immers niet is zonder den eeredienst van
de Waarheid.
Gelukkig is het zoo niet en gelukkig is
juist het tegenovergestelde het geval.
Er is bij den echten dagbladschryver een
natuurlijke drang om waarheid te geven
en er is bühet publiek een nooit
leschbare dorst naar waarheid.
Meer: er is büden lezer van dagbladen
een groote mate van instinctmatig onder
scheidingsvermogen tussohen waarheid en
onwaarheid en dit instinct moge niet ge
heel en al ongerept zün, het is veel ge
zonder en krachtiger dan 'spublieks ver
mogen om b.v. in zake fraaie letteren juist
te oordeelen.
Wat persman en publiek van elkaar houdt
zün heel groote, heel leelijke beletselen,
maar die beletselen zyn kunstmatig, zijn
door menschen aangebracht, de drang naar
waarheid is beiderzijds voorhanden.
Men verdenke mij niet van het zware
misdrijf van idealisme.
Van mijn idealisme is niet veel meer over.
Het is tamelijk wel verloren gegaan juist
in en door den langen j ournalistieken loop
baan.
Die loopbaan heeft mij wel bitter veel
idealen gekost, wel zeer droeve ontgooche
ling gebracht, wel vroeger vast vertrouwen
ontnomen, wel dor en nuchter en hard en
sceptisch gemaakt, maar: eerst .als iets
verrassends, later als iets vertroostends heb
ik dien drang naar waarheid opgemerkt en
in 't oog gehouden.
Ik geloof hierin dus niet te kunnen dwalen.
Ik heb hier niet te doen met een enkele
illusie, overlevende van den schipbreuk, die
alle andere deed ondergaan, neen, ik zag,
desonver wacht, tnsschen al het lealijke
rondomme, plotseling dat heel mooie, aan
vankelijk onbegrepene, sedert lang logisch
verklaarde.
Verbaasd heb ik mij in den beginne over
de moeite, die men zich getroostte om door
de dikke, log gesloten poort, die volk en
dagbladschrijver scheidt, wat waarheid te
krijgen, over de gevaren, waaraan men
zich daarvoor blootstelde zonder dat eenige
kans op belooning, daartegenover stond noch
in geld, noch in gestreelde ijdelheid, noch
in dankbaarheid.
Met bewondering heb ik gezien, wat mijn
vakgenooten deden om iets erin te krygen."
Erin" is in het dagblad, dat züdienen,
dat iets" is de waarheid, alleen de waarheid
en wat zij hadden te doen, was zich bloot
stellen aan den toorn van hen, die hun het
dagelijksch brood ontnemen konden en....
er geen splintert j e van eem been in zien,
dit ook te doen.
Ik heb mij wel eens afgevraagd: What
is him HecubaP Wat maakt hij zich druk
om deze waarheid, waarmee hij niets heeft
te maken, die hem geen goed of kwaad
kan doen ? Met welke idealen houdt dat
hoofd, vol stoffelijke zorgen, zich bezig ?"
Ik heb begrepen, dat wat hem bezielde,
veel hooger nog stond dan wat den
tooneelspeler tranen deed storten om het lot
van Hecuba.
Den tooneehpeler wacht belooning voor
het schoope, dus ware, dat hij geeft, roem
en eer krijgt hu zeker.
Da zonder onderteekening schrijvende
persman wordt door de Faam niet bezocht:
zij vindt zijn adres niet en buitendien: het
mooie van zijn waarheid is niet altijd uiter
lijk zichtbaar, zij komt niet steeds in het
heerlijk gewaad van een forsch geschreven
artikel, maar heel vaak als een enkel sober
bericht, als de mededeeling van een nuchter
feit, als n juist, kenschetsend woord.
Hoe wil het publiek vermoeden, dat hij,
dat woord neerschrijvende, zün loopbaan,
zyn toekomst, de maatschappelijke positie
van vrouw en kinderen op het spel ze. t e?
In het allergunstigste geval laten de
wachters aan de zware poort tusschen
schrijver en lezer grommend en onwillig
zyn stukje waarheid door, geenszins waar
deerend, dat hu zün plicht deed, maar b
wü«e van genadige gunst hém bewezen
en nogmaals i what is him HecubaP en
zeer stellig blijft- hu onder beleedigend
wantrouwend toezicht; de aan een dagblad
verbondene, die verdacht wordt van jour
nalistieke, dat wil zeggen van
waarheidlievende neigingen, heeft het leven van een
als zoodanig bekend nihilist in Rusland,
geen oogenblik is hu veilig en hij moet
vaak de controle dulden van de geestelijk
en zedelyk allerlaagste individuen.
Maar als de palm onder een molensteen
heb ik in weerwil van dat alles den drang
tot waarheidsuiting bühet kleine, wakkere
troepje Nederlandsche dagbladschrijver
zien groeien en bloeien.
E a ook heb ik met groote vreugde gezien,
hoe de enkele dagbladsohrüvers, wien het
gelukt, vrij door de poort tot het publiek
te komen en waarheid, soms harde waar
heid dagely'ks te verbreiden, met eerbied
worden ontvangen.
Van geen dezer gelukkigen, die het volk
kent, achten de deskundige vakgenooten
den roep onverdiend.
Maar sterker in aantal zün de onbeken
den, die naar uiting zoeken voor hun
waarheidsdrang en vél sterker zü, by wie
deze drang nog bestaat, maar met geweld
tot zwygen is gebracht, zoo l at men, hen
sprekende, niet dan cynische, ontmoedi
gende dingen hoort omtrent de roeping van
de dagbladpers, haar waarde en haar kansen
tot herstel.
Wat er nu te doen is?
Wel, de poort omverhalen!
Maar ik begrijp, dat men vragen zal,
hoe het toch mogelyk is, dat zoo'n poort
wordt gebouwd.
Inderdaad is er geen tak van
nyverheid denkbaar, waarin de werknemers niets
liever wensohen dan te voldoen aan de
eischen der verbruikers, maar dat de tus
sohen hen in staande werkgever zich daar
tegen verzet! In elke tak van nijverheid
of handel wordt juist omgekeerd de wil
van den verbruiker tegenover den werk
nemer vertegenwoordigd door den werk
gever.
Daar dit laatste een gevolg is van het
logisch in elkaar sluiten van de schakels
der maatsokappelyke keten, moet de toe
stand in de dagbladpers dus een ongezonde,
verkeerde zijn.
Inderdaad is dat dan ook.zoo.
Hetgeen tusichen. den dagblfcdschrijver
(van aanleg' en roeping) en 'den lezer staat,
namelyk het dagbladbedrijf is een en al
verkeerd, door en door bedorven en ver
dorven en slechts overwegingen van schoon
heidsleer weerhouden my van nog scherper
kenschetsing. Gevaar der billijkheid te kort
te doen, bestaat hier niet.
Ik ga het aantoonen.
Dec. 1911.
(Wordt vervolgd.) M. MOKESCO.
C. T. MAKS.
By Bnffa een, kleine tentoonstelling, die
genoegeiyk is om aan te zien. Maks is een
schilder met een natuurleken klenriin; zyn
Coloriet" is niet erg rijk aaa diepe klanken
maar heefc eigen, een zekere aanstekelijke
joligheid. Figuren en voorstellingen worden
gelijkelijk Opgenomen als motieven van dartele
klenrspeling; b ante kleederdrachten in de
entourage ot in verbinding met de in het
zonlicht gUmpende zomergroenen van een
lusthof, zijn hem even waardevol als leven
dige kleurnoten, als de aangezichten en
ledematen der fijuren. De kleur, in verhitten
staat meestal gegeven, heeft zonder bezonken te
zyn, toch gloed en gedegenheid en neigt alleen
naar het zware, als het onderwerp meer door
werking eischt, gelijk in het groote portret
stuk (toch een werk met kwaliteiten en een
van Maks' meest serienze prodnkten). En
hieruit juist doet zich gewaarworden de
onvolkomenheid en een belangrijk tekort
in de ontwikkeling van dezen wel
slagvaardigen doch wat al te optimistisch ge
zinden schilder. Alle kwaliteiten ZJJH nog
te zeer aan de oppervlakte, voor een
aanmerkelijk deel het toevallige resultaat
der spontane uiting van een gezonden en
onbevangen schilderlust. Door de
verwaarloozing van den vorm, als het hecht onder
stel van dit klenrpralend uiterlijk, loopt deze
levenslustige kunst gevaar op een dood spoor
te raken. En zoo de schilder ging trachten
naar meerdere verantwoording van den vorm
by zijn nu al te toomeloos geborstel, zon hu
er toe komen ook het kleurwezen dieper te
sera teer en, e& wellicht wint dan de klank
van zijn Coloriet" aan de nog noodige volheid.
LARENSCHE KUNSTHAHDBL.
Van deze Rassiacae tentoonstelling valt
niet veel te zaggen. Het n wel spijtig,
eerstens om de pry senswaardige bedrijvigheid
van de Larensche kunsthandel, die er veel
op uit ia tentoonstellingen van buitenlandsche
schilders te arrangeeren, ten tweede, en
vooral, w\jl deze tentoonstelling zeker d»or
velen in gespannen verwachting werd tege
moet gezien.
Van die onbeschaafde" Ruasen toch liet
het karakter van de kunstuiting zich be
zwaarlijk gissen en in onzen ty'd van
overbescha?ing en redekunstige esthetiek zou een
nog primitieve zelfs bar baarse hèkunstvorm
een eigenaardige aantrekkelijkheid kunnen
hebben. Kaar heelemaal niet als een ele
mentaire kunstbeoefening doen de schilderijen
van deze Russen aan. Daar is de handigheid
en de ervaring routine zelfa?die we ook
uit de kaast voortbrengselen van de beschaafde
natie's kennen; geen barbaarsche geest, maar
alleen wat ruwe handen. Da eigenaardigste
als we dan toen een Russisch type uit
deze scbüders willen noemen is nog B ms
G-rigorjeff. Verder is te noemen I wan
Patrowski, om de fijnheid van kleur inland
se hapatudie's en ah de meest verdienstelijken
ongeveer: S. Butler en Schaba.
Het aantal tentoonstellingen op 't oogenblik
is overstelpend, voor hem althans, die ze alle
wil naloopen. llle voorgerechten van den
grooten schotel, die reeds aangeurt: da
Vierjaarlüksche?
Ik zag bij Erven Dorens op 't Rakin, werk
van Wally Moes, teekeningen en aquarel
len. Het werk heeft de aantrekkelijkheid
van de goede eigenschappen der zwakke sekse.
Het is niet zoet, maar innig, niet sentimen
teel maar teerhartig. Daarbij in de uitvoering,
een gewetensvolheid als een schier devote
plichtsbetrachting. Maar 't meest sympathieke
toch is, dat in hare Lueniche interieurs met
figuren in verschillende bedrijvigheid, deze
schilderes een uitzondering maakt op zoo velen,
door een aanvoeling van het waarachtige léven
dezer nederigen achter honne rolvervuLing
als model.
Bjj Erven Dorens trof ik het echter, nog
andere kunst te zien, waarop ik in het
by zonder de aandacht wil vestigen; kunst
van baar gehalte, ijl van uiterlijk, maar zér
wichtig aan die hoedanigheden, welke dan
essentieelen inhoud van een kunstwerk uit
maken en van veel diepgang.
Want in de ie prenten van Toulovse Lantrec
herkent men niet alleen de hand van een
groot teekenaar, maar ook den geest en het
diepe levensinzicht van den kunstenaar, die
met zoo rele mondaine tafereelen een tragedie
van de menscheljjke zonde heeft samengesteld.
Men kan van zekere standpunten af, de kunst
van dezen verfijnden spruit der tegenwoordige
beschaving met zyn cyEischen geest, verfoeien,
maar zyn grootheid is niet te miskennen.
Hy is gaweldig zelfs. Da luchtige teekeniug,
als een broos ljj nenweefsel bij na, maar vlij mend
van expressie, is overeenkomstig aan de
vaponreuse perversiteit, die de uitgebuite
zinnelijke lusten met een galden schijnsel
omhult.
Van verdere tentoonstellingen kreeg 'k daar
juist een uitnoodiging van Van Gogh voor
een expositie van portretten door Gaorge
Rueter (de tentoonstelling van Van Blaaderen,
die ik nog had willen zien, waa dus juist
gesloten). De tentoonstelling van Rneter had
met die van Wally Moes kunnen samengaan.
Wat zyn werk kenmerkt, is deugdzaamheid,
'n kwaliteit voor een schilder, die zich beschik
baar stelt tot het schilderen van portretten
met goede gelijkenis, van geen geringe waarde.
W. STEBNHOFF.
Dei
Haai. Derbei rai
m ier fei; m Beerer,
I. Ik mocht neg enkele opmerkingen maken
over deze drie schilders die in Pulchri hun
werk laten zien. Ten eerste over Derkzen
van Angeren; over iets dat ik in hem ver
wachtte, en dat hy (tgdelflk?) niet nit. Ik
had gemeend dat zyn werk tragischer sou
uitbotten dan dat het hier doet. Er wasén
fijnheid in hem, een lenigheid in fijn gevoel,
die ik kende, en deze schijnt hem meer dan
dat Tragische eigen te zyn in het laatste
werk. Er is nog iets. De zuc at om de techniek
tot een macht te maken is erin, enhierméa
tegelyk opduikend, de krachtiger zorg tot het
uitbeelden van de stof. Hy neigt zeker meer
tot een juiste uitdrukking van het .stoffelijk"
detail dan vroeger; zie o. m. zyn voorstevens
der se kepen met hun boeg- beelden. Maar
iets is er in verloren in deze gedeelten der
schoone schepen, van dat wat hy in de
meer schetsmatige, sneller opgeteekende,
werken bezit. Het gevoel voer wat vór is,
?n wat daar achter ligt is niet altyd op
kundige manier gehandhaafd. Het overzicht,
het gemakkelijk over-zien, van het geheel is
verder te kort gedaan. De diepte-speling",
het uitdrukken van de diepte" kan ver
beterd worden. Want er is in deze tweeërlei
mogelijkheid, voortkomend toch nit n be
gin. De diepte" kan overwonnen zyn. Zy
verry'kt dan de twee andere elementen met
hare intensiteit. Of ten tweede: zy moet
groot zyn. Het gevoel der belangrijkheid dat
ga in een werk gaarne vindt, moet zoodanig
in het schilderij, in de ets, in de teekening
uitgedrukt worden, zoo het niet op de eerste
wy'se gegeven is (Ut past der wandschilde
ring). Dit zyn de bezwaren en opmerkingen
die ik in me voelde, voor van Angeren's
werk staand. De meeste dezer etsen heb ik
besproken; hun zwierige wy'ze van noteeren
aangeduid en hun gevoel voor gratie der lynen.
De gratie van het licht is in twee der etsen,
beide zyn Etshok" voorstellend. Het licht
is hier licht tn speelscb, zooals hy dat vroeger,
ia Venr, eens maakte in een niet volleindigd
portret. Wat de aquarellen betreft, ook daarin
is het zweemen" der diepten niet groot
genoeg. Een enkele vroege slechts is fijn,
en een enkele van de lateren heefc in som
mige gedeelten het ademend" licht van een
maan-nacht op schepen en water rustend.
Of het tragische dat hem ook eigen was,
niet terug zal komen I Ik hoop dat het
leven hem genoeg hanteeren zal dan dat
ik die verwacbting volledig op moet geven.
Sommige dingen gaan soms schuil in een
Byacinthe Loyson, algemeen genoemd
Ie Père Hyacinthe", geboren 10 Maart
1827 te Orleans en gestorven te Pary's
9 Februari 1912, bekend als groot
kanselredenaar, behoorde eerst tot de orde der
Karmelieten. In 1869 trad hu uit die
orde, verzette zich tegen de verklaring
van 's Pausen onfeilbaarheid, tegen het
ultramontanisme en het caelibaat. Hij
wilde de R. K. kerk hervormen. Hu
huwde met Mme Meriman. Van 1879 tot
1893 stond hy te Parijs aan het hoofd
van de glise catholiqne-gallciane",
door hem gesticht. Op zyn 70ste jaar trok
hy zich uit het openbare leven terug,
maar bleef in zijn geschriften ijveren voor
de hervorming van het Katholicisme.
IIIIIIIIIIIMIIIIIHIIIHIIIItllllllllllllllllllll
IHIIIIIItlHIIIIIIIIHIimillllt»*
noodzakelijken wensen, maat ia deze wensen
vervuld, het gezochte bereikt, dan toont het
innerlijk plotseling weer het Oud gezicht, en
we herkennen opnieuw, in steviger construc
tie, met bitterder ernst, wat we niet verloren
meenden, maar toch in een periode niet
aanwezig zagen zooals we dat wenschten.
Ook een gemakkelijke ijdelheid kan dat
Oud gezicht" soms terugdringen, maar het
leven, hanteerder van zielen, bjjt makkelijk
ii moeilijk moment, 't behaagzieke den leegen
kop plotseling af.
Ea van Baever? ?
Ik kende hem als den schilder van Stil
levens, en van een enkel interieur. Ik wist
dat hy op sommigen lijkt, en ,t och iets mee
bracht, dat, niet groot, toch een persoonlijk
heid vertoonde. Er is in zqn laatste werk
een zucht tot blanker worden, tot hooger
opvoeren van het gamma, en te* realistischer
uitbeelding. Het blanker worden is in den
tyd. Ieder der jongeren krijgt bet haast
alleen iemand als Van der Hem is eigenlijk
op het licht en donker gebouwd, Van B se ver
voert het gamma hooger op. De laatste wer
ken van hem met de huizen uit Moll
vertoonen een niet onge wonen invloed van
wat rond hem gebeurt. Het persoonlijke er
in is dat hy het licht niet in die grootte zal
opdringen, dat het alle tastbare" vormen
(technisch de haptische genaamd) zoodanig
vervormt en verandert, dat te veel der
gedachteverbindingen die juist aan deze yora»en, als
tastbaar, voor ons verbonden «y'n, verloren
gaan, Het is als iets goeds te beschouwen.,.
zoo lang ge ten minste het licht zelf niet tot
een Drager kunt maken van velerlei krachten,
van veel innigheid, van veel stemmingen.
Het werk is realistischer van uitbeelding
soms dan ge verwachten wondt. Is bedoel
b.v. het schilderij met het vuur, waarvan de
damp opstijgt en waar, het licht tpeelt, van
boven komend door daze dampen. Het
realisme geeft hier iets van een Italiaansch
schilderij uit den laatsten tyd. Hoe die in
vloed daarin kwam! Het behoeft geen
invloed te wezen zooals by van Angeren waar
een Méryon-invloed rechtstreeks te
constateeren is. Het kan een toevallige gelijkheid
zyn. Toch heb ik iets tegen deze natuurlijk
heid van Van Baever in dit werk. Ge kunt
een werk zoo sterk realistisch maken, dat
het u alty'd treft door de scherpte van
bez'en, vereend Met aarzellooie vastheid der
wêrgave. Soms z|jn de primitieven zó. Van
B ever bareikte haar by verre niet. Er is een
VERANDERINGEN BIJ DB AMSTERDAMSCHB POORT TE HAARLEM.
De heer Gerard Sax te Amsterdam, heeft voor het vraagstuk der veranderingen
by de Amsterdamsche poort te Haarlem, in aansluiting by de reeds door ons
gepubliceerde ontwerpen, nog een andere oplossing, die wy hierboven in reproductie
weergeven. Door dit zyn ontwerp wordt, meent de inzender, verkregen:
1. het voordeel dat ook B. en W. zoeken, n.l. afsluiting der poort, dus wegneming
van het poortkarakter;
2. opheffing van het nadeel, verbonden aan het projekt Weissman" (poort op
een pleio);
3. dat het voornaam karakter der poort behouden blijft, daar zy thans als het
ware een vesting vormt, welke de toegangen tot de stad beheerscht;
4. ruime verkeerswegen over de beide brnggea, zoowel voor tram-, rij- als
voetgangers verkeer."
De oplossing schijnt ons, eerlijk gezegd hoe ingenieus ook van vinding, gevaarlijk
van originaliteit. Hier is nu het wezen van de zaak precies op zyn kop gezet.
Terwijl by het ontwerp-B. en W. de poort torzyde staat en, als ware het
ongewild, uit het verkeer kwam, graaft dit ontwerp een diep gat vór den
doorgang: aldus den kortsten weg opzettelijk onbruikbaar makend. Maar wij
publiceeren daarom gaarne deze oplossing, en willen ook andere tegemoet zien.