De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 25 februari pagina 6

25 februari 1912 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V 00 R NE D ERL AN D. .: 1809 Gaelanta«rn-opstekers kermigwensch, opgedragen aan heeren kooplieden, bnrgeri en verdere ingezetenen der stad Amsterdam, 11 September 1818. Het onderste gedeelte van de prent moet de Engehche Gasfabriek verbeelden op de Schans, op het voormalig bolwerk Menwkerk, gebouwd in 1666. Nieuw Jaars-wensob, opgedragen aan alle heeren, kooplieden, burgers en inwoonders der stad Amsterdam; op den eersten dag van het jaar onzes Heeren Jesu Christi 1752, door de vnlders en aansteekers der lantaarnen, Letter L, in de wijk van nommer 7. Be verlichting van Amsterdam. JAN VAN DER HEYDEIT. 1637?1712. In de Koestraat te Amsterdam woonde Jan van der Heyden, in 1637 te Goreum geboren, een kunstig schilder en tekenaar naar 't Zeeven", bekend door zijn teeke nen en uitroerig schilderen een beetje droog naar kerken, gebouwen en boerenhuizen, en die pleiz'er had om van het in zijn tijd nieuwe stadhuis verscheidene taekeningen te maken, die hij later opgeschilderd heeft. Ook schil derde hij de Beurs van 1637 uit en de "Westerkerk. Het laatste schilderij kreeg indertijd plaats in het Comptoir dier kerk. Jan T. d. Heydea overleed 28 Maart 1) 1712. Deze Jan v. d. Heyden is een wel doener voor het menschdom geworden; hij deed twee uitvindingen te gelijk. Eerst vond hu de slangbrandspuiten uit ?n weinig jaren later de straatlantaarns. Aan die uitvindingen heeft het dank baar nageslacht" hulde gebracht door in een gesneden zinnebeeldige voorstelling in den gevel van zijn huis te plaatsen. Bij vermindering van dankbaarheid heeft een later geslacht in 1868, bij ver bouwing van het huis, het snij werk doen .vregbreken en opbergen. Thans is de woning van Jan v. d. Heyden een Gemeenteschool. Dit snijwerk hield de twee uitvin dingen in herinnering, die van de slangbrandspuit en die van de straat lantaarns. Dit is de voorstelling: In het midden duidt een verlichte wereldbol aan, hoe beide uitvindingen strekken tot nut van het algemeen. Daarboven zqn kruislings twee lofbazuinen aangebra cht en ter linkerzijde een lantaarnlamp, waarvoor eene naakte vrouw en een lichtschuw dier de vlucht nemen; terwijl een man (de uitvinder), ter halve lijve uitgebeeld, daarbij toeziet. Ter rech terzijde bluEcht eene waterspuwende slang de vlammen uit, door een vuurdraak of salamander uitgebraakt. Het nageslacht begint meer dankbaar te worden.DaVereaniging Amstelodamum heeft kond gedaan, dat zij in Maart a.s. Jan van der Heyden wil gaan vieren als uitvinder der slangbrandspuiten, terwijl de heer G. P. ZAIIN hem een blijvend monument heeft gezet in een voor het alge meen, en in 't bizonder voor de geschiede nis van Amsterdam,?door Seheltema e Holkema's Boekhandel (K. Groesbeek en Paul Nijhoff) aldaar, uitgegeven werk: De geschiedenis der verlichting van Am sterdam. Dr. L. J. Terneeden, archivaris biblio thecaris der Vereeniging van Gasfabrikanten in Nederland" stelt den schrijver, den heer G. P. ZAIIN, in vrieüdelijke woorden aan den lezer voor en legt nadruk op het voordeel dat de schrij ver tevens technicus jg, zoodat hij in staat was alle moeilijkheden te ver klaren, die de ontwikkeling van het wezen der straatverlichting gekenmerkt heeft, In de geschiedenis der verlichting van bijna elke grootere stad komen die tijden van sterk meeningsverschil voor; daarom geeft de beschrijving van het verloop ider stedelijke verlichting werkelijk een stuk geschiedenis, echter zóeigenaardig, dat de beroepshistoricus de groote moeielijkheden van het gemis aan vakkennis zou ondervinden. *'»* De heer ZAIIN heeft zijn werk in zeven hoofdstukken verdeeld : 1. Het tijdperk der kaarsen- en olieverlichtiug; 2. De ontdekking en de toepassing van het steenkolen gas; de Amstardamsche Pijpgascompagnie; 3. De Hollandsche Gasfabriek; 4. De Gasverlichting van 1) Wagenaar schrijft September. Mr. N. de Roever is echter officieel gebleken, dat dit 28 Maart moet zijn. 1847?1883; De strijd en het einde der Hollandsche Gasfabriek; 6. De Imperial Continental Gas Association; 7. Gemeente-exploitate. Daarbij komen de bijlagen van bestekken, overeenkom sten, open brieven, adressen aan de leden van den Gemeenteraad, en tot slot het opatel: de Gasfabriceering van Gemeente wege door Mr. J. A. Leyy. Da waarde van Zahn's werk wordt ongemeen verhoogd door de vele por tretten, reproducties van Nieuwjaars-, Najaara- en Kermis-pranten der Lantaarn opstekers, alsmede van een zestal spotprenten uit Da Amsterdammer", door Johan Braakensiek, en, lest best, repro ducties naar schilderijen en teekeningen, Gebouwen (ran buiten en van bianen) en Stadsgezichten. Door raadpleging van en studie in het Oud-Archief te Amsterdam, gelukte het den heer Zahn te vinden J. v. d. Heyden's teekening van het eerste model van den lantaarnpaal met lantaarn en olielamp, welke in Amsterdam werd geplaatst en hierbij afgebeeld. Welke was nu de uitvinding van Jan v. d. Heyden P Hij maakte lampen en lantaarns van tot nog toe onbekende constructie, die op houten palen, op kleine afstanden van elkaar geplaatst beter en langduriger licht verspreidden dan de kaarsen. Dit geschiedde in 1663. Het stadsbestuur was er zóover voldaan, dat zij er onmiddellijk de stad mee deed verlichten, zoodat vór het einde van 1669 heel Amsterdam er mede voorzien was. Jan van der Heyden maakte er grooten naam mee en werd alom bekend; menige stad in het buitenland liet lantaarns naar zijne nieuwe uitvinding maken en plaatsen. De wit geschilderde houten lantaarn paal was 12 voet lang, 6 duim dik en van boren voorzien van luchtgaten. De lantaarn, twee voet hoog en vierkant, doch bovenaan wijder dan van onderen, was gedekt met een blikken snuiver, die de rook van de lampepit aan alle zijden uitliet. Deze pit of lemmet bestond uit dik gedraaid katoen. De oliehouder was gevuld met raapolie, des winters, tegen het bevriezen, gevuld met een weinig lijnolie. De oliehouder stond niet als thans op den bodem van de lantaarn, maar was bevestigd aan een der zijkanten. In 1682 had Amsterdam 2380 lantarens, waarvan 2 voor het stadhuis, voorzien van twee lemmetten. Binnen het stad huis waren er, die zoowel bij lichte als bij donkere maam gevuld werden. De kosten dezer verlichting bedroegen ruim 24 duizend gulden 's j a ars. Zahn schrijft aan de wetenschappelijke toepassing der uitvinding van J. v. d. Hey den toe, dat nog eeuwen zouden voorbij gaan eer diens straatlantarens zouden verbeterd worden. Zahn behandelt later de gas-verlichting even uitvoerig als de olie-verlichting, om te eindigen bij de electrische verlichting, op eene wijze voor vakman en leek even interessant. Aan het slot van zijn werk acht Zahn zich gelukkig te kunnen schrijven, dat Amsterdam thans met een paar Duitsche steden, wat het gas verbruik aangaat, aan het hoofd staat van het vasteland vau Europa, en dat da gegevens, die jaarlijks bekend worden gemaakt, in vakkringen zoowel hier als over de grenzen, steeds met belangstelling worden ontvangen. Tusschen kaarslicht, lamplicht en gaslioht lagen eeuwen, tusscheh gaslichten electrisch licht hoogstens een halve. J. v. d. Heyden's uitvinding der straatlantarens, die ook invloed had op de verlichting binnen'shuis, ontmoette, zoo ver bekend, geen tegenstand, de zeventiende-eeuwera waren et onmiddellijk mee inzenomen. De invoering van het gaslicht heeft tegen spoed en tegenwerking ondervonden. Toen 5 October 1835 het gaslicht in ds Groote Kapel voor het eerst ontstoken was, verscheen eea sombere klaagzang, waarin het gaslicht als ontluistering van Gods heerlijkheid werd voorgesteld, en gejammerd: De eer van God is weg," en den raad gegeven om bij de kaars te blijven, die als een fakkel brandt." Verdoem het gaslicht!" Het gas en de gasfabrieken hebben tijden gekend, dat zij, door averechtsch begrip, groote onvrede brachten. Eerst de ngelsehe gasfabriek, strijdend toen de Amsterdammers het niet langer velen konden, dat de roofzieke Brit" ia hun eigen stad het licht bracht, vervolgens na de oprichting der Hollandsche gasfabriek, de onderlinge strijd, het einde van de Hollandsche en eindelijk van de Engelsche fabriek en de daarmede verwoede strijd, van welken men vreesde, dat zij Amsterdam in 't donker zou zetten. Werk vooradvokaten; Burgemeesteren Raad in rep en roer, pleiten van advokaten in kort geding, Thomasvaer en Pieternel bemoeien er zich mee en Johan Braaken siek teekent met luste epotprenten. Eindelijk vrede! De stad neemt de gasfabrieken in eigen beheer en heeft er tot op dezen oogenblik geen berouw van en geen duurkoop. Dat alles beschrijft de heer Zahn uit voerig duidelijk en aangenaam. Voor esn Amsterdammer, die dezen verwoeden tijd heeft meegemaakt, uiterst belangwekkend. Thans kan men zich al het getreuzel met de gasverlichting niet begrijpen. Eerst in 1841 werd aan de in 1825 door de Engelschen opgerichte Pijpgas compag nie" een proeve met 150 gasbranders opgedrager, en weer zeven jaar later sloot de stad met genoemde maatschappij eene overeenkomst voor 1750 lichten, die ieder 2600 uur 's j aars moesten branden. Jan de Rijmer, een Amsterdamsche type tusschen de jaren 1825?1835, her innerde in een rijmpje aan al de tijd perken die de straatverlichting had mee gemaakt: eerst de lantaarnen op palen, de gloeiende spijkers" daarna lampen hangende aan touwen in het midden der straat, en in zij n tij d het gas door pijpen in de straat gevoerd naar de lantaarnen. Dit rijmpje werd zoo populair, dat het twee lezingen kreeg, de laatste was kort, krachtig en plat, en 't meest verbreid. Deze laatste lezing ver meldt de heer Zahn. De oorspronkelijke lezing, in salontaal, is deze: Toen het licht hier stond op palen, Kon men het nog eren balen. Toen het later hing aan touwen, Was 't nog eventjes te honen. Maar nu 't licht komt uit den grond, Mist men voedsel voor den mond. Ook bij het licht de cirkelgang-, de hernieuwing van het oude, zij het slechts in schijn, in het uiterlijke. Het eerste licht, de kaars, laat zich niet vergeten, gas- en electrisch licht komen bij deftige verlichting voort uit uiterlijke naboot sing der kaars. In de dagen van Keizer Napoleon was het dat een keur van 1505 weer van kracht scheen te worden, bepalende dat niemand na het luiden der boevenklok, dat is te negen uur, zonder lan taarn zich buiten's huis mocht begeven. Een zelfde maatregel werd in den Franschen tijd nogmaals afgekondigd, voor zoo ver men niet heelemaal, na een bepaald uur, behoudens bizondere ver gunning, thuis moest blijven. Na. negen uur was het in de dagen der Fransche overheersching: Jij komt van avond de deur niet meer uit". Ging men toch, men werd opgepakt en naar de .kortegaard" gebracht. Dan was hst zooals Cats zei: Ach, hoe ben ik nu begaet Van te loopen over straet Ach, hoe ben ik EU beklad Van te loopen door de stad. Wie in den Franschen tijd vergunning had om na negenen te gaan door de eenzame straten, bediende zich van eeu kaars, brandende in een houten blakert j e, met steel en papieren kap, dien men kon neerdrukken om ze gemakkelijk in zijn zak te bergen. Van dien druk zullen we nu, in 1913, het honderdjarig jube'feest vieren in pracht en luister, in vollen glans van electrisch- en gaslicht, en voor intieme en schoone verlichting bij het oude kaars licht voor de ramen, zo o al s de oudste keur op de verlichting gebood. De kaars geeft zich niet gewonnen, puf gas-, puf electrisch licht! J. H. RÖSSING. Olieverlichting aan touwen, begin 19de eeuw, op den Nieuwezjjds Voorburgwal bfj het Posttantoor, tegenover de achterzijde van het Paleis. De prent is gestoffeerd met lang verdwenen typen: een melkmeid, een kruier met kruiwagen, een kuiper die eea vat voortdnwt, enz. De twee hondjas, die doorgaans op nieuwjaarsprenten en andere teekenin gen van Amsterdam voorkomen, ontbreken op deze prent niet. Zinnebeeldig SE ij werk van het huis van J. van der Heyden in de Koestraat te Amsterdam. Houten muu"arm met lan taarn en olie lamp, vervaar digd door Jan v. d. Heyden in 1663. Olielamp, vervaardigd door Jan v. d. Heyden in 1663. Houten paal met lantaarn en olie lamp, vervaardigd door J. v. d. Heyden in 1663.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl