De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 3 maart pagina 1

3 maart 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

KV 1810 DE AMSTEEDAMMEK A°. 1912. WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND On-cler recLactie Dit nummer bevat een bijvoegsel. IMDr. H. D?. L. -WTIESSIIsrGK Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). f 1.50, fr. p. post ? 1.65 Abonnement per 3 maanden ..... Voor Indië per Jaar, bij vooruitbetaling, . Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . 0.121/ mail 10. Zondag 3 Maart, Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de fmantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?0.25 , 0.30 ,0.40 INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Verwerpelingen in de Tweede Kamer, door J. C. de B. Zal men nu nit den hoek komen? ^on- actief, door Alexander Cohen. FEUIL LETON: De beste Liefde, nit het Fransen van De Villiere de L'Iale-Adam. KUNST EX LETTEREN: Leo en Gerda, door JE. W. Timmerman, beoordeeld door Frans Coenen. Da Vrijmetselarij, II, door prof. G. J. P. J. Bolland. BERICHTEN. VROUWESTRUBRIEK: Tutti Frntti, door N. M.-de W. H. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. De Neder!* Dagbladper?, III, door M. Moresco. Gnstar Maaiers achtste Symphonie, door Mattmja Vermeulen. Schildery-koopers, de sooiten en de merkteekens, door Plasechaert. CHARIV 1RI. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. S. De taak van de Arnhemache Kweekschool.?'CHETSJE,?DA.M8PEL. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIES. llllllllllllllJIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII m van Verwerpelingen in de Tweede Kamer. Bij de behandeling der Staatsbegrooting in de Tweede Kamar was door den heer Troelstra een motie ingediend, waarin aan de Regeering werd verzocht zoo spoedig mogelijk een eenvoudig wets ontwerp in te dienen, waarbij,met gebruik making van de postkantoren of van andere bestaande administratieve lichamen, de regeling in art. 357 van Talma's invaliditeitswet" voorgesteld, zou worden inge voerd, om te werken totdat de wet, regelende de materie in haar geheel, in werking zou zijn getreden. "Ware deze motie aangenomen zoo zoude, denkt misschien deze en gene, ten minste iets groots zijn tot stand gebracht do ar Troelstra in overeenstemming met den minister. 1 Neen, door den hesr Troelstra zou inderdaad iets groots zijn tot stand ge bracht: een beginsel zijn naar voren gedrongen, dat zijn uitwerking niet zou hebben gemist. Het aandeel van den heer Talma ware even pover gebleven als het van den aanvang af was. Wat de Regeering voorstelt en wat de Kamer rog niet eens heeft willen aanvaar den is immers een zóten hemel schreiend minimum, dat het hard is te denken hoe men voor zulke reeds onvoldoende leniging van nooden nog jaren uitstel durft eischen! * * * J. C. de B. schrijft ons: Wat stelde, en stelt de Regeering voor ? Artikel 357 van het ontwerp van wet ter verzekering van werklieden tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom" luidt: (1). Hij, die bij het in werking treden van art. l den leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, heeft recht op een rente, indien hij aantoont, dat hij in de 10 jaren, onmiddellijk voorafgaand, hetzij aan het in werking treden van art. l, hetzij aan de vervulling van zijn zeventigste jaar, te zaraen gedurende 260 weken verzekeringsplichtig zou zijn geweest, indien de verplichte verzekering bij den aanvang dier tien jaren reeds ingevoerd ware," . . . (2). Voor de toepassing van het voor gaand lid wordt hij, die in de 10 jaren, in dat lid bedoeld, tengevolge van ziekta niet heeft gewerkt, geacht tijdens zijn ziekte zijn werk te hebben voortgezet gedurende den tijd, waarover krachtens de Ziektewet, de premie voor hem be taald zou zijn uit een ziekenkas, indian de verplichte verzekering tegen geldelijke gevolgen, zoowel van invaliditeit en ouderdom als van ziekte bij den aanvang dier 10 jaren reeds ingevoerd ware. Verzekeringsplichtignuis hij, die werk man is, want in art. l staat: ieder werkman moet verzekerd zijn". Onder werkman wordt, volgens art. 3, verstaan : ieder, die den leeftijd van 16 jaar heeft bereikt en in loondienst arbeid verricht, mits binnen het Rijk, niet in militairen dienst, en tegen een loon van niet meer dan 1200 gulden per jaar." Al dadelijk rijst hier de vraag: Hoe veel mannen en vrouwen zijn tusschen 60 en 70 jarigen leeftijd in den zin der wet in loondienst, d.w.z. dat zij in die 10 jaren in staat zouden zijn, 260 premies te betalen? Zeker zijn er zeer velen, die hoewel niet invalide, toch niet in staat zijn als arbeider in hun onderhoud te voorzien, omdat het, wanneer zij hun arbeids kracht aanbieden, steeds luidt: wij kunnen jongere krachten krijgen." Ieder, die eenigszins in de arbeiderswereld be kend is, weet dat het aantal fiO- jarigen en ouder, dat geen werk kan vinden in loondienst, zeer groot is. In drukke tijden mogen de oude-valide werklieden nog wel eens een bakerdienstjb" krijgen, zooals dat in den volksmond heet, d.w.z. een werkje voor zeer korten tijd, veelal zijn ze als ze niet op andere wijze in hun onderhoud voorzien,aangewezen op kerke lijke, burgelijke of particuliere liefdadig heid. Dikwijls zien we dan ook de ouden van dagen hun toevlucht nemen tot een of anderen handel, maar o wee!, dan zija ze niet meer in loondienst" en vallen dus buiten art. 357. Meermalen komt het voor, dat dan de vrouw uit werken tracht te gaan, maar wie neemt, als er een werkvrouw noodig ie, iemand boven de 60 jaar? Ook hierbij ia het aantal jongere krachten zoo groot, dat er van de oudjes niet velen zijn, die werkelijk werk vinden. Dat das een aantal van de 70-jarigen en anderen buiten het genot van de ouderdomsrente zullen blijven, staat vast. Hierbij moet nog in het oog worden gehouden, dat alle zelfstandigen, dat zijn dan zij, die hun geheele leven voor zich zelf hebben gewerkt, als schoen makers (in arbeidersbuurten vooral), kleermakertjes, stoslenmatters, orgeldraaiers, scharenslijpers, kooplui en ventera, buiten de grenzen van art. 357 vallen. Velen, die vroeger in loondienst zijn geweest, zien we op lateren leeftijd, behalve als klein handelaars en venters, ook als dergelijke kleine baasjes" optreden. Hoe het leven van dergelijke kleine baa-jes en handelaartjes n aaneen schakeling van scharrelen en tobbsn vonr het dagelijksch brood is, mag als bekend worden aangenomen. Dat er bij hen juist, hoewel ze altijd behoorlijk gearbeid" hebben, geen sprake is van e3n weiverzorgden ouden dag, staat zoo vast, als een paal boven water. Toch zegt de Rageeriug in § 2 van de Memorie van toelicht!*g bij h-t ontwerp: Het wordt terecht onnatuurlijk geacht, in strijd met de plaats, die den grijsaard in de maatschappij tóekoait, dat, wie behoorlijk gearbeid heeft, op hoogen leeftijd nog verplicht is voor zijn brood te wprken. Vandaar dat in de kringen der werklieden vooral naar ouderdomsverzekeriny wordt verlangd." N"u wou ik toch wel eens vragen: Hebben al die kooplui, venters, kleine baasjes etc., waarop ik boven doelde, niet behoorlijk gearbeid? Of vindt de Regeering: alleen arbeiden in loondienst behoorlijk? Me dunkt, dat za hiermede velen harer politieke vrienden geen dienst zou bewijzen, als dit hare bedoeling was. Hoe staat het met den arbeid van die duizenden huisvrouwen ? Is het zware. werk, dat zij dagelijks verrichten, bij vaak onbeperkten arbeidstijd, zóonbe hoorlijk, dat zij voor een geringe rente op haar ouden dag niet in aanmerking kunnen komen? Anders heet het altijd, dat de arbeid van de vrouw in het gezin, ala opvoed ster harer kinderen, zoo'n schoone is, dat met leede oogen wordt aangezien, dat de maatschappelijke toestanden en het verlangen naar zelfstandigheid van vele vrouwen, reeds zoo velen, naar fabriek en werkplaats trekken. Dan is het werk van de vrouw in het gezin van onschatbare waarde. Maar, waar het geldt haar eene ouderdomsrente uit te keeren, wordt haar arbeid als onbehoorlijk aangemerkt. Haar arbeid, en dat der vele nijvere tobbers, die zoo ongelukkig zija, nergens werk te kunnen vinden in loondienst en dus maar een handeltje of zoo iets beginnen, als minderwaardig gebrandmerkt! Waar, wil ik vragen, haalt de Regeering de bewering vandaan, dat in de kringen der werklieden vooral naar ouderJomsverzekering wordt verlangd? Ik dacht, dat het verlangen der werklieden, en met hen gelijkgestelden, veel meer ging in de richting van Staatspensionneering. Doch laten we deze vergissing, zal ik maar zeggen, de Rsgeering niet te zeer ten kwade duiden. Veel, zeer veel, van wat er leeft en groeit en woelt onder het volk, schijnt Haar onbekend. Hoe een groate massa proletariërs staat op de grens van het pauperisme, hoe een niet minder groote massa reeds tot pauperisme is vervallen, als het den 60-jarigen leeftijd heeft bereikt, schijnt haar niet geopen baard. Voor hun doet de Regeericg in het overgangstijdperk niets. Juist die genen, voor wie in de eerste plaats hulp noodig is, vallen buiten de grenzen van dit ontwerp. Daarvan straks enkele voor beelden. Uit het bij het Ontwerp invaliditeitswet" gevoegde Onderzoek naar het even wicht van baten en lasten der ontworpen invaliditeits- en oudardomsverzekering" van Dr. Kluijver blijkt, dat volgens Tafel II 10,900 werklieden van 70 jaar en ouder, volgens de beroepstelling van 31 December 1899, verzekeringsplichtig zonden zijn geweest, ware de verzekering toen reeds ingevoerd. Hierbij zijn 13,400 mannen en 25iO vrouwen. Volgens ge noemde telling zullen dus 13,400 mannen en 2500 vrouwen een dadelijk ingaande rente krijgen, zooals in art. 357 van het ontwerp wordt bedoeld. Hierbij komen dan nog de invaliden, die ook krachtens art. 357 recht hebben op een ouderdoms rente. Hun aantal wordt geschat op 5300. Aan een totaal van 21.200 zou dus, volgens de telling van 31 December 1899, eene rente moeten worden uitgekeerd. Stel, dat aan ieder een jaarlijksche rente van ?104 wordt verleend, dan komt men tot een totaal van f 2,204,800. Rekening houdende met den aanwas der bereiking (H'.V/o) komt men op eene jaarlijksche som van ?2,524,496. Deze som nu is iets te hoog, omdat onder de 2500 vrouwen ook enkele, alhoewel niet vele, gehuwden zullen worden geworden. Volgens de valkstelling van 31 Dec. 1899 bedroeg het aantal macnen, van 70 jaar en ouder 93,048, het aantal vrouwen 100,394, zoodat, volgens den uitslag dier telling, ruim 14.4 % der mannen en bijna 2.5 % der vrouwen vallen onder art. 357. Aangenomen mag worden, dat dit percentage ook thans nog vrijwel hetzelfde zal zijn gebleven. Rekening houdende met de geschatte 5300 invaliden komen we tot de slotsom, dat van de 193,442 ouden van dagen" 21,200 vallen onder art. 357, d. i. ruiin 10.95 %, Wel ia waar zitten er onder die 193 442 ook, die, bij een pensioen aan arbeiders of daar mede gelijkgestelden, ook niet voor eene uitkeering in aan merking zouden komen, maar dit aantal is niet zógroot, dat we met dit ontwerp tot een dragelijk percentage kunnen komen. Ten slotta enkele voorbeelden uit bet leven om te doen zien, boe onvoldoende dit ontwerp in de nooden der ouden voorziet. Eene weduwe van 76 jaar, die met hare dochter van 37 samen woont, is gedwongen als verstelnaaister, in n van de armoedigste buurten van onze residentiestad, in haar onderhoud te voorzien. Ook de dochter ia haar daarbij behulpzaam. Deze stakker, van 76 jaar, kan daarmede, als haar dochter mee helpt, ?3 per week verdienen. Wat zou voor deze armen een pensioen van ?2 per week niet een uitkomst zijn. Helaas, het is reeds 25 jaar geleden, dat ze als cenfectie-werkster in loondienst was. Voor haar brengt dus art. 357 geen uitkomst. Ean oud zieltje, weduwe alweer, trof ik in zear schamel woninkje in armoebumrt. Zs is 70 jaar.. Zei krijgt ?2.50 ondersteuning in de 14 dagen en nog twee brooden per week. Haar huur be draagt ? l in de week; aan fonds-geld betaalt ze 20 ets. Za heeft dus behalve de twee brooden nog 5 ets. per week om van te leven. Dat kan natuurlijk niet, daarom tracht ze er door op kinderen te passen en boodschappen te doen nog wat bij te scharrelen. Wat zou voor haar f2 ouderdomsrente per week geen uit komst zijn! Helaas, ze is slechts huis vrouw" geweest, heeft dus niet behoor lijk gearbeid (volgens de R* g sering, niet volgens mij) en daarom geen recht op eene uitkeering volgens art. 357. Ik heb weduwen gevonden, dia van 10 tot 20 kinderen hadden gehad (niet groot gebracht de kindersterfte heeft velen het bestaan wat verlicht). Vrouwen dus, die in het oog onzer Regeering het hare voor het in stand houden der menschheid hadden gedaan. Zedelijk, hoog staande vrouwen, die nimmer hun toevlucht had den genomen tot de verfoeilijke voor behoedmiddelen. Wat is nu het loon voor al haar braafheid ? Nadat ze haar gansene leven hebben getobd met kleine kinderen en armoe eerst, met een gesloopt lichaam en met gebrek later, zegt deze Regeering: gij habt niet behoorlijk gearbeid. Voor u is van ons niets 19 verwachten! In de pl.m. 250 door mij bezochte gezinnen gezinnen waarin bittere armoe heerscht heb ik maar nmaal een vrouw gevon den, die, ware zij 70 jaar ze is nog maar 65 eene ouderdomsrente zou trekken, omdat zij in loondienst is. Wel zijn er vele vrouwen bij, die met bloemen of fruit venten, wel eens enkele halve daagjes uit werken gaan of wascbjes in huis hebben, enz., maar in loondienst zijn, heb ik maar bij n van de bijna 250 vrouwen kunnen konstateeren. Nu nog een paar voorbeelden van mannen, die buiten de grenzen van art. 357 vallen. Een man van 78 jaar zat als het ware tussehen vier kale muren, in armoedige woning. Hij had z'n gansche leven schoe nen versteld in arbeidersbuurten. Nu reeds 10 jaar leeft hij van bedeeling, f 2.25 per week. Voor een ouderdoms rente komt deze stakker, die op kouden Novemberdag in leege woning bij een kachel zonder vuur zat, niet in aanmer king. Heeft ook hij niet behoorlijk ge arbeid ?" Ean oud mannetje van 75 jaar, loopt reeds jaren met de groentekar. Hoewel hier, vooral in dezen tijd, groote armoe heerscht, en deze man toch vroeger, ook volgens de Regeering, behoorlijk gearbeid heeft, zal hij toch geen ouderdomsrente krijgen, omdat hij na zijn zestigste jaar niet meer in loondienst is geweest. In n van de armoehof jes vond ik een man van 71 met een vrouw van 81 jaren. De man was vroeger opperman geweest. Al in geen 7 jaar had hij meer gewerkt, omdat hij niet meer tot werken in staat is. In het allergunstigste geval had deze stakker dus na zijn zestigste jaar 4 X 52 = 208 premies kunnen betalen. Het is dus ook hier we^r: gewogen maar te licht bevonden". Nog vele voorbeelden zou ik kunnen aanhalen, om te doen zien, dat de Regee ring als zij, nu Troelstra's moties viel, later ? hoeveel later ? eens het wets ontwerp in de Kamers brengt, niet vol doet aan de verwachtingen, die alom in den lande zijn gewekt. In § 2 der Memorie van Toelichting heet het: De bedoeling van het ontwerp is eene uitkeering te verzekeren zoowel aan hen, die doar invaliditeit zijn ge troffen als aan hen, die den 70 jarigen leeftijd hebben bereikt." Wat daarvan terecht zal komen, meen ik voldoende te hebbon aangetoond. ((een ouierdomsverzekerinu; zonder invaliditeitsverzekering wil de Regeering, orudit dan niet voorzien (wordt) in den nood van zeer velen, die in ongeveer ge lijke omstandigheden verkeeren als de gene*!, wia hulp gdbracht wordt..." Eilieve, gebeurt dit nu, wil ik vragen ? Is het geen schande nog zoo veel moeite te moaten doen om eene voorziening in de nooden der ouden van dagen, zooals in art. 357 wordt voorgesteld, eene voor ziening, die blijkens bovenstaande be rekening hoogstens ruim 21 ^ millioen kan kosten, ingevoerd ta krijgen, geen schande, dat een Volksvertegenwoordidat minimum weigert ? Moet voor het verkrijgen van een der gelijk wetje, dat slechts 10 95 pCt. van nl!e oudjes helpt, het gansche land wor den afgereisd en dan het wetje nog worden verworpsc ? Moest daarvoor, avond aan avond bijna, door Soc. Dem. sprekers worden opgetreden ? Schande voor Nederland, dat men i solt met de grijsaards", dat zelfa het dadelijk verkrijgen van dit beatje hulp nog zooveel agitatie behoeft bij zoo wei nig succes. Zal men nu uit den hoek komen? (ÜE /AAK COHEX?DiUELSMA.) Wie zijn bestrijder vreest in het open veld, lokt hem in het kreupelhout, of ineen doolhof van nauwe wegen. DO N. K. Ct, die thans begint op eene wijze, waarvoor wij haar in haar eieren be lang willen waarschuwen?de zaak CohenDrielsma, ten bate van den laatstgenoemde, ook wat den inhoud va n het ge schil betreft, tot de hare ta maken, zoekt haar redding in een hopelooze op stapeling van bijkomstigheden. Het is werkelijk onmogelijk op dezon weg mede te gaan en de lange verhalen in hun geheel over te nemen. Natuurlijk zullen wij ons beijveren van de beweringen der N. K. Ct. een getrouw beeld te geven, en verklaren wij ons, als het blad er om vraagt, tot citeeren in volle lengte bereid van wat zij (onverhoopt!) die eer mocht blijven waardig keuren voorshands ineeneu wij echter in gemoede tot objectieve weergave ons te kunnen beperken. Temeer omdat de heer Alexander Cohen verderop, in over eenstemming met on zenwensch, het eigenlijk betoogende gedeelte in extenso aanhaalt. Da verdediging, die de N. E. Ct. onder neemt, is tweeled'g. In de eerste plaats poogt zij te bewijzen (zie het citaat bij den heer Cohen) dat haar Parijsche corres pondent, tot den 17en Februari jl. <oe niet gerechtigd" was tegen de in De Telegraaf gepubliceerde beschuldiging op te treden. Wij willen, buiten hetgeen de heer Cohen daarover meedeelt, hierop wei dit ant woorden, dat wij voor ons, ondanks onze op stellige stukken gebaseerde overtuiging, eenigszins vreemd hebben opgekeken van die zonderling-gestelde officieele papieren van den 17en Febr., zooals die uit handen kwamen van het Bestuur der Parijsche Jour nalisten-vakvereeniging. Wij hebben ons toen de moeite gegeven te Parijs op kondschap te gaan, en leerden daar beter dan ooit begrijpen hoe een toestand feitelijk eenvoudig, en for meel volkomen in de war kan zijn. Feitelijk is immers alles ginds zoo klaar als de dag: De heer Alexander Cohen heeft zich vrij ver klaard van zijne belofte en bleef by allen, die te goeder trouw zijn en die bovendien, anders dan de N. R. Ct., op de hoogte zijn van alle omstandigheden, geëerbiedigd. Formeel werd de heer Cohen gebonden door een Enquête-commissie, die dit naar de statuten niet kon, was hij bevrijd door een president, die het slechts implicite deed, was hu los gemaakt door zichzelf, wat toch niet heelemaal ging, en toen door de eenigen, die tegen die losmaking bezwaar konden heb ben, met een spontane verklaring van ongeschokt respect voor zijn loyauteit geëerd, waarna hem officieel namens de Associatie werd medegedeeld, dat men hem thans... be sloot van zijn belofte bevrijd te rekenen, nota bene namens de associatie, die hem door zijn ontslagname als bevryd had beschouwd, hetgeen te meer bleek (men leest dit ook in de N.R.Ct.) toen zij mr. Drielsma, opdat hij toch Cohen in Nederland zoude kunnen vervolgen, tot ontslagname aanporde l Wy geven echter om den formeelen kant van de zaak, ten opzichte waarvan voor ons, alle verwarring goed bekeken, het ge lijk blijft aan den kant van den heer Cohen, niet bijster veel. Het is ons, als het or op aan komt,bizonder onverschillig of de heer Drielama, in de vakvereeniging blijvend, het recht tot optreden zou hebben gemist. Onverschillig, omdat hy dan maar uit die vakvereeniging had moeten gaan, die hem, met het bewijs van onschuld in handen,immers later weer met open armen zou hebben ontvangen, onverschillig, omdat geen verklaring op eerewoord, net zoo min als welke statuten of welke wet ook, een man die zichzelf respecteert kan verhinderen tegen een openbare eerrooveade handeling, komende van te eerbiedigen kant, zich ter stond to verzetten. * * Zooals wij zeiden, gaat de N. K. Ct. niet alleen de correctheid van haars correspondents houding, maar ook zijn onschuld betoogen.... Het blad vangt aan den sluier op te lichten", d.w.z. de meer dan lamentabele methode van zelfverdediging over te nemen, die de beschuldigde, van den eersten dag af, tot de zijne heeft gemaakt: het blad is op weg de insinuatie over te nemen, als zou het heele geval een machiavellistisch complot beduiden! Straks, vreezen wij, zal deze nuchtere Rott. courant het geval tot een opera uitwerken. Het praeludium bestaat alvast uit wazige muziek. Ziehier de door ons verkorte inhoud". Het papier van den anoniemea brief is E ngelsch papier, verkrijgbaar te Parij s, maar ook in België en Amsterdam ... Het is waar, dat inevr. Drielsma voor haar correspondentie ditzelfde papier bezigt. Ma»r let wel op de bizondere omstandigheden waaronder gebleken is, dat de heer Cohen zulk een brief van mevr. Dr. in handeu kreeg. Let op de data. De brief is van 9 Juni 1911. Het anoniem libel van 16 Sapt. j 1. Da heer C. wist op 10 Juni, dat bedoelde briet be stond... En van wien heeft de heer C. dien brief gekregen? Van een be stuurslid der eigaa journalistenvereeniging, tenminste van iemand, die met dezen in nauwe betrekking staat" en die de N-R. Cr. voorloopig met Y. zal aanduiden" (!!) Welnu deze Y, zoowel als het bestuurslid, hadden in Juni eenig geschil gehad met mevr. Drielsma... Ea die Y. zoowel als de heer Cohen verborgen voor de enquête-commissie, door overlegging van een na-dato ge fabriceerde briefwisseling, waarin sprake was van graphologische studiën1', de waarheid omtrent de wijze, waarop mevr. Dr.'s brief aan den heer C. was afgestaan Ziilk een briefwisseling is nooit gefabri ceerd en heeft nooit bestaan. Maar is het den lezer reeds duidelijk, wat de N.R.Ct. wil insiaueerea ? Het ligt er nog a! dik op: De heer Cohen zou den anoniemen brief hebben gefabriceerd op papier dat hem sedert Juni bekend was sis in den huize Drielsma gebruikt. Ea eenige lieden zouden in het complot zijn.... Indien de redactie" (van de Amstr.), zegt de N.R.Ct., inderdaad weet, enz., zal zij begrijpen, dat het bezit en als het niet anders kan een fotografische afdruk" van dien brief van mevr. Dr., voor oczen cor respondent wel degelijk nog vau groot nut zijn kan". Wij hebban hierop terstond den heer Cohen verzocht aan dezen wensch van de N.R Ct. te voldoen en het blad is op dit oogenblik in het bezit van het gevraagde. De N.R.Ct. vertelt verder: De heer Drielsma heeft, over het af staan vau dien brief door het bestuurs lid, tegen dezen door een eereraad willen optreden. Men stelde hem echter voor, toen de Enquête-cominissio haar vrijsprekend vonnis gewezen had, dat hij en het bestuurslid elkaar de hand zouden reiken en alles vergeten, waarna onze correspondent zijn bestuursplaats weer naast het bestuurslid zou hernemen. Onze correspondent weigerde dit, daar de heer Cohen reeds zij n eere woord had gebroken, en dus onze correspondent, die begreep, dat de questie niet uit zoude zijn, zooveel mogelijk vrijheid ook tegenover gemeld bestuurslid wilde be houden. Onze corr. heeft zich dus be slist en openlijk moeton afscheiden van eenige leden van het bestuur zijner persvereeniging (waarvan hij tot dat oogen blik deel uitmaakte), dat de onderdruk^

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl