Historisch Archief 1877-1940
KV 1810
DE AMSTEEDAMMEK
A°. 1912.
WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND
On-cler recLactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
IMDr. H. D?. L. -WTIESSIIsrGK
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
f 1.50, fr. p. post ? 1.65
Abonnement per 3 maanden .....
Voor Indië per Jaar, bij vooruitbetaling, .
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . 0.121/
mail 10.
Zondag 3 Maart,
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de fmantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
, 0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ:
Verwerpelingen in de Tweede Kamer, door J. C. de
B. Zal men nu nit den hoek komen?
^on- actief, door Alexander Cohen. FEUIL
LETON: De beste Liefde, nit het Fransen
van De Villiere de L'Iale-Adam. KUNST
EX LETTEREN: Leo en Gerda, door JE. W.
Timmerman, beoordeeld door Frans Coenen.
Da Vrijmetselarij, II, door prof. G. J. P. J.
Bolland. BERICHTEN.
VROUWESTRUBRIEK: Tutti Frntti, door N. M.-de W.
H. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE
NATUUR, door E. Heimans. De Neder!*
Dagbladper?, III, door M. Moresco. Gnstar
Maaiers achtste Symphonie, door Mattmja
Vermeulen. Schildery-koopers, de sooiten
en de merkteekens, door Plasechaert.
CHARIV 1RI. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en
v. d. S. De taak van de Arnhemache
Kweekschool.?'CHETSJE,?DA.M8PEL.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIES.
llllllllllllllJIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
m van
Verwerpelingen in de
Tweede Kamer.
Bij de behandeling der
Staatsbegrooting in de Tweede Kamar was door den
heer Troelstra een motie ingediend,
waarin aan de Regeering werd verzocht
zoo spoedig mogelijk een eenvoudig wets
ontwerp in te dienen, waarbij,met gebruik
making van de postkantoren of van andere
bestaande administratieve lichamen, de
regeling in art. 357 van Talma's
invaliditeitswet" voorgesteld, zou worden inge
voerd, om te werken totdat de wet,
regelende de materie in haar geheel, in
werking zou zijn getreden.
"Ware deze motie aangenomen zoo zoude,
denkt misschien deze en gene, ten minste
iets groots zijn tot stand gebracht do ar
Troelstra in overeenstemming met den
minister.
1 Neen, door den hesr Troelstra zou
inderdaad iets groots zijn tot stand ge
bracht: een beginsel zijn naar voren
gedrongen, dat zijn uitwerking niet zou
hebben gemist. Het aandeel van den heer
Talma ware even pover gebleven als het
van den aanvang af was.
Wat de Regeering voorstelt en wat de
Kamer rog niet eens heeft willen aanvaar
den is immers een zóten hemel schreiend
minimum, dat het hard is te denken hoe
men voor zulke reeds onvoldoende leniging
van nooden nog jaren uitstel durft eischen!
*
* *
J. C. de B. schrijft ons:
Wat stelde, en stelt de Regeering voor ?
Artikel 357 van het ontwerp van wet
ter verzekering van werklieden tegen
geldelijke gevolgen van invaliditeit en
ouderdom" luidt:
(1). Hij, die bij het in werking treden
van art. l den leeftijd van 70 jaar heeft
bereikt, heeft recht op een rente, indien
hij aantoont, dat hij in de 10 jaren,
onmiddellijk voorafgaand, hetzij aan het
in werking treden van art. l, hetzij aan
de vervulling van zijn zeventigste jaar,
te zaraen gedurende 260 weken
verzekeringsplichtig zou zijn geweest, indien de
verplichte verzekering bij den aanvang
dier tien jaren reeds ingevoerd ware," . . .
(2). Voor de toepassing van het voor
gaand lid wordt hij, die in de 10 jaren,
in dat lid bedoeld, tengevolge van ziekta
niet heeft gewerkt, geacht tijdens zijn
ziekte zijn werk te hebben voortgezet
gedurende den tijd, waarover krachtens
de Ziektewet, de premie voor hem be
taald zou zijn uit een ziekenkas, indian
de verplichte verzekering tegen geldelijke
gevolgen, zoowel van invaliditeit en
ouderdom als van ziekte bij den aanvang
dier 10 jaren reeds ingevoerd ware.
Verzekeringsplichtignuis hij, die werk
man is, want in art. l staat: ieder
werkman moet verzekerd zijn". Onder
werkman wordt, volgens art. 3, verstaan :
ieder, die den leeftijd van 16 jaar heeft
bereikt en in loondienst arbeid verricht,
mits binnen het Rijk, niet in militairen
dienst, en tegen een loon van niet meer
dan 1200 gulden per jaar."
Al dadelijk rijst hier de vraag: Hoe
veel mannen en vrouwen zijn tusschen
60 en 70 jarigen leeftijd in den zin der
wet in loondienst, d.w.z. dat zij in die
10 jaren in staat zouden zijn, 260 premies
te betalen?
Zeker zijn er zeer velen, die hoewel
niet invalide, toch niet in staat zijn als
arbeider in hun onderhoud te voorzien,
omdat het, wanneer zij hun arbeids
kracht aanbieden, steeds luidt: wij
kunnen jongere krachten krijgen." Ieder,
die eenigszins in de arbeiderswereld be
kend is, weet dat het aantal fiO- jarigen
en ouder, dat geen werk kan vinden in
loondienst, zeer groot is. In drukke tijden
mogen de oude-valide werklieden nog wel
eens een bakerdienstjb" krijgen, zooals
dat in den volksmond heet, d.w.z. een
werkje voor zeer korten tijd, veelal zijn
ze als ze niet op andere wijze in hun
onderhoud voorzien,aangewezen op kerke
lijke, burgelijke of particuliere liefdadig
heid.
Dikwijls zien we dan ook de ouden
van dagen hun toevlucht nemen tot een
of anderen handel, maar o wee!, dan zija
ze niet meer in loondienst" en vallen
dus buiten art. 357.
Meermalen komt het voor, dat dan
de vrouw uit werken tracht te gaan,
maar wie neemt, als er een werkvrouw
noodig ie, iemand boven de 60 jaar?
Ook hierbij ia het aantal jongere krachten
zoo groot, dat er van de oudjes niet
velen zijn, die werkelijk werk vinden.
Dat das een aantal van de 70-jarigen
en anderen buiten het genot van de
ouderdomsrente zullen blijven, staat vast.
Hierbij moet nog in het oog worden
gehouden, dat alle zelfstandigen, dat
zijn dan zij, die hun geheele leven voor
zich zelf hebben gewerkt, als schoen
makers (in arbeidersbuurten vooral),
kleermakertjes, stoslenmatters, orgeldraaiers,
scharenslijpers, kooplui en ventera, buiten
de grenzen van art. 357 vallen. Velen, die
vroeger in loondienst zijn geweest, zien
we op lateren leeftijd, behalve als klein
handelaars en venters, ook als dergelijke
kleine baasjes" optreden.
Hoe het leven van dergelijke kleine
baa-jes en handelaartjes n aaneen
schakeling van scharrelen en tobbsn
vonr het dagelijksch brood is, mag als
bekend worden aangenomen. Dat er bij
hen juist, hoewel ze altijd behoorlijk
gearbeid" hebben, geen sprake is van
e3n weiverzorgden ouden dag, staat zoo
vast, als een paal boven water. Toch
zegt de Rageeriug in § 2 van de Memorie
van toelicht!*g bij h-t ontwerp: Het
wordt terecht onnatuurlijk geacht, in
strijd met de plaats, die den grijsaard
in de maatschappij tóekoait, dat, wie
behoorlijk gearbeid heeft, op hoogen leeftijd
nog verplicht is voor zijn brood te wprken.
Vandaar dat in de kringen der werklieden
vooral naar ouderdomsverzekeriny wordt
verlangd."
N"u wou ik toch wel eens vragen:
Hebben al die kooplui, venters, kleine
baasjes etc., waarop ik boven doelde,
niet behoorlijk gearbeid?
Of vindt de Regeering: alleen arbeiden
in loondienst behoorlijk? Me dunkt, dat
za hiermede velen harer politieke vrienden
geen dienst zou bewijzen, als dit hare
bedoeling was.
Hoe staat het met den arbeid van die
duizenden huisvrouwen ? Is het zware.
werk, dat zij dagelijks verrichten, bij
vaak onbeperkten arbeidstijd, zóonbe
hoorlijk, dat zij voor een geringe rente
op haar ouden dag niet in aanmerking
kunnen komen?
Anders heet het altijd, dat de arbeid
van de vrouw in het gezin, ala opvoed
ster harer kinderen, zoo'n schoone is,
dat met leede oogen wordt aangezien,
dat de maatschappelijke toestanden en
het verlangen naar zelfstandigheid van
vele vrouwen, reeds zoo velen, naar
fabriek en werkplaats trekken. Dan is het
werk van de vrouw in het gezin van
onschatbare waarde. Maar, waar het
geldt haar eene ouderdomsrente uit te
keeren, wordt haar arbeid als onbehoorlijk
aangemerkt. Haar arbeid, en dat der
vele nijvere tobbers, die zoo ongelukkig
zija, nergens werk te kunnen vinden in
loondienst en dus maar een handeltje
of zoo iets beginnen, als minderwaardig
gebrandmerkt!
Waar, wil ik vragen, haalt de Regeering
de bewering vandaan, dat in de kringen
der werklieden vooral naar
ouderJomsverzekering wordt verlangd? Ik dacht,
dat het verlangen der werklieden, en
met hen gelijkgestelden, veel meer ging
in de richting van Staatspensionneering.
Doch laten we deze vergissing, zal ik
maar zeggen, de Rsgeering niet te zeer
ten kwade duiden. Veel, zeer veel, van
wat er leeft en groeit en woelt onder
het volk, schijnt Haar onbekend. Hoe
een groate massa proletariërs staat op
de grens van het pauperisme, hoe een niet
minder groote massa reeds tot pauperisme
is vervallen, als het den 60-jarigen leeftijd
heeft bereikt, schijnt haar niet geopen
baard. Voor hun doet de Regeericg in
het overgangstijdperk niets. Juist die
genen, voor wie in de eerste plaats hulp
noodig is, vallen buiten de grenzen van
dit ontwerp. Daarvan straks enkele voor
beelden.
Uit het bij het Ontwerp
invaliditeitswet" gevoegde Onderzoek naar het even
wicht van baten en lasten der ontworpen
invaliditeits- en oudardomsverzekering"
van Dr. Kluijver blijkt, dat volgens
Tafel II 10,900 werklieden van 70 jaar
en ouder, volgens de beroepstelling van
31 December 1899, verzekeringsplichtig
zonden zijn geweest, ware de verzekering
toen reeds ingevoerd. Hierbij zijn 13,400
mannen en 25iO vrouwen. Volgens ge
noemde telling zullen dus 13,400 mannen
en 2500 vrouwen een dadelijk ingaande
rente krijgen, zooals in art. 357 van het
ontwerp wordt bedoeld. Hierbij komen
dan nog de invaliden, die ook krachtens
art. 357 recht hebben op een ouderdoms
rente. Hun aantal wordt geschat op 5300.
Aan een totaal van 21.200 zou dus,
volgens de telling van 31 December 1899,
eene rente moeten worden uitgekeerd.
Stel, dat aan ieder een jaarlijksche rente
van ?104 wordt verleend, dan komt men
tot een totaal van f 2,204,800. Rekening
houdende met den aanwas der bereiking
(H'.V/o) komt men op eene jaarlijksche
som van ?2,524,496. Deze som nu is iets
te hoog, omdat onder de 2500 vrouwen
ook enkele, alhoewel niet vele, gehuwden
zullen worden geworden.
Volgens de valkstelling van 31 Dec.
1899 bedroeg het aantal macnen, van
70 jaar en ouder 93,048, het aantal
vrouwen 100,394, zoodat, volgens den
uitslag dier telling, ruim 14.4 % der
mannen en bijna 2.5 % der vrouwen
vallen onder art. 357. Aangenomen mag
worden, dat dit percentage ook thans
nog vrijwel hetzelfde zal zijn gebleven.
Rekening houdende met de geschatte
5300 invaliden komen we tot de slotsom,
dat van de 193,442 ouden van dagen"
21,200 vallen onder art. 357, d. i. ruiin
10.95 %, Wel ia waar zitten er onder
die 193 442 ook, die, bij een pensioen
aan arbeiders of daar mede gelijkgestelden,
ook niet voor eene uitkeering in aan
merking zouden komen, maar dit aantal is
niet zógroot, dat we met dit ontwerp tot
een dragelijk percentage kunnen komen.
Ten slotta enkele voorbeelden uit bet
leven om te doen zien, boe onvoldoende
dit ontwerp in de nooden der ouden
voorziet.
Eene weduwe van 76 jaar, die met
hare dochter van 37 samen woont, is
gedwongen als verstelnaaister, in n
van de armoedigste buurten van onze
residentiestad, in haar onderhoud te
voorzien. Ook de dochter ia haar daarbij
behulpzaam. Deze stakker, van 76 jaar,
kan daarmede, als haar dochter mee
helpt, ?3 per week verdienen. Wat zou
voor deze armen een pensioen van ?2
per week niet een uitkomst zijn. Helaas,
het is reeds 25 jaar geleden, dat ze als
cenfectie-werkster in loondienst was.
Voor haar brengt dus art. 357 geen
uitkomst.
Ean oud zieltje, weduwe alweer, trof
ik in zear schamel woninkje in
armoebumrt. Zs is 70 jaar.. Zei krijgt ?2.50
ondersteuning in de 14 dagen en nog
twee brooden per week. Haar huur be
draagt ? l in de week; aan fonds-geld
betaalt ze 20 ets. Za heeft dus behalve
de twee brooden nog 5 ets. per week om
van te leven. Dat kan natuurlijk niet,
daarom tracht ze er door op kinderen te
passen en boodschappen te doen nog wat
bij te scharrelen. Wat zou voor haar
f2 ouderdomsrente per week geen uit
komst zijn! Helaas, ze is slechts huis
vrouw" geweest, heeft dus niet behoor
lijk gearbeid (volgens de R* g sering, niet
volgens mij) en daarom geen recht op
eene uitkeering volgens art. 357.
Ik heb weduwen gevonden, dia van 10
tot 20 kinderen hadden gehad (niet groot
gebracht de kindersterfte heeft velen
het bestaan wat verlicht). Vrouwen dus,
die in het oog onzer Regeering het hare
voor het in stand houden der menschheid
hadden gedaan. Zedelijk, hoog staande
vrouwen, die nimmer hun toevlucht had
den genomen tot de verfoeilijke voor
behoedmiddelen. Wat is nu het loon voor
al haar braafheid ? Nadat ze haar gansene
leven hebben getobd met kleine kinderen
en armoe eerst, met een gesloopt lichaam
en met gebrek later, zegt deze Regeering:
gij habt niet behoorlijk gearbeid. Voor
u is van ons niets 19 verwachten! In
de pl.m. 250 door mij bezochte gezinnen
gezinnen waarin bittere armoe heerscht
heb ik maar nmaal een vrouw gevon
den, die, ware zij 70 jaar ze is nog maar
65 eene ouderdomsrente zou trekken,
omdat zij in loondienst is.
Wel zijn er vele vrouwen bij, die
met bloemen of fruit venten, wel eens
enkele halve daagjes uit werken gaan of
wascbjes in huis hebben, enz., maar in
loondienst zijn, heb ik maar bij n van
de bijna 250 vrouwen kunnen
konstateeren.
Nu nog een paar voorbeelden van
mannen, die buiten de grenzen van art.
357 vallen.
Een man van 78 jaar zat als het ware
tussehen vier kale muren, in armoedige
woning. Hij had z'n gansche leven schoe
nen versteld in arbeidersbuurten. Nu
reeds 10 jaar leeft hij van bedeeling,
f 2.25 per week. Voor een ouderdoms
rente komt deze stakker, die op kouden
Novemberdag in leege woning bij een
kachel zonder vuur zat, niet in aanmer
king. Heeft ook hij niet behoorlijk ge
arbeid ?"
Ean oud mannetje van 75 jaar, loopt
reeds jaren met de groentekar. Hoewel
hier, vooral in dezen tijd, groote armoe
heerscht, en deze man toch vroeger, ook
volgens de Regeering, behoorlijk gearbeid
heeft, zal hij toch geen ouderdomsrente
krijgen, omdat hij na zijn zestigste jaar
niet meer in loondienst is geweest.
In n van de armoehof jes vond ik een
man van 71 met een vrouw van 81 jaren.
De man was vroeger opperman geweest.
Al in geen 7 jaar had hij meer gewerkt,
omdat hij niet meer tot werken in staat
is. In het allergunstigste geval had deze
stakker dus na zijn zestigste jaar
4 X 52 = 208 premies kunnen betalen.
Het is dus ook hier we^r: gewogen
maar te licht bevonden".
Nog vele voorbeelden zou ik kunnen
aanhalen, om te doen zien, dat de Regee
ring als zij, nu Troelstra's moties viel,
later ? hoeveel later ? eens het wets
ontwerp in de Kamers brengt, niet vol
doet aan de verwachtingen, die alom in
den lande zijn gewekt.
In § 2 der Memorie van Toelichting
heet het: De bedoeling van het ontwerp
is eene uitkeering te verzekeren zoowel
aan hen, die doar invaliditeit zijn ge
troffen als aan hen, die den 70 jarigen
leeftijd hebben bereikt."
Wat daarvan terecht zal komen, meen
ik voldoende te hebbon aangetoond.
((een ouierdomsverzekerinu; zonder
invaliditeitsverzekering wil de Regeering,
orudit dan niet voorzien (wordt) in den
nood van zeer velen, die in ongeveer ge
lijke omstandigheden verkeeren als de
gene*!, wia hulp gdbracht wordt..."
Eilieve, gebeurt dit nu, wil ik vragen ?
Is het geen schande nog zoo veel moeite
te moaten doen om eene voorziening in
de nooden der ouden van dagen, zooals
in art. 357 wordt voorgesteld, eene voor
ziening, die blijkens bovenstaande be
rekening hoogstens ruim 21 ^ millioen
kan kosten, ingevoerd ta krijgen, geen
schande, dat een
Volksvertegenwoordidat minimum weigert ?
Moet voor het verkrijgen van een der
gelijk wetje, dat slechts 10 95 pCt. van
nl!e oudjes helpt, het gansche land wor
den afgereisd en dan het wetje nog
worden verworpsc ? Moest daarvoor,
avond aan avond bijna, door Soc. Dem.
sprekers worden opgetreden ?
Schande voor Nederland, dat men i
solt met de grijsaards", dat zelfa het
dadelijk verkrijgen van dit beatje hulp
nog zooveel agitatie behoeft bij zoo wei
nig succes.
Zal men nu uit den hoek komen?
(ÜE /AAK COHEX?DiUELSMA.)
Wie zijn bestrijder vreest in het open
veld, lokt hem in het kreupelhout, of ineen
doolhof van nauwe wegen.
DO N. K. Ct, die thans begint op eene
wijze, waarvoor wij haar in haar eieren be
lang willen waarschuwen?de zaak
CohenDrielsma, ten bate van den laatstgenoemde,
ook wat den inhoud va n het ge
schil betreft, tot de hare ta maken,
zoekt haar redding in een hopelooze op
stapeling van bijkomstigheden.
Het is werkelijk onmogelijk op dezon weg
mede te gaan en de lange verhalen in hun
geheel over te nemen. Natuurlijk zullen
wij ons beijveren van de beweringen der
N. K. Ct. een getrouw beeld te geven, en
verklaren wij ons, als het blad er om vraagt,
tot citeeren in volle lengte bereid van wat
zij (onverhoopt!) die eer mocht blijven
waardig keuren voorshands ineeneu wij
echter in gemoede tot objectieve weergave
ons te kunnen beperken. Temeer omdat de
heer Alexander Cohen verderop, in over
eenstemming met on zenwensch, het eigenlijk
betoogende gedeelte in extenso aanhaalt.
Da verdediging, die de N. E. Ct. onder
neemt, is tweeled'g. In de eerste plaats
poogt zij te bewijzen (zie het citaat bij
den heer Cohen) dat haar Parijsche corres
pondent, tot den 17en Februari jl. <oe niet
gerechtigd" was tegen de in De Telegraaf
gepubliceerde beschuldiging op te treden.
Wij willen, buiten hetgeen de heer Cohen
daarover meedeelt, hierop wei dit ant
woorden, dat wij voor ons, ondanks onze
op stellige stukken gebaseerde overtuiging,
eenigszins vreemd hebben opgekeken van
die zonderling-gestelde officieele papieren
van den 17en Febr., zooals die uit handen
kwamen van het Bestuur der Parijsche Jour
nalisten-vakvereeniging. Wij hebben ons toen
de moeite gegeven te Parijs op kondschap te
gaan, en leerden daar beter dan ooit begrijpen
hoe een toestand feitelijk eenvoudig, en for
meel volkomen in de war kan zijn. Feitelijk
is immers alles ginds zoo klaar als de dag:
De heer Alexander Cohen heeft zich vrij ver
klaard van zijne belofte en bleef by allen, die
te goeder trouw zijn en die bovendien, anders
dan de N. R. Ct., op de hoogte zijn van alle
omstandigheden, geëerbiedigd. Formeel
werd de heer Cohen gebonden door een
Enquête-commissie, die dit naar de statuten
niet kon, was hij bevrijd door een president,
die het slechts implicite deed, was hu los
gemaakt door zichzelf, wat toch niet
heelemaal ging, en toen door de eenigen, die
tegen die losmaking bezwaar konden heb
ben, met een spontane verklaring van
ongeschokt respect voor zijn loyauteit geëerd,
waarna hem officieel namens de Associatie
werd medegedeeld, dat men hem thans... be
sloot van zijn belofte bevrijd te rekenen, nota
bene namens de associatie, die hem door zijn
ontslagname als bevryd had beschouwd,
hetgeen te meer bleek (men leest dit ook
in de N.R.Ct.) toen zij mr. Drielsma, opdat hij
toch Cohen in Nederland zoude kunnen
vervolgen, tot ontslagname aanporde l Wy
geven echter om den formeelen kant van
de zaak, ten opzichte waarvan voor ons,
alle verwarring goed bekeken, het ge
lijk blijft aan den kant van den heer
Cohen, niet bijster veel. Het is ons,
als het or op aan komt,bizonder onverschillig
of de heer Drielama, in de vakvereeniging
blijvend, het recht tot optreden zou hebben
gemist. Onverschillig, omdat hy dan maar
uit die vakvereeniging had moeten gaan,
die hem, met het bewijs van onschuld in
handen,immers later weer met open armen zou
hebben ontvangen, onverschillig, omdat
geen verklaring op eerewoord, net zoo min als
welke statuten of welke wet ook, een man
die zichzelf respecteert kan verhinderen
tegen een openbare eerrooveade handeling,
komende van te eerbiedigen kant, zich ter
stond to verzetten.
* *
Zooals wij zeiden, gaat de N. K. Ct. niet
alleen de correctheid van haars
correspondents houding, maar ook zijn onschuld
betoogen....
Het blad vangt aan den sluier op te
lichten", d.w.z. de meer dan lamentabele
methode van zelfverdediging over te nemen,
die de beschuldigde, van den eersten dag
af, tot de zijne heeft gemaakt: het blad is
op weg de insinuatie over te nemen, als
zou het heele geval een machiavellistisch
complot beduiden! Straks, vreezen wij, zal
deze nuchtere Rott. courant het geval tot
een opera uitwerken. Het praeludium bestaat
alvast uit wazige muziek.
Ziehier de door ons verkorte inhoud".
Het papier van den anoniemea brief
is E ngelsch papier, verkrijgbaar te Parij s,
maar ook in België en Amsterdam ...
Het is waar, dat inevr. Drielsma voor
haar correspondentie ditzelfde papier
bezigt. Ma»r let wel op de bizondere
omstandigheden waaronder gebleken is,
dat de heer Cohen zulk een brief van
mevr. Dr. in handeu kreeg. Let op de
data. De brief is van 9 Juni 1911. Het
anoniem libel van 16 Sapt. j 1. Da heer
C. wist op 10 Juni, dat bedoelde briet be
stond... En van wien heeft de heer
C. dien brief gekregen? Van een be
stuurslid der eigaa
journalistenvereeniging, tenminste van iemand, die met
dezen in nauwe betrekking staat" en
die de N-R. Cr. voorloopig met Y. zal
aanduiden" (!!) Welnu deze Y, zoowel
als het bestuurslid, hadden in Juni eenig
geschil gehad met mevr. Drielsma...
Ea die Y. zoowel als de heer Cohen
verborgen voor de enquête-commissie,
door overlegging van een na-dato ge
fabriceerde briefwisseling, waarin sprake
was van graphologische studiën1', de
waarheid omtrent de wijze, waarop
mevr. Dr.'s brief aan den heer C. was
afgestaan
Ziilk een briefwisseling is nooit gefabri
ceerd en heeft nooit bestaan. Maar is het
den lezer reeds duidelijk, wat de N.R.Ct.
wil insiaueerea ? Het ligt er nog a! dik op:
De heer Cohen zou den anoniemen brief
hebben gefabriceerd op papier dat hem
sedert Juni bekend was sis in den huize
Drielsma gebruikt. Ea eenige lieden zouden
in het complot zijn....
Indien de redactie" (van de Amstr.),
zegt de N.R.Ct., inderdaad weet, enz., zal
zij begrijpen, dat het bezit en als het niet
anders kan een fotografische afdruk" van
dien brief van mevr. Dr., voor oczen cor
respondent wel degelijk nog vau groot nut
zijn kan". Wij hebban hierop terstond den
heer Cohen verzocht aan dezen wensch van
de N.R Ct. te voldoen en het blad is op dit
oogenblik in het bezit van het gevraagde.
De N.R.Ct. vertelt verder:
De heer Drielsma heeft, over het af
staan vau dien brief door het bestuurs
lid, tegen dezen door een eereraad
willen optreden. Men stelde hem echter
voor, toen de Enquête-cominissio haar
vrijsprekend vonnis gewezen had, dat hij
en het bestuurslid elkaar de hand zouden
reiken en alles vergeten, waarna onze
correspondent zijn bestuursplaats weer
naast het bestuurslid zou hernemen.
Onze correspondent weigerde dit, daar
de heer Cohen reeds zij n eere woord had
gebroken, en dus onze correspondent,
die begreep, dat de questie niet uit
zoude zijn, zooveel mogelijk vrijheid ook
tegenover gemeld bestuurslid wilde be
houden. Onze corr. heeft zich dus be
slist en openlijk moeton afscheiden van
eenige leden van het bestuur zijner
persvereeniging (waarvan hij tot dat oogen
blik deel uitmaakte), dat de onderdruk^