De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 10 maart pagina 6

10 maart 1912 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1811 f; * v t BOBKWINKKLB BEZIJDEN DB BEURS TI AMSTBBDAM. Uil: ff«< Staatkundig en Mattichappelijk leven der Sttder", door Dr. N. Brugman». t-*1 v* Nederlandsche Steden. Het ia voor da historie van ons land, meer misschien dan roor die van eenig ?ader althans Toor een veel langer tijdsverloop waar, dat ze bepaald werdt door die der steden. Moge al in de mid deneeuwen bjfr. de beteekenis der Noordtaliaansche, ier Dnitsche, der ZuidNederlandsohe steden vooral overheersohend qjn geweest voor de ontwikke ling der staten waartoe zjj behoorden, en voor de Noordelijke Nederlanden verlengt dat tijdperk zich tot het eind der 18e eeuw toe. Terwijl overal elders de op komende burgerij zich moest schikken n«u de macht van een absoluut monarch, wist die de Nederlandsohe steden dien buiten te sluiten, en zag zjj kans de in de middeneeuwen veroverde instellingen iet volledige ontwikkeling te brengen. Zoo is de Toord-Nederlandsche repu bliek eenenijd»waarlijk de .burgerstaat" van het middeneeuwsoh ideaal, maar is zij anderzijds als niet minder midden eeuwsoh door haar stedensuprematie ge karakteriseerd. Dat had zijn vórenzyn tegen. Aan allerlei gevaarlijke uitingen van het absolutisme kon men meestal ontkomen, maar buiten de enge grenzen van het stedelijk leven kwam men ook maar zeilen ut Het lan van enkele oogenblikken had geen blijvende gevol gen, de een enkele maal door Willem III sterk in andere richting gedreven politiek al evenmin, en zelfs is het niet te boud gesproken als ik beweer, dat de hevige slagen aan het stedelijk particularisme in 1795 en daarna toegebracht, het toch eigenlijk niet hebben vernietigd, en dat vrij wel eerst de ontwikkeling van allerlei nieuwe krachten na het eerste kwart der 19e eeuw dien ban van be krompenheid heeft verbroken. . Zoo is een boek, dat ons aan de steden en hun innerlijk leven naderbrengt, natuurlijk van uitnemend belang, en de onderneming van de firma Sythoff, die er een van drie forsche en rijk 'geïllu streerde ieelen uitgaf, is dan ook even begrijpelijk als ze dankbaar te aanvaar den is. Nu het laatste deel *) dat door prof. Brugmans geschreven werd over het staatkundig en maatschappelijk leven, ook is verschenen, kan men van het ge heel de waarde bepalen gaan. Ik sla die niet laag aan. In de eerste plaats al niet omdat alle drie de doelen berekend zijn op een ontwikkeld leekenpubliek, zich *) Ik besprak de beide vorige door den heer C. H. Peters geschrevene over den Nederlandsehen Stedenbouw" reeds vroeger in dit blad. BAAD- EN WIJNHUIS TB GRONINGEN. (Naar een teekenlng van J. Bulthuis). Uit: Het Staatkundig en Maatichappelijk leven der Steden", door Dr. H. Brugman». GEZICHT OP ENKHUIZEN. Pigne', op een plattegrondtkaart in Egb. van dtnïHoof, Historie der vermaarde zeestad Enkkuizen. werkelijk lezen laten, en ook prettig verduidelijkt zijn door tal van prenten. Bovendien hebben zjj iets snggeatiefs, lat de gedachten dringen kan tot inleven in het beschrevene. Maar het wil mij niet uit het hoofd, dat hier volstrekt niet bereikt is wat bereikt had kunnen en dus ook had moeten worden. Dit is het gevolg van het gebrek aan eenheid van behandeling, en dat, naar het mij wil voorkomen uit een onvoldoende samen werking der twee schrijvers te verklaren is. Beiden uitmuntende kenners van die gedeelten van het onderwerp welke hun waren opgedragen, hebben zij van eikaars kennis niets geprofiteerd. Ware het deel van prof. Brugmans eerst uitgekomen de heer Peters had korter en exacter kunnen zijn, en had ook niet, zooals hem nu is overkomen ettelijke malen onjuiste din gen verteld; anderer zijds had het maat schappelijk leven" meer kleur gekreten, wanneer de bewerker van de architec tonische gegevens van den heer Petera ruimer had partij getrokken. Dit is, juist voor het publiek, waarvoor boeken als dit bestemd zijn, jammer, omdat dat de gelegenheid niet heeft het correctief aan te brengen.. Misschien had een minder breed opgezet, maar met meer eenheid geschreven boek beter aan de bedoeling beantwoord, die strekte om in meer ontwikkelde kringen een juister, beter gefundeerd begrip van ons oude steden leven bij te brengen. Ik denk hierbij aan een boekje als dat van Pirenne: Les anciennes Democratie»des Pays-Bas (1910) dat het gebied niet geheel bestrijkt, maar dat toch voor het gedeelte waarvan het 't wél doet, uitmuntend dienen kan om na of voor het pompeuse Nederlandsche werk gelezen te worden. Ik wil met deze opmerking van algemeenen aard, die trouwens geldt voor bijna elk op deze wijze tot stand ge komen werk, niets op de positieve waarde ervan afdingen, vooral niet op die van het voor mij liggende laatste deel. Want dit is op zichzelf waarlijk een voortreffe lijk boek. Zooals trouwens te verwach ten was, staat het wetenschappelijk geheel op de hoogte van onzen tijd. Van alle verschillende en telkens met zooveel nadruk verdedigde theorien over het ontstaan der steden bijvoorbeeld, geeft het een duidelijk overzicht, en het neemt er ook juist zooveel uit aan als op onze toestanden toepasselijk is. Zonder -met eenzijdigheid aan een van alle uitsluitend de voorkeur te geven, wordt juist aan onze Nederlandsche steden de groote ver scheidenheid in deontwikkeling van dorp tot stad aangewezen, en mér dan op Duitsche vormingen, vooral voor onze wes tenene provinciën, op den Franschen, via Vlaanderen en Brabant en komenden invloed de aandacht gevestigd. Niet min der goed zijn de hoofdstukken over Stad en grondgebied""; over Den burger, zjjn rechten en plichten" en over de inrichting der Stadaïegeöring?'. Het eigenaardige en toch aoo eenvoudige samenstel van de zelf-regeering der burgers met den ingreep van het; centraal gezag dat S' wezen bleef zoolang onze republiek istond, komt duidelijk vór ons, al zou dunkt mij, wanneer nog iets mér de nadruk gelegd ware op net commune"begrip, op de idee de saamhorigheid en het collectief verantwoordeljjkheidsbegrip der stadsburgerij, het beeld scherper zijn omlijnd geweest. Ook in het hoofdstuk over Handel en nijverheid; sociale verhoudingen" had ik hier en daar de lijnen wel wat vaster getrokken willen zien. Zoo valt er vooral in het laatste tijdperk der middeneeuwen reeds een vrij sterke klassenscheiding tusschen de burgers op te merken en is er met name ten. opzichte van het ont staan van het grootkapitaal een heele litteratuur is ontstaan, welker weerklank ik in dit boek niet terug vind. En toch ligt daarin een verband met allerlei voor de ontwikkeling der steden hoogst be langrijke vraagstukken. In het vijftiendeeeuwsche grootkapitaal steekt nog voor een overgroot deel grondbezit, terwijl het bij veel zestiendeëeuwsch grootkapitaal het handel en nijverheid zijn die er de grondslagen van vormen. En,?juist ook in de steden deze twee belangen komen deze laatste eeuw in eene botsing, die mede een der eerste factoren was in de ontwikkelingsgeschiedenis van onzen op stand. Ook een andere kant van het zelfde vraagstuk de positie van de Kerk, ha»maatschappelijke verhouding in het stedelijk leven is wel wat te weinig tot haar recht gekomen. Niet slechts, dat al de betrekkingen der gilden tot de Kerk niet zijn behandeld, ook de breede plaata die de laatste overigens in de steden innam, vinden wij niet beschreven, en een verwijzing naar het tweede deel, waarin de heer Peters ook de kerk en het kerkelijk leven tot onderwerp had, zou waarlijk niet voldoende zijn, omdat de sociale verhoudingen dédr niet op den voorgrond staan als hier. Evenwel de algemeene inleiding ver goedt ten behoeve van het helderder Begrijpen van den gang van zaken veel van hetgeen wij hier nog zeggen te missen, en zoo laat het boek toch ten slotte den indruk achter van een goede, welkome aanwinst te zijn voor onze populair-wetenschappelijke historische litteratuur. Want het blijft toch maar een feit, dat wij zoo'n samenvattend boek over de middenpunten van het vroeger leven in onze gewesten, in het geheel niet hebben, terwijl het beter begrijpen van dat leven toch eigenlijk juist van deze uit het best bereikt kan worden. Zoo zal ook in de vaklitteratuur het werk van prof. Brugmans een goede plaats Teekening van Fitter van der Htm. Excellent P/of. Dr. von Possart, Geheimrath, Intendant van. den Koninklijken Schouwburg te München, optredend in de rol an Lessing's Natban der Weisp, op zijn afscheidatournés te Amsterdam, met bloemen gebnldigd. IIMIIIIllllHHIIIIIIIIMIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMHIIIIIIIIIIIIinmlIIIIHIIIIHIIIIIHIIIIIHIHIIII gaan innemen; vooral omdat het ge trouw al de gebruikte bronnen vermeldt en dus den weg wijst bij verdergaande of meer specialiseerende studie. Met vol doening constateer ik ook, dat bij verre weg de meeste illustraties haar herkomst wordt opgegeven, zoodat men ze hier pp haar betrouwbaarheid keuren kan; juist bij de bespreking van de eerste dselen noemde ik het verzuimen daarvan een ernstige fout. Daartegenover missen wijnu in dit deel het zoo gemakkelijke topo grafisch ingedeelde platen-register, dat wij in de vorige deelen vonden, terwijl het toch ook wel aangenaam geweest zou- zjjn indien een register op alle drie de verschenen deelen, zoowel met de illustraties als wat den tekst betreft, aan dit laatste ware toegevoegd. Wellicht dat een tweede druk ons een maal al die desiderata brengen kan; ook daarom, maar toch in de allereerste plaats om de eigen voortreffelijke eigenschappen van dit werk wenschen wij het van ganscher harte een ruim debiet toe. Moge het velen, uit allerlei kringen van ons volk, nader brengen tot degelijke kennis van dit zoo belangwekkend deel van ons verleden. Dr. H. E. VAN GELDER. W. Yaes, 7an Tw£e teütooEstelliip io Rotterdam. We zijn in de laatste jaren niet verwend wat het eigenaardige, wat het persoonlijke aangaat. Er is, als altijd? een groot getal van schilders, die veel minder dan belangrijk z|jn er is tegenwoordig daarenboven een aantal zoo geheetan plastische kunstenaars van opdringende gezindheid. Ze houden hun plantje ona voor da oogen maar wüerken nen het gemakkelijk als valsch, als nagemaakt; ban papieren bloemen geven geen geur, en hun bladeren zijn troosteloos voor onze han den. Er sii'n schilders te over die den vlag der phantasie nit hun raam laten hangen als een aankondigenden wimpel, en wier ver beelding nooit bloeit in bloed en vleesch en been. Ge zoudt ze kunnen noemen de Skeletloozen. Hun verbeelding miet ruggegraat en macht om alleen te gaan. Hiertoe behoort Vaes niet. Het is het aangename Juist van deze bespreking om weer een lerend wezen voor zich te zien staan, en gebaren te zien, die uitingen van een persoon lijkheid ZQO. Vaes ia ee»schilder van stil leven, van stadsgezicht, van een portretje van een kind; hy is een et s ar van talent. In zij n stillevens is de kleur mozaiekac itig soms ge houden, maar het geheel is leta, iat niet alleen van vaardigheid getuigt, maar nadert tot wat van blijvende aangesaamheid is, en het bereik*. De Zeeduivel en Porselein" is een goed stilleven, dat analogieën vertoont met ander jong-Belgiach werk. De kleur ia niet zooals bij de Belgen soms enkel recht streeks neergeset en aiet door den geest bij dat neerzetten gehanteerd. Er is een menge ling in van leven en geest, die we altijd zoeken. De Rog is een kleur-studie, die werkelijk is wat de betiteling doet verwachten; de ane monen, de geplukte baan (die in de verte wat van Verster's hanen heeft, in de vormen). het gelardeerde konijn (in zijn potsiarlyken en menechely'ken stand), de kreeft, zijn dingen die van het wezen van een schilder getuige nis geven. Onder de stadsgezichten zijn er enkele die voor mij het onontroerde in de verf als doodsmerk op zich dragen, en andere, die meer gedramatiseerd (b.v. No. 6, deKalvarie berg te Antwerpen) het leven der aan wezig zijnde ontroering getrouwer volgen. Toch is er nog iets in Vaes, dat meer mijn belangstelling trekt, dan dese te prijsen en genoemde dingen. Het is wat ik het grotetJce noem, en wat ik hier en daar verscholen, hier en daar klaar aan den dag vertoond, gemakkelijk vind. Want het is evenzeer in de Aï'nbrou wery, met het groote gr jj ie vat, als in Het stille nor nit Venetië, als in de etsen, in het Land van Venrne, in Te Tour», in Tyl Dllenapriegel, in het Klokkenhuis. Het groteske is iets met activiteit. Het ia selden contemplatief. Het is iets met ver rassing; het is niet lachwekkend, hoewel het soms bijna dat schijnt te zijn; het maakt niet belachelijk. Het ziet het vreemde en het ver wrongen e in wat veel anderen gewoon «ien; het' heeft een ander punt van uitkijken naar het Leven. Ge mocht Echrjjven: het heeft een ongewonen horizont en het heeft een teederheid in lyne phantaisiën. Ik sou nog willen schrijven: het vindt donkerten in het licht. En dit groteske is een zeld zame eigenschap. En wie ze als echt be zitten, zijn nog zeldzamer. Ensor is een van hen. Vaes ia een van hen. Ik schreef: het is evenzeer in de Azjjn brouwerij" als in de andere. Het is in het schilderij dat ik n noem, in de beschouwing van het Groote Vat, dat nit een een sprookje lijkt. Het is in het Ssille Uur te Venetië, waar de saamgedrongen dwerg niet anders lijkt dan een stelling in een figuur, van de stemming van dat straatje achter en van dat lichtgetyde rond hem. Het is in de etsen, die van een bewogen talent zijn, en van iemand die tegen de alledaagsche Realiteit (bet aanbeden zwijn) wat vermag, en die kracht genoeg bezit om aan zy'n phantaiaiën (sie het stadsgezicht met den grooten toren o. m.) de noidige kunstvolle werkelijkheid te geven. Vaes is iemand die zijn droom tot gestalte kan maken. En van Ingen? Het is eigontljjk een taster, en een eenzame. H\j wordt, op eens, evenzeer overschat als hij wel eóps onderschat is. Hij heeft het gewone lot van wie laat tot zekere erkenning gevoerd worden; de jaren der stilte moeten door de luidruchtige schrijvers, lukt het, worden ingehaald. Hu ia inderdaad de min dere van iemand als Stobbaert. Hij is. al Vaes, mocht ge meenen, een Droomer. Maar terwijl bij Vaea dat droomen in activiteit opvaert en scherp-gemodelleerde werkelijk heid wil naken, en kan, cit van Ingen, taster, en eenzamer voor een andere werkelijkheid, en verdroomde er de modelleerende vlakken wel eenigszins van. Hij is een tchilder van de Hollandgche school der Marissen en van Mauve, en de invloeden die in hun werk kenbaar waren, zijn in zy'n werk te vinden. Hij is a leen van zekere belangrijkheid, als het werk, langzaam nit zijn wenschen stollend, gedijen kon tot een volle kleur in een koebeest en tot een onbestemdheid van Inchtspel daarachter, of als bij op een kleine ruimten een heuvelachtig landschap kon geven, zooals hy voor zijn itmerlq'ke oogea dat vond. Het woord Genie" ia uitgesproken by dozen schilder. Het is dwatelijk eens uit gesproken door eene, die zich daardoor als een Malloot deed kennen, bij werk van een schilder, wiens wezen er zoo vreemd aan was, dat ik den naam hierin zelfs niet noemen zal. Het woord Genie is ook niet te noemen bij van Ingen. De groote krachten, die ge gevoelt in dat woord, jj n hier niet te vinden. Het Genie vindt" plotseling diepzinniger dan van Ingen ooit zal kannen en zy het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl