Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1812
Veluwsche Sagen, geschreven en verlucht
door GUST. VAM PB WALL PBENÉ,
Amsterdam, Scheltena en GUtay, z. j.
Het is een heel klein, bescheiden boekje,
dat de heugenis verlevendigt aan den on
langs jong gestorven schilder De Wall Perné,
om op verrastende. wjfze te doen biy ken, hoe
date maker van perslot twijfelachtige sym
bolische schilderstukken een naar poërie
begeerig en fijngevoelig literator was.
Geboren In het hart der Velu we," zegt
hy in \Bsn Woord Vooraf, hoorde ik daar
als kind vele wondere verhalen, welke een
diepen indruk bfj my achterlieten...
..-.«Nadat het voornemen in my gerijpt
was, die Sagen van de Vale Ouwe eens te
gaan opschreven, besloot ik eerst in oude
boekan, te 'gaan snuffelen, om te zien wat er
ia vroeger jaren hieromtrent reeds waa
opge1
«HJjJfJ i
...Zoo ia dan de stof voor dit boekje eens
deels ontleend aan achry vers, die reeds vroeger
veel' aan de vergetelheid ontrukten, ander
deels «ut hetgeen ik zelf hoorde verhalen.
- De bedoeling van dit boekje is evenwel
niet in ie eente plaata eene archeologische,
. daarom wil ik... er op wflzeh, dat de Sagen
van het Bleeke Meer en van den
Aardmansberg, geschiedeniiBen zijn, die mij, wat den
hoofdinhond betreft, als kind werden verteld
deer een oude koopvronw uit dese streek.
Hoe sjj er aan kwam, weet ik natuurlijk niet.
Alle nasporingen, na ongeveer twintig jaar
later door mQ gedaan, hadden, helaas, weinig
resultaat. Slechts enkele rudimenten van dese
verhalen vond ik nog. Ik kwam te laat om
?e beide nog eens opnieuw te Jhooren.
... Beperkte ruimte noodzaakte infl het bij
dit veertiental Sagen te laten. Wie weet,
wellicht biedt sieh later de gelegenheid om
dit aantal alt te breiden, want ons land, vooral
het oostelijk gedeelte met zijn uitgestrekte
bossohen en onafzienbare heidevelden, is vol
oude vólks-poëzie; maar zy slaapt..."
. Die gelegenheid, waarvan De Wall Pern
?ohrgfi, tt «ooit- gekomen, zoover ik weet, en
hét il voer ons heel jammer, want niet vaak
«al, als hier, de geestdriftige en belanglooze
liefde voor oude volksverhalen samentreffen
met een «childerlijk gevoelig natunrzien en
een fijn suggestieve segging.
Volkssagen «iJn wel «eer wonderlijke dingen.
Voor ons, moderne menschen, die niet andera
dan het nuchter persoonlijke zien overhielden,
klinken se vaak als armelijke phantaisietjes,
kinderachtige verhaaltje»met een vage en
nlterlgke betrekking tot de plek of de s treek,
waarvan zy gewagen. Maar dlep-in «jjn zy
ganseh wat anders, bevatten in weinige zinnen
meerder»verdwenen beschavingen, als
geesteIMke aatdlagen, bo ren op elkander en blijken,
niet in hun verdwaalde en verdwaasde
vooratelBngenea verbeeldingen,dochin hun wesen
de nog maar ten halve verbroken eenheid
zetf van menach «a'natunr, de nog kinderlijk
onvaste verhonding van die belde, hëtzien, dat
onmiddellijk en vanzelf tot phantaisie-beeld
wordt, wol dekritlscke bewustheid ontbreekt
en dat zich dan fa* snelle suggestie wijd ver
breidt, omdat vree* besmettelijk is en het
geheimzinnig vage aanlokt als een diepte.
Ziedaar de bronwei van die machtige aan
doeningen, op den duur omgezet in de ver
beeldingen der opvolgende gelooven, zoodat
hit heidendom er bloeit dwars door het
christelijke heen en in dat heidendom nog
zooveel dat nanwlps een naam heeft, omdat
hel enkel gevoel' is. ttevoel van blijde ver
trouwdheid, maar meest van angst en wan
trouwen, «81 er veel was, dat de wordende
persoonlijkheid scheen te beireigen met ver
storing van haar nog zwakke zelfbewustheid.
Bèrns ook, b.v. in die sage van het Bleeke
en Uddeler Meer, schijnen geheele tijdperken
als vervluchtigd en saamgevat in het kort
verhaal van een geweldigen strijd tusachen
goden en reuzen, waaruit men de qaperiode
van het noordelijk Europa meent te her
kennen. ; ' .
De latere overleveringen echter worden al
meer samenhangend, krijgen een pointe",
die dan meestal van chriatelyk-moreelen aard
is. Zy schijnen ook mensohelyker, met
individnèele vreugden en smarten, en weemoedig
herdenken. En zijn dan vooral geschikt tot
voedsel voor romantische geesten als De Wall
Perné.
Het ia gewis niet zonder beteekenis, dat
meerdere jonge schilders uit dezen tijd zich
allengs afwenden van het bloot ziniyk
beBchoawen der natuur, om te begeeren naar
diepte van phantaisie en Aroom.
Wel heeft het lang geduurd eer zij er toe
kwamen, zoo groot en machtig waa het natuur
gevoel der Haagsche- School en haar volgers
mmiiHii iiiiiiiiiiii
MOEDER ZYPE'S VERJAARDAG
DOOB
13AM. GOUDSMIT.
Vrouw Zijpe waa den weg van zes uren
langs de rivier komen loopen, om zich door
haar kinderen te laten feliciteeren. Zjj was
vijf-en-zeventig jaar vandaag en al had zij
geen moed en geen reden om groote feeste
lijkheden te verwachten, het vooruitzicht
van een onderscheidende ontvangst op haar
verjaardag had haar toch eenige uren in
jachtiger stap voortgedreve», omdat ze hen nog
graag voor den avond wilde bereiken. Zjjkon
niet vergen, dat men nft&r zon komen be
zoeken, want zij had nergens een adrea, daar
zo, na den dood van haar man en het heen
gaan der laztate kinderen te oud bleek om
nog te werken en wat zwervende was geraakt.
De dorpen slechts doortrekkend om een
stuk brood en een nachtverblijf te bedelen,
liep zo van stad naar stad, om daar, steeds
schuil zoekend bq de kracht der menigte, de te
snel sloópende ontberingen te onderbreken
met de versnapering van een open plaatsje
in een werkhuis. Zoo meende zij het
gednrigdreigende oogenblik der algeheele verlaten
heid, telkens een eindje terug te dringen.
En in die drift van de schichtige bewustheid,
steeds voort te moeten, steeds den dnnr der
lange wegen te bekorten en de onderkomens
te bereiken, waar het leven, al was het slechts
geweest. Doch nu komt het toch en het blijft
Interessant of er ook op den dnnr iets uit
komt", dat voor de schilderkunst beteekenis
heeft. Het streven, de strekking, de geestes
richting is echter reeds op zichzelf belang
wekkend, vooral waar het, ala bij dezen te
vroeg gestorvene, blijkt te gaan rechtstreeks
naar de romantiek. Want die ia 't, waarheen
de meeate verhalen uit dit aagenboekje wijzen,
de christelijk getinte, zachtzinnig moieele,
droomende verbeelding, die in het oude
bevrediging zoekt, omdat zij nieuwere ver
beeldingen niet, of nog niet, maken kan. Dat
is dan tegelijk iets beminiyka en machteloos,
iets weemoedige van een wil, die weinig toe
komst heeft, want het ia toch wel zeker, dat
niet in het o«de de ontwikkeling van het
nieuwe zal te vinden zijn. Of geldt het hier
enkel maar een aanknooping" in het gevoel?
Ia het enkel de stemming, de terugge ronden
stemming van luisterende verwachting en vage
verwantschap, die vruchtdragend kan worden,
het zich in-droomen, door de
afsonderlykheden heen, tot een zalig nvoelen van
Individu en wereld?
Dan is het zeker van grooter beteekenis,
dan men het uiterlijk als een handeltje
liefdevol vergaarde sagen uit de geboorte
streek aan zon zien, want de belangrijkheid
ware dan gelegen, niet in de overleveringen
zelf, maar in de wijze waarop de auteur hen
te verhalen wist, de zacht samenstemmende
toon van zijn woord-geluid, dat, zonder
gewildheid van eenvond, of steeven naar
archaïsme, rustig en harmonisch uitklinkt.
Het was een gure avond in den laten
herfat. In de lucht, die een onstuimige groene
zee geleek, zeilden vreemde donkere
wolkschepen van wondere gedaante. Een onmatige
groene schemering dwaalde om Stavorens
panwenburcht en lei al maar donkere onzeker
heid om de muren en de torenkoloseen,
Tastenen -twee korte rukwinden werd een
angstige schreeuw van een witte pauw mee
gevoerd in 't bosch. De poortwachter zai
anffarig te peinzen over ongeziene dingen,
toen er schuchter op de poort geklopt werd."
Aldms het begin van Da Zwarte Vrouw
van Staveren", en, dunkt mü, in die weinige
regels een voortreflgk praelndinm tot allerlei
komend, droef of vreemd, gebeuren. Maar
deielf de stemming kan de schrijver op nog
vele andere wijzen uitdrukken. Zie hier er
nog een van:
Ean eenzame ruiter reed in den avond,
heuvel op, heuvel af. Eren gloeide nog een
rosBB veeg licht van de ondergaande zon,
laag tusschen de stammen der boomen. Toen
werd allee achemergrija. De groote nacht
vogel vloog over het bosch en spreidde breed
zijn zwarte vlerken. Het sehemergiy's werd
grauw-zwart, het werd donker tnsschen de
boomen en doodstil.... In die stilte stonden
de stammen als oude kromgebogen reuzen
zwijgend en roerloos, dragend het zwaar ge
heim van den nacht.
Regelmatig klonk in het duister de een
zame galop van den vreemden ruiter...."
Hoe zuiver en tevens hoe pretentieloos
eenvoudig ia dit. Bn het ia niet de Sage,
het ia De Wall Pernéalleen, die poogt het
oude verhaal zoo treöand mogelijk te maken
en intnsschen, beminlrjk, den toon aangeeft
van zyn eigen teer natuurgevoel, telkens
weer op andere wijze.:
De zon brandde fel; en boven de hei stond
een laaie gloed van trillende namiddaghitte,"
zegt hij in het verhaal van De Hooge Duvel
en de Rooie Heg", en het ia volkomen
genoey, om zonder ? nadruk het onverschillig
dagnnr aan te ge ven, tegenover den bet
eekenisvollen avondstond, waarin nu het vreealijke
gebeuren gaat.
De vlammende toortsen der zon waren
reeds lang uitgeblnscht en de vuren van het
avondrood smeulden zelfs niet meer, toen hy
in den nacht op het losse paard huiswaarts
keerde. Een enkele ster stond te pinken
tusschen wat zacht zwevende teere nacht
wolken. ..."
Daze citaten mogen voldoende zyn om te
toonen, hoe eenvoudig juist deze schry ver de
uiterlijke dingen weergeeft, maar tevens hoe
zijn belangstelling niet gaat naar hetgeen zij
op zichzelf zijn, doch slechts naar de stemming,
die zij voor het komende geestelijk gebeuren
doen voorafgaan. Dat wil zeggen: Da Wall
Pernéia zoover mogelijk verwijderd van alle
naturalisme en het ia merkwaardig om in
dit verband te zien hoe hij schrijft, wanneer
zoo iets schriklijk en zondige als een moord
te vermelden valt.
Lang scharrelde hy rond in het kleine
duistere vertrekje. En daar in het donker,
op den tast, is er iets gruwelijks gebeurd.
te gruwelijk om dat in al zijne laagheid te
boek te stellen."
Ziedaar de echte romantische zin, als ik
mij niet zér bedrieg. Er ia bij da Walt Pern
weer gradatie in de voorvallen dezer wereld.
Moord en misdaad zijn niet gelijk aan andere
gebeurjy'kheden, zooals het naturalisme ona
wilde doen gelooven. Wy willen weer den
geestelijken achtergrond" merken achter
het nuchter en algeljjk materieele
geachtein de allernitersten der verzorging van het
lickaam, weer. een weinig gewoon en dragelyk
en ver kalme n d scheen had zy haar gang
bovenmatig opgejaagd vanaf den eersten dag
dat zij waa nitgetrokken. Zy had het oogen
blik niet weten te vinden, waarop de geest,
in een overblikking der onafwendbaarheden,
het bestuur van zinnen en daden in ean
kloeken greep had kunnen nemen, om zoo
de schamele rust te winnen der
zorgsaamaparende aanvaarding. Zy was niet bij machte
geraakt, haar dagen kalm en taai te verdedi
gen tegen den wilden vijand der vernietiging,
die zich op haar geworpen had. Zy kon niet
met de kracht der bedaardheid den dood
tegenblikken en voor zich uit dwingen; en
zij rende hijgend de wegen over, jagend naar
de rustplekken, die nooit andera dan door
gangshuizen konden blijven; zij had zich de
beenen al scheef geloopen, die den by de
voeten spits eindigenden atand van een tang
dreigden aan te nemen en nog had zij het
draven niet afgeleerd.
Het was een heldere winterdag, blauw en
zuiver en zacht; met de pittige lieflijkheid
van het voorjaar die al te bespeuren en te
baanoiven waa in de wijdheid van de lucht
en met een zonnigtaid, die haar zwakke
warmte al met de Kracht van een innige
begeerte had rondgedrcven en haar glanzin
gen langs boomen en bouwsel»gelegd,
in ean kinderlijk ongeduld. Het was of de
wereld, gelijk een jonge vrouw veel uren
voor het bal, de schoonheid en de kracht
van haar tooi wilde beproeven, voor het
geweldige feest van den zomer.
Vrouw Zfpe had den ganschen dag langs
den, tot wij in hart en nieren er door be
roerd worden. Wij wilen weer kinderen zyu,
in déschoone hoop nog eens tot een ganseh
ander soort nieuwe, menschen te groeien.
Zoo verschijnt, hemzelf bewust of onbe
wust, het geestelijk begeeren van dezen kun
stenaar 'en het ia daarom te meer jammer
dat de dood zijn ontwikkeling heeft gestremd,
die zoo gansch andere banen dan de bekende
individualistische beging.
FBANS COENBN.
III.
De vraag blijft nu, wat wij thans nog aan
onze Vrijmetselarij hebben, of hebben kunnen.
En al heeft ze ten onzent een legaat van
meer dan / 225,000 te danken aan den waan
van zekere Mevr. Ekstein, dat ze zoo bijzonder
menachlievend en weldadig is, zoo ia daarop
allereerst te antwoorden: g eene maatschappij
van weldadigheid, geen e vereeniging meer be
paaldelijk of in hoofdzaad bestemd tot be
oefening en bevordering van wat men zoo
noemt philanthropie; de aanvaarding van
bedoeld legaat heeft niet zonder kwade trouw
kunnen geschieden. Afgezien van de ver
eenvoudigingen, die ten onzent in 1895 zijn
ingevoerd, en van andere nieuwerwetsche
wijzigingen, die aan schry ver dezes uiteraard
niet bekend zy'n, moet men stellen, dat hare
recepties of toelatingen vertooningen zijn van
gegradueerdeinwyding, waarby de betrokkene
symbolische angsten doorstaat en zinnebeel
dig sterft, om zinnebeeldig weer op te staan;
den toegelatenen zy'a blinddoeken van de
oogen gerallen, en ala werkelyke of inge
beelde bon wei s aan Salomo'a tempel zyn onze
Vrije Metselaren wijiheidtadeplen, ingewijden,
die niet voor profane ooren of in het open
baar mogen bespreken wat er by hunne
opneming of inwijding ia geschied. Overigens
bestaat, van het verval, het verloopen der
zaak en hare ontreddering in onze dagen
hier weer afgezien, het centrale leerstuk van
het genootschap heel gewoon in
aehttlendeeeuwach deïsme, verbonden met
wereldburgerlyke veronzydiging van gevoel ten aanzien
des vaderlands; vaderlandslievend namelijk is
de maponnieke vereerder van den Bouw
meester des Heelals als zoodanig ook niet.
De Vrijmetselarij," heeft in hetMcconnieke
Weekblad van 2 Sopt. 1872 broeder J. F.
Janaen erkend, die wereldburgerschap be
doelt, ... kan in beginsel geacht worden,
lijnrecht tegenover nationaliteit te staan,
of althana tegenover datgene, wat in den
regel voor nationaliteit doorgaat." En uit
het Dnitsche Algemeene Handboek der
Vrijmetselarij (II 202) vindt-ik aangehaald:
De Vry'metselarüia het eenige genoot
schap op aarde, dat zich het aankweaken
en bevorderen van het wereldburgerschap
heeft ten doel gesteld; dienovereenkomatig
IL ogen de logea alleen wereldburgerlyke en
algemeen menscheiyke oogmerken bevor
deren, en geen deel nemen aan vaderlandache
of staatsburgerlijke bemoeiingen." Ia dien
zin dus ia het, dat de Vrymetselary niet aan
politiek doet. Bevordert zy dan bijgeval den
vrijheidizint Dr. W. Znidema beweert in
1908 op blz. 13 eener brochure Pro en Contra,
dat men de Loge terecht den vluchlheuvel
van htt individualisme" heeft genoemd, en
een bnitenatander voegt het niet, zu'ks bot
weg te ontkennen. Maar de Limburger heer
J. P. van Term, voor da Roomsche kerk het
woord doende, haalt op blz. 23 een woord
aan van den vrij metselaar P. Tempels, die
de belijdenis heeft laten drukken, dat de
Vrijmetselarij har e kracht vindt in eene t acht,
wier gestrengheid door allen gewild is, in
eene onderwerping aan den voorzitter, waarvan
men het overeenkomstige in geene andere
vereeniging aantreft. A lodge," aldus naar
het schy'nt in 1850 op blz. 43 The
Freemaaon'd Quarterly Magazine and Review, is
a demoeracy, hut no autoorat was ever
sopowerful as the master ? a lodge."
En wat heeft nu, van gezellige avonden
en stille ondersteuningen in geval van nood
hier afgezien, de broeder-vrymetselaar in ruil
voor zijne onderwerping door zyne toelating
en inwijding als verborgtnheden leeren kennen ?
Want met het mysterie wezen der ouien heeft
het genootschap van onze 'zonen der Weduwe'
de geheimhouding gemeen, al mag men
vragen, of zy binnen hun naar buiten
'getanden' rand eigenlijk wel iets hebben, dat
de moeite van het geheimhouden waard is.
Elke loge heeft haar tableau met symbolen
en andere versierselen, en in den tweeden
graad wordt plechtig de dubbele driehoek met
de G erin, het hoogste ordesymbool, aange
wezen, waarvan echter niemand de beteekenis
weet, al denken sommigen hier aan de
goddelyke Geboeid of Kracht (der Liefde) by de
Kabbalisten, en anderen aan de... Geometrie;
ook weet hij, die ingewijd of 'binnen den
getanden rand' is, zich 'in het teeken' te
stellen, van de kolommen te spreken en van
de teekenplank des meesters, van het
schietlood met de zeven sterren, van de drie vensters,
de rivier gehold, met slechts een korte
tusachenpoos van rust, waarin zy aan het
water gezeten, een stuk brood hal genuttigd.
En onder het haastige voortsjokken was het
al byna schemer geworden. De blanke dag
was bazig zich te verteederen en uit te
storten in den avond, die zacht ontatond, in
een langzame verwording, een langzame
overgave van het licht aan de groote nach
telij kheid.
En hoog door de lucht, door de frissche
vroolyk rydende wind scheen een groot ge
rucht te varen van fijne zacht uitgestooten
trompetroepen, wyde en stille en
heimelykvertrouwelyke uitzuchtingen van beloften,
zoet-vemchrljjk langs de horizonnen geblazen
en die met een fijnheid van vrengdighedan
vervullend, en langs den ijlen hemel witte
streepen koelend als huiverende sidderingen
van ontroering.
Vrouw Zype waa al de fraaie bochten
afgesjonwd, waarin de rivier langs den witten
weg en de naakte weiden uitlag, langs de
groote zware boomen, waarin het getak vol
windezachtende fluistering was, als zooveel
jonge samenzweringen van de krachten der
stilte en van de lente. Jachtig, met haar
krom-geloopen beenen onder haar wrakke,
ala ineengezakte ontwrichte henpen, hijgde
zy voort door het fijne beduidenisvolla
gelucht, waarin de avond bezig was zich vol
uit over de wereld te bouwen.
Ondanks de pyn der beproefde leden zette
zy telkens haar gang aan; zy had haait, zij
moest verder, want zy wilde naar de atad, waar
het goed zou zijn, en eerst, voor donker
vandaag, zou zy ginds by de kinderen haar
het liefdekoord, de netten (van oorzaak en
gevolg) over' de beide zuilen, en wat diea
meer zy. Maar waarin bestaat nu de ware
verborgenheid, de verborgene wd&rheid, die ie
vrije metselaar voor zich houdt, nadat
hemzelven de blinddoek van de oogen is ge
vallen ? De heer L. Jnstman Jacob vermeldt
in 1906 het groote geheim van den achter
grond des tempels, gesluierd gehouden voor
den profane". ('Verleden en Toekomst' blz. 4.)
Maar 'de koninklijke kunst' onzer vry metse
laren is met eenig wezenlijk geheim van
theosophen f psychosophen nooit vertrouwd
geweest; deduiatere achter grond des tempels"
ligt van den beginne voor leerlingen, gezellen
en meesters zelven inderdaad in den donker,
en 'de eigenaardige leer en oefeningswyze',
waarmede het genootechap geestelijke ont
wikkeling wil bevorderen, Is eene leer van
niets en eene beoefening van "niets dan hol
heid en ledigheid. No myatery of nature
worth running after," zegt ook H. P. B.
(S. D. 3 :186), die op hare eigene verwarde
en bedrieglijke wyze aan hare volgelingen
in allen gevalle iets geleerd heeft, ean be
revealed to hnmanity by aettling whether
Hiram Abif waa a living Sidonian bnilder
or a solar myth." En in de 'orde' zelve erkent
men: Niemand zal ontkennen, dat er veel
ia in onze ceremoniën, wat ons doet glim
lachen in plaata van ernstig te stemmen.
Nu zonden wij nog wel geneigd zyn, omdat
allea op den koop toe te nemen, wanneer er
bulten dat nog ieta andera was, iet a waardigere
en ernstiger?. Doch byna overal wordt vaak
de geheele avond besteed aan zulke
Jbutwtenmakerij, en voor waren arbeid blqft geen tijd
over." (L'union Fraternelle, tijdschrift voor
vrijmetselaars, Amat. I 446) In 1872 zegt
('. a. p. op blz. 410) H. Maarachalk, dat de
Vrijmetselarij eene vereeniging is, welke geene
andere vraagstukken behandelt dan die, welke
met de zedelyke bestemming van den mengen
in verband staan. Zoo ware dan de geheim
houding der Vry metselaren de geheimhouding
van hunne Beoefening der deugd; zoo zyn
dan hunne geheimzinnige aanrakingen,
teekenen en bewoordingen niets dan kinder
spel of snakerij. Dat de o: de noch in den
eersten noch in den tweeden en even weinig
in den derden graad eenige leering vermag
aan te bieden," zegt ook de heer Justman
Jacob. op blz. 14 zyner brochure, die hem
trouwens zyn lidmaatschap heeft gekost, en
C. W. King heeft indertyd de Vrijmetaelary
a mere daw in borrowed plumes" genoemd;
schrijver dezes zoude ze willen omachryven
als een theoaophiache dop zonder pit, en men
heeft zich niet te verwonderen, wanneer men
verneemt, dat de 52 loges ten onzent tegen
woordig niet meer dan ruim 2600 leden tellen.
Het theosophieche der Vrymetselary bestaat
meer bepaaldelijk in een mysteriespel, eene
voorstelling betreffende dood en opstanding
van den zoon der weduwe Hiram Abif (ibiv)
den bouwmeester van Salomo's tempel, die
door drie gezellen heet vermoord te zyn,
omdat ay hun het verlorene heilige woord
(des Levens?) niet wilde of konde
mededeelen. Hij heeft aan ooster, znider en
wester poort drie pogingen gedaan, om
aan zyne moordenaars te ontkomen. Hy
is naar een ervan gesneld, en is er
aangeloopen tegen een hunner, die hem geraakt
heeft met zyn maatstok van 24 (Engelsche)
duim; hy is geloopen naar eene andere, en
ia daar nog sterker getroffen net een
winkelhaak; en ten slotte ia hy geloopen naar de
derde, waar de derde moordenaar hem heeft
neergeveld met een (houten) hamer. Ter
begrafenis heeft men zyn ly'k de noorder
poort uitgedragen, en aan de gebeurtenis
herinneren in de loges nu nog drie vensters,
waarvan geen op het noorden uitziet; aan
de noordzijde zoude de arbor cabbalistica
moeten te vinden zyn. Het getal der samen
zweerders waa oorspronkelijk twaalf, maar
negen, negen meesters, hadden berouw ge
kregen, en een groot deel van het ritueel
schynt nu betrekking te hebb.en pp het weer
vinden en weghalen van het ly'k door die
negen beter gezinden. Een acaciatakje heeft
het geheim verraden, en dat hebben zy by
het graf gelaten, toen zy heenanelden, om
bericht te brengen aan den koning; ce sont
eux (fai ont releréIe corps du Reapectable
Maftre et qui & ce titre ont des droits a tre
'élus', Salomo heeft voor Hirams' lyk een
schoon graf laten maken, en wel zoo dicht
by het allerheiligste van den tempel, aia de
(oog niet voorhandene) Joodsche wet ge
doogde; maar (de in het teeken van den
Boogschutter gestorvene) Hiram H aldra (in
het teeken van den Steenbok) waer opge
staan, en hy herrijst nog aldoor in de broe
ders, nadat deze zelve zyn doodsangst nog
eens hebben doorleefd. Om. t3 beginnen
schy'nt namelyk in Engeland de toe te
laten leerling beroofd te zy'r, of nog te
worden, van 'feoitbaarkaden' als horloge,
borstspeld en gottdgeld; men blinddoekt
hem, dreigt met doodsteek en verworging,
en laat hem zoo het mysterie op zyne
wijze nog eens doorleren. Ook heeft hy'eene
gelofte af te leggen van geheimhouding,
geverjaardag vieren. Bezweet en uitgeput,
hygend, balzend en haar voorhoofd en oogen
wrijvend kwam zy in het nest aan, vlak langa
de rivier, waar haar dochter woonde. Maar
men vertelde haar dat ze verhu'si waren,
en zij moest nog een eicdje binnenwaarts
loopen, hat land in, een zywe$je op. Daar
vond zy eindelijk een meisje van zeven, aan
wie zy niet geheel vreemd voorkwam, en
die haar zei, dat moeder dadelyk zon kornet).
Zy was a\ in het krotje gekropen, waaraan
zy, daar het slechts uit een enkele kamer
en een zolder bestond, merkte, dat de kin
deren er minder op waren geworden; zy
wachtte en poogde een weinig rust ts vinden.
Maar vier kinderen kwamen achtereenvolgens
binnen en begonnen, na haar een oogenblik
te hebbeu aangegaapt en toegegrynsd, het
stinkende kamertje vol te lawaaien met hun
geschreeuw en geravot en gekyf. Zy deed
vergeefsche moeite ieta van hun genegenheid
te winnen, daar de kinderen, nadat zy hadden
gezien dat de heka niets voor hen had mede
gebracht, met een stelligheid die het ge 70!g
scheen van een hecht beginsel, weigerden
te gelooven dat zy' hun grootmoeder was,
of haar als zoodanig te herkennen. Zjj ston
den haar luidlachend en als jonge honden
proestend, te bespotten, en waren al begon
nen sarrend om haar heen te rennen, in een
sluwe opzettelijkheid haar tegenwoordigheid
loochenend, toen in den zich sluit er den
avond, de klink van de deur werd gelicht
en de vrouw binnenkwam. Zy zocht een
oogenblik om de oude gestalte, die met haar
zwarte mutsje op en haar doekje nog p«i de
schouders, voor de tafel zat zooals zij zich
trouwheid en gehoorzaamheid; hy moet voor
den vorm zelfs beloven, dat hy zónoodig,
evenals Abraham, eenen zó6n zal opofferen.
In een gebed wordt voor hem gevraagd om
begiftiging met ds voodige gtddelijke wijsheid,
en hemzelven wordt te verstaan gegeven, dat
het allerwenachelijkate de zelfkennis ia; het
licht van den meester metselaar," heet het
daarbij, is zichtbare duisternis." Om meester
te worden, moet men door de kolommen
(Jacbin en oaz), waarmede Salomo'a tempel
aan den ingang prykt, en de candidaat achynt
hierby' te hebben gedaan, of nog te doen,
ahof hy dood neerviel, waarna hy in som
mige loges in een graf werd (of nog wordt)
gelegd, met een boom ernaast; tegenwoordig
echter schy'nt in de hoogere graden het
Hirammyaterie te zyn afgedankt, al schijnt
het voor de nieuwelingen nog opvoedend
te moeten werken.
Weet gijliedfn niet, dat gij zonder mij niets
vermoogt en wij tezamen alles kunnen?' Aldus
in de Loge 'de Zeer Eerwaarde' tot zyne
wachter?. En het blyft kennelijk de vraag,
of niet de macinnieke snakeryen en
zovteloosheden een onderen achtergrond hebben
dan de voorstellingen en denkbeelden van
het Engeland der zeventiende eeuw; de sym
bolen in allen gevalle zyn ouder, al ia de
Vrijmetselarij zelve slechts eene met geheim
zinnigheden ombangene nieuwerwetsche ver
eeniging, waarin noch voor noch na hare ver
vreemding van .den oorsprong, .waarop haar
naam blyft wijien, ooit eenige uit de oudheid
rechtstreeks geërfde theosophie geEcholen
heeft. Metselaars waren hare leden voor het
midden der 17de eeuw, en sedert 1717 is zy een
om te beginnen dustisch genootschap tot stille
bevordering van verstandsverlichting ge
weest, anticlericaal dus, maar niet
ouderwetech theosophisch. De zielsverhuizing, in
de geheime Kabbdla der Joden getrouw ge
leerd, heeft in de Vrymetselary' nooit
medegedaan, al heet het, dat de zoon der We in we
heeft na te gaan, van waar hij komt, wat
hy is, en waar hy heengaat, eene lenie,
waarin een gnosticisme van elders zonde
'kunnen' naklinken. Maar van waar ia nu in
de moederlpge van 1717 het mysteriespel,
van waar zyn de symbolen en gemeenschaps
teekenen binnengekomen? Het bly'kt niet,
dat de Rozekrnisers het hebben gehad over
Hiram, en moeten wy'aannemen, dat iemand
als Anderson bij de attributen van het met
selaarsgilde eene zonnemythe ala allegoreae
van Salomo'a tempelbouw verzonnen heeft?
Het mc.connieke mysteriespel blijft er uitsien
ala Alexandry'nsche verbinding van een
Joodach verhaal met eene ^Eiyptische zonne
mythe, ala overblijfsel of naklank van Joodsch
gnosticisme alsoo; Hiram de zoon der weduwe
doet denken aan Horns de zoon van laia,
aan de ryzende zon, waarin de ondergegane
Osiris herleeft. En inzoo verre alle broeders
vrijmetselaren als deelgenooten des L:chts
zonen der weduwe heeten, zyn zy in den zin
van hun mysteriespel tezamen belichamingen
van het beginsel, dat het licht der wereld tich
door geen e vijandige macht laat uit den weg
ruimen, en van kant maken, naar uit eigene
kracht weer opstaat en herrijst. Is dat ver
zonnen te Londen in den loop der zeven
tiende eeuw, ia het veizonnen kort voor 1723
tot opluistering van Anderaen'a reglement?
In allen gevalle ziet het er wel naar uit, dat
Hiiams moordenaars, zij, die met maatstok,
winkelhaak en hamer eerst zwak, dan sterker
en eindelyk doodelyk op hem toeslaan,
Weegschaal, Schorpioen en Boogschutter ver
tegenwoordigen, en Hiram zelf tezamen met
het orerige magonnieke symbolisme een
Alexandrynscbe Oairis met bykomstigheden
ia, al wordt de voorstelling van den
vrymetselaar als Horas niet waarschijnlijker door
de overweging dat zyne symbolen geërfd zy'n
van eene 'vry'e metselary, die niets dan
metselary waa. Dat uamelyk is uitgemaakt.
En eigenly'ke gnosis of geheime kennis heeft de
Loge zelve nooit gehad; de Hiramlegende blyft
ah inleiding tot eene dood gewone
verstandeverlichting van Engelsche deïsten uit het
begin der 18de eeuw eene vreemdheid, die van
de eene zijde een gnoatiek erfatnk van elders,
doch van den anderen kant een jonger oud
heidkundig predikantenverzinsel schy'nt.
Omtrent het jaar 375 onzer telling weet
Epiphanurs (20:4) van gnoatieken te ver
tellen, dat zy by het uitsteken van de hand
tot begroeting van vreemdelingen de aan
geraakte handpalm van onderen kittelen,
om te weten te komen, of de vreemdeling
bijgeval een der hunnen is. En het ia
dnideiyk, dat allereerst het nu f onnieke
gemeenachapsteeken by begroetingen aan oudere
gnostiekegeheimdoeuery' herinnert.
Amaatermason of the very higbest degree," aldus in
1887 C. W. King, lately informed me that
hèhad detected the signs now in use engraved
among the scnlpturea in the cave temples
of Elephanta; and, what is still more impor
tant, that, although the Brahmans are
'masona', yet, if a European makes the sign
to them, they immediately put their hands
up bef ore their eyes, as if to s hut out
the sight of the profanation of things
MUI IJIMII n nniF mi
daar had laten neervallen. Dan zei z a zonder
groote verwondering met haar bitse
langklankige dorpsstem:
O... moeder... was j ai daar... ? Kom,
da's ook wat ny's dan..."
Ik waa 't Riek e," zei de moeder.
Na een atilte vioeg de vrouw:
Bij s dan nog zoo waid kommen loopen
vandaag ?"
Moeder Z<jpe knikte.
,,'k Was doch jarig vandaag., ."zei hygerig
haar zwakke stem, en nou dach ik... 'k
mo' doch e w ir e naar ze toe "
Zoo... waa je jarig... nou dan fusseteer
ik je nog wél...."
Zij bleef staan.
En waar is de weg dan naar toe ?"
Naar de atad... naar de atad..." lei
vrouw Zype haastig uit. Haar ly'f schokte
een oogenblik op, ala wilde ze zich verheffen,
en zy wees met haar arm vooruit, als
omgonsde en omratelde haar reeda het gebonden
gezoem en het geweld van de stad, waar
zy een nieuw stukje heil zon gaan zoeken.
En dan nog zoo Iaat?" vroeg de dochter
langzaam beleefd, dan hai-je wel vrogger
van hois magge gaan... hai-je niet?"
Moeder Zype schudde haar hoofd; zy
begreep niet wel.
Jah" zei ze, kinderiyk-kort meedeelend,
van vanmorregen af ben 'k al op weg ..."
en dan even met het eenvoudig herdenken
van haar gejaagdheid, weea zy weer met de
hand: En al maar sjouwen I al maar sjou
wen l al maar draven!"
Zy bleef stil zitten, zwijgend, met groote
flauwe vochtige oogen van vermoeidheid,