De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 24 maart pagina 2

24 maart 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1813 m r*-Zfl, de Tachtigers, zouden dan geen onmiddellijke voorbeelden van natuurpoëzie in hnn eigen land vinden, dan door, over een Staringen enkele minder-hooge kimmen heen, tot bQ een Jan Lnyken op te klimmen. Z\j waren trouwens te omwentelingsgezind om ?elfs goede voorbeelden na te volgen, en ande ier ijjdi warm zy te bewust van wat als goed moest worden geacht, dat zy, in vat in hun omgeving en in bon tyd werd gedicht, niet ?ouden vereordeelen wat niet paste in hunne formule: individueel-scherpe expressie van individneel-Echerpen indruk. Onder meer sou ? Pol de Mont ondervinden, aan de woorden van Kloos, dat objectiviteit der uitdrukking eerste vereiechte was geworden. De Engelse h lyrici hadden hierin «en te schoon voor beeld gegeven, dan dat het niet tot dogma *ra geworden afin. Jacquee Perk had het in Kederlanoïche heerlijkheid gekleed, en, was uiting van natnursentiment voor hem geen hoofdzaak, in desen zin dat hy in de natuur?elf alleen het paaiend decor vond voor eene vooropgezette inneriykhoid, de uitbeelding diéhy gaf van dat ~ atemmings of allegoritch décpr, was zoo scherp tevens en MO harmonieus, dat, na dit welslagen, geen dordigheden aan overgenomen beeldspraak of Bubjectlef-oerebraal vertoon- mochten wor den toegelaten in de Nederlandsche dicht kunst. Pol de Mont on, waar hij ook veel meer d«n Perk bedoelde louter weérgade van natnnr-indiuk (hoofdzakeiyk in de Lentesotternyen"), wat zich-selven goedgunstig in het overnemen van de probate uitdrukkery, ent in het vertellen, veel meer dan in het tekUdertn zijner impressie. Hu deed het t> on wens op lieje wijze, een wyze die hier ia Vlaanderen nog steeds navolging vindt. Ten bewijze dit brokje uit een pas- verechenen bundel venen van Jan Jans(JanAdnaensen) getiteld BTy l TJilenspiegel"rwaarde rhethoriek van, Pol de Mont In naleeft, en dat beter dan lange uftleggingen den stand dier rhe thoriek aangeeft: «De morgen glimlacht als door tranen ."V -».. " ' , . '? ' ? heen: l Ei, ziel hoe schelms de schemer, schuins bene n, Een eefite rozig wolkje wakker wekt, Tot aan zfln neutje in 't wiegje toegedekt l Hoe vader Boom den kleuter tegengeeuwt ; En moeder Beek) nog eer haar lievling ? schreeuwt, Hem de armen, reikt en stoeit met 1 . morgenrood! * Al rozer spartelt zich de blozend bloot: Omhoog, omlaag, langs henvlen, vlakte . 'en dal, Eénsprenkeling van dauwvrengd?overal. ' KwaoBwkeos wateroogen zilver/risoh; Van paarlen druipen bies en sabelllsch; De* heibrem hangt vol rillend rajfgerym; gaatanjebotten, bol in stollend lijm; De klevrige els, de schromple wierook mast ; De wymenwilg, .de berk met klamme bast, Zr~Btau in 't sand, of tripplen door de "? / bsmd, Op barre voetjes en in 't flodderhemd; Maar levensblijheid zQpt uit merg en spint : 2e laten .droog zich «oenen door den wind, 'Bn pinken scharkt, en grèemlen even, stil Alt een, die weifelt of hy lachen wil. . . ." Het valt niet te ontkennen dat hierin is aanwezig eene friachheid van perceptie en eene vreugde In 4e weergave die, hoe ook afgeleerd van De Mont en beïnvloed door ' Gezelle, rechtstreeks en prettig aandoen. Meer: dit is lang niet zoover verwijderd van de natuurpoëde van Winkler Prins, over wie wf het hier hebben moeten, dan bedil . snehtigen mochten meenen. By Adriaensen vindt men, in 1911, naast bet onpersoonlijke en veronderde der zegging, dan toch het immediate en fijne van den Winkler- Prins terug der jaren '80 Wat echter Winkler-Prinsniet . BOM hebben begaan.hoe hy nu ook wel hield van een beeld, en wat hem dan ook den lof van Kloos en der Taehtigers welverdiend zon maken : d»t vader Boom", .dat moeder Beek", die boomen of barre voetjes en in flodderhemd", dto ongevoelde, onechte, schreeuwend-leelyke «o^erigheid, die weepsch walgen, doet. Ja, «et nifawe dat Wlnkler-Prins bracht, waarin hy het op de Pol de Montscheechool won, en de theoriën van den Nieuwe»Gids" nader kwam, was: rechtstreekeche visie rechtstreeks ver woord; eene objectiviteit van uitnemende klaarheid, recht op, den lezer af; wel nog niet zoo heel persoonlijk van uitdrukking, maar reeds heel' fijn in de perceptie en vaak heel raak en volledig in de mededeeling, zelfs van subtiele schakeeringen. B y is een visneele ge weest met muzikale begaafdheid; muziek zal hy als visnëale weergeven, het oogbeeld meestal UlllNIIIIimillllHI Het geheim m net DOOB D. LOGEMAN?VAN DEB WILLIGEN. Ik ben vreeselijk nieuwsgierig van aard. Veel erger dan iemand anders. En hoe be slister iemand zegt: dat vertel ik niet", of: dat is mijn geheim," des te vaster bén ik van plan het toch te weten te komen. Ik heb gewoonlijk een hoop dingen aan myn hoofd en nooit gebrek aan stof tot nadenken, maar niets kan me zoo dwaas bezighouden dan het dat vertel ik niet," of dat ia mijn geheim," door den een of ander, quasi los daarheen geworpen. ' Daar Had je non by voorbeeld dat aardige begijntja, dat me in Mei haar huisje binnenlokte, toen ik 'a morgens vroeg eens pp het Begynhof rondwandelde. Zy zei dat ijj. veel van mij gehoord had, hoewel ik haar in het getteel niet kende en haar nog nooit gezien had; maar zy wilde absoluut niet ?enen door wien. Dat ia myn geheim," leide zij heel beslist. Ik deed toen alsof het mij niet heel veel schelen kon. Ik moest me natnnriyk groot honden. Bjj het afscheid nemen, bad zy mjj een mooi Madonna beeldje legeven en toen waagde ik nog even een poging.... Wie is het, Masoeur?" Maar die poging mislukte. Het begijntje was me de baas. Toen. Doch, wacht maar... Nu is het November geworden. De regen zweept tegen myn ramen met zooveel kracht, dat ik onwillekeurig het Madonnabeeldje, dat op de vensterbank staat, weg kaal en' op een kastje verder weg zet. Daardoor denk ik weer op eens aan het begijntje,?en aan haar geheim l Dat domme begijn'j es-geheim, dat me heel den tijd al vervolgd heeft ginds dien bawuaten dag in Mei! muriekaal verklanken. Vandaar eene bewo jen rythmiek om scherp-omljjnde of fijn-doorziene landschappen. Eén gebrek: aan speelsche fantasie, teniy ze onmiddellijk in zijn gezichtsvlak valt; aan eigen innige beelienweelde, wat dan verleidt tot wansohapenheden all deze: Sneeuw. Door blanke w& van sneeuw op voor j aarscrocnsbed Komt reeds de jonge spruit de klenren-spikjea spreien, Zaoals de schilder zet zyn lange klenren-reien uit zulvren gcheppingadrang op porcelein palet. Soms dient zij slechts als wit, dat uit detuub geplet, In volheidsovervloed komt over 't oude glijen, Om 't met een nieuwheidskrans, een stralen krans, te wyen, Zaoals op rafelkleed een lap wordt ingezet. Dan blyft zij nog een tijd in donkre kloven hangen, Waarin zy onberoerd en onbereikbaar stort, Tot 'i lieve licht der zon haar op de bleeke wangen Drukt warme voorjaarkna en haar bestaan verkort... Dan wordt naar taaie korst door koel gedrup vervangen, Zooals van het palet oü- verf verwijderd wordt." By welk gebrek aan juiste beeld vinding komt eene font: een zucht naar symboliseeren, naar plastische uiting zyner gevoelens in aanpassing op een natuurmoment, met als eenig gevolg dat er alleen de brave gewoon heid en arme eigenheid van het gemoed, en natnnriyk een foroeeren of een verminken der ondergane natuurimpressie nit blrjkt. Ean staaltje, dat mij kan brengen op Bontens en dezes eigene natnnrvertolking; Op het Mee r. Ginds spieglen de bergen in 't donkerblauw meer; Ik zie ze, maar voel hun verrukking niet meer. Daar sla ik de riemen in 't meerkristallyn En 't ia of ze dnizlig van 't schommelen zijn. Nau-w gloeien de lichten aan de oever in'c huis, En 't ia of ie roepen: ik wacht u straks thuis! Nauw drijft door het purper de wolk als een pluim, En 'k voel mij bij 't roeien zoo luchtig, zoo ruim. De starren verschieten; daar rystinmyn borst Naar 't maatlooze ruim een onmeetiyke dorst! Nu wil het toeval, dat ik inde Praeludiën" een gedicht vindt, dat eveneens Op het Meer" ?taat getiteld, en dat men mag achten op analoog, zoo niet zelfde gevoel en op eqn'vailenten indruk te «ijn gebouwd. Ik schryf er slechts- de t wee eerste strofen van o rer: Uren laat en later Streken al beur lichte wimpelen Aan donkre hemelreede; In nachtstaai water Slijpt manestraal de riemerimpelen Tot silvetfijne sneden. Wy midden in 't hart der Sterrendnbble, spiegelbare Nacht te sweven: In heliwart zwarter Raadselstippen niet te klaren TasEchen dood en leven." Nu merkt ge eerst en vooral: het groote verschil in het nltdrnkkingsvermogen. Winkler-Prins is voor, Bontèns is ca den zeer grooten nee-impressionist der Verzen" uit het eerste gedeelte der School der Poëzie", zelfs na den Gorter van Mei" gekomen. Dat legt veel uit en laat veel vergoelijken. Maar wat, buiten dit, onmiddelyk blijkt; het paral lelisme van indruk en gevoel by WioklerPrlns, feitelijk twee bulten elkander staande dingen, die niet tot stemmingseenheid ver mogen te groeien; iets dat dan ook gelijk staat met eene benaderende aanpassing van innerlijke kennis op van buiten komende impressie. By Bouten s echter: het projec teeren, het belichten van het zieleleven uit op hei uiterlijk-aandoende. Brutaal uitge drukt: Winkler-Prins zegt niet veel meer, hut ons althans niet meer gevoelen dan: terwyl ik op het meer vaarde, dacht ik aldus; by B intens: het reageeren van den gevoelsbodem op de aangestreken snaar der gewaarwording, en: de gewaarwording be toond, bekleurd, verhelderd, verdiept door den gevoelsbodem. Het mag nu waar wezen dat het t genoverelkander stellen van twee personaliteiten natnnriyk ten voordeele nit moet vallen van iiiiiiiiiiiiiliiiiiliilliliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii nul i IUIIIHII Ik heb haar niet meer teruggezien. Niet erg vriendelijk van me en heel zeker erg ondankbaar. Om me zelf te verdedigen zal ik echter maar vertellen, dat ik haar een heele massa prentbriefkaarten heb gestuurd toen ik reisde in Zweden en Noorwégen dezen zomer. En dat ik een Christus van Thorvaldsen voor haar heb meegebracht om de leege plaats van de Madonna in te nemen. Het beeldje heb ik door de meid laten brengen. Waarom deed ik het zelf niet? [k weet niet. Ik won niet. Ik was boos om haar geheim".En boos op me zelf omdat ik wist dat ik er haar weer naar vragen zoi, als ik haar terugiag. Daarom was het veel veiliger haar maar niet te zien. Ik mocht me niet zoo nieuwsgierig toonen. En als ik er toch naar vroeg en zjj weer weigerde te antwoorden ja, dan was ik in staat haar gewoon een klap om haar begyntjes-ooren te geven. En dan sloeg ik natuurlijk een gek figuur ook, wat nog veel erger wis. Maar deze regendag stemde me weer rebels. Ik wil het weten en ik zal het weten. Ik laat me niet door een begijntje op den kop zitten. Wat verbeeldt ze zich wel ? Ze kan me fatsoenlyk antwoorden als ik haar iets vraag, dunkt me. En vol ergernis herinner ik me hoe ik op weg naar de Noordkaap in Juni, een van de lange avonden, waarop de zon maar niet echy'nt te kunnen ondergaan, me afzonderde van de andere passagiers. Ik had een poe tischen drang om eens heelemaal alleen aan iets heel erg «oois te gaan denken. En toen ik een stoel veroverd had en lekker inge pakt in plaids en bont, me achterover wierp om te gaan denken" kon ik absoluut aan niets andera denken dan aan het «eheiaa' van het begijntje. Za bedierf myn Lyngenfjord. Ik was helsch. En toen ik in September met Ellen Key in den maneschijn zat in haar groote, lichte eetkamer en zy my vertelde nit haar kir der j ar en en daarna lang bleef zwijgen, kon wie der twee de meest-uitgesproken en da iest-geordende en stevigst-ineenge voegde hoedanigheden bezit. Daardoor alleen zon Bontens het op Winkler Prins winnen. Maar wij mogen vaststellen dat het hier meer dan om personen gaat, vermits de jongere dich ters van thans, leerlingen van Boutens, het winnen of dezen die men volgelingen van Winkler Prins mag achten. Waaruit het gevolg, dat er winst is in zake het dichterlijk gewe ten, de zelf-kritiek, en de zuiverheid van het Ideaal by de tegenwoordige jongelui, die zich tot verzenschry ven geroepen achten. Bn dit bewijst bq weerslag meer verfijning; in den smaak van het gedichten-lezend publiek. En wie zon zich hieromtrent niet ver hengen? KAREL VAN DE WOESTIJNE. Jacotias Ta Heb ik hier den dichter en schryver van Looy te kenschetsen? Hoewel hij soms niet de wijdheid der grootste geesten in zijn proza bezit, zyn er vondsten in dit werk, die begrijpelijk maken dat zyn wensch tot vertalen gaarne naar Shakeapeare tast, en gaarne, in een brokkig Hollandsch, op nieuw de gestalten van dea zeldiame for meert. Ik heb u hier niet te doen begrijpen dat hy in het weergeven van het scherp Intellectuele het minst slaagt, maar in het daimonische het best. Dit volgt voer ons uit zijn gave als schilder. Ook daarin is, in de rypste en rijke oogenblikken, het ondergrondsche" van meer belang dan het contour der gedachte. Ik heb nu evenmin uit zyn verzen diegene te toonen (toch behoud ik mg voor dat te gelegener tij d te doen) waarin liefde en diepte te zaan tot onvergetelyken klank wierden. Een ander is daarvoor aan gewezen. Maar deze bezinne zich, en soeke uit. Ik begrijp niet, waarom de Wereldbiblio theek in hiar nieuwe serie, met eerbied date verscholen en lastig vindbare poëzie niet eens verzamele, en van Looy ze late inleiden in z|jn veel schakeerend proza, of een min naar van dit werk er toe uitnoodige, of meer dan eenen hiertoe opwekke. Ik ben over tnigd dat de verholen gestalte van Jacabus van Looy menig meer bekenden naam bverlo ven en overschaduwen zal; dat Bontens en anderen, tegenover hem gezien, niet onfi j n zullen blijken te zijn, maar -niet van dat dpmmelig verlichten der - aardedonkere diepten dat het merk der grootere geesten i*. Wat soms burgerlijk in van Looy'a proza blijkt, wordt in zya vers altyd uit die spheer geheven, en haast geen onzer kan voor znlken achtergrond (wn beeld zij anirer kunst ontnomen). zoo teeder ziele-gedachten en vogels laten fluiten en tjilpen in. een aankomenden dag... Maar ik moet het o rer den schilder hebban. Da dichter en de prozaïst zijn grooter, zoo niet van den beginne, dan zijn zij dat toch geworden. Ga vindt echter in zyn schilderwerk somtijds dezelfde neigingen tot het diepe, tooverryke fleemen van lichten en gedachten, tot een droomerig blinken van beteekenissen, als in de overige uitingen van desen geest. Hu heeft het beste wellicht gemaakt toen hij in donkere kleur ?stoute werklgcheid trachtte te kweeken voldoende verinnerlijkt door phantaisie. Het schilderij is hem niet altijd zoo gelukt als zijn dichten en zijn schrijven. Het schilderij is hem soms beter gekomen beschreven dan gepenseeld. Maar toch zijn ook enkele zy'ner geschilderde werken eigenaardig genoeg om geprezen te blijven natst het werk dat voortdurend voldragener ie. En, ik herhale, het dunkt me dat de tijd gekomen is om een bundel van de verzen te waken, die naar het me toeschijnt, menigeen zullen verrassen; ze zijn grooter en teederder dan door velen gemeend wordt. En... ze zijn een andere zyde van een teruggetrokken mensen. PLASSCHAERT. inziet in ie Hooflstai, Fritz K."reit Ier. In de uitdrukking van Kreislers spel mist men wel bewogenheid, in de voordracht spanning en actie, in den toon karakter en hartstocht, maar alles is vereffend tot een magnifieke gelijkmatigheid, zelfs het timbre der verschillende snaren; zelf i 't rythme, bjj zijn uitmuntende verfijning en persoon lijke gracie, het lichte, slanke en lenige lythme, Kreislers bekoorlijkste eigenschap. Nu kan Edward Elgars vioolconcert (lat hij ik alweer volstrekt niet denken aan het mooie en droeve wat ik gehoor! had, of aan het fantastisch efiaet van den mane schijn op vloer en zoldering, neen, alweer dacht ik aan niets anders dan aan het jteheim", van dat fijne, mooie begijntje daar in de verte. Zy bedierf mij mijn laatsten avond bij Ellen Key. Dat stemde me'droef, niet boos. Op de terugreis van Bergen naar Botterdam in begin October, zat de kapitein van de Iris", grappen te vertellen. Ik lachte vreeselyk, veel harder dan dames eigenlijk hooren te lacheE, dat is non eenmaal ook een van mij a ontelbare gebreken. De kapitein keek glunder omdat zijn moppen zoo opgingen. HU was van plan nog wat door te gaan, maar riep me even apart. U bent zoo vrien delijk om alles voor de andere passagiers te vertalen," zeide hij, maar wat ik non vertel mogen de anderen niet hooren, dat is een geheim " 't Was of ik op eens een klap in mijn gezicht kreeg. Voor de kapitein had uitgesproken, was ik al de trap op naar den salon. Want daar stond op eens weer het begijntje",' voor me met haar geheim. Het geheim van den kapitein verdween er heele maal bij in het niet, want een geheim dat hq me zelf vertellen zon, is toch maar een raar soort geheim, en dat soort interesseerde me abolnut niet. Maar dat begijntje! Zij maakte dat ik bijna ruzie met dien jovialea kapitein kreeg, want die sloeg een raar figuur, toen de lachende dame zoo op eens pardoes met een tragisch ernstig gezicht naar boven stapte. Zoodra ik thuis kwam in October, herinnerde de Madonna mij natuurlijk voortdurend aan het geheim." Ik heb haar al een paar maal als een stout kind in een donkere kast gezet, maar aangezien al de kasten in huis in gebruik zijn, kwam zij mij toch voortdurend onder de oogen. Toen heb ik haar maar weer met een sTachtoffersgezicht op de vensterbank gezet. Non kan 't waarachtig ook al niet meer speelde) gelden als een voorbeeld van pedante opgeblazenheid en logge constructie. Kenteekenen vindt men in zijne melodie: sleependen gang met plotselinge smachtende zwenkingen omhoog, en daar dit clichéwerd, is het afkeurenswaardig; die bruuske wen dingen zijn ook verre van naief en uitbundig, integendeel, zjj duiden een ander stadium aan, dat Schumann en Brahms in de mnzieklitteratnur brachten: de machtelooze, vreugdelooze apathie. Dit laatste valt echter moei lijk te beredeneerén. Doch al dat figuratiewerk van Elgar bevalf me ook niet; het is verouderd of onexpressief, meestal beide; en liever een nieuwe melodie dan een ge varieerd thema, vooral wanneer deze elkaar alle gelijken. Elgars techniek staat trouwens geheel op onderwetsche basis en de Wagneriaanpche invloed maakt ze maar wanstaltiger; zy'n behandeling der koperinstru menten is grof; die schelle klank ligt niet enkel buiten de lijn der conceptie (hier en daar pijnigende overrompelingen) hij valt ook buiten de compositie als vioolconcert. Als zoodanig is 'c een mislukking; Elgars gerekte orchestrale intermezzo's b et eekenen niets het zijn langdradigheden; die luid ruchtige begeleiding van het concerteerend instrument is nutteloos en onlogisch. Men kan andere en mooiere mengelingen vinden van orchest en solo-viool, 't z\j coloristische of programmatische, waarvoor Berlioz de richting wees in zijn Harold-symphonie. Berlioz schijnt overigens 80 jaar geleden reeds ingeiien te hebban dat het soort concert" (als vorm) overwonnen was. Denkt ge, dat hu, de bezetene romantiker, niet een diabo lisch stuk had kunnen schrijven voor dien anderen gek, Pjganini? zoo big gewild had! Zjjn voorbeeld is gevolgd door de groote meesters, die na hem kwamen en Elgar had dit moeten begrijpen als man van zijn tijd. Maar Elgar kan dit niet, hij is klein-kunste naar, sooals er klein-handelaars zijn. Kreislera sympathie voor dit werk lijkt me een pro bleem; dit is de tweede maal dat hij dit stuk hier voordraagt en zijn populariteit op een zware proef stelt. Hij mag «roezen dat men zich een volgenden keer niet meer her innert, dat hij de geestige arrangeerder is van Couperin Martini, e. l.iythme en melodie, waarin zijn eigen, heel a aantrekkelijke weien ligt besloten. Een muziekgetchitdenis". In verband met Gnatav Mahlers Achtste Symphonie, wil ik wij .en op een boek (?De Toonkunst en hare beoefenaren') van J ar. A. Rappard, 't vorig jaar verse oenen en waarin 't volgende voorkomt: Zeer recent is de opvoering va a zijn 8ste symfonie, waar bij duizend medewerkenden noodig waren en waarmede voorloopig bewezen werd, dat tweeduizend medewerkenden nog meer kracht kunnen ontwikkelen, doch dat het aantal absoluut onevenredig is aan de bereikte kunstwaarde van het werk. Een oordeel over deze overdrijving k«n niet gegeven worden (ten de vorige zin?), doch er behoort o.i. een geringe (l l en de vorige zint) profe tische slik toe om te voorspellen, dat van zulke middelen bq slot van rekening de toon kunst niet gediend zal blijken, en dna de waatdeering voor dergelijke symfonie en (even als b.v. de G!oria-symfonie van Nikode") met deze generatie zal verdwijnen". Dit is alles wat Jhr. Bappard van Mahler weet te zeggen, behalve eene zeer korte op somming van leven en werken, over welke verder niets. Ik betwijfel of de auteur van deze mnuekgeschiedenis" de eerste uitvoe ring te Müachen heeft bijgewoond (hij was toen waarschijnlijk met de drukproeven bezig) of het werk anders kende dan nit kranten berichten, doch zelfs in het gunstigste geval is bet on juist en onbillijk alle eymphonieën van Mahler te beoordeelen van nit het ge zicht spant der Acatste, zelfs wanneer men ze bewondert. Zijn gebasel prikkelt me om de ontoerekenbaarheid te toonen van den heer Bappard in zake muziekgeschiedenis. De verdeeling der stof is buitengewoon oppervlakkig en gebrekkig. De gropte Vlaam se ae School (o.a.) der scolastische componis ten, talloos en bewonderenswaardig (de heer B. zegt dikwijls beminnelijk maar foutief Hollandsche School") van plm. 1400 tot 1600, is behandeld in 17 bladsyden, terwijl hij voor dien goeden Schnmann en Mendelssohn, eenwig-bevoorrechten van den Hollandschen" smaak, kleine zielen, 23 pagina's er volleutert, Gluck, een der geniaalste meesters, 3 geeft! Wanneer men er op wil letten, dat zelfs voor een Mahler en Strauss de muziek ophoudt b^ Bacb, dan bespeurt men misschien het onverstand van den historicus, die den lezer over eene techniek, welke de tegenwoor dige nog kan verrijken, zoo spaarzaam inlicht, regenen of ik word aan dat mensch berin nerd," bromde het boos in mijn brein. En toen besloot ik: Ik wil het weten en ik zal het weten. Voor vroeg opstaan zooals in Mei was het heelemaal geen weer. Ik ging den volgenden dag op weg naar het Begijnhof tegen t wee uur. Het had dagen lang geregend en het Begijnhof zag er huilerig en kniezerig uit. De meeste hoornen waren kaal gewaaid. De fijne takken, die zich scherp tegen de lucht af ceekendeo, deden mg denken aan steile haren op een hoofd. De stammen der boomen zagen dreigend donker, ter wijl hier en daar eed zwarte streep langs den stam naar beneden liep, die eindigde in een modderplas. De hobbelige keisteenen van de miniatuur straten glommen en waren glibberig. Geen enkel begijntje te zien. 't Was me ook een weer) je l Ik bel aan het hnieje van mijn fijne be gijntje en mij wordt opengedaan door de oude begijnen-meid, die me vriendelijk toelacht, met haar tandoloozen mond. Wel, wel Madam tocb, is dat -nou toch 'nen weer " Zeker, Masoenrke, nu kom ik een keei Masoenr Anna zelf bezoeken, is ze thuis?" Zakers, zekers Madam, ze zal content zijn n weer te zien, ga binnen " Ondertnsschen is Masoeur Anna ook reeds verschenen en duwt me, mij steeds hartelijk de handen drukkend, de kamer in, waar niets dan heiligheid keerachte," zooals zij mij bij haar eerste bezoek de groote kamer links bad uitgelegd. Doe uw dingen af, Madamke, en ge blijft een pot j e koffiedrinken. Dat is toch wel gedaan om te komen in zulk een weer l" Ja moest eens weten, dacht ik in me zelf! Wacht maar, nu laat ik je niet los. ..Ik heb niet veel tijd, Masoeur. Ik zal myn goed maar aanhouden." En ik ging zitten en vellen (67 pag.) dilettantistisch bekrabbelt >ver de voor-historische, doode kunst der Egyptenaren, etc. Het eigenaardige in dit boek is, dat de kennis van jhr. Bappard slinkt, naarmate hij de besproken periode dichter en verder staat: Moderne tijd (weifelende, onbeslnitbare opinies) en Banaissance zijn 't ondengdelijkst. Tennaastenbij is alles en ner gens vindt men een grondig inzicht; kenmer kend fs de noot op blz. 194 .... dat Bamean en Zarlino bijna gelijktijdig op bet idee gekomen zijn...." Zarlino leefde van 1517 1590, Rameau van 1683?1764; hier staat de tijd stil: eene bij na-gelijktijdigheid (minimum tnsschenrnimte) van ruim anderhalve eeuw; die noot van den heer B. is nog in vele andere opzichten luchtig; doch het gaat over da gel ijk zwevende stemming en dat zon te lang worden. Een aardig staaltje van onkunde vindt men o. a. op blz. 108: De Pres is echter de eerste, die een geheel gezang op 8 qnensen bouwde (wat bedoelt de heer B. hiermee?). Van hem is een Stabat Mater, gecomponeerd op de melodie Comme Femme", eene vroolyke Fransche melodie, echter onherkenbaar gemaakt door langdurig aanhouden der noten. Wij laten het hier volgen." Wat de heer Rappard citeert (9 maten, een cnjieuse canon) heeft niet het minst te maken^met de melodie, welke Jotquin de P/és, Agricola en vele andere contrapnntisten hebben bearbeid; 2e. het citaat van den heer B. komt niet eens voor (in de verste veite niet) in het S'abat Mater van de Pres; 8?. die vroolijke Fransche melodie" is een melancholisch lied, zelfs al zingt men't ving. Met die vergissingen kan ik nog wel enkele kolommen vullen, en ik wil^dit ook doen, mocht de heer B. al te ongeloovig blijken, want het boek is er vol van, terwijl elk goed idee of oorspronkelijkheid ontbreken. Het mooiste is, dat de critiek het onnpozele, beriepaiyke werk laat passeeren als iets heel onschuldige. Men zou geen beter bewijs kunnen geven voor de stelling dat de mu zikale kunst in ons land (eigenlijk) veronacht zaamd is. Stel n maar voor dat er op deze manier historie geschreven werd over letter kunde of over schilderkunst. Het Hollandtche S.rijkkwartet. By 't eerste optreden van dit ensemble, verltden Woensdag met kwartetten van Schubert, Beethoven en Dvorak, moet men da uitvoerenden gelnkwenechen; er was veel schoons in hun spel, melodieuse golving, warme, zang, solistisch timbre. Het Hollandsche Strijkkwartet is samengesteld nit leden van het Concert tebonw-orcheat: Her man L?y iensdorff en Bram Mandes, violen, Cor Kint, alt, Thom. Canivez, violoncel. Wanneer zij er nog een alt bij nemen, dan kunnen zy het Qtintett van Bruckner uit voeren, een meesterwerk, dat men hier tot nu toe volkomen uit het oog heeft verloren. Het mudekleven ly'kt te veel op een klokkeslinger, het gaat van rechts, naar links en andersom en altyd tik-tak. En waarlijk, wanneer ik Ganivez was of een van de voortreffelijke violisten, ik arrangeerde liever een motet van Orlando Lasso voor strijkers (eenigszins figuurlijk gesproken) dan me te schikken naar het alledaagsche pro gramma. - Het is te hopen dat een der kun stenaars ontdekkingsreizigeisinstinct bexit, dan is er naast groote waardeering plaats voor een veel waardevoller belangstelling. MATTHIJS VERMEULEN. Bisiarcb laatste politiële idee, In het jaar 1900 wees prof. Hans Delbrück voor het eerst er op,. dat Bismarck in de laatste tijd van zijn kanselierschap ean staats greep had willen uitvoeren. En wel ten opzichte van het algemene rykssterurecht. De liberale en konservatieve pers bestreed hem heftig. En toch was het geen regelrechte onthulling, die Dalbiück deed; hjj sprak, steunend op de Mémoires van Hohenlohe, alleen duidelik en klaar nit, wat reeds aan velen bekend waf. Dat de bovengenoemde pers hem te lijf ging, lag aan de toenmalige politieke konstellatie. En daar gold weer eens het woord van de oude Abraham a Sancta Clara: Wo die Politica den Vor-Tanz haf, Allda die Wahrheit den Fork-Tanz. Maar de waarheid laat zich niet tegen honden. Het is bekend, dat Bismarck het invoeren van het algemene stemrecht de grootste politieke font genoemd heefr, die hy gemaakt heeft. En Jnlius Langbehn, die in intieme betrekking stond net Bismarck, HniiiiMiimiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiMiiiiiii Maar ik had buiten den waard gerekend. Neen, neen, alzo D niet, Madamke. Kom, doet uw schoon dingen af en dan gaan we daar binnen," en zij wees met haar fijnen vinger naar de deur aan den overkant. Om haar vriendelijk te stemmen, deed ik mijn goed dan maar af. Een spiegel was er niet, ik kou dus niet zien in hoever mijn kapsel verwaaid en verregend was. Masoenrke gooit met een gracieus hand gebaar de deur van de andere kamer open, en op eens stralen haar oogjes zoo guitig en lacht zij zoo verholen: ? Komt binnen, Madamke." Ea ala Madamke" binnen komt staat zij recht tegenover een grooten Dominicaner monnik, die het geheele vertrek schijnt te vullen met het vele wit en het wijde zwart van zijn orde kleeren. Voordat ik tijd heb om te schrikken, of verbaasd te zijn, stelt Maeoenrke voor: Pater Petins, hier is die lieve Hollandsche dame, Madamke Logeman." O, zool" en Pater Petrus buigt heel beleefd. Ik tracht hetzelfde te doen, maar zeg niets. Masseur Anna zet me vlak over den Pater op een stoel. Ik zie niets anders dan die wit en zwarte massa over me. Ik durf hem niet aankijken, want ik voel dat hu müaankijkt. Daarom kijk ik maar naar die zwarte pelerine en dat wit er onder. Ik voelde me niet erg op mijn geraak, een Pater vlak over me, een begijntje naast me en op eens werd 't me duidelijk dat ik dien dag zeker het geheim niet hooren zou... Of misschien zou die Pater wel vertrekken? Of verwachtte hij misicbien dat ik zou opstappen nu ik zag dat hy er was? Want een Doninicaner Priester by een begijntje, dat is als een dokter bij een zieke... uit dif cretie moest ik dus misschien we)... Enfin, dat wijst zich wel van zelf, filoso feerde ik, om me zelf nog wat hoop te geven.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl