De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 7 april pagina 2

7 april 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR ^NEDERLAND. No. 1815 doodveroordeelde op weg naar de guillotine. Later gaf men de afgesneden hoofden te zien ran Chineesche rebellen, bengelend aan hun staarten. Eort geleden nam het blad een foto op van een aviateur en zijn monoplan -tijdens den doodelijken val: de fotograaf had gauw zijn toestel moeten richten om een unieke" foto te hebben. Nii is, gelooven wij, het summum van gehande bereikt: De fotograaf, die voor het Fransche weekblad te Nanking werkt, heeft zich bij de onthoofding van een Chinees op een paar meter afstand geplaatst en een instantanée genomen. Hij heeft het oogenblik getroffen, waarop het losgeworden hoofd tussohen hals en bodem zweeft en het zwaard vlak boven den bodem blikkert. Onze held moet buitengemeen goed op 't juiste moment hebben gelet, en waarschijn lijk is hij wel met bloed uit den hals bespat. Maar werd ooit schooner onderscheidingsteeken verkregen op het veld van eer en fotografie?! Dezen weg van schande en afschuw gaan natuurlijk weldra de bioscopen: En de Homeinsohe vermaken van bloedige tooneelen gaat een 'laf geslacht van kantoorjongens en anemische juffrouwen tusschen vier muren genieten. Men zal zich dan beijveren of de anomie of de terechtstelling-films te verbieden. In afwachting is het goed te handelen, zóoals het Haagsche gemeente bestuur, en de exploitatie zelve in handen nemen, door goede films het goede voor beeld geven. Het volk is best te leiden. Het Middelbaar Onderwgs. ? i. DE . OPLEIDING VAN DEN LEERAAR. Men is het er algemeen over eens, dat de opleiding van leeraren dringend herziening behoeft. De man. die den tegenwoordigen toestand zou willen verdedigen, moet nog ontdekt worden. Behalve dezen misstand zijn de -verdere tekortkomingen van en de klachten over het M. O. legio. Yoor ik nu tot mijn eigen lijk onderwerp overga, diene men even naar die klachten te luisteren. Les professeurs n'oat d'antre préoccnpation que d'enfonrner dans Ia téte des malheureux enfants telle connaissance ou telle autre, aan s se préoccuper de ce qu' enfournent dans les meines têtes les autrss professeurs", zeide Edmond Demolins, de sympathieke paedagooff, en 't is, of hu in Nederland geleefd had, Tiea of meer menschen, elk op eigen houtje aan 't africhten voor een eind-examen, dat is 't beeld van een H. B. S." heeft een landgenoot gezegd. Neem de gewichtigste [vraag] van alle: de vraag van de opvoe ding onzer kinderen; zyn niet allen het er ver eens, dat hier gedwaald wordt ? Onze kinderen worden geestelijk mishandeld. "Wij... bezwaren de som van hun levens geluk door hun het hoofd vol te stampen met onverteerbare kennis (Peregrinus in het 'N. v. d. Dag, 6 Juli 190&) Eeeds voor 80 jaar geleden vroeg prof. Van der Wijck (Gids 1882) of men beter middel kent om een ras van suffers en slaven te kweeken, dan door de kinderen, in strijd met hun bedrijvige natuur, een groot aantal uren :van den dag aan de schoolbank vastgena geld te houden". Men heeft er telkens en telkeBs op gewezen, dat voor de ethische en aesthetische ontwikkeling der leerlingen niets of bijna niets gedaan wordt. Er zijn Telen geweest, die alle schuld gaven aan wetten en aan ouders (en dit waren de onderwijzers), maar er waren ook, die heb ben geschreven over verderflijke personen en bekrompen geesten, die wij büscholen om ons heen zien." Op welk een ondoordachte, liefdelooze wijze het pedantisme van een ondiep systeem martelt men de kinderen met het huiswerk. Het huiswerk, in mijne oogen een misdaad voor een kind, (A. Kylstra, N. v. d. Dag, 25 Aug. 1902), kan tot een minimum beperkt worden. De school is om te leeren, niet de huiskamer. Als zich vroe ger de schooldeuren achter ons sloten, waren we vrij, we speelden en dartelden als de OIPOIE DOOR P. E. VAN R. (Slot). Het hoofd van opoe, ondanks tegenmopperen, dat het malligheid was, lederen avond met het zalf j e ingesmeerd, genas snol. Haar oogen begonnen minder dof en hol te staan, haar gelaat ward meer geruid: ze fleurde op, als een oude kat, die na lange omzwervingen en ontberingen een goed huis heeft gevonden en zich lekkertjes koestelt in rust en behaag lijkheid. Ze liet zich de goede zorgen van Ka, die vond, dat je zoo'n arme ouwe stakker wel wat mocht bederven, gaarne welgevallen. Als ze 's middags kool aten, maakte Ka wat rijst met boter en suiker of een prakje van den vorigen dag voor haar klaar. Wan t opoe kon geen kool verdragen, dat lag te zwaar op haar maag, en je kon haar toch niet zonder eten laten, vond Ka. Jan hield dol van ge stampte pot met veel vet er in. Maar opoe werd misselijk van veel vet, zei ze, omdat se wat gallig was. Daarom hield Ka voor haar altgd wat aardappelen en wat groenten apart. Opoe dronk graag een kopje kcffis, liefst goed gesuikerd, 's Morgens was het nauwaljjks tien uur, of: Zal ik maar efie koffie zette, Ka? vroeg ze liefjes. En dan verderen dag was het telkens: Ik zal nog maar 'a koppie inschenke, hè? Ka deed het liever zelf, omdat opoe zoo verschrikkelijk veel suiker nam, maar e ff e drie scheppies. Maar opoe vroeg het meestal, als Ca druk bezig was, en begon dan tegelijk al in te schenken. Of ze had nog gauw, vór Ka, haastig roepende: Nee laat maar opoe, ik zal 't wel doen," uit het keukentje was komen toeloopen, drie schepjes suiker in haar kopje gedaan. Soms ook, als Ka had ingevogeltjes in de lucht en ademden met volle teugen de frissche buitenlucht in, die het lichaam gezond en het hoofd helder houdt. Thans... Een gevolg is oververmoeidheid, zenuwoverprikkeling en slapeloosheid. Weg met het huiswerk, het is de dood voor de hersenen van onze kinderen." Hoe bot de regeling aan sommige scholen nog is, bewijst b.v. de toestand aan een H. B. S., die ik ken, waar de directeur goedvindt, dat de leerlingen zich voor 7 verschillende vakken op n avond voor bereiden. Elke week keert zoo'n avond terug, en op andere avonden zijn er 3 a 6 vakken aan de orde. Bewijst, dat op som mige scholen niet eens een huiswerkreglement is. Bewijst, dat als ik een jongen bij zijn huiswerk help, we niet zelden van 7?10 uur (met 'n kwartier rust) aan 't werk zijn, dikwijls zonder geheel klaar te komen. En iets van ontzetting bevangt u op een heerlijken zomeravond, als ge daar zoo'n t o fabenden jongen met een heet hoofd bij een lamp ziet zitten en bedenkt dat men bezig is de jeugd van een paar duizend jongens op deze wijze te verprutsen. Men heeft experimenteel en herhaaldelijk aangetoond, hoe weinig van al het geleerde blijft hangen. Psychologen van elke rich ting hebben van een geestelijke overlading gesproken een intellectueele overlading, en wel eeae van diepe werking" (prof. G. Jelgersma). Men houdt te weinig rekening met de jaren vór en na de puberteit. De leerstof past zich in veel opzichten niet bij den leeftijd aan. En het lijden en ploe teren van mimder begaafden I Maar niet minder de wanhopige strijd tussohen school-d wang en vrijheid" (J. Helder) van de fantazierijken en bizonder aangelegde^! Alleen blinde en doove leeraren en autori teiten schijnen er nooit van gehoord te hebben. Hoort hoe de mannen schreeuwen om een achturigen werkdag, zegt Torley D a wel in zijn Plane Vir",' terwijl niemand" (?) het een schande noemt dat kinderen en knapen tot laat in den avond tot een arbeid gedwongen worden, die dikwijls zwaarder is en ernstiger opgevat wordt dan die van den werkman. Welk een bange droom lijkt ons niet het verleden, toen wü, als knaapjes, met gloeiend hoofd tusschen de handen de avonden doorbrachten over een boek, om toch maar klaar te komen voor de repetitie. en wat zijn de baten van al dat geploeter?,..'' Ik zou uit mijn Verzameling nog zeer veel kunnen aanhalen, maar mijn ruimte is beperkt. Als samenvatting laat ik ten slotte Herman Robbers aan 't woord, die vertelt hoe een jonge man denkt als hu zijn vroegere school voorbij komt: Hij ging de Kortenaerstraat voorbij, waar het hok" stond, de grauwe Hoogere Burgerschool"; zeven van z\jn jonge jaren 'waren daar verschrompeld, verstikt onder den aanhoudenden druk van thema's, vraagstukken, repetities, her-examens, taken, strafwerk, een onomvatbare yormlooze massa Waar was ze nu, al die knappigheid, toen toch zoo bitter noodzakelijk ? ... Als droge stof op zyn levensweg, verstrooid door den eersten storm van zijn passies Bijna niets van 't waarlijk roodige weten, waar hij zich levenskennis, en levenskracht uit gewonnen had, was tot hem gekomen in dat leelijke huis daar. -., niets dan de schoolsche geest der onverschillige meesters..,, de doodende africhting der burgelijke maat schappij. ... O! als hij er toen, in zijn ge voeligheid niet al te veel tegen opgezien had zyn moeder dat verdriet te doen, dan was hij wel weggeloopen en dan had hij zich niet terug laten dwingen naar dit duffe hok."" Daar ligt de malaise open voor ons. En moet dat nu maar steeds zoo voort duren J ? Want vroeger heb ik wel eens gemeend, dat [t alleen artisten en andere gevoelige en fijnere naturen waren, die van de school zooveel te lijden hadden gehad. Maar in den laatsien tijd ben ik tot het inzicht gekomen, dat de veroordeeling van hun vroeger onderwijs, de bejammering van hun beschaduwde jeugd zich over vél mér menschen, over normale middelmatige, kerngezonde dood-gewone messenen uit strekt. Maar waarom dulden we dan dit alles ? Zijn er oorzaken van zulken dwingenden en machtigen aard, dat we ze niet uit den weg kunnen ruimen? En welke zijn dat? Van een vraag met zulk een wijd perschonken, proefde ze, zette een vies gezicht en zei, tezwyl ze zich uit de suikerpot be diende : Je hebt zeker vergeten, d'r suiker in te doen. Ik zal maar wat nemen. De eerste maal, dat Ka uit werken gin?, en opoe op de kinderen bleef passen, liet Ka de kasten voor baar open. Opoe moest zelf maar nemen, wat ze noodig had. Maar toen ze thuis kwam, was bijna het geheele ons suiker opgebruikt. Nou je hebt er goed achter heen gezate, zei ze, terwijl ze in debynalc je suikerpot keek. As 'k te veel heb genome, zeg ie 't maar, Z9Ï opoe vinnig terug. Drie koppies koffie op 'n heele dag, ik geloof, dat 'n menech dat toch wel hebbe mag. Je wil toch zeker niet, dat ik de heele dag op 'n droogie zit. Ka antwoordde niet, maar klemde haar lippen stijf op een, en de volgende keeren zette ze alles voor opoe klaar :kcffie, suiker, melk, brood en boter en sloot de kaat af, vór ze weg ging. Opoe hfeld van warmte en rust. Verpchoonen deed te zich niet graag en van water, vooral kond water had ze een besliste afkeer. Za vond het heerlijk 's ochtends laat te liggen rusten in de koesterende warm'e van haar bed. Te legge stinke in d'r bed!" zei Ka, die iederen ochtend met toenemende ergernis keek naar de bedderommel in den kamer-hoek, naar de vaalbleeke beenige kop, die daar met nitgezakten onderkaak uit zwart mondgat te ademen lag. Haar ergernis klom tot nauw bedwongen woede, als zij de kinderen schoon ondergoed wou aantrekken, en er ontbrak een knoop of er was een gat in een kous. Dan smeet ze dat goed of die kous op de slapende kop en schreeuWde: Hézeg, wordt is wakker, doe ook 'r is wat l En bleef opoe doorslapen, dat schudde ze haar büde schouder heen en we ar, totdat ze met 'n gerekt glaapgekreun wakker werd. Opoe bleef liefit thuis. Het was geen doen voor 'n oud mensen zooveel trappen te klim men, klaagde en steunde ze, als se eens uit was geweest. spectief is de beantwoording zoo niet on doenlijk, dan toch zeker om eenigszins te bevredigen niet gemakkelijk. Ik stip dus die oorzaken maar even aan. In de eerste plaats hebben we als grondoorzaak aan te nemen het concurrentiesysteem onzer samenleving, de wedstrijd der individuen. Die werkt natuurlijk even zeer in Frankrijk, Duitschland, België enz., en daar hooren we dan ook met de noodige variaties de zelfde klachten. Er is een dik boek over te schrijven! Daarnaast: de voortgang der wetenschap pen en het opschroeven der examen-eischen. Ook internationaal. Beide: force majaure. Verder voor ons land: eea verjaarde en gebrekkig opgelapte schoolwetgeving en een langzaam werkend staatsbestuur. Verder voor ons land een schoolstrijd, die door politieke en religieuse questies het eigenlijke onderwijs en het kind uit 't oog verloor. Dan de slechte salariëaring van den onder wijzer L. O. E a ten slotte, om een eind te maken, maar niet omdat het de minst belangrijke oorzaak zou zijn: het gemis aan opleiding van den leeraar. De vijf laatste oorzaken wel voor beterschap vatbaar. Mijns inziens is de vorming der leerkrach ten een der allerbelangrijkste vraagstukken van ons geheele gymn. en M. O.; wellicht is het de sleutel van het probleem. Er zijn vele pnderwijsmanoen, die het Hooger Onderwijs met de taak der leeraarsvorming willen belasten. (Bij een stem ming in 1908 wenschten 230 universitaire opleiding bij 20 tegenstemmers en 26 onverschilligen). Enkele anderen hebben ge sproken over een afzonderlijk paedagogium voor leeraars, een hoogere kweekschool dus; ook zonder' in details te treden. Het Eapport der jongste Staatscommissie, in vele opzichten teleurstellend, wil den huidigen toestand met eenige aanvullingen behouden; dus naast Academische studie, vooral voor leeraars aan 't voorbereidend H. O., cursussen voor middelbare mannen, die dan aan een 3-jarigen cursus mogen les geven. * Hebben degenen, die aan de Universiteiten de docentenvorming willen opdragen, zich wel genoegzaam afgevraagd, of deze daartoe da geschiktste plaats is ? Een dergelijke vraag wordt pas in den allerlaatsten tijd basproken en algemeen is men 't er o ver eens dat er aan onze academiën geen leeraren gevormd worden" (P. Goedhardt in 't Weekblad voor g. en m. o.) Ook de heer J. J. Vermeulen, die den heer G. bestrijdt, zegt: Wat een uitvinding dus, uit te roepen: Aan onze academiën wordt geen leeraar gevormd!" Die deur behoetde waarlijk niet opengetrapt te worden." Neen, want dat kon ieder weten; dr. Gun ning had daar reeds in 1898 op gewezen en 't Rapport (I 697?698) erkent het zelf, stelt verbeteringen voor, maar geeft m. i. geen voldoende oplossing. Daarover is men 't dus eens: De Uni versiteit vormt geen leeraars." Als ze dit wel deed zou een aanstaand docent op elke Universiteit minstens n paedagogisch college vinden, zou hjj er kunnen stndeeren in kinderpsychologie en schoolhygiene, zouden op 't gewone college b.v. de leerboekjes besproken worden, te gebruiken bü't onderwijs, zou de verdee ling der leerstof behandeld worden in ver band met ouderdom der leerlingen, zou het vak, waarin hij onderwijs moest geven, natuurlijk behandeld worden (wat nu vol strekt niet altijd, zelfs in den regel niet het geval is) zou hem wellicht gelegenheid gegeven worden onder toeziende leiding van een professor of begaafd en ervaren leeraar praktisch werkzaam te zijn aan een school, zouden alle vakken van onderwijs in hun samenhang worden besproken, omdat een school een weloverdachte eenheid moet zijn en niet een naast-elkaar van elkander onbekende veelheden, dan zou ten slotte al zijn aandacht er voortdurend op gericht zijn. hoe hij zijn taak het best en 't mooist zou kunnen vervullen, in n woord: hoe hjj een goed leeraar zou kunnen worden. Maar er gebeurt niets of nagenoeg niets van dit alles. Men moet b.v. later doceeren: Nederlandsche taal, d. w. z. lagere gram matica ('n moeijijk onderwijsvak) en onze lastig* spelling, men moet opstellen leeren maken ('n zeer moeilijk iets) en leeren lezen, ook verzen (hoe veel voorstudie is daar niet voor noodig!) men moet den smaak ontiiMiMmimiiiiiiiMmimiiiiiiiiiniiuiiimiiiiMHumiiiMnmiiiiiiiMMiiiii Den geheelen dag hokte ze in het kleine vertrek, waar het stonk, omdat ze geen deur of raam open kon velen. D du r zat ze in den ouden rieten leunstoel vlak by de kachel, waar vroeger Jan 's avonds zyn pypje zat te rooken. Jan ging nu 'savonda meer uit. Ka moppeide er tegen, want ze vreesde, dat hij weer evenals vroeger zou gaan drinken ei>, als hy dronken was, sloeg hy haar altyd. Maar opoe vond, dat 'n man, als hy een heelen dag gewerkt had, toch ook wel eens een verzetje mocht hebben. 't Ia toch geen kind, pleitte ze. Je ken 'm toch niet de heele dag by je hou a. Nou ja, da 's allemaal goed en wel, zei Ka dan, maar as ie dronke thuis komt, heb ik 'r de last van en daar dank ik je lekker voor. Toen, op een avond de kinderen waren al naar bed, opoe zat in haar hoekje bij de kachel kousen te stoppen en Ka was in de keuken aan de wasch bezig, het geiieht rood en zweetklefferig van de inspanning en de benauwende warmte, de mouwen in dikke rollen' boven de knokkige ellebogen gestroopt, ploeterende en plassende in de dampende zinken ty'l, die hooggesteld op een matstoel bühet heete fornuis stond gebeurde het, dat Jan, die al een poos ongedurig was ge weest, naar het keukentje slenterde, een opgenblis, in het deurgat geleund, biet f toe kijken, hoe Ka met roode knuisten het drui pende waschjtoed over het scheluw staande wascabord roffelde, dat het in het wit-schuimige sop op en neer plonsde en toen zoetjes vroeg: Zeg Ka, ken je me efl'e 'n paar maffies leene ? Ka richtte zich op, moeizaam haar gebogen ruggetje strekkend, veegde zich met de bovenpols, waaraan slap de rookende hand hing, de neerawierende haren uit het gezicht en hem stug aankijkend: Twee kwanjes! Waarom? Je hebt nou toch geen geld noodig l 'k Mot wat tabak koope en 'k heb geen cente meer... Tabak koope? Daar héje toch geen wikkelen, men moet: onderwijs geven, be grijpt men het: onderwijs geven! Wat krijgt men nu op de colleges ? Gotisch, Sanskrit, taalvergelijking, Middelnederlandsch, tekstkritiek, en tekstverkla ring, wetenschappelijke literatuur-geschie denis over enkele onderdeden. Men wordt voor philoloog opgeleid, niet voor leeraar; voor geleerde, niet voorkinder vriend. Er is zelfs een tegenstelling tusschen beide. De gedachte wereld van een geleerde is geheel anders dan die van een paedagoog, sluit zich nergens aan bij die van een kind van 13, H jaar. Zoo staat de jonge doctor dan voor een klas, terwijl hij zijn vak en het kind nog moet leeren kennen. Dan komt 't voor, dat hij op eenvoudige vragen geen antwoord weet, dat hij, hoewel zeer knap in de nieuwste thermo-dynamica, zich op een les niet meer herinnert hoe een thermometer gemaakt wordt, of dat hij als Neerl. doctorandus zooveel spelfouten in zijn dissertatie schrijft, dat de uitgever hem beleefd aanraadt" de proeven met 't oog daarop nog eens goed na te lezen (beide gevallen historisch). Het is mogelijk dat men ondanks de Un. een goed leeraar wordt. Ik geloof, ik weet dat ze bestaan. Wellicht zijn er veleGeneraliseeren zou hoogst onbillijk zijn. Maar ik weet evenzeer, dat er zijn, die er niet voor deugen, die hun roeping gemist" hebben. Het is er mee als met den jongen man, die schilder wilde worden, en toen 't niet ging in godsnaam maar bij 't teekenonderwijs is gegaan. Zoo heeft de gepro moveerde in een wetenschappelijke atmos feer geademd en wel in de jaren dat zijn voorkeur (beslissend voor 't leven) zich ging vastzetten. Het gevaar, dat daardoor heeft kunnen ontstaan voor de school is, dat hij deze minderwaardig acht tegenover de wetenschap. Da studie bekoort hem. En dat dit gevaar niet denkbeeldig is, bewijst menige school. Daar vindt men den eenen docent wachtende op een professorsbenoe ming, zichzelf en zijn leerlingen vervelende; een ander bezig aan een groot werk, en elk uur aan de school besteed als verloren beschouwend. Daar vindt men leeraren vooral in physica en biologie, die geen andere manier van onderwijzen kennen, dan die van een prof. die college geeft. En docenten, die niet nalaten kunnen telkens in de geleerdste afdwalingen uit te schieten.... Kortom, 't onder wij s-ge ven wordtin ons land als zoo iets gemakkelijks beschouwd, dat iedereen 't wel kan. In Amsterdam is gelegenheid een paar colleges paedagogiek te loopen; maar men kan 't ook laten. Dit alles voor oogen, zal men de Un. bezwaarlijk als leeraars-instituut kunnen aanprijzen. Als men haar als zoodanig toch noemt, bedoelt men dat ze in elk geval te verkiezen ia boven privaat-of cursus lessen voor een middelbare acte. Men wijst dan op andere voordeelen, die ze aanbiedt: 1. Op den beschavenden en ontwikke lenden invloed, die van het onderling ver keer der studenten, door wrijving der gedachten enz. uitgaat. 2. Op de mogelijkheid, rustig en vrij te kunnen studeeren. Natuurlijk beide zeer belangrijke dingen, maar. evengoed bereikbaar aan een groot Paedagogium voor Leeraars, of een Paedagogische Hoogeschool. 3. Om de ruime gelegenheid voor veel zijdige ontwikkeling, die de Un. biedt. Ongetwijfeld moet veelzijdigheid als aller noodzakelijkst voor een docentgeacht worden. Niet alleen wijl, zooals de heer De H-an het uitdrukt, het verkeerd is als een leeraar in algemeene ontwikkeling beneden zijn leerlingen staat,'' maar vooral omdat de eenzijdigheid juist tot dressuur leidt. De leeraar, die slechts n vakkie kent, die is het juist, die z'n leerlingen zoo knap wil maken als hij zelf. Vier zulke leeraren wil zeegen: een zekere besmettelijke Azia tische ziekte voor een school. De veel zijdigheid reikt aan de wijsheid, de een zijdigheid aan de bekrompenheid. Maar laat men toch bij de nuchtere feiten blijven, als men over de veelzijdigheid van een Un. spreekt. Hebt gij H.Gel. HeereH professoren in de geneeskunde, chemie, natuurkunde, rechten enz. zooveel last van studenten in de letteren en de theologie? Toen ik aan de Un, studeerde, heb ik nooit n student in de rechten, geneeskunde of wis- en natuurkunde een enkel college zien bijwonen in philologie, geschiedenis of aardrijkskunde (slechts 2 theologen woon den ± 1\4 maand het college vaderl. gesch. tien stuiver voor noodig, bitste Ka er vlak op, terwijl ze hem achterdochtig aankeek. 'k Mot toch wat in me tak hebbe, draaide Jan. En haar met beide handen by Behouders vattend en naar zich toe halend: .?Toe nou, Ka, dan ben je 'n best wyf, vleemde hy. Ziterdag krijg ja 't van me terug. Maar Ka ruste zich los. Nee ik doen het niet, je krijgt 't niet snauwde ze. En de woorden uithalend met honende zoetsappigheid. Ik begrijp 't wel, je wil weer gaan zuipe, hé, zong haar stem. Om vanavond weer as 'n zwijn thuis te komen. Maar ik zeg je, van my'n krijg je geen cent. Waarachtig niet, op me woord niet l Hoe kom je d'r by! pleitte Jan. Kom nou, wees nou niet flauw! Geeft me nou I Nee, ik doen 't niet, 'k verdom 't, hield Ka vol. En met nadruk, elk woord apart sprekend: Ik doan 't niet, herhaalde ze. Nou, dan niet! zei Jan, terwyl hy zich beleedigd omkeerde en zich verwijderde, de kamer in. Dan za'i'c 't wel an opoa vrage. Ja, dat kèa je denke! En hem naloopend: Opoe, ja geefc 'm niks, hoor! krysctneKa. Opoe, roerloos haar hand, die juist de lange naald met staart van zwarte woldraad door da kous ha i getrokken, keek haar verwezen aan. Hy wil weer geld hebbe, om te zuipe. Maar je geeft 'm geen cent! Pa3 op, as je 'm wat geeft, schreeuwde Ka haar toe, als 'n kemp baan de spitse kop vooruitgestoken, de vuisten gebald, de oogen laaiende van felle woede. Jan was met een verlegen hoonlachje sluBgelachtig de kanier door geslenterd naar het raam toe en tuurde naar buiten, als ging de twist hem niets aan. Wat hebbe jullie toch? Laat my'n er ?aejablief bnite. Is heb met jnllie r u de niks te maken! Ik wil me d'r niet inmenge! protesteerde opoe. Non, dan is 't goed l As je'm maar aeen cente geeft, zei Ka, kalmer wordend. Want hy' het gezegd, dat ie 't an jou zon vragen. by). Deze toestand is ook zeer begrijpelijk. Alle vakken worden al meer gespecialiseerd en uitgebreid, 't geen ten gevolge heeft: vooreerst dat de eigen studie al meer tijd en arbeid in beslag neemt en ten tweede, dat 't volgen van andere vakken met hun bizondere terminologieën en eischen van voorstudie eenvoudig niet goed meer moge lijk is. Blijven over: de liefhebberij-colleges. Maar deze zijn zeer gering in aantal. En bovendien: welk gebruik maakt men er van ? Bv. van die in philosophie. Hoeveel van de 1000' studenten, waarvoor ze bestemd zijn, komen er? Op zeker college in antieke pbil. kwamen behalve de classici nog vier vrijwillige toehoorders. Op een' ander college over Spinoza zaten we in 't begin met 7 a 8 toehoorders, maar na een paar maanden waren er nog slechts 5, en nog wat later nog maar 3 of minder over. En (och waren deze colleges van Erof. Bellaar Spruyt zeer boeiend, zeer serrijk, zeer helder, 't Kan zijn, dat -een plotselinge belangstelling voor vak of per soon het aantal toehoorders hier of ginds tijdelijk of duurzaam vermeerdert, over 't algemeen is de frequentie van lief hebberijcolleges matig of slecht. Zulk «en college dan ook zieht sich zu viel in die Lange", en in onzen haastigen tijd zal men veeleer naar een boekwerk grijpen, waarin men zich veel vlugger en makkelijker oriënteeren kan, dan een college regelmatig bezoeken, dat men niet beslist noodig heeft. Maar dan nog: moeten die paar lief hebberij colleges de veelzijdige opleiding der Alma Mater bewijzen? Het schijnt mij vooral de naam: Uni versiteit" en een ideologische traditie van alomvattendheid, die ons op een dwaalspoor (kunnen) brengen, om van haar te ver wachten, wat ze niet geeft, of liever wat we niet van haar kunnen krijgen. Zij geeft geen universeele opleiding meer, maar eenige zeer speciëale. Ze schept zelfs kringen van personen, die elkaar niet verstaan, elkaar voorbijgaan of eikaars zienswijze bespotten. Zooals ze nu is, werkt de Universiteit het gemis aan eenheid van levensbeschouwing juist in de hand. Wie nu de afgesloten vakgroepeering en de richting van vakspecialisatie aan de Universiteiten overziet, en tevens van meening is, dat voor een docent veelzijdig heid een eerste vereischte, maar ook dat opvoedkundige vorming een noodzakelijk heid is, moet tot de overtuiging komen, dat de Universiteit niet het geschiktste instituut voor zijn vorming kan genoemd worden. Of het dan niet de tendentie is van het Hooger Onderwijs, zich te hervormen naar die behoefte, dat is een geheel andere vraag, die ik echter nu al meen betwijfelend te moeten beantwoorden, maar die ik hoop bij een volgende gelegenheid te bespreken, in 't licht der uitspraken van hen, die hun meening over idee en toekomst der Uni versiteit gezegd hebben. C. C. VAN Sl.OOTEK. VIII. Volgend gedicht schry'f ik over uit den bundel Experimenten" door Geerten Gossaert. (Uitgegeven door Den Zilverdistel" te 's Gravenhage in het jaar MCMXI): De Boulevardier. Gelijk een kermisleeuw, in slavernij geboren, Toch nooit de ware staat van zijn geslaeht vergeet, Mam- n! zijn levensdag, in vrijheidsilroom verloren, I>e engheid vaa zijn kooi met drift'ge schreden meet: /oo, droomend naar 't geluk van 't nooit verloren eden, In de onzichtbre kooi van \vellnst en van smart, Verslijt hij op 't cement der sonibre wereldsteden De voerkracht van zijn voete' en de onschuld van zij n hart. .Maar sums, ui* in de square de roriodendrons urijken, Voeithij, maar weet niet \\ós, van weemoed zich vernvind, Kn door de steemvoestijn der grauwe ellendowijken Breekt hij de ban der stad en wint het lenleland. Kn d\vars door weide en woud ijlt hij en durl't niet wijlen, Kn wijkt niet af terzij, en ziet niet om, als een Die 't burgverlies ontvlucht, de meerderende mijlen AlJeen tiesoint van waar en niet bezint waarheen. God, ik dank 'r niet an. Ik heb niet eens cante, waar zou ik ze van daan halen! Zoo'n schooier, wou me daar die ouwe sfreke van vroeger weer beginne. Nee man netje, ik ken ja non, woedde Ka nog voort, tegen Jan's rug sprekend. Ik kry'g 't toch we), sarde Jan terug. Maar niet van my'n en niet van opoe! En nog mopperende ging Ka naar 't keu kentje terug, sloeg hard de deur achter zich toe en begon weer te wasechen. Een poos was het rustig. Toen hoorde za Jan uitgaan, fluitende de trap af. Eerst zei ze, dat ze bly was, dat ie bet hei lige kruis nakreeg, maar toen uur na uur verging, zonder dat hy thuis kwam, kreeg ze een kwaad vermoeden. Opoe, je hebt 'm toch geen geld gegeve f vroeg ze. Welröa, hoe kom je d'r by. Ik heb 'm niks gegeve, betuigde opoe. Maar wat Ka g ivreesd had, gebeurde. Heel laat in den avond stommelde Jan de trap op, bonsde de deur open en tuimelde de kamer binnen, mopperende en vloekende, en brullende, dat bij haar zou vermoorden. Gillende vluchtte ze voor hem weg, terwyl bij haar nasette, in de enge kamerruimte stommelend tegen en over de stoelen, slagen mikkend met langen uitgooi van aru en bovenlijf, die hem telkens vooruit deed tui melen. De kinderen werden wakker van het lawaai en begonnen te huilen en opoe zat er stil bij met groote schrik-oogen. Eindelyk, toen Jan, struikelende over opoe's bed languit op den grond viel, wist Ka, vór hy weer opgekrabbeld was, de deur uit, de trap af en bij de buurvrouw van twee hoog achter binnen te vluchten. Daar klaagde zjj haar rood, huilende van woede en van ellende: Zoo'a valgch wijf l Het ze 'm toch cente gegeve. Alleen om mijn te peste. Heb ik 'r daarvoor altijd goed gedaan! As voor me eige moeder ben ik voor d'r geweest. Alles het ze bij me gehad, wat ze maar hebbe won. Uit me eige mond heb ik 't gespaard. Zoo'n valsch wy'f!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl