Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR ^NEDERLAND.
No. 1815
doodveroordeelde op weg naar de guillotine.
Later gaf men de afgesneden hoofden te
zien ran Chineesche rebellen, bengelend
aan hun staarten. Eort geleden nam het
blad een foto op van een aviateur en zijn
monoplan -tijdens den doodelijken val: de
fotograaf had gauw zijn toestel moeten
richten om een unieke" foto te hebben.
Nii is, gelooven wij, het summum van
gehande bereikt: De fotograaf, die voor het
Fransche weekblad te Nanking werkt, heeft
zich bij de onthoofding van een Chinees
op een paar meter afstand geplaatst en
een instantanée genomen. Hij heeft het
oogenblik getroffen, waarop het losgeworden
hoofd tussohen hals en bodem zweeft en
het zwaard vlak boven den bodem blikkert.
Onze held moet buitengemeen goed op 't
juiste moment hebben gelet, en waarschijn
lijk is hij wel met bloed uit den hals bespat.
Maar werd ooit schooner
onderscheidingsteeken verkregen op het veld van eer en
fotografie?!
Dezen weg van schande en afschuw gaan
natuurlijk weldra de bioscopen: En de
Homeinsohe vermaken van bloedige tooneelen
gaat een 'laf geslacht van kantoorjongens
en anemische juffrouwen tusschen vier
muren genieten. Men zal zich dan beijveren
of de anomie of de terechtstelling-films te
verbieden. In afwachting is het goed te
handelen, zóoals het Haagsche gemeente
bestuur, en de exploitatie zelve in handen
nemen, door goede films het goede voor
beeld geven. Het volk is best te leiden.
Het Middelbaar Onderwgs.
? i.
DE . OPLEIDING VAN DEN LEERAAR.
Men is het er algemeen over eens, dat de
opleiding van leeraren dringend herziening
behoeft. De man. die den tegenwoordigen
toestand zou willen verdedigen, moet nog
ontdekt worden.
Behalve dezen misstand zijn de -verdere
tekortkomingen van en de klachten over
het M. O. legio. Yoor ik nu tot mijn eigen
lijk onderwerp overga, diene men even naar
die klachten te luisteren. Les professeurs
n'oat d'antre préoccnpation que
d'enfonrner dans Ia téte des malheureux enfants
telle connaissance ou telle autre, aan s se
préoccuper de ce qu' enfournent dans les
meines têtes les autrss professeurs", zeide
Edmond Demolins, de sympathieke
paedagooff, en 't is, of hu in Nederland geleefd
had, Tiea of meer menschen, elk op eigen
houtje aan 't africhten voor een eind-examen,
dat is 't beeld van een H. B. S." heeft een
landgenoot gezegd. Neem de gewichtigste
[vraag] van alle: de vraag van de opvoe
ding onzer kinderen; zyn niet allen het er
ver eens, dat hier gedwaald wordt ? Onze
kinderen worden geestelijk mishandeld.
"Wij... bezwaren de som van hun levens
geluk door hun het hoofd vol te stampen
met onverteerbare kennis (Peregrinus in
het 'N. v. d. Dag, 6 Juli 190&) Eeeds voor
80 jaar geleden vroeg prof. Van der Wijck
(Gids 1882) of men beter middel kent om
een ras van suffers en slaven te kweeken,
dan door de kinderen, in strijd met hun
bedrijvige natuur, een groot aantal uren
:van den dag aan de schoolbank vastgena
geld te houden". Men heeft er telkens en
telkeBs op gewezen, dat voor de ethische
en aesthetische ontwikkeling der leerlingen
niets of bijna niets gedaan wordt. Er zijn
Telen geweest, die alle schuld gaven aan
wetten en aan ouders (en dit waren de
onderwijzers), maar er waren ook, die heb
ben geschreven over verderflijke personen
en bekrompen geesten, die wij büscholen
om ons heen zien."
Op welk een ondoordachte, liefdelooze
wijze het pedantisme van een ondiep
systeem martelt men de kinderen met
het huiswerk. Het huiswerk, in mijne oogen
een misdaad voor een kind, (A. Kylstra,
N. v. d. Dag, 25 Aug. 1902), kan tot een
minimum beperkt worden. De school is om
te leeren, niet de huiskamer. Als zich vroe
ger de schooldeuren achter ons sloten, waren
we vrij, we speelden en dartelden als de
OIPOIE
DOOR
P. E. VAN R.
(Slot).
Het hoofd van opoe, ondanks
tegenmopperen, dat het malligheid was, lederen avond
met het zalf j e ingesmeerd, genas snol. Haar
oogen begonnen minder dof en hol te staan,
haar gelaat ward meer geruid: ze fleurde op,
als een oude kat, die na lange omzwervingen
en ontberingen een goed huis heeft gevonden
en zich lekkertjes koestelt in rust en behaag
lijkheid.
Ze liet zich de goede zorgen van Ka, die
vond, dat je zoo'n arme ouwe stakker wel wat
mocht bederven, gaarne welgevallen.
Als ze 's middags kool aten, maakte Ka wat
rijst met boter en suiker of een prakje van
den vorigen dag voor haar klaar. Wan t opoe
kon geen kool verdragen, dat lag te zwaar
op haar maag, en je kon haar toch niet zonder
eten laten, vond Ka. Jan hield dol van ge
stampte pot met veel vet er in. Maar opoe
werd misselijk van veel vet, zei ze, omdat
se wat gallig was. Daarom hield Ka voor haar
altgd wat aardappelen en wat groenten apart.
Opoe dronk graag een kopje kcffis, liefst
goed gesuikerd, 's Morgens was het nauwaljjks
tien uur, of: Zal ik maar efie koffie zette,
Ka? vroeg ze liefjes. En dan verderen dag
was het telkens: Ik zal nog maar 'a koppie
inschenke, hè?
Ka deed het liever zelf, omdat opoe zoo
verschrikkelijk veel suiker nam, maar e ff e
drie scheppies. Maar opoe vroeg het meestal,
als Ca druk bezig was, en begon dan tegelijk
al in te schenken. Of ze had nog gauw, vór
Ka, haastig roepende: Nee laat maar opoe,
ik zal 't wel doen," uit het keukentje was
komen toeloopen, drie schepjes suiker in haar
kopje gedaan. Soms ook, als Ka had
ingevogeltjes in de lucht en ademden met volle
teugen de frissche buitenlucht in, die het
lichaam gezond en het hoofd helder houdt.
Thans... Een gevolg is oververmoeidheid,
zenuwoverprikkeling en slapeloosheid. Weg
met het huiswerk, het is de dood voor de
hersenen van onze kinderen."
Hoe bot de regeling aan sommige scholen
nog is, bewijst b.v. de toestand aan een
H. B. S., die ik ken, waar de directeur
goedvindt, dat de leerlingen zich voor 7
verschillende vakken op n avond voor
bereiden. Elke week keert zoo'n avond
terug, en op andere avonden zijn er 3 a 6
vakken aan de orde. Bewijst, dat op som
mige scholen niet eens een huiswerkreglement
is. Bewijst, dat als ik een jongen bij zijn
huiswerk help, we niet zelden van 7?10
uur (met 'n kwartier rust) aan 't werk zijn,
dikwijls zonder geheel klaar te komen. En
iets van ontzetting bevangt u op een
heerlijken zomeravond, als ge daar zoo'n t o
fabenden jongen met een heet hoofd bij een
lamp ziet zitten en bedenkt dat men bezig
is de jeugd van een paar duizend jongens
op deze wijze te verprutsen.
Men heeft experimenteel en herhaaldelijk
aangetoond, hoe weinig van al het geleerde
blijft hangen. Psychologen van elke rich
ting hebben van een geestelijke overlading
gesproken een intellectueele overlading,
en wel eeae van diepe werking" (prof. G.
Jelgersma). Men houdt te weinig rekening
met de jaren vór en na de puberteit. De
leerstof past zich in veel opzichten niet
bij den leeftijd aan. En het lijden en ploe
teren van mimder begaafden I Maar niet
minder de wanhopige strijd tussohen
school-d wang en vrijheid" (J. Helder) van
de fantazierijken en bizonder aangelegde^!
Alleen blinde en doove leeraren en autori
teiten schijnen er nooit van gehoord te
hebben.
Hoort hoe de mannen schreeuwen om
een achturigen werkdag, zegt Torley D a wel
in zijn Plane Vir",' terwijl niemand" (?)
het een schande noemt dat kinderen en
knapen tot laat in den avond tot een arbeid
gedwongen worden, die dikwijls zwaarder
is en ernstiger opgevat wordt dan die van
den werkman. Welk een bange droom lijkt
ons niet het verleden, toen wü, als knaapjes,
met gloeiend hoofd tusschen de handen de
avonden doorbrachten over een boek, om
toch maar klaar te komen voor de repetitie.
en wat zijn de baten van al dat geploeter?,..''
Ik zou uit mijn Verzameling nog zeer
veel kunnen aanhalen, maar mijn ruimte
is beperkt. Als samenvatting laat ik ten
slotte Herman Robbers aan 't woord, die
vertelt hoe een jonge man denkt als hu
zijn vroegere school voorbij komt: Hij ging
de Kortenaerstraat voorbij, waar het hok"
stond, de grauwe Hoogere Burgerschool";
zeven van z\jn jonge jaren 'waren daar
verschrompeld, verstikt onder den
aanhoudenden druk van thema's, vraagstukken,
repetities, her-examens, taken, strafwerk,
een onomvatbare yormlooze massa Waar
was ze nu, al die knappigheid, toen toch
zoo bitter noodzakelijk ? ... Als droge stof
op zyn levensweg, verstrooid door den
eersten storm van zijn passies Bijna
niets van 't waarlijk roodige weten, waar
hij zich levenskennis, en levenskracht uit
gewonnen had, was tot hem gekomen in dat
leelijke huis daar. -., niets dan de schoolsche
geest der onverschillige meesters..,, de
doodende africhting der burgelijke maat
schappij. ... O! als hij er toen, in zijn ge
voeligheid niet al te veel tegen opgezien
had zyn moeder dat verdriet te doen, dan
was hij wel weggeloopen en dan had hij
zich niet terug laten dwingen naar dit
duffe hok.""
Daar ligt de malaise open voor ons.
En moet dat nu maar steeds zoo voort
duren J ?
Want vroeger heb ik wel eens gemeend,
dat [t alleen artisten en andere gevoelige
en fijnere naturen waren, die van de school
zooveel te lijden hadden gehad. Maar in
den laatsien tijd ben ik tot het inzicht
gekomen, dat de veroordeeling van hun
vroeger onderwijs, de bejammering van
hun beschaduwde jeugd zich over vél
mér menschen, over normale middelmatige,
kerngezonde dood-gewone messenen uit
strekt. Maar waarom dulden we dan dit
alles ?
Zijn er oorzaken van zulken dwingenden
en machtigen aard, dat we ze niet uit den
weg kunnen ruimen? En welke zijn dat?
Van een vraag met zulk een wijd
perschonken, proefde ze, zette een vies gezicht
en zei, tezwyl ze zich uit de suikerpot be
diende :
Je hebt zeker vergeten, d'r suiker in te
doen. Ik zal maar wat nemen.
De eerste maal, dat Ka uit werken gin?,
en opoe op de kinderen bleef passen, liet Ka
de kasten voor baar open. Opoe moest zelf
maar nemen, wat ze noodig had. Maar toen
ze thuis kwam, was bijna het geheele ons
suiker opgebruikt.
Nou je hebt er goed achter heen gezate,
zei ze, terwijl ze in debynalc je suikerpot keek.
As 'k te veel heb genome, zeg ie 't maar,
Z9Ï opoe vinnig terug. Drie koppies koffie op
'n heele dag, ik geloof, dat 'n menech dat
toch wel hebbe mag. Je wil toch zeker niet,
dat ik de heele dag op 'n droogie zit.
Ka antwoordde niet, maar klemde haar
lippen stijf op een, en de volgende keeren
zette ze alles voor opoe klaar :kcffie, suiker,
melk, brood en boter en sloot de kaat af,
vór ze weg ging.
Opoe hfeld van warmte en rust.
Verpchoonen deed te zich niet graag en van
water, vooral kond water had ze een besliste
afkeer. Za vond het heerlijk 's ochtends laat
te liggen rusten in de koesterende warm'e
van haar bed. Te legge stinke in d'r bed!"
zei Ka, die iederen ochtend met toenemende
ergernis keek naar de bedderommel in den
kamer-hoek, naar de vaalbleeke beenige kop,
die daar met nitgezakten onderkaak uit
zwart mondgat te ademen lag.
Haar ergernis klom tot nauw bedwongen
woede, als zij de kinderen schoon ondergoed
wou aantrekken, en er ontbrak een knoop
of er was een gat in een kous. Dan smeet
ze dat goed of die kous op de slapende kop
en schreeuWde:
Hézeg, wordt is wakker, doe ook 'r is wat l
En bleef opoe doorslapen, dat schudde ze
haar büde schouder heen en we ar, totdat
ze met 'n gerekt glaapgekreun wakker werd.
Opoe bleef liefit thuis. Het was geen doen
voor 'n oud mensen zooveel trappen te klim
men, klaagde en steunde ze, als se eens uit
was geweest.
spectief is de beantwoording zoo niet on
doenlijk, dan toch zeker om eenigszins te
bevredigen niet gemakkelijk. Ik stip dus
die oorzaken maar even aan.
In de eerste plaats hebben we als
grondoorzaak aan te nemen het
concurrentiesysteem onzer samenleving, de wedstrijd
der individuen. Die werkt natuurlijk even
zeer in Frankrijk, Duitschland, België
enz., en daar hooren we dan ook met de
noodige variaties de zelfde klachten. Er
is een dik boek over te schrijven!
Daarnaast: de voortgang der wetenschap
pen en het opschroeven der examen-eischen.
Ook internationaal. Beide: force majaure.
Verder voor ons land: eea verjaarde
en gebrekkig opgelapte schoolwetgeving en
een langzaam werkend staatsbestuur.
Verder voor ons land een schoolstrijd,
die door politieke en religieuse questies
het eigenlijke onderwijs en het kind uit 't
oog verloor.
Dan de slechte salariëaring van den onder
wijzer L. O.
E a ten slotte, om een eind te maken,
maar niet omdat het de minst belangrijke
oorzaak zou zijn: het gemis aan opleiding
van den leeraar. De vijf laatste oorzaken
wel voor beterschap vatbaar.
Mijns inziens is de vorming der leerkrach
ten een der allerbelangrijkste vraagstukken
van ons geheele gymn. en M. O.; wellicht
is het de sleutel van het probleem.
Er zijn vele pnderwijsmanoen, die het
Hooger Onderwijs met de taak der
leeraarsvorming willen belasten. (Bij een stem
ming in 1908 wenschten 230 universitaire
opleiding bij 20 tegenstemmers en 26
onverschilligen). Enkele anderen hebben ge
sproken over een afzonderlijk paedagogium
voor leeraars, een hoogere kweekschool dus;
ook zonder' in details te treden.
Het Eapport der jongste Staatscommissie,
in vele opzichten teleurstellend, wil den
huidigen toestand met eenige aanvullingen
behouden; dus naast Academische studie,
vooral voor leeraars aan 't voorbereidend
H. O., cursussen voor middelbare mannen,
die dan aan een 3-jarigen cursus mogen
les geven.
* Hebben degenen, die aan de Universiteiten
de docentenvorming willen opdragen, zich
wel genoegzaam afgevraagd, of deze daartoe
da geschiktste plaats is ? Een dergelijke vraag
wordt pas in den allerlaatsten tijd basproken
en algemeen is men 't er o ver eens dat er
aan onze academiën geen leeraren gevormd
worden" (P. Goedhardt in 't Weekblad voor
g. en m. o.) Ook de heer J. J. Vermeulen,
die den heer G. bestrijdt, zegt: Wat een
uitvinding dus, uit te roepen: Aan onze
academiën wordt geen leeraar gevormd!"
Die deur behoetde waarlijk niet opengetrapt
te worden."
Neen, want dat kon ieder weten; dr. Gun
ning had daar reeds in 1898 op gewezen
en 't Rapport (I 697?698) erkent het zelf,
stelt verbeteringen voor, maar geeft m. i.
geen voldoende oplossing.
Daarover is men 't dus eens: De Uni
versiteit vormt geen leeraars."
Als ze dit wel deed zou een aanstaand
docent op elke Universiteit minstens n
paedagogisch college vinden, zou hjj er
kunnen stndeeren in kinderpsychologie en
schoolhygiene, zouden op 't gewone college
b.v. de leerboekjes besproken worden, te
gebruiken bü't onderwijs, zou de verdee
ling der leerstof behandeld worden in ver
band met ouderdom der leerlingen, zou het
vak, waarin hij onderwijs moest geven,
natuurlijk behandeld worden (wat nu vol
strekt niet altijd, zelfs in den regel niet het
geval is) zou hem wellicht gelegenheid
gegeven worden onder toeziende leiding
van een professor of begaafd en ervaren
leeraar praktisch werkzaam te zijn aan een
school, zouden alle vakken van onderwijs
in hun samenhang worden besproken, omdat
een school een weloverdachte eenheid moet
zijn en niet een naast-elkaar van elkander
onbekende veelheden, dan zou ten slotte al
zijn aandacht er voortdurend op gericht zijn.
hoe hij zijn taak het best en 't mooist zou
kunnen vervullen, in n woord: hoe hjj
een goed leeraar zou kunnen worden.
Maar er gebeurt niets of nagenoeg niets
van dit alles. Men moet b.v. later doceeren:
Nederlandsche taal, d. w. z. lagere gram
matica ('n moeijijk onderwijsvak) en onze
lastig* spelling, men moet opstellen leeren
maken ('n zeer moeilijk iets) en leeren lezen,
ook verzen (hoe veel voorstudie is daar niet
voor noodig!) men moet den smaak
ontiiMiMmimiiiiiiiMmimiiiiiiiiiniiuiiimiiiiMHumiiiMnmiiiiiiiMMiiiii
Den geheelen dag hokte ze in het kleine
vertrek, waar het stonk, omdat ze geen deur
of raam open kon velen. D du r zat ze in den
ouden rieten leunstoel vlak by de kachel,
waar vroeger Jan 's avonds zyn pypje zat te
rooken.
Jan ging nu 'savonda meer uit. Ka
moppeide er tegen, want ze vreesde, dat hij weer
evenals vroeger zou gaan drinken ei>, als hy
dronken was, sloeg hy haar altyd. Maar opoe
vond, dat 'n man, als hy een heelen dag
gewerkt had, toch ook wel eens een verzetje
mocht hebben.
't Ia toch geen kind, pleitte ze. Je ken
'm toch niet de heele dag by je hou a.
Nou ja, da 's allemaal goed en wel, zei
Ka dan, maar as ie dronke thuis komt, heb
ik 'r de last van en daar dank ik je lekker voor.
Toen, op een avond de kinderen waren
al naar bed, opoe zat in haar hoekje bij de
kachel kousen te stoppen en Ka was in de
keuken aan de wasch bezig, het geiieht rood
en zweetklefferig van de inspanning en de
benauwende warmte, de mouwen in dikke
rollen' boven de knokkige ellebogen gestroopt,
ploeterende en plassende in de dampende
zinken ty'l, die hooggesteld op een matstoel
bühet heete fornuis stond gebeurde het,
dat Jan, die al een poos ongedurig was ge
weest, naar het keukentje slenterde, een
opgenblis, in het deurgat geleund, biet f toe
kijken, hoe Ka met roode knuisten het drui
pende waschjtoed over het scheluw staande
wascabord roffelde, dat het in het
wit-schuimige sop op en neer plonsde en toen zoetjes
vroeg:
Zeg Ka, ken je me efl'e 'n paar maffies
leene ?
Ka richtte zich op, moeizaam haar gebogen
ruggetje strekkend, veegde zich met de
bovenpols, waaraan slap de rookende hand
hing, de neerawierende haren uit het gezicht
en hem stug aankijkend:
Twee kwanjes! Waarom? Je hebt nou
toch geen geld noodig l
'k Mot wat tabak koope en 'k heb geen
cente meer...
Tabak koope? Daar héje toch geen
wikkelen, men moet: onderwijs geven, be
grijpt men het: onderwijs geven!
Wat krijgt men nu op de colleges ?
Gotisch, Sanskrit, taalvergelijking,
Middelnederlandsch, tekstkritiek, en tekstverkla
ring, wetenschappelijke literatuur-geschie
denis over enkele onderdeden.
Men wordt voor philoloog opgeleid, niet
voor leeraar; voor geleerde, niet voorkinder
vriend. Er is zelfs een tegenstelling tusschen
beide. De gedachte wereld van een geleerde
is geheel anders dan die van een paedagoog,
sluit zich nergens aan bij die van een kind
van 13, H jaar. Zoo staat de jonge doctor
dan voor een klas, terwijl hij zijn vak en
het kind nog moet leeren kennen. Dan
komt 't voor, dat hij op eenvoudige vragen
geen antwoord weet, dat hij, hoewel zeer
knap in de nieuwste thermo-dynamica, zich
op een les niet meer herinnert hoe een
thermometer gemaakt wordt, of dat hij als
Neerl. doctorandus zooveel spelfouten in
zijn dissertatie schrijft, dat de uitgever hem
beleefd aanraadt" de proeven met 't oog
daarop nog eens goed na te lezen (beide
gevallen historisch).
Het is mogelijk dat men ondanks de
Un. een goed leeraar wordt. Ik geloof, ik
weet dat ze bestaan. Wellicht zijn er
veleGeneraliseeren zou hoogst onbillijk zijn.
Maar ik weet evenzeer, dat er zijn, die er
niet voor deugen, die hun roeping gemist"
hebben. Het is er mee als met den jongen
man, die schilder wilde worden, en toen 't
niet ging in godsnaam maar bij 't
teekenonderwijs is gegaan. Zoo heeft de gepro
moveerde in een wetenschappelijke atmos
feer geademd en wel in de jaren dat zijn
voorkeur (beslissend voor 't leven) zich ging
vastzetten. Het gevaar, dat daardoor heeft
kunnen ontstaan voor de school is, dat hij
deze minderwaardig acht tegenover de
wetenschap. Da studie bekoort hem. En
dat dit gevaar niet denkbeeldig is, bewijst
menige school. Daar vindt men den eenen
docent wachtende op een professorsbenoe
ming, zichzelf en zijn leerlingen vervelende;
een ander bezig aan een groot werk, en
elk uur aan de school besteed als verloren
beschouwend. Daar vindt men leeraren
vooral in physica en biologie, die geen
andere manier van onderwijzen kennen, dan
die van een prof. die college geeft. En
docenten, die niet nalaten kunnen telkens in
de geleerdste afdwalingen uit te schieten....
Kortom, 't onder wij s-ge ven wordtin ons
land als zoo iets gemakkelijks beschouwd,
dat iedereen 't wel kan. In Amsterdam is
gelegenheid een paar colleges paedagogiek
te loopen; maar men kan 't ook laten.
Dit alles voor oogen, zal men de Un.
bezwaarlijk als leeraars-instituut kunnen
aanprijzen. Als men haar als zoodanig toch
noemt, bedoelt men dat ze in elk geval te
verkiezen ia boven privaat-of cursus lessen
voor een middelbare acte. Men wijst dan
op andere voordeelen, die ze aanbiedt:
1. Op den beschavenden en ontwikke
lenden invloed, die van het onderling ver
keer der studenten, door wrijving der
gedachten enz. uitgaat.
2. Op de mogelijkheid, rustig en vrij
te kunnen studeeren. Natuurlijk beide
zeer belangrijke dingen, maar. evengoed
bereikbaar aan een groot Paedagogium voor
Leeraars, of een Paedagogische Hoogeschool.
3. Om de ruime gelegenheid voor veel
zijdige ontwikkeling, die de Un. biedt.
Ongetwijfeld moet veelzijdigheid als aller
noodzakelijkst voor een docentgeacht worden.
Niet alleen wijl, zooals de heer De H-an
het uitdrukt, het verkeerd is als een leeraar
in algemeene ontwikkeling beneden zijn
leerlingen staat,'' maar vooral omdat de
eenzijdigheid juist tot dressuur leidt. De
leeraar, die slechts n vakkie kent, die
is het juist, die z'n leerlingen zoo knap
wil maken als hij zelf. Vier zulke leeraren
wil zeegen: een zekere besmettelijke Azia
tische ziekte voor een school. De veel
zijdigheid reikt aan de wijsheid, de een
zijdigheid aan de bekrompenheid.
Maar laat men toch bij de nuchtere feiten
blijven, als men over de veelzijdigheid van
een Un. spreekt. Hebt gij H.Gel. HeereH
professoren in de geneeskunde, chemie,
natuurkunde, rechten enz. zooveel last van
studenten in de letteren en de theologie?
Toen ik aan de Un, studeerde, heb ik nooit
n student in de rechten, geneeskunde of
wis- en natuurkunde een enkel college zien
bijwonen in philologie, geschiedenis of
aardrijkskunde (slechts 2 theologen woon
den ± 1\4 maand het college vaderl. gesch.
tien stuiver voor noodig, bitste Ka er vlak
op, terwijl ze hem achterdochtig aankeek.
'k Mot toch wat in me tak hebbe,
draaide Jan. En haar met beide handen by
Behouders vattend en naar zich toe halend:
.?Toe nou, Ka, dan ben je 'n best wyf,
vleemde hy. Ziterdag krijg ja 't van me terug.
Maar Ka ruste zich los.
Nee ik doen het niet, je krijgt 't niet
snauwde ze. En de woorden uithalend met
honende zoetsappigheid.
Ik begrijp 't wel, je wil weer gaan zuipe,
hé, zong haar stem. Om vanavond weer as
'n zwijn thuis te komen. Maar ik zeg je,
van my'n krijg je geen cent.
Waarachtig niet, op me woord niet l
Hoe kom je d'r by! pleitte Jan. Kom nou,
wees nou niet flauw! Geeft me nou I
Nee, ik doen 't niet, 'k verdom 't, hield
Ka vol. En met nadruk, elk woord apart
sprekend:
Ik doan 't niet, herhaalde ze.
Nou, dan niet! zei Jan, terwyl hy zich
beleedigd omkeerde en zich verwijderde, de
kamer in. Dan za'i'c 't wel an opoa vrage.
Ja, dat kèa je denke! En hem naloopend:
Opoe, ja geefc 'm niks, hoor! krysctneKa.
Opoe, roerloos haar hand, die juist de
lange naald met staart van zwarte woldraad
door da kous ha i getrokken, keek haar
verwezen aan.
Hy wil weer geld hebbe, om te zuipe.
Maar je geeft 'm geen cent! Pa3 op, as
je 'm wat geeft, schreeuwde Ka haar toe,
als 'n kemp baan de spitse kop
vooruitgestoken, de vuisten gebald, de oogen laaiende
van felle woede.
Jan was met een verlegen hoonlachje
sluBgelachtig de kanier door geslenterd naar
het raam toe en tuurde naar buiten, als ging
de twist hem niets aan.
Wat hebbe jullie toch? Laat my'n er
?aejablief bnite. Is heb met jnllie r u de niks
te maken! Ik wil me d'r niet inmenge!
protesteerde opoe.
Non, dan is 't goed l As je'm maar aeen
cente geeft, zei Ka, kalmer wordend. Want
hy' het gezegd, dat ie 't an jou zon vragen.
by). Deze toestand is ook zeer begrijpelijk.
Alle vakken worden al meer gespecialiseerd
en uitgebreid, 't geen ten gevolge heeft:
vooreerst dat de eigen studie al meer tijd
en arbeid in beslag neemt en ten tweede,
dat 't volgen van andere vakken met hun
bizondere terminologieën en eischen van
voorstudie eenvoudig niet goed meer moge
lijk is.
Blijven over: de liefhebberij-colleges.
Maar deze zijn zeer gering in aantal. En
bovendien: welk gebruik maakt men er van ?
Bv. van die in philosophie. Hoeveel van
de 1000' studenten, waarvoor ze bestemd
zijn, komen er? Op zeker college in antieke
pbil. kwamen behalve de classici nog vier
vrijwillige toehoorders.
Op een' ander college over Spinoza zaten
we in 't begin met 7 a 8 toehoorders, maar
na een paar maanden waren er nog slechts
5, en nog wat later nog maar 3 of minder
over. En (och waren deze colleges van
Erof. Bellaar Spruyt zeer boeiend, zeer
serrijk, zeer helder, 't Kan zijn, dat -een
plotselinge belangstelling voor vak of per
soon het aantal toehoorders hier of ginds
tijdelijk of duurzaam vermeerdert, over 't
algemeen is de frequentie van lief
hebberijcolleges matig of slecht. Zulk «en college
dan ook zieht sich zu viel in die Lange",
en in onzen haastigen tijd zal men veeleer
naar een boekwerk grijpen, waarin men
zich veel vlugger en makkelijker
oriënteeren kan, dan een college regelmatig
bezoeken, dat men niet beslist noodig heeft.
Maar dan nog: moeten die paar lief
hebberij colleges de veelzijdige opleiding
der Alma Mater bewijzen?
Het schijnt mij vooral de naam: Uni
versiteit" en een ideologische traditie van
alomvattendheid, die ons op een dwaalspoor
(kunnen) brengen, om van haar te ver
wachten, wat ze niet geeft, of liever wat
we niet van haar kunnen krijgen. Zij geeft
geen universeele opleiding meer, maar eenige
zeer speciëale. Ze schept zelfs kringen van
personen, die elkaar niet verstaan, elkaar
voorbijgaan of eikaars zienswijze bespotten.
Zooals ze nu is, werkt de Universiteit het
gemis aan eenheid van levensbeschouwing
juist in de hand.
Wie nu de afgesloten vakgroepeering
en de richting van vakspecialisatie aan de
Universiteiten overziet, en tevens van
meening is, dat voor een docent veelzijdig
heid een eerste vereischte, maar ook dat
opvoedkundige vorming een noodzakelijk
heid is, moet tot de overtuiging komen,
dat de Universiteit niet het geschiktste
instituut voor zijn vorming kan genoemd
worden.
Of het dan niet de tendentie is van het
Hooger Onderwijs, zich te hervormen naar
die behoefte, dat is een geheel andere vraag,
die ik echter nu al meen betwijfelend te
moeten beantwoorden, maar die ik hoop
bij een volgende gelegenheid te bespreken,
in 't licht der uitspraken van hen, die hun
meening over idee en toekomst der Uni
versiteit gezegd hebben.
C. C. VAN Sl.OOTEK.
VIII.
Volgend gedicht schry'f ik over uit den
bundel Experimenten" door Geerten
Gossaert. (Uitgegeven door Den Zilverdistel" te
's Gravenhage in het jaar MCMXI):
De Boulevardier.
Gelijk een kermisleeuw, in slavernij geboren,
Toch nooit de ware staat van zijn geslaeht vergeet,
Mam- n! zijn levensdag, in vrijheidsilroom verloren,
I>e engheid vaa zijn kooi met drift'ge schreden meet:
/oo, droomend naar 't geluk van 't nooit verloren eden,
In de onzichtbre kooi van \vellnst en van smart,
Verslijt hij op 't cement der sonibre wereldsteden
De voerkracht van zijn voete' en de onschuld van zij n hart.
.Maar sums, ui* in de square de roriodendrons urijken,
Voeithij, maar weet niet \\ós, van weemoed zich vernvind,
Kn door de steemvoestijn der grauwe ellendowijken
Breekt hij de ban der stad en wint het lenleland.
Kn d\vars door weide en woud ijlt hij en durl't niet wijlen,
Kn wijkt niet af terzij, en ziet niet om, als een
Die 't burgverlies ontvlucht, de meerderende mijlen
AlJeen tiesoint van waar en niet bezint waarheen.
God, ik dank 'r niet an. Ik heb niet
eens cante, waar zou ik ze van daan halen!
Zoo'n schooier, wou me daar die ouwe
sfreke van vroeger weer beginne. Nee man
netje, ik ken ja non, woedde Ka nog voort,
tegen Jan's rug sprekend.
Ik kry'g 't toch we), sarde Jan terug.
Maar niet van my'n en niet van opoe!
En nog mopperende ging Ka naar 't keu
kentje terug, sloeg hard de deur achter zich
toe en begon weer te wasechen.
Een poos was het rustig. Toen hoorde za
Jan uitgaan, fluitende de trap af.
Eerst zei ze, dat ze bly was, dat ie bet hei
lige kruis nakreeg, maar toen uur na uur
verging, zonder dat hy thuis kwam, kreeg
ze een kwaad vermoeden.
Opoe, je hebt 'm toch geen geld gegeve f
vroeg ze.
Welröa, hoe kom je d'r by. Ik heb 'm
niks gegeve, betuigde opoe.
Maar wat Ka g ivreesd had, gebeurde. Heel
laat in den avond stommelde Jan de trap
op, bonsde de deur open en tuimelde de
kamer binnen, mopperende en vloekende,
en brullende, dat bij haar zou vermoorden.
Gillende vluchtte ze voor hem weg, terwyl
bij haar nasette, in de enge kamerruimte
stommelend tegen en over de stoelen, slagen
mikkend met langen uitgooi van aru en
bovenlijf, die hem telkens vooruit deed tui
melen.
De kinderen werden wakker van het lawaai
en begonnen te huilen en opoe zat er stil
bij met groote schrik-oogen.
Eindelyk, toen Jan, struikelende over opoe's
bed languit op den grond viel, wist Ka, vór
hy weer opgekrabbeld was, de deur uit, de
trap af en bij de buurvrouw van twee hoog
achter binnen te vluchten. Daar klaagde zjj
haar rood, huilende van woede en van ellende:
Zoo'a valgch wijf l Het ze 'm toch cente
gegeve. Alleen om mijn te peste. Heb ik 'r
daarvoor altijd goed gedaan! As voor me
eige moeder ben ik voor d'r geweest. Alles
het ze bij me gehad, wat ze maar hebbe won.
Uit me eige mond heb ik 't gespaard.
Zoo'n valsch wy'f!