De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 7 april pagina 5

7 april 1912 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1815 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Een ABttfeaiiMirci Hooflaibteiaar, What w in a name t Zeker, een naam doet niets ter zake, maar zoolang er een bepaalde beteekenis aan wordt gehecht, of het een titel betreft, waaraan sekere bevoegdheid, eer of aanzien is verbonden, is het te begrijpen, dat velen er aan gehecht zijn en in allen geval in omcieele opgaven niet mag worden ver waarloosd, zooals is geschied in het Vertlag over 1911 van het Staatttoezicht p de Volks gezondheid. Daarin komt voor een statistiek van geneesheeren, apothekers enz. in Nederland gevestigd. De eersten sijn voor het grootendeel artsen"; alleen voor de tandheelkunde bevoegd zijn de tandmeesters", en naast de apothekers vindt men phaimacentisch hulppenoneel. Vroeger behoorden daartoe leer ling-apothekers en hnlp-apothekers, later zijn er voor in de plaats getreden apothekersbedienden", zooals een vroegere wet hen noemde. Waarschijnlijk hebben de wetgevers niet vermoed, dat niet alleen hun aantal in den loop der jaren zeer ion toenemen, maar nog minder, dat deze betrekking langzamerhand bijna nitalniten'd in vrouwelijke handen zou overgaan. Volgens het genoemde verslag waren er op het eind van het vorig jaar slechts 384 mannen en 1169 vrouwen in de apotheken hier te lande werkzaam. Het was een voort durende ergernis, voor het vrouwelijke ge deelte van dit hulppersoneel vooral, dat haar na het examen officieel den platten titel werd gegeren «pothekerataKende" en waarschijn lijk omdat er zooveel meisjes uit de s.g. nette" kringen in deze betrekking een welkom be staan vonden, werd later haar bij wetswijziging, uit courtoisie misschien ook een beetje, den naam toegekend van apotbekere-a<int<en</ia waarheid trouwens ook een meer passende titel, omdat zij wel de hulp, maar evenmin de bediende van den apotheker is als de aan staande arts de bediende van den professor, wien hy als assistent ter zijde staat. De bovenbedoelde Hoofdinspecteur nu van de Volksgezondheid in Gelderland enz. deelt de»assistenten In zijn medische statistiek nog altijd in onder het hoofd: Apolhtkertbedienden. Tegenover de heeren gedraagt hij zich tegelijkertij i heel anders. De tandmee«cr« zoeken door allerlei middeltjes zich den in hun oogen mooier titel van tand«r<wn te ver schaffen en onlangs hebben zij zich zelfs met een adres tot de Begeering gericht om de se verandering in de wet op te nemen; tot heden is dit niet gelukt. Om het gehate en ouderwetsche meettor weg te me ff alen, terwijl zjj toch den titel van art»daarvoor niet in de plaats durven te schuiven, noemen velen och bij voorkeur tandheelkundige. Tegenover de terngzetting van de dames is de weinig ga lante hoofdambtenaar bun ter wille geweest door deze laatste kwalificatie te plaatsen boven de inbriek waar zijn ambtgenooten de wettelijke benaming van tandmeetter ge bruiken. Het bedoelde verslag komt vermoedelijk niet in veler handen, maar voor wiens aan dacht er op valt ia zoo iets in een officieel stuk niet passend en tegenover ons eerlijke assistenten" declineerend genoeg «m er de aandacht op te vestigen en misschien daar door er een einde aan te maken. E. Tutti Fntfl, In een nieuw Engelsen vrouwenblad the Freewoman" wordt herhaaldelijk het onder werp coöperatief wonen, plus het nkenkenstelsel behandeld, als een noodzakelijkheid immuun iiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin UIT DB NATUUR. Botanlseeren met Pascben. Op het oogenblik dat ik dit schrijf, duurt het nog een week voor het zoover is. Alles echter w$st er op, dat we ditmaal weer eens een Paaechweek zullen hebben, die de natnnrvrienden heel veel te genieten geeft. Het dreigement van groene Kerstmis, witte Pasohen, heeft zijn kracht verloren. Het kan nog wel weer misloopen, dat spreekt. In ons klimaat niet waar ? Juist doordat ik zoo dikwijls moet schrijven over iets, dat een weekje later in de natuur moet gebeuren, heb ik hieromtrent erva ring genoeg opgedaan en ik weet het maar al te goed: Mit des Wet ten" Machten ist kein ewiger Bnnd zn flechten," evenmin als met het noodlot. Maar nu wij er zoo voorstaan, mogen wij wel hopen. Paschen in de tweede week van April valt zoo mooi als het kan; niet zoo vroeg, dat er nog aan geen enkelen boom blad te zien is, niet zeo laat, dat speenkruid, sleutelbloemen en ane monen al uitgebloeid zijn. Van alles wat er zoo heel vroeg bloeit, zijn, wat de hoornen betreft, eigenlijk hazelaar, els, water wilg en kornoelje alweer uit den tijd; van de kruiden alleen het sneeuw klokje en de crocns. Bijna al het andere is er nog, of al weer; tot de Kerstrozen toe, staan nog in bloei en ook nog wel een enkele late crocns of wilg. Wat de Paasch-wandelaars uit de steden, die met deze feestdagen voor het eerst buiten of in de parken komen, wel bijzonder tal treffen, is de ongelooflijke massa roode en zwarte bessen die er aan de groenblijyende struiken zit. Vooral zijn het de Aucnba's de Boterblaren, zooals wij jongens se noemden om de vaak botergeêl-gevlekte bladeren die letter lijk rood zien door de menigte van gioote bessen die ze dragen. Ook van andere besboomen en struiken zooals de dwergmispel en vnur-meidoorn, waaraan gewoonlijk in het voorjaar geen enkel befje meer te vinden is, dragen, althans op beschutte plaatsen in de parken, nog enkele hun herfstvruchten. Maar geen enkele staat zoojrijk in vrnchttooi als onze mooie Ancnbajaponica, de Japansche kornoelje. De bes ervan heet vergiftitr; nu geloof ik niet, dat er ooit een menich door om het leven zal komen. Je sou daartoe de bes moeten opeten. Maar er is niets aan te eten; kjjk het maar na. De gr ooi e ovale bes is en blijft hard als een steen, er zit dan ook niet voor de vrouwen, wier werkkring haar reeds lóin beslag neemt, dat de materieele zor gen voor het gesin zoo mogelijk tot een minimum moeten gebracht worden, opdat züaan de moreele verzorging al haar kracht en tijd kunnen besteden. Een zoodanige coöperatieve vereeniging, in het klein begonnen, maar steeds groeiende, die anderen met bare ondervinding wil helpen, is bereid alle inlichtingen te verschaffen, zoo men zich richt tot mr. Starling. Brent Gar den Village, Nether Street, Church End, Flnchley N. ? "*? Op een gecosinmeerd feest teLeedskwam Dorothy Poster, een bekend figuurtje in de kiesrechtbeweging, als conranten-ombrengster. Zij was gekleed in de kleuren der W. 8. P. U. (rood, groen, wit) en haar tasch was gevuld met exemplaren van het weekblad Votes for Women". De burgemeester van Leeds, die het feest met ijn tegenwoordig heid vereerde, maakte een rondgang door de zaal en dadelijk kwam d»vlugge con ranten-ombrengster op hem af, om hem een exemplaar aan te bieden. Dit werd aanvaard en Z.E.A. voegde haar minzaam toe: En nu wilt n zeker mijn meening eok wel eens hooren?" Doch bet rappe mondje antwoordde vlug: Dank u E.A., niet veoi dat u onze courant goed gelezen hebt." Vota for Wonen, het weekblad van de Women Polüieal Social Union, geef t een prent als titelblad, minister Aeqaith als God Janos voorstellende. Het grimmige gezicht is naar een vrouw gekeerd, met een leege tasch in de handen, waarop geschreven staat gten itemreckt" en die hij toebuldert: «Twee maan den dwangarbeid". En het aanminnige gelaat wendt hij naar een mijnwerker, die een tasch in de handen houdt,waarop vermeld staat 1.000.000 kitzers." Deze voegt hij minzaam toe: Een oogen blikje mijnheer, wat kan ik voor n doen T" Herbert Jacobs, de voorzitter van den Engelschen mannenbond, schrijft in het maandblad, door dien bond uitgegeven, dat hu nog nooit zóovertuigd is ge worden van den vooruitgang van het vrouwenkiesrechtvraagstuk, dan toen hij die groote meeting der antï-euffragiits in de Albert Hall had bijgewoond. Want vroeger wilden de anti'8 van geen enkel soort kiesrecht hooren; thans verweten zij de vrouwen, dat zij niet meer van haar stemrecht gebruik maakten, om zetels in den Gemeenteraad of in het bestuur van het Graafschap te verkrijger;; want dat juist daar de vrouw zoo op haar plaats is, waar zooveel zaken behandeld worden, het gesin betreffende. En verder, dat de sprekers van dien avond, hoe deftig en hoog hun positie ook wac, dull tpeakert waren. De eenige die glans gaf aan de geheele vergadering, was Miss Violet Markham, aan wier oratorisch talent al die hoog»heeren het welslagen van de verga dering te danken hadden, aldus nolent volent, de zaak der vrouwen bepleitende. Eenigen tijd geleden kon men in een Amerikaansch blad een waarschuwing lezen, die tot 4e mannen gericht werd. Deze werden id toch vooral zorg te dragen dat zij bfl de vrouwelijke «xe niet ten achter raken. De statistiek bad namelijk uitgemaakt, dat in de laatste jaren de vrouwen steeds grooter werden, ttrwijl de mannen niet in lengte of breedte toenamen. Eeneriijds werd dit verklaard doordat de vrouwen thans ook veel sport beoefenen, wat vroeger niet het veel anders in dan een steen, waarover het roode velletje is heengetrokken; dat is van binnen met iets wits en weeks gevoerd. Wrijft ge dit dunne vruchtwandje eraf, dan houdt ge het cnriense glasachtige Ancnbazaad tnsschen de vingers. Dit ie in den regel zoo doorschij nend' als matglas, maar n op tien vindt ge er bij, die gitzwart iijv. Of dit een variatie is, Illustratie bij een tekstbladzijde uit de Geïllustreerde Flora van Heimans, Heinsius en Thijgae. dan wel een ziekte, weet ik niet zeker, maar ik denk wel bet laatste, daar ook de kleine kiem er geheel zwart en als geïnfecteerd uitziet. Als ge tijdens dit botanisch onderzoek bij de Aucnba's stilstaat, bemeikt ge tevens, dat de aucnba meteen alweer bloeit; aan uw plant met de bessen vindt ge alleen groenige stamperbloemen; aan de ancnba zonder bessen moet ge de meer roodachtige meeldraadbloemen zoeken. Hebt ge thuis in uw tuin alken bes-aucnba's, neem dan zoo'n takje meeldraadbloemen mee, om in uw tuin de vrouwelijke bloemen te bestuiven; dan dragen ze later rijk vrucht. Onder het weggaan erkent ge voor de zooveelste maal stilzwij gend, dat grasgroen «n lakrood eamen toch zoo'n heerlijk -frissche en natuurlijke kleurcombinatie voimen; daarbüstipt ge geval was, doch anderzijds weea men op de ontvoogding, de vrijmaking der vrouw. Waar zügelegenheid hebben zich geheel te ont wikkelen naar eigen keuze en wil, daar volgt, na dien innerljjken groei, ook het uiterlijk waarnemen daarvan. Welke verklaring zon deze Amerikaansche kroniekschrijver vinden voor het feit, dat de Minister van Waterstaat in ons land een verlicht examen heeft ingesteld voor ambte naren bij de posterijen, met beperking echt er van deze tegemoetkoming tot de manlijke ambtenaren en de vrouwelijke ambtenaren daarvan uit te sluiten? De heer Van Hamel noemde dit in de Tweede Kamer beslist anti-feministisch en zulk een onredelijke achteruitaetting der vrouw, dat bij daar ten sterkste tegen op moest komen. De Amerikaanrche kroniekschrijver zou dit wellicht een bewijs vinden, dat het sterk«(?) geslacht in Nederland zulk een hulp van regeeringswege van noode heeft. N. MAXBFBLDT?DE Wrrr HUBKBTS. MIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIHIItMHHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII AErlfE^DEI. Perioonlijke Mode. Het nieuwste op mode-gebied is geen mode". In Parijs sijn eenige moderne artiesten zich met de kleeding der vrouw gaan be moeien, en zijn tot de slotsom gekomen, dat de princi pes, welke de samenstelling van het vrou welijk kleed beheerschen, ge heel valsch zijn, en dringend herziening be hoeven. E sn der meest geest drif tige en talentvolste onder deze hervor mers is Poiret, en hij heeft uitgemaakt, dat men tot tog toe het fatsoen voor japonnen en hoeden en wat niet al, te veel en masse behandelde, terwijl toch de conceptie daarvan volstrekt persoonlijk be hoorde te zijn, en zich geheel moest regelen ?aar de hoedanigheden van de draagster. De achoone vrouw, zal baar schoonheid ten volle tot haar lecht komen, moet gekleed worden in harmonie met haar gebeele wezen, en dit is de dankbare opgaaf der nieuwe kunst. Het is müniet gebleken of deze nieuwe leer in Parijs reeds veel succes had, maar van Parijs is ze overgewaaid naar de twee de groot»mode-stad van het continent, die tegen woordig op dit gebied voor Parijs weinig onder doet, naar Berlijn, en de Barlineriaen, die uitt raard nogal p hilbsophisch-aesthetisch zijn aan gelegd, laten zich koesteren in het nieuwe licht der moderne toiletkuaat, en een der grootste m ode-magazijnen, dat van Hermann Gerson, heeft twee dnitsche artiesten, de heeren Leonard en Gestwicki, aan het werk gezet, om Po'ret's wonderen in de dnitsche keizerstad ten leven te wekker. Natuurlijk heeft men de artistieke reclame ter hulp geroepen om de beweging populair IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIllllllllllllllllllllllllllllllllltlll allicht met den mouw langs een Thnja of Cypreesenbopmpje, want die staan in de parken gewoonlijk dicht bijeen, omdat ze beide het mooiste wintergroen leveren. Die Tjnja's, Cypressen en de meeste andere van de platbladige in plaats van naaldbladige coniferen, dragen nu ook wel rood aan hun blad. Maar bij deze valt het niet zoo in het oog; het is meer een paarsrood, een pnrperklenitje. Het is dan ook getn viucht maar bloei. Gelooft ge het niet, dat al die teer en moderngekleurde taktopjes, die als atrnisveeren kunnen overhangen, muloenen bloe men dragen, kijk dan even naar uw ja:- of mantelmouw, die is geelwit bestoven; en klopt ge even met den vinger tegen zoo'n fijn versierde Cypres of Thnja, dan stijgt er een wolk, letterlijk een wolk, geen wolkje, stuifmeel op; zoo'n ongelocflyke masea, dat ge een uitroep van verwondering geef', al bemerkt ge het niet voor de eerste maal, hoe royaal de natuur soms met stuifmeel ie. Maar het meest toch wel bij de coniferen en de grassen. Ook de grassen bloeien al; de pluimpjes, die ge boven het jonge gazon ziet uitkomen, zijn meest alle van Beemdgraesen, de rolletjes of cyllnders van Vossestaat. Wat er nu in de grasperken tusEchen de sprietjes bloeit, zijn, behalve madeliefjes en paardebloemen, de bijna overal in het land voorkomende witte munraoorten met hun vijf kleine witte bloemb'aadjes, en de kleine pinksterbloem met zijn lange dunne tros van fijne, witte, vierbladige krnisbloempjes en bruine speldvormige vinchtjes; die staan recht op als kaarsjes op een kandelaar. Aan den boschkant op dijken en wegberbermen, vindt de bloemenvriend weer de gele en roode blauwe tinten vertegenwoor digd. Paaise doove-netel is nu op zijn mooist; na Paschen takelt die al weer af. Langer friech blijven de blauwpaarse bloemen van de hondsdraf, die kruipende lipbloem met zrjn schitterend witte twee kruisjes in de open keel; ook de witte doove-netel is au al ver oper. Nog op het grazig gedeelte, maar meer onder het geboomte, of waar vroeger hoornen stonden, moet ge nn naar anemonen en helmbloem zoeken; meestal vindt ge alleen het speenkruid met zijn glanzig, goudgeel sterretje en daarbij heel veel hemelabkav e en korenblanwe veronica's of eerepry?. Maar in niet te vochtige, oude bosachen met beuk en eik en veel onderhout, vooral langs buiten plaatsen, is de kans nog vrij groot op ane moon* j es, sleutelbloemen, wilde hyacinthen en op de curieus gevormde helmbloem of het vogeltje op de kruk. Bloemenzoekers, niet de groote, maar de kleine, onnadenkende, zijn er veel meer schuld aan dan de natnnrvrienden met de groene bus die er tegenwoordig de schuld van krijgen dat bijna overal, waar nog anemoontjes en sleutelbloem, helmbloem en longekruid in de boaachen gioeien, drie te maken, en thans ligt er een fraai geïllu dat een Berlijnsche streerd boekje voor vriendin van mij me zond, en waarin de eerste resultaten van der artiesten arbeid zijn bijeengegaard, en waar een geestige voorrede het groote publiek op het knaleffect voorbereidt. Daar wordt o. m. ge zegd : Anders kleide sich die stattliche Frau, anders schm cke sich die Zierliche!" Er [Poiret] gibt der Majestatischen ein Gewand, das sie ermutigt, das grosartige ihrer Eracaeinnng zn betonen im Schritt, in der Halt ing, ja im Ausdrnck der Kienen . . . Er built die Zier liche, die Sehlanke in eine stidene Pracht, in der sie gleitend, rasch lend, bestrickend, bezanbernd vor nnierem Ange eracheint . . . Er bandigt die Fülle des blonden, oder schwarzen Haares dnrch Rieaenhfttte oder dnrch winzige Hanbchen, dass wir die Wnnder des herrlichen Haares nicht mehr erkennen können, aber es noch viel reizvoller Ahner», als es in Wahrheit aich cffenbaren mag" . . . Poiret en zijn volgelingen zijn dus wonder doeners. en er wordt van hem gezegd : 80 ist der liann aas Paris" denn mehr als ein Königo der Könige : er ist ein König der Königinnen l" Dan volgen de teekeningen, die door de nieuwheid en weelde der vormen vaak won derlijk aan doen. Som mige dezer Damen von Poiret" ech nen uit het oude Egyptenland te komen, een eenigszin»ge moderniseer de Cleopatra siert het omela?. Groote mantels, zwie rige pluimen, bont en vee ren, rijk ge bloemde stof fen, weelderi ge lijnen zijn niddelen, die gaarne wor den aange wend, om een min of meer exotisch e fiect te bereiken : zaaar ook slan ke, gladde jmpes, maar ook een minimum van kleeding en versiering wordt nu en dan aange wend, geheel zonder eenigen algemeenen regel, en gelijk het voor de aan te kleeden figuur gewenacht is, of wat misschien ook nog wel eenig gewicht in de schaal legt, dubbel prikkeldraad den toegang afsluit. Een botaniseerder, die enkele bloemen plukt, ja al haalt hij er een enkele met wortel en al uit den grond, doat by lange na niet zporeel kwaad, als de troepen kin deren, die je met Paschen en in de vacantiedagen er voor en er na door de bosechen ziet scharrelen. Met boezelaars vol zie je de kleine meisjes uit de boscbjes te voorschijn komen, echnw uitkijkend naar de boachwachter; de jongens hebben nog veel grooter boe ketten brutaal weg in de hand, of onder het buis verstopt. Een dillettant-botanicns plukt een paar bloemen voor zjjn herbarium; de hoerenkinderen naaien ze, rukken ze uit, tot er geen meer staan; alleen wat ze ver trapt hebben laten ze liggen. Ook de bloemenventers en kleine kweekers doen veel meer schade dan de zoo belasterde natuurvrienden. Die kweekers maaien niet, die gra ven uit, niet eem enkele, naar bij honderden; hoe minder er over blijven van de mooie voorjaars-boschblcemen, hoe voordeeliger voor hen; dan worden ze zeldzaam en zijn hun kweekplanten veel geld waard. Ik weet een plekje aan een hoogen kleidijk onder boeg elzenhont, waar tien jaren geleden nog duizenden Maarteche viooltjes stonden met een groot aantal helmbloemplanten, echt in het wild; op een half uur afstand lag een onbewoonde, groots buiten plaats, waar er geen enkele groeide; dat weet ik zeker, daar ik er vaak kwam en overal vrijen toegang had. Nn twee jaar geleden, toen ik er heen trok met een paar kenniejea, die graag eens zelf welriekende viooltjes in het wild zouden vinden, stond er geen enkel plantje meer tegen den dy k,letterlyk niet n ; ook geen belmbloem meer ; en in de plek kon ik mij niet vergist hebben. Uitgeroeid dcor de botanici ? Onzin, dat gebeurt by zulke gewone planten nooit. Dat is een legende, een verzinsel van buitenplaatstuinlui. Om de teleurstelling wat te min deren, nam ik de jongelui mee naar de groote buitenplaats. Die bleek nn bewoond, maar ik had mijn toegangskaartje bij me; en daar voed ik behalve vele geplante helmbloemen, overal Maartecbe viooltjes groeien en ?loeien tnsachen het jonge zaaigrac. Mijn kenuipjes roken ze al op een afstand. Het was niet twijfelachtig, waar ze vandaan kwamen, en ik. pinkte er een bloempje van; echt wild waren ze, geen Parmezaaneche of Fransche kweeksoorten. De tuinman kwam op müaf en gelastte mij grof, heen te gaan, omdat ik bloemen pinkte; min kaartje was niet meer geldig, er was een nieuwe eigenaar, die niemand permissie gaf. Ik maakte de be leefde opmerking, dat ik kwam om de viooltjes nog eens te zien, die by alle van den dijk had weggehaald, uitgestoken tot de laatste toe. Maar nu werd de man brutaal en het leek mij veiliger, maar heen te gaan. Den eigenaar te spreken krijgen gelukte niet; die was nog in het Zuiden. gelijk het den kunstenaar op dat oogenblik is ingevallen, want grilligheid is het hoofd kenmerk dezer kleedingkunst, die zicb*aan geen conveatiën en vormen stoort; maar ge heel een eigen weg gaat. tft^ Grappig zijn de onderschriften der platen, die een soort van korten cathechismus geven van de nieuwe leer. Het zijn allen welge kozen aphorismen. Reeds op plaat n krijgt men een gulden woord te lezen, dat veor velen troostrijk klinken zal: De beste vrouw is zij van wie men het minste spreekt I... zeker 1... maar de best gekleede vrouw is zij, van wier toiletten men het meeste spreekt." Zeg daar eens wat tegen als ge durft! Men legt er zich hier op toe, om oude spreek woorden den grond onder de voeten weg te graven, want op plaat twee wordt ons ver kondigd: Eine Frau ist en Hanse am sch nsten", aagt das alte Wort. Je nun, eine warhhaft moderne Frau ist eben berall zn Hanse." Niemand zal hier gebrek aan voornitstrevendheid kunnen constateeren, en de nieuwe mode-beweging toont hier dezelfde principes als de vrouwenbeweging. Minder vriendelijk en minder wijsgeerig klinkt het volger.de onderschrift: Am sichersten kleidet sich jede Frau so: sie fragt sich was ihre beste Frenndin für sie waaien würde, nnd wahlt darm... das Gegentei)." Dat klinkt niet heel liefelijk tegenover de beate vrien din". Deze beste vriendinnen" zijn zeker in Dnitachland een beetje anders dan bier. De reeks dezer uitspraken sluit met een aan haling uit Mirza Schaffy, die geeatig, on schuldig en waar is; Ein Weib, das aich nicht kleiden kano, Mag schön anch von Gestalt sein, Ist was kein Dichter leiden kann, . Und sollt'er noch so alt sein I Intusschen blijft het de vraag of Poiret met desen weelderigen rijkdom van kleuren en vormen en drapeeringen het dichter ideaal bereikt heeft. ALLEORA. iiiliiMiimiiiiiimiiiiiin Met een gerust geweten durf ik alle jongelui, die plezier hebben in natnnrstndie, aanraden te gaan botaniseeren en hier en daar een enkele plant te verzamelen voor hun her barium of voor hun kweektnintje; dat kunnen er nooit veel zijn; het is het eenige middel om de gewone gewassen te leeren kennen. En daardoor verdwijnen geen rijke groei plaatsen, daarvoor zijn nog heel veel andere omstandigheden noodig. Wat eens binnen een omheining, schutting of een andere afsluiting is gebracht, of met verboden teegang is voorzien, dat is publiek of particulier eigendom, en daar valt niet te verzamelen; al zou het ook daar niet hin deren als een enkele jonge bloemenvrind er zoo nu en dan zijn herbarium eens kwam voorzien; het gilde is nog o zoo gering aan leerlingen, en in het eigen land doen de experten zelden meer aan verzamelen. Voor hen die alleen een oppervlakkige kennismaking met de natuur, met de bloemenwereld in het bijzonder, begeeren, is ver zamelen niet noodig en ook het bloemen plukken overbodig. Voor die zijn de mooie parken in onze steden de aangewezen wan deling, en ze beloven prachtig te worden dit jaar; alles gaat rijk bloeien, gaat terug geven, wat het in den vorigen warmen zomer beeft opgegaard. Op den bodem, zoowel als omhoog, is het een en al bloem en bloei. Tulpen en hyacinthen, narcissen, scilla's en keizerkronen, alles wat bloembol heet en tnsschen crocns en lelie bloeitijd heeft, staat nn op zijn mooist. De lage heesters loopen uit, vlier, seringen, kamperfoelie zijn al groen, de ribes h/tngt vol met roode, r p se en witte trossen; perzik en amandel bloeien vol op, een magnolea zag ik dezen morgen opengaan; de peer en kers beginnen, de pruim staat wit. En liefelijk mooi bovenal is de bruine pruim, de Prnnns Piseardi met zijne donkerleverkleurig loof en zijn rijkdom van witte bloemen. Ik liep er zooeven in den vroegen morgen onder langs, en terwijl ik er be wonderend tegen op. zie, zet zich in den top het eerste pieper! j e neer, dat ik van het jaar in oog of oor krijg; bet groengele vogeltje, in het bruine loof met witte bloesem begint zjjn allereenvoudigst liedje, dat hem zijn talrijke volksnamen gaf. zooals piepertje, tjiftjaf en maatslagertje. Waar n vogeltje zingt, komen er gewoonlijk meer; bet geeft de anderen een idee van veiligheid, dunkt mij. Tnsschen de bruine blaadjes door kijkt een brutaal blauw kopje met kraaloopjes en witte wangetjes door: een pimpelmees, en nog een, en nog een; ze turnen om de takjes, als schooljonpens om het rek, ze doen niets nuttigs, zoeken geen voedsel, turen niet naar vlindereieren, pikken niet in de wonde plekken en galknobbele, ze doen Jekker niets. Ze stoeien en spelen als kinderen in de Paaschwei, een en al lust en leven en vroolykheid en blijdschap met den nieuwen zomer. E. HEIMANB.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl