Historisch Archief 1877-1940
6
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1816
Briefkaart van Vincent van Oogh aan den heer Anton Kerssemaken te Eindhoven, April 1885.
Door het afdruipen der verven bedorven schets van Vincent, waarvan in begaand artikel aprake ia.
Herinneringen aan Tincent
van Oogh.
(Het bier volgende opstel bevat het
eerste gedeelte van persoonlijke herinne
ringen, die de heer Anton Kerssemakers
te Eindhoven ons zendt. Men zal na
integrale lesieg het goed keuren, dat wjj
aan de beminnelijke ongekunstéldheid
van het stuk niet geraakt hebben.
REP.)
In verschillende tijdschriften las ik
meermalen belangrijke mededeelingen
uit b«t korte doch merkwaardige leven
van Vincent van Gogh.
Alhoewel wat huiverig, wijl ik aan
sotirijverij"nooitgedBan heb, doch in goad
vertrouwen op de welwillendheid mijner
lezers en lezeressen, wil ik trachten
mijne persoonlijke herinneringen aan
deien helaas zoo jong gestorven voor
vechter der Kunst op papier te stallen.
Hat was eenige j «ren na zjjn verblijf
in de Borinage, toen hq, na gewerkt te
hebban in den Haag en in Drenthe, zich
vestigde te Nnenen, omstreeks het jaar
1884, dat ik met den schilder kennis
maakte.
Ik was destjjds bezig op de muren
van mjjn kantoor, in plaats van die te
laten behangen, een paar landschappen'
te schilderen, en mijn huisschilder, die
mi) verf bracht, vond dit op zijn manier
«oo aardig, dat hij op een keer van
Gogh meebracht, om dezen mijn werk
te laten zien.
Van Gogh meende, dat ik tamelijk
teekenen kon, en goedmoedig als bij was,
toonde hjj zich dadelijk bereid om
mjj met schilderen wat op dreef te
helpen.
Het gevolg hiervan was onze nadere
kennismaking, en, op zijne vriendelijke
uitnoodiging, mijn bezoek aan zjja ate
lier te Nuenen, waarover later.
Mjjn huisschilder had nog al vertrou
wen in van Gogh en prepareerde voor
hem de verven, die hij bet meest nooiig
had, zooals het wit en de okers en nog
eenige andere.
Daar echter deze huisschilder geen
deskundige was, lieten deze verven dik
wijls veel aan stevigheid ta wenschen
o rer, doch door geldgebrek genoodzaakt,
moest van Gogh zich er métevreden
stellen.
Ik heb nog steeds een klein stndietja
als herinnering aan deze onhandelbare
verf bewaard.
Hjj schilderde dit in groote haast, om
mij ta onderrichten, bij mjj in huis door
het raam in den winter bij dooiende
sneeuw; het dunne wit vloeide over het
landschap heen.
Bij mijn eerste bezoek aan zijn atelier
te Nuenen, kon ik maar geen oog op
zijn werk krijgen, het was zoo geheel
anders als ik mjj tot op dat oogenblik
het schilderen had voorgesteld, zoo
brnBrabantsen landschap door Vincent van Gogh. Eigendom van Anton Kersaemakera, Eindhoven.
taal, zoo ruw en onafgewerkt dat ik
het met den besten wil van da wereld
niet goed of mooi kon vinden, en ik
zear teleurgesteld besloot hem niet meer
te bezoeken, en mijn eigen weg te gaan.
Weldra echter bemerkte ik dat zijn
werk toch een indruk op mij gemaakt
had die ik niet van mij af kon zetten;
telkens kwamen zijne studies mij weer
voor den geest, zoodat ik besloot hem
nogmaals een bezoek te brengen, ik
werd er als 't ware naar toe getrokken..
Bij mgn tweede bezoek was de indruk
al heel wat bater, alhoewel ik in mijn on
wetendheid toch nog meende dat hij
fwel niet teekenen kon, fdeteekening
der figuren enz. geheel verwaarloosde
en was ik zo3 vrij hem dit ook ronduit
te zeggen.
Hij werd daar heelemaal niet boos
om, lachte maar eens en zei: u zult
daar later wel anders over denken. Toen
ik weg ging gaf hij mij eenige gravures
uit de Graphic en van Adolf Menzel en
anderen mede, zeggende, die moet ge
thuis maar eens op uw gemak inzien
en bestudeeren en nateekenen, daar zult
ge nog wel wat me3 leeren.
Een volgenden keer nam ik een paar
kleine stukjes, die ik intusschen
gePaneeltJB met gezicht uit het Centraal Station te Amsterdam, in don nazomer van 1885 door van Gogh
gemaakt, en waarvan in bijgaand artikel sprake is. Eig. van Merr. J. Cohen Goaachalk-Bonger
schilderd had, mede, om eens te hooren
wat hjj er van zeggen zou.
Wellicht om mij den moed niet te
benemen, zei hij:
Nu, daar zit nog wel wat goeds in,
maar nu raad ik u aan om in plaats
van landschap eerst eass eenige Stil
levens te maken, daar zult ge veel me 3
leeren; als ge die eens een vijftig ge
schilderd hebt, dan zult ge eana zien
wat ge daarmee vooruit gegaan zijt, en
ik ben bereid om u daarin te heipan en
met u samen hetzelfde onderwerp te
schilderen; ik moet ook nog veel leeren,
en er is niets zoo goed als dit, om da din
gen op z'n plaats te leeren zetten en ze
van elkaar af te learen brengen".
Zoo heeft hij dagen en weken met het
grootste geduld getracht mij wat vooruit
te helpen, intusschen zelf hard doorwer
kend, binnen en buiten een onnoemelijk
aantal teekeningen en schetsen in water
verf en olieverf makend.
Eens dat ik ziowat den moed verloor
en zeide: Och, het zal toch niets meer
met mij geren, ik ben ta oud om n'g
schilder te worden, noemde hij eenige
schilders, die, laat begonnen, toch nog
groot»meesters waren geworden, o. a.
H. W. Mesdag.
Eens dat wij samen in mijn
atelier hetzelfde Stilleven
zaten te schilderen, zoo maar
een paar klompen en een paar
potten, en ik daar op mijne
manier aan zat te strijken en
weer af te krabben zonder er
relief in te kunnen krijgen,
komt hij op eens naar mij toe
geloopen: Kijk eens, zet nu
daar en daar, nee, wees miar
niet bang, ik zal uw
teekening niet bederven, eens een
flinke donkere transparante
toets neer", en meteen zat hij
reeds met zijn groate breede
kwast op mijn doekje. Zie
ja, zoo, kijk, nu komt dat
andere vooruit, ge moet niet
zoo lang blijven strijken op
dezelfde plaats, ge moet het
er maar op zetten en laten
staan, niet bang zij o, en niet
mooi willen doen.
We zullen het voor vandaag
hier maar eens bij laten, en
nu moeten wij ook eens samen
buiten gaan schilderen: als
ge wilt zal ik wel hier komen,
en anders kom ja maar weer
eens naar Nuenen, daar weet
ik nog genoeg mooie interes
sante plekjes.
Zoo hebban wij verscheidene
malen schilderexcursies gemaakt in
Nuenen, onder meer naar dat
oud-middeleeuwsch kapelletje dat daar midden in
den akker stond, en naar die mooie oude
windmolen onder Lieshout, waarvan ik
later nog bij hem zoo'n kranige forsche
studie zag met die vierkante schaapjes
onder langs den molen.
Armoede leed hij destijds als een echte
Bohémien, en het gebeurde wel eens dat
hij in zes weken geen vleesch (om te
eten) te zien kreeg, altjjd maar droog
brood met ean hemp kaas, dat bederft
onderweg niet, zei hij. Als een bewijs
dat hij daar heelemaal aan gewoon was,
en ook niet anders verlangde, dienehet
volgende: Ean keer dat wij samen in
Nuenen zoudan uitgaan, het was in 't
hartje van den zomer op een middag,
zei ik, we zullen eerst in dia herberg
koffie laten zetten en goed boterhammen
eten, dan kunnen wij er tot laat in den
avond goed tegen.
Zoo gezegd zoo gedaan, wat ge voor
stelde was hem altijd goed.
De tafel was goei voorzien van ver
schillend brood, kaas, gesneden ham,
enz. Toen ik zoo op eens opkeek, merkte
ik dat hij droog brood met kaas at, ik
zeg Allez Vincent eet nu ham en doe
boter op je brood, en neem suiker in de
koffi?, het moet toch betaald worden of
g'er van eet of niet," Nee, zai hij, dan
verwen ik mijzelf te veel, brood enkaas
daar ben ik aan gewoon", en hij ging
kalm d«or met eten.
Wel had hij op zijn tochten graag wat
cognac in zijn veldfiasch, dat zou hij niet
graag gemist hebben, maar dit was ook
wel de eenige weelde die hij zich ver
oorloofde. In zijn atelier, hjj had een
paar vertrekken bij den koster in huur,
zajr het er ook echt Boheemsch uit.
Ge stond verbaasd zooals alles vol
hing en stond met schilderijen,
teekeningen in watsrveif en krijt, koppen van
mannen en vrouwen, waarvan de
kaffarachtige wipneuzen, uitstekende jukbeen
deren en groote ooren sterk geaccentueerd,
ds knuisten vereeld en gegroefd, wevers
en weefstoelen, speelsters,
aardappelpooters, onkruidwiedsters, ontelbare stil
levens, wel tien studies in olieverf van
het ouda reeds genoemd kapelletje in
Nuenen, waarmee hij zoo dweepte en
dat hij dan ook in alle jaargetijden en
onder alle weersgesteldheid geschilderd
had. (Liter is dit kapelletje door de
Nueneosche vandalen zooals hij ze noemde
gesloopt).
E an groote hoop asch rondom de kachel,
die nooit borstel of kachelglans gezien
had, een paar stoelen met uitgerafdde
biezezittingen, een kast met wel dertig
verschillende vogelnesten, allerlei mos
en planten uit de heide meegebracht,
eenige opgezette vogels, spoel, spinne
wiel, bedpan, alle boeren werktuigen,
oud 9 petten en hoeden, gore
vrouwenmutsen, klompen enz. enz.
Schil ierkist en paletten had hij in
Nuenen laten maken volgens zijne aan
wijzing, alsook een perspectief raam; dit
was een ijzeren staaf met spitse punt,
waaraan hjj op gewenschte hoogte een
raampje kon vastschroeven. Hq zei: de
ouden hebban ook wel een
perspectiefraam gebruikt, waarom zouden wjj dat
niet doen.
Eenigen tijd later bezocht ik met hem
eenige museums, en het Rijksmuseum was
het eerst aan de beurt.
Daar ik door huiselijke omstandig
heden toen geen nacht van huia kon
blijven, ging hij daags te voren, en gaf
mij voor den anderea dag rendez-vous
in de wachtkamer derde klas van 't
Centraal- Station.
Toen ik deze binnentrad, zag ik een
groote hoop mensehen van allerlei slag,
conducteurs, werkvolk, reizigers enz.enz.
aan den voorkant der wachtkamer bq
de ramen staan en, van deze bende om
geven, zat hij doodbedaard in zijn harigen
ulster en met zijn onafscheidelijke pels
muts op, ijverig bezig een paar kleine
stadsgezichten te maken (bij had een
klein blikken schilderkistje meegenomen)
zich niets storende aan de schampere,
op luiden toon uitgesproken op- en aan
merkingen van het geachte (P) publiek.
Toen hij mij in 't oog kreeg pakte hq
heel kalmpjes in, en begaren wij ons
op weg naar 't museum.
Daar het toen stortregende, en van
Gogh met zijn pelsmuts en harigen ulster
er wel da uitzag als een verzopen kater,
nam ik een aapje, waar hij nog veel
over mopperde, hij zei wat kan mq heel
Amsterdam schelen, k loop liever, maar
afin als u niet anders wilt.
In 't museum wist hjj goed te vindan
wat hem het meeste interesseerde; bfj
bracht mij voornamelijk bij de Van
Goyens, de Bols en vooral bij de
Rembrandts; den meesten tijd bracht bij door
bij het Jodenbruidje, daar was hij niet
weg te krijgen, daar ging bij op zijn
gemak eens bij zitten, terwijl ik eens
verder ging zien, je zult mij hier wel
terug vinden" zei hij.
Toen ik na een geraimen tjjd bjj hem
terug kwam en vroeg of wjj niet eens
op zouden stappen, keek hjj verbaasd
pp en zei: gelouf je nu wel, en dat meen
ik oprecht, dat ik 10 jaren van mijn
leven wilde geven als ik hier voor dit
schilderij veertien dagen kon blijven
zitten met eea korst droog brood voor
voedsel; eindelijk stond bjj op, en i, zegt
hij, wjj kunnen toch niet hier blijven.
Toen gingen wij nog lapgs den Kunst
handel van Gogh alwaar ik op zijn aan
raden twee boeken kocht: Mueées de
Hollande en Trésors d'art en Angleterre
van W. Burger (Thoré); toen ik vroeg
of hij niet mee binnen ging, antwoordde
hij: nee bij zpo'n brave rijke familie
moat ik mij niet lat e a zien; hij scheen
toen nog met de familie overhoop te
liggen; buiten bleef hij op mij staan
wachten.
(Slot volgt).
De
W\i leven wel in een tijd, van reactie en
niet het minst vertoont de'ze zich op het
gebied van wat wij dagelijks onder de
oogen zien, moeten zien: de bouwkunst.
En het ergste ia, dat deze reactie ook
onze goede bouwmeesters heeft aangetast.
Barst hebben wij Kromhout, den ingenieur
en ontwerper van het American Hotel, een
buiteling zien maken; nu ia het Jpseph
Cayoers, den vormgever van de nieuwe
S t. Bavo te Haarlem twee bouwwerken,
die genoemd mogen worden, als we van
moderne architectuur in Holland spreken
nu ia het deze andere bekwame architect,
die een zoo slappen rug vertoont en, zijn
kunstenaarschap uit wandelen zendend, in
plaats van een modern gebouw, ook in zijn
uiterlijk het eigen leven van dezen tijd
weerspiegelend, van den opbloei van een
vol energie en vertrouwen de toekomst
tegenblinkend volk getuigend, een product
levert, dat meer van vergane grootheid,
dan van eigen waardigheid en zelfgevoel
spreekt. *.)
*) Zit de teekening va$ de nieuwe
Eflactenbeurs.