De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 28 april pagina 2

28 april 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AM S TEEDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1818 De Redactie van De Amsterdammer: nJongeheer Bü'eveldl Het was in Gods raadsbesluiten, zonder welke geen mos valt van het dak, dat ik mjjn pink verloor. Op de onde Turf markt heeft men mij gezegd, dat ik hem alleen beschadigd heb, en dus niet kon genieten van de gratis-verzekering van onzen ChristeUjken Amsterdammer, maar ik aal Deo vplente met uw goedkeuring toch uitbe taling eisenen en nu van uzelf, J 15. Yan mijn pipk is 3 centimeter geplet. Ik kom het bedrag morgen halen en bid u Gods zegen toe. Uw broeder, Bijleveld... Jongeheer Bjjleveld... Gratisverzekering.... Na uitgebreid onderzoek bleek OHS, dat te Amsterdam is opgericht een n»>un> blad, dat men gedoopt heeft De Amsterdammer, een christelijk volksdagblad onder redactie van Mr. HonoréBÜIe veld Jr. Het is verschrikkelijk. Wij hebben terstond de zesduizend gulden (laatste bericht: ? 6083.25'/O aan het betere adres doen toekomen, en de boter en eieren in den staat waarin deze gaven der natuur zich bevonden, maar er is iets geweest dat wij gansch niet vermogen te veranderen: Een groote schare trouwe mannenbroeders is thans onherroepelijk verslingerd aan ons orgaan. Met vlijt lezen de arme menschen onzen Amsterdammer, en telkens komen er briefjes in: Jongeheer By Ie veld, In 't eerst was 't mu wat vreemd onze antirevolutionaire beginselen op zulke wijze te zien verkondigd als a doet, maar ik ben nu Overtuigd, en"... enz. enz. Het is verschrikkelijk! TROOSTENDE WETENSCHAPIn de Maasbode lazen wij een artikel, waarin ns naar aanleiding der Titanic ramp werd voorgehouden hoe klein, hoe nietig de, mensen is: Wjj hebben rede»om ons af te vragen, wat les voor ons in de emotie van dit tragisch gebeurde ligt opgesloten. En dan zou het deze kunnen zijn: dat wüby net voortschrijden yaa het mensöheljjk weten en de ontwikkeling der menschelijke pruestatie, ons niet zullen verhoogvaardigen in onze hart a a. Hoe tastbaar toen komt in heel dit schrik kelijk geval de nietigheid uit van den mensch! Het is maar al te waar wat de Maas bode zegt. Maar er is een troost. Er verkeeren n.l. toch enkelen onder ons (en zelfs Vindt men er onder de redactieleden van de Maisbode) die volstrekt niet zoo heel nietig zijn. Getuige het volgende gedicht, dat iemand aan de N. E. Ct. gezonden heeft, en dat door den geestelijken heer J. Haagh C. S S. R. den pastoor H. Wienholts bij zijl veertigjarig priesterjubileum werd toegezongen. Koor: Groot züt gü, o 's Heeren Priester, . Zongen we ook een eng'len lied, Hog zou onze stem slechts staamlen, Nog meldt zij Uw grootheid niet. Solo (Bariton). Heerlijk blonk des Heeren Almacht* Als het aardrijk door Zijn kracht Opsteeg uit den woest en bajett, Schitt'rend in zijn volle pracht. Koor. Maar güPriester deelt in de Almacht, Grooter wonder wrocht uw woord, Want den schepper zelf der wereld Brent gij op het altaar voort. Solo. (Tenor) Ja 't is grootsoh het aanzijn geven Aan een talloos eng'lenheer, Die het eeuwig loflied zingen 't Koningslied hun Vorst ter eer. Koor. Maar van zondaars Eng'len maken, Trouwe dienaars van hun God, O, het is oneindig grooter, Priester Gods ziedaar uw lot! Solo (Sopraan) En terwijl Jehowa's machtwoord Eenmaal slechts de wereld schiep, En Hij eens slechts 't Koor der Eng'len Door Zijn wil ten leven riep, Koor. Hebt gü, Priester, hoog bevoorrecht, Door een woord van hooger kracht, Neen niet eens maar duizend malen Grooter wonder voortgebracht. J. A. de Gelder, f DEN HAVENBOUWMEESTER YAN TANDJON PltlOK TER NAGEDACHTENIS. Als een krachtig man naar voren dringt, wüst hu noodzakelijk anderen terug en zijn de achterblijvers zelden zijn vrienden. Zoo heeft de heer De Gelder, zooals iedere buitengewone persoonlijkheid bij vele ver eerders ook vele tegenstanders gehad. Als een bewijs voor de krachtdadigheid van zijn optreden, reeds op jeugdigen leef tijd, worde er slechts aan herinnerd hoe hem als jong luitenant ter zee 2e klasse, naar aanleiding van het door de Ned. marine tuchtigen der zeeroovers in de baai van Karakeling, de militaire Willemsorde werd toegekend. .. In 18ó8, op 17-jarigen leeftijd, als adel borst Ie kl. in dienst getreden, was hu echter niet bestemd om büde marine een loopbaan te voltooien. Hij ging to^-h, even als later nog een drietal andere marineen een paar artillerie- officieren, in 1863 over in dienst van "s Rijks Waterstaat en 's lands Burgerlijke Openbare Werken in Ned. Indië, in den rang van ingenieur 3e kl. Evenals nu, was er in dien tijd groot tekort aan ingenieurs büdezen dienst, ook nadat de regeering reeds eenige geschikte opzichters in de ingenieurs rangen had opgenomen. Thans is het zeker ondenkbaar dat ooit eenige regeering, bij welken nood stand ook, indien ze maar rekening houdt met de geschiedenis van den Ind. Water staat na 1860. en met de eisenen van goed technisch beheer, tot dergelijke aanvullin gen van een ingenieursoorps naar toevlucht zal nemen. In zijn nieuwen werkkring was er voor den heer De Gelder niet zoo spoedig gele genheid zijn bizonderèkaraktereigenschap pen te ontwikkelen, al zal büde uitvoering van kleinere werken zijn talent om leider te wezen, wel gebleken zijn. Deze karaktereigenschappen kwamen eerst bizonder aan 't licht, nadat hu (in den in het moederland doorgebrachten verloftijd) door deNederlandsche Regeering was aange wezen tot uitvoerder in eigen beheer van het werk,oa«fegi van een haven te Tandiong-Priok, waarvan het ontwerp, opgemaakt door den ingenieur Waldorp, bij beschikking van den Min. v. Koloniën dd. 28 Jan. 1876 was goed gekeurd, en waarvan eene aanbesteding a forfait was mislukt. Zeer juist was het dat de heer De Gelder büdeze opdracht zich van een volledig mandaat, onafhankelijk van het departement der B. O. W., wist te voorzien, daar dit een der eerste voorwaarden was-voor wel slagen. Büdergelijk groot werk in eigen beheer toch moet de verantwoordelijke uit voerder in soms plotseling opkomende nooden zonder ruggespraak met anderen dadelijk kunnen handelen.- Met nagenoeg absolute macht heeft dan ook de uitvoerder der havenwerken te Tandjong-Priok zijn per soneel eüden gang van zaken geleid. Daar bij kwam eerst goed te voorschijn welk een machtige, krachtige persoonlijkheid hu was, welk een puahing power in hem zatVoorzeker was het geen gemakkelijke taak een, voor dien tijd, zoo groot werk in eigen beheer op te zetten en uit te voeren, gegeven ook de bescheiden hulp middelen waarover men in die jaren in Indië beschikte, als het gold ondergeschikt personeel en werkvolk te hebben. Ruim gebruik is dan ook gemaakt van wegens allerlei misdrijven tot dwangarbeid veroordeelde inlanders. Groote moeilijkheden werden büden aan vang van het voor dien tui onUaggelijke werk ondervonden 1) door de ongunstige ligging van Priok, op ongeveer 10 K.M. afstand van Batavia en hiervan door uit gestrekte moerassen gescheiden. Zoolang de spoorweg verbinding met Batavia die met deze gezonde stad communicatie geeft, niet gereed was, moest dagelijks vervoer van personeel en werkvolk over zee ge schieden, omdat de ongezondheid der streek nachtverblijf verbood. Maar spoedig bleek dat de zaak in goede handen was en weid door geheel Indië de flinke uitvoering van den aanleg der Havenwerken te TandjongPriok the topic of the day. Weldra vormde de vloot van de Batavia sche Havenwerken met haar personeel een kleine Indische marine en de heer De Gel der was de admiraal. Aan wal arbeidde onder zijne leiding een staf van ingenieurs, als Bouricius, d'Arnaud Gerkens, Van Bosse, Van Berckel, Van Bergen, Melchior, De Booy, Nïeuwenhuis, wien het allen een voldoening is geweest aan den ha venaan leer te hebben medege werkt. De ingenieurs Van Bosse en Havelaar voltooiden het werk. Was h «t wonder dat in een tijd, toen in Ned.- Indië in vele ambtelijke zaken, ook bügonvernementswerken, een langzame gang wel eens regel was, een toestand waarover particulieren, gewend aan flinker optreden en sneller handelen, de schouders ophaalden, slechts n roep opgir g over de werkwijze büde Bataviasche Havenwerken, en over den man die met ijzeren hand de leiding had; die zich zelf niet sparende, door zijn werkkracht, voorbeeld en aan sporing zijn personeel bezielde. Het aantal van zijn vereerders onder de massa der particulieren, en, naarmate het succes van verzekerd, ook onder de hoogere ambtenaren, nam dan ook met den dag toe. Maar zooals in den aanhef reeds is aangeteekend, de heer De Gelder had ook zijn tegenstanders. Niet het minst vond men ze in de technische wereld, waar verschillende personen met 's hoeren Da Gelders techni sche adviezen, ook wel over onderwerpen buiten de Bat. Havenwerken, zich niet altijd konden vereenigen. Bizonder kwam dit uit in den feilen strijd, die gevoerd is over den aanleg van het Goenoeng Sabariekanaal, een strijd die langen tijd, tot zelfs in den boezem van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs in het moederland, werd voortgezet. 2) Intussehen was in 1883 de eigenlijke ha ven bouw, het werk waaraan de heer De Gelder zijn beste krachten heeft gewijd, binnen den daarvoor aangewezen tijd voor minder dan was geraamd zoover gereed dat weldra de eerste schepen er van gebruik konden maken en was hiermede door hem aangetoond wat in Indië met krachtigen wil is te bereiken. Al spoedig, naarmate de havenaanleg vorderde, waren stemmen opgegaan die wenschten, dat deze voortvarende werkwüze algemeen bij de uitvoering van 's lands werken zou worden toegepast. Tevens begon in gansch Indië, in verband met de finantieele gevolgen van den Atjehoorlog, in bestuursaangelegenheden een geest van be zuiniging te heersenen, die zich natuurlijk ook wierp op 's Rijkswaterstaat. Daarbij was er allerhande ontstemming en wrijving büden Waterstaat en de hoofden van Gewestelijk Bestuur. Men wenschte zoowel bezuiniging als het geven van eene positie aan de ingenieurs die meer strookte met hunne capaciteiten. De oud-Directeur van B. O. W. de heer J. E. de Meijer in de Encyclopaedie van Ned. Indië (bl. 714) de geschiedenis van den Ind. Waterstaat beschrijvende, ver meldt a. v.: De Chef van de Bataviasche Havenwerken de heer J. A, de Gelder die in het begin van 1883 met verlof naar Europa vertrok, meende eene oplossing gevoaden te hebben, welke die beide denkbeelden zou combineeren en het schijnt, vooral met het oog op de gelegenheid om in die richting verder werkzaam te zijn, dat de toenmalige Regeerieg er toe besloot, hem het volgende'jaar (4 Maart 1884) als Raad van Indië weder uit te zenden." En verder: Bij den krachtigen bezuinigingsgeest, die toen heerschto, vond blijkbaar de heer de Gelder met zijn denkbeelden ook een willig oor bij den op 11 April 1884 opgetreden Gouverneur Generaal Otto van Rees, ed het is aan deze samenloop van omstandigheden dat de inkrimping van het corps en het nieuwe reglement hun ontstaan te danken hebben, die beide, hoewel later gewijzigd en herzien, een nieuw hoofdstuk in de geschiedanis van den Indischen waterstaat open en." Waar dit toe geleid heeft kan hier niet in détails worden uiteen gezet. Alleen z aangeteekend, onder erkenning van het heilzame van verschillende genomen maat regelen, 3) dat het desideratum van bezuini ging nooit is kunnen bereikt worden, daar de goede gang van zaken en de belangen van den lande zich daartegen hebben verzet. We mogen aannemen dat waar de heer De Gelder niet persoonlijk de reorganisatie in handen heeft gehouden en bovendien na betrekkelijk korten T\J d zijn plaats als Raad van Indië verliet, hetgeen den toenmaligen directeur van B. O. W. den noodigen steun büde Regeering- in hoofdzaak deed verliezen, het met de slechte gevolgen van verschillende bezuinigingsmaatregelen ver der geloopen is dan oorspronkelijk behoefde. Als Raad van Indië was de invloed van den heer De Gelder zeer groot. Zijn im pulsieve natuur deed ook in die hooge ver gadering zich gelden. Hierbij kwam hu meermalen in groot verschil van inzicht met zijn medeleden, waaronder mannen met groote ondervinding in bestuurszaken en kennis van land en volk, en die hem wellicht daardoor niet altijd in zijn voor stellen tot intensief ingrijpen konden volgen. Ormtreeks 1885 verliet de heer De Gelder do koloniën om naar het moederland terug te keeren. Niet om te rusten. Zijn nog maar 44jarigen leeftijd, zyn gansche natuur van man van de daad, zou daarmede in strijd zijn geweest. Al spoedig zien we hem dan ook een overwegenden invloed uitoefenen in de Koninkl. Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederl. Indië en er krachtig optreden en strijden voor zijn inzichten. Went strijd heeft de heer De Gelder nooit ontweken, de geschiedenis der genoemde maatschappij kan daarvan ge tuigen l Wüzien, hem zich bemoeien met de exploitatie van de door hemzelf gebouwde haven, hetgeen tot de oprichting der Droogdokmaatschappüte Tand jong Priok leidt, als mede-oprichter van de Koninkl. Paketvaartmaatsohappüin Ned. Indië is hu een kracht geweest en voor Suriname heeft hu gearbeid door de oprichting eener geluk genoemde maatschapp Zoo heeft de stuwende kracht waarmede hu de havenwerken te Tandjong Priok uitvoerde, hem nooit verlaten, maar met dit werk toch heeft hu zijn groote reputatie gevestigd. Dat dit werk in alle deelen is gelukt, is voor de ontwikkeling van Java een zegen geweest. Ha de opening van het Suezkanaal was een goede haven op Java voor alle zee varenden op onze Koloniën en voor den handel van het grootste belang. 4) Waar de Atjeh-oorlog en onze daarbij aanvankelijke ondervonden tegenspoed de aandacht van het Westen trok, was het voor de kracht van Nederland naar builen van groot belang te toonen dat ondanks den schatten verslindenden oorlog ons land fiaantieel nog machtig genoeg was om belangrijke bijdragen beschikbaar te stellen voor de ontwikkeling zijner koloniën. Dat het aldus beoogde doel is bereikten de Bataviasche havenwerken met zooveel succes zij a uitgevoerd dankt men aan het beleid van De Gelder. Van de ontwikkeling van Java als gevolg van de opening der haven te TandjongPriok heeft ook de handel ruimschoots haar deel gehad. Toch heeft de handel sedert 15 Maart 1887, toen de haven voor het algemeen verkeer werd opengesteld, aanvankelijk zich over het algemeen met zekere gereserveerdheid opgesteld. Tal van factoren waren dan ook aan wezig om tijdens de overgangsperiode de nieuwe haven in discrediet te brengen. Behalve dat particuliere belangen, door wegvallen of door verplaatsen van bedrijven, die met het verkeer ter reede in verband stonden, werden geschaad, moeten vooral daaronder worden vermeld de ongunstige gezondheidstoestand, tengevolge van groote grondverplaatsing, en de ontegenzeggelijk onvoldoende havenbediening. Nu de grond tot rust is gekomen en omliggende moerassen z\jn gedempt, wordt van de malaria-iofectie hoe langer hoe minder gehoord. Belangrijke verbeteringen zijn later ook aangebracht in de havenuitrusting, al blijft er nog te wenschen over. Doordat het verkeer in het handelsbedryf zich naar de nieuwe omstandigheden heeft gevoegd, is thans de opinie vanden handel over den havenaanleg een gansch andere dan in den beginne en heeft men het groote belang er van ingezien. Voorzeker zou dan ook op dit oogenblik büden handel ruimen steun worden ge vonden voor eene verwezenlijking van bet denkbeeld om, evenals een Maarschalk, de uitvoerder van spoorwegen op Java, door een eerezuil in het station te Buitenzorg is gehuldigd, voor den onlangs over leden uitvoerder van de Haven te TandjongPriok op het terrein zelve van zijn verdienstelijke werkzaamheden een zicht baar aandenken op te richten. Maar ook zonder dat uiterlijk teeken van erkenning zijner verdiensten zal zijn onver moeibare wilskracht, ten dienste van onze Koloniën aangewend, steeds herdacht en geëerd blijven in de monumenten, die hij zich zelf heeft gesticht n door de uitvoe ring der Havenwerken te Tandjong Priok en door de ondernemingen op zijne instigatie, of met zijne krachtige hulp opgericht. L. J. C. VAN Es, C.B L, oud-hoofdingenieur Waterstaat N.-I. Delft, April 1912. 1) Zie Inditche Gids 1881. Eigen Haard 1884 (De Havenwerken te Taodjong Priok door M. J. van Bosse). Verb. K. I. v. I 1892/93 (idem door J. E. de Meijier). 2) Zie Vergaderingen K. I. v. I. 1886. 3) O. a. de instelling van een Algemeenen Dienst. 4) Wijlen Prins Hendrik gaf in dezen den eersten stoot om aan den gebrekkigen toe stand der reede van Batavia een einde te maken. Inziet in ie flooflstai. Christelijke Oratorium- Vereeniging. De religieuse muziek is in 't tegenwoordige leven een verweesde kunst. De katholieke kei k schijnt in deze t|jden haar geld voor andere doeleinden noodig te hebben dan voor lithurgischen luister en de protestantsche richtingen bekommerden zich van ouds liever om warme stoven en een zachte bank dan om een schoon fresco of puike xangers en weelderige*, hartstochtelijk * muziek. Hoe licht ware het anders een Paus gevallen, kunstenaars als Berlioz, Liszt, Bruckner aan den Godsdienst te verbinden, want werkelijk, zul ken voelen zich bet grootst tegenover 't oneindige eenwige en verzuchten er naar. Doch leren er nog vorsten, die iets koninklijks of keizerlijk»in zich diagen en liever een schilderij bezitten dan een complete postMgnlverzameling of een medisch vest ? Maar hoewel de hedendaagsche katholieke kerkmuziek (de gesanctioneerde) m|j om vele redenen betreurenswaardig -ecbynt, de protestanteche stel ik niettemin beneden baar, omdat ik de negatie van den cultus voor verwerpelijker hond dan een beleediging van den en tas, en de protestanten de negatie vertegenwoordigen. Schoonheid zonder cultus is schèndig als God sonder cultus, en b vereering, welke in baar wezen zelfverloo chening is, bestaan geen grenzen. Ia die rijken van het betooverende, van den geaat en de ziel, praesteerde Otto Tanbmann niet»en syn Deuttche Meue, door Johan Seaoondaroeek binnenkort reeds voor den tweeden maal nitgevoard. ia een volkomen waardeloos werk. Alles klinkt dor, droog, is monochroom, sonder leven, «onder glans, zonder warmte en intensiteit. Ik weet wel dat Tanbmann z|jn harmonieboeken kent en wat oppervlakkig contrapunt, doch de muziek welke hjj daaruit te berde bracht, verdient evenmin lof als 't eieren-leggen van een kip, hoe knap dit ook te werk gaat. Men zegt dikwijls: zie eens waartoe de consequente doorvoering van Berlioz' princiepen leiden kan; ik wil er nu even de aandacht op vestigen, waarheen de orinciepen van Brahms leiden: tot gemnmmifiaerde muzikale didaktiek en emancipatie van lalentlooze noten krakers, hoedanigheden, welke bjj 't grootvadertje al ruim voerbarden waren. Het compo neeren wordt genakkelyk volgens de beginselen dier chambercloackhelden. Taubmann koos een motto (2 Chr. 16 : 19:) en zegt: Dezen tekst met de middelen der toonkunst te omschrijven, uit te leggen en te verduidelijken, zooals een predikant dat in zjjo desbetreffende rede zon doen, was de my zelf gestelde opgave, welker vol voering natuurlijk naar m|jn persoonlijke inrichten kon gtschieten." Natuurlijk I maar dan komt er wat voor den dag. Eea Tanbmann heet echter in de muzikale wereld iemand, die zijn kunst met-. ernst beoefent" of wien de kunst ernst ij l" Koninklijk* Oratorium- Vereeniging. Het is- haast ongeloof! g K, dat een zoo kleinmenecheiyke compositie als D.e Jahreszeiten" van Haydn in enkele maanden t|)ds noj drie uitvoeringen beleeft, ruim een een w na haar ontstaan, en hoe ongaarne ik de opmerking ook richt tot de Koo. Oratv Ver., welker programma's meest»! interessant zjjn, het is te bar, dat zoo'n schamele dorpeche kunst, de meesterwerken blijft versperren en verdringen. Miar nuchtere en lange pastorales behagen de menigte meer dan eene opera van Spontini of de oratoria van Franck. Aan wie zal men het wijten? Aan de menigte of aan de talrijke Mpaiger Salomons, die zoovele gees'en in ninen sloten en in zee wierpen? En op bet strand bonwen z|j tempels voor huLne klasei kers. Als men aan de verwaarloosde meesters eens de helft der sympathie en goedgunstig heid bewees, welke de getempelde usurpators genieten! Doch verbeeld n dat het Requiem van Berlioz door drie vereenigingen achter eenvolgens werd uitgeroerd... dit is inder daad onmogelijk en de gansche pers zou naar wat gemoedelijke»snakken. De tenor Georg A. Wfalter, die in de Jahreszeiten optrad, mag tegelijker ty'<l besproken worden; de mimiek van dezen zanger geeft hem een voorkomen alsof hij, ik weet niet welke gruwelijke rol speelt en zoo typeert hy den Evangelist uit de Mattt aus Passion, Lukas den boerenjongen en alles wat men hem laat voordragen. Zy'n tenor mist trouwens den echten glans, het juvenile, de warmte en lyriek; h u' behoort tot de zuivere Duitsche soort, welke zich van het materieele zelden lo-maakt. Het is me onbegrijpelijk waarom bijna alle tenor-solisten uit Duitschland genoodigd worden, waar de goede zeer duur, de andere slecht z|jn, terwijl een middel matige Balg of Frtnschman, om van de I alianen te zwijgen, al die geforceerde herauten gelijk Georg Walter en m suis verre overtreft. Symphonie fantastique. Berlioz' genialiteit is te ongewoon en groot om niet voortdurend over hem te schrijven als een zijner werken wordt uitgevoerd. H|j wees al zijne tjjdgenooten den weg en w|j kannen van hem leeren: Liszt vond door Berlioz den Fanat van G jet hèen zijn eigene Fanst-triptiek; Peter Cornelins trof veiechillende tooneelen van den Barbier van Bagdad kant en klaar in Berlioz' BenvenutoCallini; Gonnod zon noch zjjn Fanst noch zynRoméo et Ju liet t e gemaakt hebben, als h|j in Berlioz gelijknamige werken niet een ver oorgen populariteit en practische geldswaarde ont dekt had; al de symphonische gedichten van Saint-Saëos staan onder den tooverban van Bdrlioz en zy'n vale weerglanzen van diens praal; Meyerbeer, dit spreekt van zelf, was de eerste van die b|j Barlioz regarda dans l'Infini par Ie trera de la serrnre." (Villiert) etc. etc. dit behoort by z|jn fatum, want hei stond geschreven, dat h|j alleen |de uitgtfl otene en eenzame zou blij ven, om, ongeveer gelijk Stendhal, te sterven van' verveling. Zijne nagedachtenis beleefde een tijdlang vrool|jke dagen, eerherstel en aelfa apotheose, doch sinds jaren- wil er een andere geest over Europa h eer BC o en dan de Latynsche, en aan de vlugge vorderingen van dien Neveling (Schnmanc- Brahms etc. etc.) dankt, met anderen, Spontini zy'n vroege ondergang, Gluck voor een deel, en Berlioz zal er tegen bestand moeten blijken. Les qaalifés de ma mns'qne sont l'«xpresaion passionnée, l'ardeur intérienre, l'entrainement ry'hmiqne et l'inpiévu," (Mémoires pag. 461). Of dit sentiment den hedendaagachen Frsnschman tegenstaat, valt nog te betwijfelen, maar de modernste vindt behagen in stillere stemmingen en exquiser hartstocht; men houdt in Par|js tegenwoordig van Schumann en Debnsey tegelijk, men propageert er Brahms met animo.... Berlioz bovendien, die weinig kende, maar alles kon, blijft voar de componisten, van wie 't meerendeel alles kent doch weinig kan, een soort van Medusa, die men moeilyk in de oogen kan kijken. De geleerden zien hem al aardig voorby: de heer Maurice Emmannel, conservatorium professor te Parijs, gaf onlangs een Histoire de la langne musicale" uit, waarin by Berlios en passant eventjes noemt en de verdiensten van den genialen kunstenaar met een charmante naïsveteit by de gorie van Liszt telt. Schönoer?, wiens ultra modernisme fictie is, redeneert in zyn Harmonielehre" over eene omkeering van het noon-accoord, welke hy zon gevonden hebben, alsof Berlioz reeds in 1830 znlken samenklank niet liet spelen door vier pauken; die Schönberg discuteert over zelf gevonden qnarten-motieven, alsof ze niet reeds voor kwamen (Brnckner HOR daargelaten in het voorspel van den Songe d'nne unit du Sab bat" uit de Symphonie fantastique. De tjjd waarin dit werk ontstond ligt ver van ons af en misschien de gloeiende stem ming welke hem voortjoeg nog verder. De zwarte jas is in die tusscaenrnimte een sym bool geworden voor de onde en nieuwe wereld, gelijk de staart voor China. Er schijnt overigens een principieel onderscheid te be staan tusichen een doodendans van Holbein n Berlios, ten minste, en ik begrijp niet waarom, men waardeert het diabolieke van BerlioE onwilliger. Omdat men nu tegen woordig Byrons drinkgelagen in vervallen abdijen en uit menechenschedels buitensporig vindt, zy'n roo versphantasieën belachelijk?en meer van die romantieke tafereelen (men kan er ook otteeren van Shakespeare en Goetht) staan in nanw verband tot de symphonie fantaatiqne en Harold en Italië, tweelingswerken daarom dunkt me dat het goed sou |jn als de dirigenten voortaan rekening hielden met de meening van Berlioz: 3i on ezécnte la symphonie isolement (d.w.E. zonder het monodrama Lslio) dans nn concert, cette disposition n'est plus néces saire; on peut me mee la rigueur se dispenser de distribuar Ie programme, en oonservant senlement Ie titre des cirq morceaux; la symphonie (i'antenr l'espère) piuvant ofirir en soi nn in er t mn-ical inde pendant de tonte intentipn dramatique." (uit Berlioz' tweede redactie van t et programms). Want de geschiedenis van den jongen musicus, die zich in lief 'eswanhoop met opium ver giftigt en de litteraire omschrijving der halluci naties (o.b. met de muzma e) ly'ït me de eenige betwistbare en vergankelijke passage van dit meesterwerk. Dan moest men ook afstand doen van de'meening dat de laatste variatie op la me c die aiméj(m den heksendans) triviaal sou zijn. Dit is een mystificatie of een vergissing van Berlioz-self, .en het verwondert me dat nog niemand uit bewonde ring voor den kunstenaar tegen dat epitheton protesteerde, daar het thema evenmin banaal klinkt als een geestig ecierzo van Beethoven. Sinds langen tij l kwam de fantast'qie niet meer voor op de programma's van het Con certgebouw, en wijl Barlioz een der weinige componisten is, voor wien ik de vereering niet behoefde aan te leeren, ben ik Cornelis Dopper, den dirigent, zeer dankbaar voor z|jne uitvoering; deze was voortreffelijk en van de kleine tekorten (die immers nergens ontbreken) lijkt me 't gewichtigst dat onze uit stekende paukenist zijne bagnettea d'éponge" niet verwisselde met de bagne'tes de bois" waar de auteur het verlangde; was hij bang voor 't vel of ontbreekt het voorschrift op zijn part|j ? het is per slot weliswaar een détail, en daarvan haagt de impressie deser meesleepende mn siek geenszins af, maar het schijnt me een verkeerde gewoonte alleen de parti turen der klassikers als heilig en onschend baar te beschouwen. De klokken inden Dies Irae klonken prachtig en nog nooit boorde ik de t n bas en fagotten deze altijd indruk wekkende melodie met zoo lenige cadans voordragen; de klank verhoudingen d-r vier1 pauken zy'n zuiver gewikt en deze instru menten artistiek* bespeeld; men weet, wanneer de verre donder uit de Stèie anx champe niet fjjn en poëtitca wordt gegeven, dat deze pittoreske inval in 't barokke kan verloopen; dit ontraak men even smaakvol in den Marche au Suppllce." Meesterlijk leidde Dopper den Songe d'nne unit dn Sabbat", de dans en de groteske en grandiosa Dies Irae-paraphrase tot een rythmiech geheel; de dirigent had trouwens voortdu rend enthousiaste ingevingen en zynorcbeat vol «de hem met geeatdrif'. Welk een ma gnifiek coloriet in Uu bal"! Op het succes afgaande ( ie schoonheid der compositie daar gelaten) geloof ik, dat men ongelijk het f t de Sympbonie fantastique zoo zelden te spelen. MATTHIJS VEKMBULKK. De YierjaarlülKclie, i. Laten we nn maar met den algemeenen roep meegaan en zeggen, dat deze Vier jaar lij keche een buitengewone verschijning is een Gebeurtenis in het vreedzame hollandscb kunstleven. Hoorde ik niet twee bedaagde dames, op een rustback gezeten, bijna in ontroering elkaar toefluisteren: Ja, dit is een tentoon stelling waar de wereld van spreken zal." Werd er in de openingsrede ook niet even gewaagd van de gewichtige taak, die de critiek (of verslaggever!]) bij deze excepiionneele gelegenheid te vervullen heefc ? Is er bier niet veel dat opzichtig is, of iets vreemdsoort igs aan zich heeft, zoodat het schilderij. lievende publiek in zy'u gewone waardeschatting wel wat gederangeerd is, dus naar voorlichting uitziet. Maar ook, zijn er onder die talrijke toeschouwers, overbluft door al die beschilderde lappen van afmetingen als zij zelden of nooit zagen op een tentoonstel ling, wel veen, die bedenken of het hier wel allen koks zijn, die lange messen dragen? Deze Vierjaarly'fcscbe is beter te noemen; de Amsterdamtcbe Salon. Het is eon tentoon stelling, die kan cpncnrreeren met de wereld ten t oonstellic gen in de heel groote steden van het buitenland. De grootse ae indruk bemachtigt u reeds bij het bestijgen der breede trappen, badend

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl