Historisch Archief 1877-1940
"T ,
1
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1819
Ia de Orofhic vinden wij bovenstaande teekening, een ontwerp van F/ank T. Ballen, welke, zöoals men «et, een in elk geval
ingeniense oplossing aanbiedt voor het vraagstuk der redding bij schipbreuk. Hat bezwaa», dat hét meenemen van veel
redding-booten en -vlotten te veel plaats vergt op de promenadedekken, is hier ondervangen door'eenvoudig van de
promenadedekken redding-vlotten te maken. D.w.z. alleen natuurlijk van de bovenste promenadedeütén, die niet als tot
heden een en ondeelbaar moeten zijn met, het schip, maar verstelbaar. Op bovenstaande afbeelding Men wfl slechts het
middenschip en dan achtersteven en daar onderscheiden wij, op breede rails mrtend, twee dekken, di*'fiOg niet zooals de
zoo pas nog naast hen staande omlaag zijn gelaten. Wjj zien, dat ieder verplaatsbaar dek, van. sterk.'onaar licht hout te
maken, van onder twee lange, bootrörmige buiten draagt. Deze zjjn geruid met kurk en hebben hier «a daar luchtkamers.
Midden op ieder dek bevinden zich hntten; op het middenschip waarschijnlijk die vanden kommandani «n de officieren, plus
de kaartenkamers en*. Orar die hutten heen ligt, voor 't geval dese dekken als vlotten zullen worden gebruikt, een mast
met. zeil gereed. Op elk verplaatsbaar dek bevindt zich behalve verbandmiddalen een watertank. $ détegenwoordige
ontwikkeling van de draadloose telegrafie is het meenemea van vél leef tocht niet noodig. Ook kan men er van den aanvang
af de postzakken bergen. Zioals men ziet, gaan de dekken met lieren omlaag. Ook worden zjj, door katrollen, die bij de
waterlijn zich tegen 't schip bevinden, zoolang 't noodig is, voor afdrijven behoed. Ia manden geschiedt het inladen der
vrouwen en kinderen. Langs touwen en tomrladden kannen de mannen een heenkomen zoeker. Theoretisch is voor deze
oplossing van dea heer Ballen seker veel te zeggen. De moeilijkheid, die men met booten beeft, dat ze aan bakboord
hangend, niet kannen worden neergelaten als de boot naar stuurboord overhelt, geldt hier niet, daar men deze dekken
willekeurig naar rechts en links over hun rails kan doen rollen. Hoe echter indien de boot, wat bg aanvaringen spoedig
pleegt te geschieden, naar vór of achter overhelt ? Zullen daa da zware dekken nog over hun rails even gemakkelijk zich
doen bewegen ? Er zijn nog andere vragen, die zich voordoen als men denkt aan de praktijk. Misschien willen mannen
van het vak hier licht brengen.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMÏIMH'IIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII HUI l Illlllllllllllin Mllllllllllllll MINIMI Illllllllllllllllll III Mlllllllllllllllllllllllllllltl l II IIIIMIII
buitengewoon interessant. Men zon er heele
bladzijden nit willen citeeren, maar men
leze ze:f l
En wat het boek zoo betrouwbaar maakt,
is dat de schrijvers beide Van 't Hoff ge
durende een lange reeks van jaren hebben
pekend en met hem samengewerkt: dr.
J nissen van 1890?1895 dr. Reicher ge
durende de geheel e Amsterdamfche periode;
van '83?'93 was hij tevens Van 't Hoff's assi
stent.
Het eerste hoofdstuk brengt bijzonderheden
aangaande Van't Hoff's beroep te Amsterdam,
en wat G inning daaibij voor hem heeft ge
daan Gunning, die voor Van 't Hoff is
geweest wat later van Bemmelen voor Bak
huis Rooseboom wa«. Verder een over
zicht van Van 't H'a studietijd: de Bonner
tijd bij Kétulé, en het Parijzer jaar bij Würtz;
van den kotten tijd dat hy den door Kolbe
beroemd geworden Pegasns der Veeartsenij
school te Utrecht b ar eed het edele ras
dier, na het afdanken smadelijk vergeten, en
waaraan nog niemai d een bipgrafi», laat staan
in In Memoriam heeft gewijd I
* De Chimie dans i'espace" en de Ansichten"
vallen in dien voortijd: belangrijke mijlpalen
op van 't H's wetenschappelijke loopbaan.
Eindlijk de bekende Int reerede over de
Verbeeldingskracht in de Wetenschap."
Hoofdstuk H behandelt het Universitair
onderwijs in de scheikunde te Amsterdam
vór Gunning en van 't Hoff 4). Merkwaar
dig komische bijzonderheden zijn hier te
lezer. Het is n gescharrel met ruimte
en geld. Wie zich ook liet afschepen door
het reeds in die dagen altijd krentarige
gemeentebestuur en door Caratoren niet
von Baumhaner, de latere secretaris der
Holl. Maatschappij te Haarlem. Dat was ten
minste een mannetjeskere', die zich ook,
evenmin als later Gunning, door den grooten
Geriit Jan 5), dan Utrechtschen gatraap, op
zijn kop had laten zitten.
Men leze op blz. 22?23 van Jjriaaen's
verhaal, hoe men von Banmhanar, inplaats
van de verlangde ?4000 voor de inrichting
van een Laboratorium, ? 8030 voor jaarlijksche
bijdrage, /' 600 voor een amanuensis, afscheepte
met in toto ? 800 '«jaars; van welk hoogst
belangrijk inkomen alles afmoest, zelfs 4e
amanueneis!
Het politiebureau (tyiens het college geven
hoorde men de arrestanten in de hokken
stommelen, en gedurig hadden in den cor
ridor vechtpartijen plaats tnaschen studenten
en politit) bleef waar o et was d.w.z. in
het gebouw van het Scheikundig Labora
torium op den Groenburgwal; en 6 weken
na de aanvaarding van zijn ambt was v. B.
J. H. van 't Hof»Amtterdamer Periode,
(1877?1895), von DB. W. P. JOBISSÏN
nnd DB. L TH. RHICHBB, 1)
Het is voorzeker een goed denkbeeld
gegeweest van de schrijvers van dit boek, de
Amsterdamsche periode van Van 't He ff
waarin toch bet hoogtepunt van zijn werk
zaamheid en z(jn scheppingskracht is ge
legen niet alleen zijn vrienden en
leerlingentijdgenoot en in het geheugen terng te roepen;
maar ook daarvan mede te deelenaanzoovelen
die in binnen- en buitenland 2) dien tijd niet
hebben gekend, en er misschien alleen van
hooren-«eggen iets van weten. Te verhalen
van dien legendarischen tijd, waarin naar de
uitspraak van een der beste leerlingen van
Van 't Hofi 3) er in het laboratorium iets
mystiseh, iets demonisch in de lucht hing...
Ja, dat is een aardig boek geworden en
'genoodzaakt curatoren mede te deelen dat
hy nog geen enkel college had knnnen geven,
omdat de aangevraagde ezperimenteertafel
en de vier rijen banken met schiüflessenaars
er nog altijd niet waren!
Dit hielp: de banken enz. werden geplaatst,
en men gaf v. B. ? 300 voor een amannensis.
Maar v. B. dreigde met een inteekenljjst, die
hy bij alle welgestelde inwoners van A. zon
laten circuleeren, wanneer men hem niet
tenminste / 1300 gaf voor de aanschaffing
der volstrekt noodige apparaten. Een onbe
kende gaf nu een bijdrage aan B. en W., en
met nog eenige andere posten, die door
overschrijving gevonden werden, kwam het
geld bijeen, en kwam er zelf* gasverlichting
in het Laboratoria m.
Heerlijke tijden I Maar heeft te A. de
wind niet steeds van denielfden kant ge
waaid? En al is het niveau thans heel wat
gerezen hangt daarboven niet nog altijd
dezelfde atmosfeer ?
Maar keeren wij tot het boek terng, en
vermelden wjj nog even dat ook over Gunning
en ajjn tijd bet een en ander wordt
medegedeeld, (waarvoor de gegevens door
Prof. Schoor! zyn verstrekt).
Het derde hoofdstak handelt over den tijd
dat van 't Hoff in het oude laboratorium
op den Groenburgwal werkte den tijd
waarin de Etudes Dynam'ques ontstonden,
den tijd oneer beste herinneringen. Hier
werd door Reicher het orergangspnnt der
beide zwavel modificaties gevonden, waaraan
een heele geschiedenis vast zat. Hier ook
gebeurde het dat eens een bezoeker den
statigen amanuensis Claessens met van 't He ff
verwisselde, en van den laatsten hoegenaamd
geen notitie aam. C.aeasen», die volgens van
VHcfi's eigen verhaal (in zijn stukje over
Reicher) de hem ontbrekende
ambtsgewichtigheid aanvulde, en die dan ook door de
studenten gewoonlijk de professor" werd
genoemd.
Eindelijk vinden wy in Hoofdstuk IV
allerlei mededeelingen aangaande het nieiwe
laboratorium, waarvan de bouw (in '87 be
gonnen) in 1890 -werd voltooid, en dat in
1891 feestelijk werd geopend met een rede
van Gunning. Reeds in '85 was Van 't Hoff
door Van Batnmelen'a invloed benoemd tot
lid der K. A. v. W. (nadat dit een voor
gaande keer was mislukt), terwijl in '86 na
de publicatie der Theorie der verdunde op
lossingen een aanbieding nit Leipzig was
gekomen, die hy echter afsloeg. Toen werd
hem het nieuwe Laboratorium beloofd, waar
voor Van 't H. zelf de plannen ontwierp.
Men kon hem in den konden winter van
1890 menigmaal in hoogst eigen persoon met
Raicher in den snerpenden N. O. wind op
de steigers van het gebouw zien staan, en
toen eindelijk de verhuizing met schuiten
plaats had, hielp Van 't Hofi met eenige
anderen in hemdsmouwen zelf mede, om
den kostbaren last van boord naar het labo
ratorium te dragen want de Gemeente
had niet gexorgd dat er voor het uitladen
personeel aanwezig was!
Nu begon voor Van 't He ff eerst de drukke
tijd. Van alle kanten der wereld kwamen
geleerden naar Amsterdam (reeds in het
oude Laboratoria m waren Arrhenins en
Meyerhoffrfr werkiaam geweest), en er bleef
voor Van 't He ff weinig tijd over vooreigen
werk, zoodat hij van -nu af veel onderzoe
kingen aan zyn leerlingen moest overlaten.
Het waren Echoone tijden maar reeds
spoedig trokken daar zware schaduwen o f er
heen. Immers Van 't Hofi was overstelpt
met allerlei administratieve en andere
deprimeerende ambtsbezigheden, welke met zijn
doceeren en zijn onderzoekingen heel
weinig hadden nit te staan, en die Oatwald
later zoo juist met den naam Schrund" heeft
aangeduid. (Zijn oprolger Bakhuis
Roozeboom is later belaas onder den al tezwaren
last van dat professeraat bezweken)
De mare hiervan drong ook in het buiten
land door, en er werden pogingen aange
wend om van 't Hoff een betere positie te
bezorgen, die hem zonde veroorloven zqn
onderzoekingen in alle kalmte en rust voort
te zetten.
Nadat hem in '89 een benoeming tot eerelid
van de Deutsche Chemische Geselkcbaf t was
J. H. van 't Hoff in 1872 of '78.
te beurt gevallen, en hjj in '93 de
Davymedaille had ontvangen, kreeg van 't Hofi
nogmaals een aanbieding alt Daitschland, en
wel een zeer eervolle. Planck werd naar
Amsterdam gestuurd, ten einde hem te win
nen voor de door het overlijden van
Helmholtz en Kundt opengevallen plaats voor
Pbyeica(l), maar van 't Hoff had zelfkennis
genoeg wederom te weigeren.
Eindelijk, in 1895, viel de slag. Van 't Hofi
vroeg en kreeg "zjjn ontslag als hoogleeraar
te Amsterdam, nadat vooral Lorentz en van
Bammelen nog pogingen hadden aangewend
om hem voor Amsterdam te behouden. Maar
men wiide daar niet weten van hetgeen van 't
Hoff zoo dringend wenschte, en waarover hij
reeds bij de opening van het Congres van
1895 had gesproken, nl. een wetenschappelijke
positie die totp'icht stelde te onder zoek en, met
de vrijheid indien last en tijd aanwezig
waren ooi te onderwijzen; in plaats van
juist andersom. Maar zooels gezegd, een paar
diizend gulden wogen in da rijke handelsstad
Amsterdam alweer zwaarder dan een man
als van 't Hoff voor de Universiteit te
behoaden...
Hij ging dus naar Daitschland, na te veren
van zijn leerlingen afscheid te hebben
genonomen. Voorloopig met vrouw en kinderen
te voet door Schwarzwa'd en Zwitserland,
om wat uit te rusten van de enerveerends
beslommeringen der laatste tijden en in
1896 naar Barljjo.
Ojk Gunning, toen reeds ziek, trai in'96
af, en er kwam in het nieuwe Laboratorium
met Roozeboóm en Lobry een geheel andere
generatie.
Nog twee keer kwam Van 't Hoff in
Nederland; in 1900 om zijn 25 jarig doctoraat
te vieren, in 1904 voor de inwijding van het
Van 't Hofi-Laboratorinm te Utrecht, door
een zijner beste en meest geliefde leerlingen,
Dr. E. Coben, aan den grooten leermeester
pieteitvol opgedragen. En in 1911 overleed
Van 't Hoff nog vry onverwacht, tengevolge
der sleepende ziekte die hem zoo laat nog
overvallen was.
Het boek «luit met den herdruk van vier
door Van 't Hoff geschreven artikelen. Het
eerste (1901) is aan da nagedachtenis van
zijn vroageren ambtgeioot Gunning gewijd,
die in 1900 na lang lijden overleed. Dit
artikel doet buitengewoon sympathiek aan;
zeldan heeft Van 't H off zógevoelvol en
zoo vol humor over iemand geschreven. Een
gedenkteeken niet alleen voor den goeden
en edelen mensch die Gunning was, maar
ook voor den schrijrer zelf!
Dan is er. een stuk over zijn oud-leerling
Van Deventer, die in 1909 zijn 25 jarig
doctoraat vierde; en een over Reicher, welke
dat feit tesds in 1908 herdacht.
En eindelijk een opstel in het Gedenk
boek voor Van Bemmelen (1910), waarin veel
over zijn latere studiën aangaande de vorming
der Staszfnrter Salzlager wordt medegedeeld;
en over zijn vroegeren leerling Meyerhoffar,
die hem van 1896 af bij zijn onderzoekingen
Het Laboratorium in de Staalstraat te Amsterdam in 1880.