De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 12 mei pagina 2

12 mei 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMEBWEEKBLAD.VOOR NEDERLAND. No. 1820 heeft vel eens betuigd, dat die waarop Ons Hak gedode, van de hitste bron kwam. Maar ik zelf heb er die nooit ge vonden en wie. die Helene Mörcier of J. A. Tour»persoonlijk aan den arbeid zagen, Tonden hun warmte anders dan natuurlijk P Ook zou de instelling haar 20-jarig feest niet met zooveel levenskracht kannen vie ren, als er broeikastwerk geweest was. En de nog jonge directrice van heden, Mej. v. Asperen v. d. Velde, is te echt en te pittig in haar enthousiasme en voortvarend heid, om aan iets anders te doen denken dan aan zonnewarmte. Rondom Ons Huis leeft een kring.van oud en jong, die «r aan gehecht zijn om het vele wat ze er leerden, genoten en den steun en levenskracht die ze er vonden. En een instelling, die zich zulk een kring wist te vormen, mag tevre den zjjn over het verleden en met moed een nieuw tijdperk aanvangen. Ons Huis is niet te vergeefs gesticht, noch ten koste van veel offervaardigheid tot bloei gebracht. L, SIMONS. Tsïerlaiiscie Historie. XI. VAN BEN OüDHOLLANDeCHBN ZEEVAARDER. Korte historiaeL. van venchydtn vogagient, ?dór' DAVID -PIETBKBZ. DE VEIES, uit gegeven door H. T. Colenbrander, XLIV, 8 en 303, met portret, 2 krt., 18 pi. en reg. roy. 8°, linnen, kop verguld. TJitg. III der Linschotenvereeniging, 'sGravenhage Martinus Nijhoff, 1911. Vór korten tijd richtte het bestuur der Llnschoten-vereeniging tot de redactie van het Weekblad het verzoek in hare kolommen de aandacht op het bestaan en .den arbeid dier vereeniging te willen vestigen. Wjj zou. den niets liever doen, zoo wy.. het niet reeds veel vroeger gedaan hadden. In No. VII van deze rubriek schreven wjj orer de Itinerario" van Jan Hnygen van Linschoten (de Week blad van 39 April J911) en begonnen toen 'mat enkele regels Te wijden aan de naar hem genoemde-vereeniging, die zich e uit gave of den herdruk van zeldzame reiejonrnalen 'ten doel stelt. Ome warme sympathie met die vereeniging lieten wij duidelijk blij ken, en hoe gaarne wy -op het door haar ontgonnen gebied den voet zetten toont wel de groote .plaats, die wij in deze Vaderlandsche historie" aan de zee* en landreizen der vaderen inruimen. Inderdaad het is een goed werk aan ons publiek weder de authentieke stukken in handen te geven voor de kennis van dit gloriense gedeelte onzer geschiedenis, voor f 10 jaariyksche contributie verzekert men ach de toezending van deze «ok uitwen dig smaakvol veriorgde uitgaven en de schrij ver dezer regelen bekent gaarne, dat hjj af en toe z$jn oog met welbehagen laat rosten op 4e aangroeiende rij dier blanw-linnen cctavoa, tf»welker inbond ziok verdiepen van zoo Voortdurende bekoring ir. Want het is: de jféderlandache taal beluisteren in hare onge schoolde kracht en (sy 't soms onbeholpen) {naïveteit, in hare;natuurlijke schoonheid en «schilderachtigheid; het is land en zee omreizen en vreemde volken' zien door het oog van ongeleerde, maar onbevangen en oorispronkelijke waarnemers; het is getuige zyn van koenen durf, van soms heroïek uithou dingsvermogen, van roerenden eenvoud, af en toe van verheven tragiek; en over alles wat gij meeleeft waait de zoete geur vin eene «osteraohe plantenwereld of strijkt de zilte twind der wijde zee of loeit de sneeuwstorm der poolstreken... en zjj voeren n mede ter bedevaart naar de plekken, waar ten koste van veel lijden en toewijding onze vlag met ?ere heeft gewaaid. Want het is waar, dat onze koloniale en handelsgeschiedenis vele bladzijden bevat, die wij nu met bloedige schaamte lezen, maar schippers en matrozen -?geen heiligen overigens hadden aan politiek-en monopolie-schandalen geen schuld. Zy liepen door de woeste zee als door het bosch de leeuw", en wij varen mede in onze verbeelding, als zq op den breeden oceaan illlllllllllllllli minim iiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiilli Een lag onier ie mensctiei in DOOR LUCTOK. De ontvanger van Stroodorp wandelt op den Kraaipolderachen dijk, mopperend over den onbeatraten weg, die daar voor hem nitslingert als een ware modderaloot. Zijn stemming verandert echter dra, wan neer hij, opziend, het zonlicht in breede golven van vloeiend zilver ziet beenbreken, door sneeu w volle wolk. Verderop, boven de landen is de teergraawe winterlncht zilverdoorspikkeld van fijnen zonnenevel, die matzilverg'anzingen spreidt over het groen van weiden en winterkoren en het koelharde paarach van het braakland verdoezelt tot donzig glimmende kletuvakken. Tot aan den einder rondom is de lucht n zilveren lichtzee. Aan den noorderhori zont alleen komt als 'n even-dreiging een loodgranw wolkje aanschuiven. Onder de bekoring van lucht en landen om hem heen, doch met voorzichtig be rekende pasje?, vervolgt de ontvanger zijn weg naar de arbeiderswijk, waar telken jare z|)n werk begint. Hij is al zoover genaderd, dat hij de achternltjes der eerste huizenrij duidelijk zien kan. Tegen een slootje, met een geultje goorbruin water, kronkelend door papperig ?lik vol gedeukte blikken bussen in alle stadiën van verroesting, staan ze: mengel moes van hokjes, stalletjes, ejofel gegroeide heggen en doorzichtige heiningen, van afge dankte petroleumvaten en tot konijn- of kippenhok ingerichte pakkisten, van roestige fornuispotten, hoopjes mest en stapeltjes brandhout. Hij weet dit alles roeterig kleurloos, 'n ?tak vale ellende. Vandaag is alles vermooid door de zon. De achternitjes tintelen in een zilveren lichtaan de engheid van vaderlandsche krakeelen ontvlucht. Van het leven van David Pieteraz. de Vries verhaalt dr. Colenbrander in da Inleiding vór de uitgave van het Korte histeriael", waarvan nog maar n exemplaar in ons land bekend is; de rest ging voor grof geld naar Amerika. Veel er van verhalen kan hu trouwens niet, dat de Vries in 1592 geboren is te La Eochelle, tijdelijke woon plaats zijner ouders, maar dat hij tot een oud Hoornsch geslacht behoort, dat hij van kindsbeen af der koopmansschap bij de hand heeft gehad, d. w. z. ter zee gevaren heeft, dat hij in 1618 voort 't eerst zelf een schip naar de Middellandache zee voert, sinds nog zes groote reizen doet, totdat bij den 21aten Juli 1644 door de genade des Almachtigen Godts, hier binnen mijn vaderlijck stadt van Hoorn arriveerde ende qnam omtrent de kloek drie uren thuys, waer van onzen Godt moet eeuwighlyck ghepresen zijn, dat hu mij na Bulken lange verdrietige Beijsen ende naer veel peryckel van Wilde Hejjdense menschen, weder in mijn Vaderlandt gebracht heeft." Hij is als artillerie. meester van West-Friesland en 't Noorder kwartier gestorven. Dit is voor uiterlijke levensomstandigheden wel heel weinig; te rijker oogst levert het Historiael" voor da kennis van de jaren 1618?1644 en voor de Vries eigem karakter en daden: leven en bedrfjf van een Oudhollandschen schipper op zijn best. Wat het eerste aangaat, de straatachipperü(d. i. door straat Gibraltar en dus in de Middellandscae zee), de vracht vaart tnaschen steden aan die zee, gevechten met Turkscbe en Algerynsche piraten, de opstand van De Soubise te Li Rochelle tegen den Koning, waarbij Z. M. door onze Staten tegen hunne geloofsgenóoten wordt gesteund, de vaart om de Kaap en het eerste beleg van Batavia onder Coen, handelsreizen naar de kast van Koromandel, vooral onse vesti gingen in de West-Indien, onze bedrijven in Nieuw-Nederland ziedaar waarvan de Vries ons verbaalt. En als ik gezegd heb, dat de exemplaren van zyn boek voor grof geld naar Amerika zijn gevoerd, het is omdat voor de geschiedenis van Nieuw-Nederland tuaschen 1640?1644 zijn journaal van bijzon dere beteekenis, ja een hoofdbron is. De afschuwelijke Indianenmoord door Willem Kieft, directeur-generaal van N.-Nederland in Februari 1643 beraamd (?dat bij van sins was de wilden de beek te doen vegen" bli. 263) en met verbijsterende wreedheid uitgevoerd is door de Vries afgeraden, betreurd, maar uitvoerig en realistisch beschreven (blz. 262?269) een schandelijk stak in onze historie. Toen de Vries nog in October des zelfden j aars N.-Nederland verliet, zeide hij tot Kieft dat die moordt dien hij hadde laten doen aen soveel onnoosel bloedt... op hem noch gewroken sonde worden" (271) en zóging hQ scheep: een kordaat en nobel man. En dit is het tweede punt, waarom dit journaal van zoo groote waardij is, niet na voor de algemeene geschiedenis, maar voor de kennis van een enkelen menscb. Kordaat en nobel. Met zy n straatvaarder, waarop niet meer dan 8 of 10 stokken, houdt by zich bij Itbaka drie Tnrksche galeien .van 't lijf (13 vlg.); een ander maal levert bij met een paar andere schepen slag aan acht Algerijnache zeeroovera, wier admiraal Boliman Rais, een Hollandsche renegaat en b?j de onzen als de Veenboer" bekend, sneuvelde (28 vlgg.); hij, voor geen een Tnrck vervaert" (180) laat b|j zulke gelegen heden de Prince-vlagh van boven en de Bloedvlagh van achteren wayen" (59, ISO vlg.) en staat rustig zijne bevelen te geven, al vliegen de halve oartonws-koegels" z dicht langs hem heen, dat hij den wind er van voelt (71). Daar bij een oprecht gods dienstig man >, laat hij vór het gevecht den stuurman een gebed doen en dan zingen zij allen den 140aten of den 79aten psalm (28.74) als een moedig krijgslied over de wstaren, waarna hij gelijk Cromwell's: vertrouw op God en hond je kruit droog het volk een beker wijn laat schenken. sn moedig man, die alleen, met een poock op zü" (piek of degen) op een Tnrksch schip overspringt om een christenslaaf te be vry den (40), maar die meteen den moed van een Bintamschen vijand weet te waardeereu (115) en met welgevallen vertelt, dat mevrouw Coen, die een ghenerense vrouw was", zich bij het beleg niet naar de schepen laat zenden en bij haar man leven en sterven wil (117). iiiiliiilillllliMMiiiilliiiliniiiilliiiiiiMiiiitiiiiiiiiiniMiiiintiiiiiiiiiiiiiiiii schemer,en vroolyk bewegen er op den wind de kleurige vlaggetjes van drogend waschgoed. Nu slaat bij den hoek om en staat voor nummer n: Dirk Hengeveld. Dat is makkelijk: vrouw Hengeveld is op 't omheinde atoepje voor d'r huia bezig met het uitwringen van de waach. Haar bovenlijf staat in een wolk van waaem, aan wimpers en branwen hangen fijne druppels. Dadelijk in zijn werk, begint hij zijn een tonige rij van vragen: Een gulden hu ar in de week, net als vroeger? Twee stookplaatsen? En kinderen? Vier?... Nee, juffrouw, ik kom niet binnen, mag myn tijd niet verpraten vandaag... De buurman woont er nog altijd, zoo zonder kind of kraai bij zich?" Noteerend, dank n, dan ga ik al naar nummer 3, prettige wasch, juffrouw." Hy heeft nu voor niets aandacht dan voor zijn werk: het peuterig letten op allerlei dingen, het noteeren van veel en velerlei op papier en in geheugen. No. 12 is niet thuis geweest, dien zal ie aan 't werk vin den in de vlasscbnnr by Tolleman. In no. 16 was een mooie baardplaat, wapen geflankeerd door twee ridders en het jaartal 1637, die wellicht te krijgen is. Op 't raadhuis icformeeren, of de oudste van no. 19 al 20 jaar is of niet. No. 26 wist niet, of hij de fiets wil aangeven of verkoopen, zal vór Don derdag bescheid doen. Vór Donderdag", bad hij gezegd, zooala afgesproken is; ik zal maoke, da 'k er zijn, by leven en welzijn." De ontvanger werkt nummer verslindend voort, terloops proevend als smakelijke toe gift de gesprekjes der menechen: Slechte pad, hèMeneer? Jao, meneer, nm rme mensche dinke ze niet. De raod houdt altied schouw in de zomer; ik zeg, ze mochte noe 's komme zien. Maar, waorom is meneer niet over de makkadam gegaon? 't Is wel een kwartier verder, maor 'n goeie weg krom, dat en is niet om, zegt vader Cats". Moed, niet alleen die van den oorlog, maar die dapperheid, die onvervaard blijft, al waait er een \,,orekaan, stonden aan malkanders zij de, kosten malkander niet verstaen" (154); die onzen schipper doet zeggen, dat hu d'eerate sal wesen van ons natie", die een onbekenden zeeweg varen zal (165) of, als bij Kaap Lizzard drie groote schepen op hem afkomen, waren evenwel van meynlngen om ons beate te doen, om niet te toonen, dat de oude couragie weg h sonde sijn" (181.) Zedelijke moed, want onze David Pietersz. durft alleen buiten het fort gaan om met de Indianen te onderhandelen (266) of een ge vangen jongetje uit hun handen te krijgen (270) gelijk hu 't is die wij zagen 't reeds een barbaar als Kieft de waarheid durft zeggen en in 't aangezicht wederataan. En met wat treffende eerlijkheid verhaalt hij ons dat de S mannekens (= de Hollanders) tot zuigelingen toe miserabelyck hebben gemaaaakreert", maar dat de wilden aan het vrouwvolk en kinderen geen leed doen (265). Trouwens ook Ds. Joh.'Megapolensis,.sinds 1642- predikant in de kolonie van Van Ransselaar bij fort Oranje, uit wiens boekje over de Mohawks onze kapitein brutaalweg enkele bladzijden overneemt (236?245), ge tuigt dat er onder hen niet een vierde zoo veel schelmeryen als onder christenen ge schieden. Ook verzwijgt De Vries allerminst, dat dronkenschap bij ons al te vaak der tucht afbreuk doet (174) en dat wij de jonge wilden brandewijn verkochten die hen geck maackte" (253). Dit neemt niet weg, dat hy als kind van zyn tijd den godsdienst der heidenen duivelswerk noemt en de priesters op Cayenne tot driemaal toe met grimmig genoegen dnyreljaegera" (193). Hijzelf ia goed contra-remonstrant en fel gebeten op de Arminiaensche joden (4?19), die hy in Hoorn ook niet op zijn veordeeligat had leeren kennen, maar zy'n godsvrucht is meer dan zijn partijzucht en, gelijk by met een vroom gemoed zyn psalmen zingt, schaamt hy zich voor de Eagelichen, dat er te NieuwAmsterdam, in 1642, wel een steenen herberg, maar nog geen kerk is en hij rust niet vór er een gebouwd is (24) vlg.). Met vreese ziet by in een star met een staert" een teeken van Gods hand (6), als een begin van brand aan boord geblascht is, teekent hij dankbaar aan laas Deo" (87), maar tegelyk zorgt by liefdevol voor ziek zeevolk (88) en ziet toe dat bij stil en bekwaam weder de stokvicch verlucht en het pekelvleeach verkuipt word (87.89). Wy gelooven ons woord gehouden en met de stukken getoond te hebben, dat David Pietersz. een dier zeevaarders uit den ouden ty'd geweest is zooals 'wy ze ons het liefat denken. Slechts wenschten wy er langer over te kunnen verbalen. Maar tot besluit geven wy voor de liefhebbers onzer tale enkele bijzonderheden uit 'a mans woorden schat. Schuwen is bang zyn voor (25), drillen is boren (243, drilboor), malse n staat voor malach (254), in de luyp voor achter de hand (59), ergens in verschieten voor bang worden (121), een buffel van kenniese is natuurlijk een domoor (137), een dntreis, reis waarbij geen winst gemaakt wordt (148), van schantshalve is om niet te schande te worden (149), tanden: met enterhaken aan boord komen (180), santerkwanten: een opstopper (222), een gidde staat voor gids (279). Een Pietheynsbnyt is begrypely'k een rijke buit (247). Dat Dirk Pieteraz. uit het Noorder kwartier geboortig was, blykt o.a. uit zyn woord loof voor moede (126.267) en loovigheid voor vermoeidheid (173), nog heden in Noord-Holland. Oak hier geven wy maar enkele staaltjes. L e i d e n, 9 April 1912. L. KNAPPERT. Hé:èie fle Si arte" door EMILE VKBHAERBN. Vandaag, 3 Mei, stuurt Emile Verhaeren mij zjjn lang verwacht, reeda in het Dnitsch gepubliceerd, echter nn slechts in de oor spronkelijke taal verschenen tragédie lyriqne": Helene de Sparte"; morgen, 4 Mei, wordt ze in het TcéiVre du Chatelet" te Parijs, met Ida Eubinstein, Vera Sargine, de Maz, Deejardins en Koger Karl als voor naamste vertolkers, voor net eerst in het Franech opgevoerd. Ook voor ons, Vla mingen die in de eigene moedertaal schry ?en, is elk nieuw werk van den grooten dichter Daor is meneer bekaaid, daor weunt niemand, da's 'n schuur." Och, 'n bitje katievig ia-ie, Meneer, 't zit 'm op de borst, en daor kan 'n ouwe man nie veul hebbe, h Hè, waor meneer al plezier in heit, in ankken blauwe leitjes l" ') Maar 't meerendeel komt met wenechely'kheden voor den dag van dit aoort: Is 't weeral urn geld te doen? Wödder mocüte*) komme haole, dH zó'r beter op trekke". Ook werden hem al twee jongens angerekommandeerd voor de open klerkeplaata op ztjn kantoor. Bij no. 39 rammelt de ontvanger aan de gesloten voordeur. Ofschoon hu telken j are met zijn biljetten weerkomt even regelmatig en zeker als de wisseling der jjargety'den, is vrouw de Metter vandaag niet op zijn komst verdacht. Met den vaatdoek in de hand komt ze aan het venater, kijkt schuin naar de portefeuille met papieren, wenkt en schudt met het hoofd: niet noodig, man". De man gaat intuaechen naar de achterdeur. Eüellel". zegt vrouw de Metter, haar handen ineenalaande van verwondering, 't is meneer den ontvanger. Neem me nie kwaolyk, meneer, die leurders maoken 't 'n mensch zoo lastig tengeswoordig. Maor kom toch binnen, Meneer, blief toch niet zoo in het voorbnua staon". De ontvanger wyat op z'n vuile schoener. O, dat mes 'andt niet:') meneer, bie 'n rm mensch is 't toch altied troep. 't Ia buite vele beslikt, hé? 'c Zónie goed zin, dat me noe verre op z'n mnle gaon most." De ontvanger heeft al gevraagd en opgeteekend, wil graag weten van de weduwe in no. 40. Hoeveul kindera daor bin? Van d'r eige drie, een meissien, zoo'n rooie, mit sproetels, afly'n, meneer zei ze nie kenne ') Tegeltjes. -) Wij moesten mogen. :;) Dat komt er niet op aan. die, hoewel door de opleiding ertoe ge dwongen en door de keuse ertoe verleid, zich in het Fransch (een zeer eigen, en, durf ik zeggen, zeer Vlaamech Franscb). verkiest uit te drukken, is elk werk van den zoo innig-Vlaamsch geblevenen Verhaeren eene blijde gebeurtenis. Waar dit allerlaatste boek, de onderhavige Helene de Sparte", het op vele andere boeken van den dichter wint door bezonkenheid, maat en adel, zult gij het my zeker niet kwalijk nemen, dat ik er bier, met eene korte samenvatting, mijne beredeneerde bewondering voor uitdruk. Het tooneel heeft plaats te Sparta, vór het paleis van Menelaos. De menigte schoolt samen: na jaren afwezigheid, keeren uit Troja, keeren uit Egypte, keeren uit Kreta terug Menelaos en Helena, zijne herworvene gemalin: Ainsi, c'est donc bien vrai; lis arriventl lis ont franchi les chemins des foiês Et les voici parmi les champs que l'on cnltive. lis respirent notre air donx et léger Et chaqne paa qui les cart Das përils ténébreux et des monvants dangers Las ramene, dans leur gloire, vers Sparte". En het volk, oude dagen gedenkend, is blijde. Da notables" echter der stad hebben kommer: wat gewordt, bij deze terugkomst, van Pollux, die, in afwezigheid van Menelaos, over Sparta heeft geregeerd? (Bier weze het eens voor goed gezegd: Verhaeren heeft zich met zeldzame vrijheid van de gangbare legende verlost. Pollux en Kastor mogen vol gens de Ilias reeds vój de belegering van Troja dood zijn: Verhaeren behield ze in 't leren, want zonder hen ware zijn treurspel er niet geweest. En met gelijke vrijpostigheid wordt met Elektra gehandeld. Zie ver der.)?Wat zal dus met Pollux gebeuren, thans sedert twintig jaar vorst? Hij zegt het zelf: Versiert dit paleis, slaven; gij, boevers en herders, tooit en voert &aa uw schoonste vee l"; en Elektra, die de oude koortsen in zich terug gevoelt en haar haat voor deze die de woeden en de schanden bracht over het hnia van Atrens, hoedt hy voor vluchten en belooft hy steun bij deze die haar schrik aanjaagt. Eu ook heeft hy zijn broeder, Kaator, te stillen, Waar deze, Helena tegemoet gere den, baar waarlijk al te schoon heeft gesien voor den grijsaard Menelaoa: Oh! l'avoir vne ainsi dans la pleine lumière Avec tont Ie soleil sur ses panles. d'or. Elle, l'orgueil d' Hellas, elle, la grande Helene, Et aonger que ces yenx, et ces bras, et ces mainns, Et ce front comme arméde force sonveraine Et ce torse dardant les braaiera de sas seina Echouent au vieillard Ménélas comme une pave." Want, na al de jaren der afwezigheid, ia Helena gebleven waartoe vader Zeua ze had bestemd: de eenwig-slachtcfierende schoon heid. Thans echter iets meer: zelve slacht offer weldra van hare schoonheid. Want niet alleen is Kaator plots om de eigen zuster in liefde ontvonkt; maar nauwelijks heeft Elektra haar voor den volke zien verschijnen, of ook zy' voelt in zich de hartstocht gekeerd van baat in minne. Eu Helena, die de eindely ke rust te smaken hoopte in den trouw aan haar eens ont vluchten echtgenoot, moet het na den eersten nacht van vrede reeda van Kaator vernemen : Tonte la nnit tu aa peupléi'ombre et mea ? " Je te désire, Helene, et te prendrai". En, onmiddelflk daarop, van Elektra: ... Tu es toute ma vie Je ne me souviens plna de ce que fut jadis La vengeance, l'orgueil, la colère, l'en vie, Je ne aais rien. Je t'ai me, et t'aime et te Ie dis"... . ..?Combien mon eire a f ai m de toil Et comme avec ardeur j'aime eonter ta voix Méme quand elle blAme et peutêtrerepouasal" Deze dubbele, schrikbarende liefde, Helena tracht ze te weren: zij zal gestraft worden om het feit, dat ze weigerde, zy de liefdezatte, wér liefdeplengster te zijn. Immers, Kastor, na twist te hebben gezocht in de vergadering der gewichtigen van de stad, doodt Menelaoa, hoe deze ook verwittigd was geworden door de naijverige E'ectra. En Electra-zelve, zij docdt, haast te zelfden oogenblikke, Kastor. Castor foyait par Ie ballier sonore De détour en détour; L'eau Ie tenta; la fiêne dan n jonge, die geloot heit verlede jaar, en 'n jonge van veertien." Hoe oud of 't meisaien is? Drie of vier en twintig, daar wil ik afweze... en dan heit ze nog twee kindere van dat meiasien, alla, waar ze grootmoeder over ia. Jao, meneer, 't mensen beleeft nle venl goeds van d'r kinders maor 'k zeg, 'n appel valt niet vér van den boom." Geen fietse? Evengoed as nödder; nebbe ze d'r geen overgegeve?" Dan terug krabbelend: maor kiek, of z'm temet kor telings weer verkocht nebbe, déiököane... 'k Wil er althans ginne praot over nebbe, du ik het .angebroch bad ... met ank ken volk is 't maor beter, niewaor Meneer ?... ik zeg al t ie 3, waar je g'n zaoke mee hebt, dat gaot je nie aon." Na welke practisch-wijsgeerige ontboeze ming over en weer de afacheidsplechtigheid plaats heeft. De weduwe van no. 40, waar de ontvanger zekerheid wenscht te hebben omtrent de flets, is allervriendelijkst. Ze biedt 'n stoel aan, vindt, dat Meneer bie znkken kouwen wér" wel een bakje koffie zal lusten, en, terwijl ze meneer's beslikte schoenen afkunscht" hij moet 't toelaten tegen wil en dank ratelt hare stem, ala 'n molentje, dat klappert in den wind, de eene vriendelijkheid af na de andere: Noe mot 'k meneer toch 's wat vraoze; 'k hèheure zegge, dat meneer weggaot; da's toch nièwaore, seker?" Wel nee, juffrouw, de meneche prate zoo maar wat; zeg u me liever..."" 't Mo lentje is niet te stuiten in zijn vaart: 't Z ook zonde zin, dat meneer gicg, want de mensche zien meneer allemaol zoo graog, 't is zonde, da 'k 't zeg, m'n-meissen zeit altied, 't ia ankken vrindeliken meneer veur iedereen, hie zegt mien altid g'ndag, aa 'k 'm tegekom." Jawel, juffrouw, ik vind 't heel mooi van de mensche, maar zeg me nou 'a... van nog geen twintig jaar."" Eén jonge van m'n eige en twee van me dochter, afijn, meneer begriept wel." De Biülait ses lorres, II se pencha, il se mit a genonx Sur la terre dure; Qaand tont a coup Avant même qu'il n'eüt pniïl'ean pure, Le contean se planta dans son dos, largement. n geste, nn senl, avait tranche sa vie errante. Son corps tombe resta sans mouvement Tandis qu'a ses «Mes, sondain indifferente, L'étrange Electre regardait." Deze dubbele moord zal het volk tegen haar opruien, die schuld ia dat in zoo korten tijd vreugde verkeert in een rouw die blijft dreigen. Nauw bereikt Pollux dat zijne zuster, Helena, de ware verwinster van de winnaars om Ilion, erkend worde om hare macht: Amis, rappelez-vons, qu'aTroie, a long des portes, Qaand Ie soir s'étendait sur les champs ravages Etqa' Héne marchait,8enle,danslalnmière, Ceux qni la regardaient passer, dn bant des tonis, Disaient: Qae nous importen t et la mort et Ia guerre, Et la chute des corps sanglants sur Ie sol lourd Et Ie fracas entre enx des chars et das ar mes, PniEqne rien de plus beau sous Ie ciel n'a véca Qae la femme qni met en nps ccears tant d'alarmes?" lis raisonnaient ainsi, et c'étalent des vaincns l" Maar, dat zy, Helena, door zijne welspre kendheid mocht worden verlost van hunne woede, is hem gelegenheid, dat hu zich zelf als koning der stad voordraagt, aldus bij zijne doordachte wijsheid een heerachzncht dienend, die verscholen ging onder bezadigdheid. Zij, Helena, zy beweent den te laat begrepenen Menelaoa: Moncwar, il s'estufésur les routes dumende, Ma chair est devenne errante et inféconde, Mais tu fus oublieux et pardonnant toojours, Et tu rouvris ta couche a mon corps adnhéré." En, waar zy Menelaoa beweent, heeft ze woorden van dankbaarheid voor Elektra zelve. Doch wanneer zy, gedenkend alleen den gewroken doode, bare vleiende hand laat gaan orer het hart van haar, in dewelke zy alleen nog ziet de moordenares van den moordenaar, gevoelt zy dat hart nog bonzen van hetgeen zy 't meeste vreesde: van liefde tot haar... En zij zucht: Hélas! Je m'onbliais & tre bonne Mals rien ne m'eat permis, pas m me Ie pardon l TOUJ les malheurs humains en mon tre résocnent Et se heurtent entre eux, gans en trouver Ie fond. O mon sort donlonienx! O mon ftne effréaeél Séparons-nons sana plenrs, loignons-nons sains brult Et poursnivant tontes les deux nos destinéea, Achevonsdemourir.u'importeoü.danslanait." En hierop zon eindigen dit treurspel van achrijnenden gloed en van mistroost, bad de dichter niet noodig geacht, voor Helena nog te laten branden de driften van Satyrs, Naïadeo, Bacchanten. Maar Zena beefc ein delijk medelijden met haar, die eeuwig de py'n zou dragen, en de boete en de straf van hare misdadige schoonheid, en heft haar eindelijk, zy'ne dochter, ten hemel op. (Eten einde, het weze hiar aangemerkt, dat de liefmenacheiyke dracht van het drama aanzien lijk garinger maakt.) Ziedaar, zeer naakt, dit nieuwe treurspel ontleed. Het treurspel zelf, in zijne heerlijke verzen-ontvonwing, ia nanwelyka minden aakter. Want deze Helene de Sparte" heeft met de vroegere dramatische werken van Etnile Verhaeren gemeens, dat zij ala hande ling weinig verwikkeld is, geenszins touffu", en daardoor minder-dramatisch. Zooals in Le Cioüre" en in Philippe II" (van Les Aubes", het eerste drama van den Meester, en misschien het beate, spreek ik hier niet, daar het hoogst-waarschynlyk niet voor eene eventneele vertooning was bestemd), ia de handeling van het laatste treurspel van Ver haeren vry van alle bijkomstigheid. De han deling is recbtstreekach tot op de armoede af. Geen afwijkingen en geen afleidingen. En hierin is de dichter het klassieke nabij, al ia hij niet dramatisch^ analytisch genoeg, en "te zuiver lyrisch, om het klassieke te bereiken. Maar daardoor juist is ook te weinig geobjectiveerd van het innerlijke zijner ten tooneele gevoerde personen. De handeling gaat er te vlug by, en blijft te gespannen. Het ia geen boeien meer: het is overstelpen. Eu dat weren van alle verlichtende episode, IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItHlllllIlllllllllltlllllllllllllllllllllll juffrouw brengt een punt van d'r schort aan den mond. Dat ze niet getrouwd ia, bedoelt u?'" Net, meneer; och as de meiasens jonk bin, w& sal je d'r van zegge? 'n Mengen ia ook jonk geweeat, niewaor Meneer ?" En een fiets?"" ,,'n Fletse? Wie heit dat gezeid? Bnre Miete zeker?" Wel nee, jufifouw, ik vraag het zoo maar."" Dan is meneer toch zeker wel mis; 'n flatse, meneer? waar t u 'k ze van betaole, 't zit er zóniet au; ik zeg maor, de j onges hebbe goeie beene, ze motte maor loope." ... Teekene ? 'k Ben nie geleerd, meneer. Da's 'n wonder, meneer, zocas de j onges tengeswoordig leere op school. MagLaunis het doen ?" En zander af te wachten Leunis, Lsunnua! l", de laatste lettergreep uitkraaiend met een toonsverhooging van min- * atens anderhalve octaaf. Lennia komt uit de keete" gekroper, waar hij houtjes aan 't kappen was voor de kachel. De moeder legt in een vlaag van teederheid Ihaar arm om z'n schouders en stelt het geduld van den ontvanger verder op de proef: ,,'k'Heb zoo al's met m'n meissen gepraot, Meneer, aa Meneer de jonge'a op kantoor gebruke kon ? Hy is danig goe geleerd... Lennis, veeg oe neuze af, aloeber, en zeg 's, dag meneer l... aa weduwvronwe belt men er hede ten dage wat mee te stelle, Meneer. Maar wa God geeft, motte wy, rme mensche, maor anneme, is 't waor of niet?" De ontvanger wordt warm van ongeduld, moppert van aan denken. L. van Schieveld"", wijst hu en de jongen, na met zijn gezicht van half idioot de Bitnatie goed te hebben aangekeken, vult het blanke hokje onderaan met vervaarlijke krabbels, de groote S verwringend tot een solslentel. De arbeiderswijk is afgedaan, met de fiets van No. 40 zal de deurwaarder 't wel klaar spelen. Volgt nummer 41, hoefje van van Belcele, over wiens gezin de vriendelijke weduwe geen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl