Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
HBMBI PJBBNNE.
Henri Pirenne.
De Belgische historicus, die heden zjjn
25jarig feest viert, ia geen genie. Hij
ontstelt niet door forsohe grepen en door
verrassende ontdekkingen, die nieuwe
wegen wijzen of omwentelingen brengen
in de methode der geschiedenis. En zijne
voorstelling der feiten ontroert u niet.
Maar hu heeft rijke gaven; bijna had
ik gezegd: hij heeft meer gaven dan
n genie. Gelukkige bezitter van alle
talenten, die een historicus behoeft, bezit
hij die alle in buitengewone mate. Men
bewondert zijne zeldzame belezenheid en
?ijn ongewoon geheugen. En telkens treft
den leser het voortreffelijke gebruik, dat
hij van dezen schat weet te maken.
Scherpzinnig en geestig, vindt hij bij zijne
lectuur .bijna altijd iets nieuws. Zjjn
heldere geest vat altijd wat zijn zegsman
bedoelt; soms vat hij het zelfs beter Aan.
de auteur het bedoelde. Zijne fantazie
kostelijke gave ook voor den historicus!
laat hem alles zien, wat hij weet van de
oude tijden. EB zijn klare stijl stelt hem
in staat, dit beeld op het papier te bren
gen, in vaste omtrekken.
Hij is geen philoaooph, geen man van
theorieën. Pakken boeken en brochures
crjn volgeschreven over de questie van
het historische materialisme; maar hij
heeft daaraan niet medegedaan, en ik ben
overtuigd, dat hij het nooit doen zal. Hij
héft (enen, wat ieder zien moet, dat
materieele oorzaken niet het minst den
menschelijken wil determineeren: dat is
hem genoeg. Aan die materieele beweeg
redenen geef c hij dus in zijn geschied
verhaal de in het oog vallende, plaats,
die hun toekomt.
Over een veel behandeld onderwerp,
over den oorsprong der steden, heeft hij
eéne lijvige brochure geschreven. Als men
n vraagt, met welke Duitsche theorie hij
het nu eigenlijk eens is, dan staat gij
eenigszins verlegen. Hij kent al deze
geleerde Duitsche boeken en hu noemt
ze ook ter loops in zijn verhaal. Maar
zijn betoog is geheel zelfstandig opge
bouwd uit de eerbied trekkende massa
nieuwe feiten, die hij zelf heef t op ge dol
ven. Ojk iets anders treft dadelijk bij
deze lectuur. Naast de vele Duitsche
historici, die ik zooeven noemde, hebben
ook verscheidene Franschen den oorsprong
hunner steden behandeld in lijvige en
«geleerde boeken. Maar soms wil het
schijnen, of de Duitscher zoo min Fransen
verstaat als de Franachman Duitsoh:
ieder van hen gaat zijn eigen weg en
ziet slechts zijne eigene steden. Anders
Pirenne, die den oorsprong der steden
wil behandelen in het algemeen. Zoowel
de Duiteche als de Franache bronnen
heeft hij dus gelezen, en hjj verheft er
zich op, dat hij geene lokale
stadsgeschiedenis zal schrijven. Deze man, die
in de halfslachtigheid der Belgische
natie half Grermaansch en half
Romaansoh een voordeel heeft willen zien,
toont door zjjn voorbeeld de juistheid
zijner stelling metterdaad. Want hu bezit
alle deugden en alle voorrechten van de
beide rassen te zamen. Gelukkig ia hu
door eene grondige kennis van alle bron
hen, die hij behoeft, en hij kent ze zoo goed
als een Duitscher. Maar hij exposeert
zijne resultaten met eene klaarheid en
een gemak, die zelfs een Franschman
hem kan benij den. Zoo bezit hij dus alle
gaven, die een historicus gelukkig maken.
Vijf en twintig jaren geleden is hij
begonnen met eene geheele reeks schit
terende monographieën, studies, die
bjjna altijd iets nieuws brachten. Het eerst
heeft het vraagstuk van den voorsprong
det steden hem geboeid. Hij beschreef
de constitutie van Dinant, waar hu tehuis
was (1889). Toen volgde spoedig een
meesterstuk: de studie over de Origine
des constitutions urbaines, die ik noemde
(1905). Vijf jarea later heeft hij de ge
schiedenis der Ylaamsche steden populair
verteld in een aantrekkelijk boekje over
Les anciennes détnocraties des Pays-Bas.
Alles, wat samenhangt met het laven
der middeleeuwsche steden, heeft Pirenne
aangevat met forachen greep en met
fijnen speurzin. Eerst de koopmansgilden.
Het zjjn de kooplieden, die volgens hem
de steden gesticht hebben; zoo schrijft
hij dus lichtende opatellen over de Hanse
van Londen, over het koopmansgild van
St. Omer en over het verband tusschen
kooplieden en steden. De geschiedenis
der lakenindustrie, zijn vaderlijk erfgoed,
heeft hij vór allen aangevat, en den
weg gewezen, dien Mr. Posthumus thans
ten onzent bewandelt. In een reusachtig
oorkondenboek heeft hij (sedert 1906)
voor de industrie, die de roem en de
kracht is. geweest van het middeleeuw
sche Vlaanderen, (met G. Espinas) een
monument gesticht, dat ook buiten de
grenzen moet worden gewaardeerd. Ia
een betoog van weinige bladzijden heeft
hij, zjjne talrijke citaten geestig in slag
orde stellend, den aiouden roem van het
Friese hèlaken met succes weten
te.veroveren voor Vlaanderen. E a zijne beide
merkwaardige opstellen over de moderne
waefnijverheid der 15a en 16e eeuwen
hebben voor het eerst licht geworpen
op de hervorming der middeleeuwsche
nijverheid, die toen de knellende banden
van het gil de wezen heeft verbroken.
Bronnen uit het archief van Yperen
hebben hem,in staat gesteld, het pro
bleem van de bevolking der middeleeuw
sche steden van alle zijden opnieuw te
belichten. Zijne uitgaaf ran een register
van de abdij van 81. Trond heeft hem
de stof gegeven voor het bestudeeren
en verklaren van de 13de eeuwsche
hervorming der landelijke huishouding
door den invloed van het geld; een
zijner leerlingen (A. Hansay) heeft deze
studie op zijn aandrang voortgezet. En
als hij eenige belangrijke bronnen ont
dekt over den opstand van de
WestVlaamsohe boeren in het begin der
14e eeuw, dan is deze uitgaaf voor hem
de aanleiding, om van de sociale toe
standen in deze afgelegen streek een
beeld te ontwerpen, pakkend en nieuw.
Zoo had Pirenne zich voorbereid door
eene reeks van voortreffelijke detail
studies, toen hij zich aangordde tot een
grooteren arbeid. In het jaar 1900 is het
eerste deel verschenen van zijne Histoire
de Belgique, die thans, reeds beroemd,
in vier duelen het geschiedverhaal heeft
voortgezet tot 164-*. In dit werk vertoont
de schrijver zich in ean nieuw licht, op
een hooger, grootscher plan. Ia het groote
boek trefc ons dezalfda geleerdheid en
scherpzinnigheid, dezelfde heldere en
aangename vorm als in zijne vroegere
geschriften. Maar daarnaast b a wond are n
wij hier een zeldzaam vermogen om het
geheele veld der geschiedenis te over
zien, den tact om, zich beperkend i»het
weergeven der details, alleen de groote
lijnen te schetsen, niet het minst ook
eene buitengewone kunst van compositie
en van groepeering van het materiaal.
Vooral die gaaf van compositie, die
hem eerst in dit werk te stade kwam,
is bewonderenswaardig. Het probleem,
om de eenheid der Belgische geschiedenis
te vertoonen in de verwarrende lotge
vallen der' talrijke kleine staatjes, die
het grondgebied van het land innemen,
heeft Pirenne bijzonder gelukkig opge
lost. Onze oude historici, gesteld voor
dezelfde moeilijkheid, waren gewoon haar
op te lossen door de geschiedenis van
Holland te verhalen en die der andere
gewesten te verwaarloozen : gemakkelijk,
maar onverantwoordelijk! Niet alzoo
Pirenne: al staan Vlaanderen en Bra
bant in zijn boek natuurlijk op den voor
grond, toch is het niet dit, dat eenheid
schenkt aan zijn verhaal. Veel meer is
het do sociale geschiedenis, die, analoog
verloopend in naburige gewesten, van
zelf de eenheid der ontwikkeling van het
land doet uitkomen. In de behandeling
der sociale geschiedenis ligt Pirenne's
groote kracht. Reeds van jongs af (wij
zagen het) stelde hij bijzonder belang in
de nieuwe wetenschap, die eerst onze
tijd ten troon heeft verheven. Zander
veel gerucht te maken, zonder een vaan
del te verheffen, heeft hij aan de sociale
geschiedenis van zijn land zér.belang
rijke diensten bewezen. HO is niet van
meening, dat de motiveering van de
geschiedkundige feiten altijd teruggaat
tot gebeurtenissen op sociaal gebied;
maar wel brengt hij zulke motieven her
haaldelijk naar den voorgrond,
dikwjjls ter verklaring van opstanden en
omwentelingen, maar toch ook om den
invloed aan te wijzen, dien zij oefenen
op de overwegingen der diplomatie. En
als hij sociale motieven aanneemt, dan
bewijst hij de juistheid dezer opvatting
steeds met overtuigende argumenten.
Niet het minst door deze studie heeft
Pirenne de geschiedenis van zijn land
ook geheel vernieuwd. Het eerste deel
zijner geschiedenis geeft grootendeels
sociale geschiedenis. Allengs wordt
dit iets minder: ook de politieke
feiten komen dan terecht naar den
voorgrond; toch weet hij ook in de
verwarring der eindelooze veeten en
twisten met groot meesterschap de hoofd
lijnen der geschiedenis aan te wijzen.
Maar de Bourgondische periode, de
groote tijd van België's geschiedenis, is
het glanspunt van het boek: dan, als
de geschiedenis van het land zich ver
heft tot eene waarlijk Europeesche
beteekenis, als de gebeurtenissen zich
als van zelf groepeeren in haar
natuurverband, kan de schrijver zich geheel
laten gaan en zijn overvloedig materiaal
verwerken tot een prachtig overzicht
van dit groote tijdvak.
De opstand maakt een eind aan
België's glorie, ook Pirenne's boek ge
tuigt daarvan. Men bemerkt, dat de
schrijver zich "daar minder door eigen
studie heeft voorbereid, dat hij minder
nieuws weet te verhalen. Maar toch is
ook dit vierde deel een meesterstuk. De
tallooze malen beschreven bijzonderheden
van den Tachtigjarigen oorlog weet hij
meesterlijk te condenseeren tot een helder
en belangrijk overzicht, zonder een
oogenblik toe te geven aan de verleiding, om
dit deel, bij welks samenstelling hij zoo
vele voorgangers had, uit te breiden, en
zoodoende de proporties van zjjn boek
te bederven. En ook de weinig behan
delde periode van Albertus en Isabella
wordt voortreffelijk verhaald, al wijkt
de kultuurgeechiedenis hier geheel naar
den aehtergrond.
Het vierde deel is naar mijne meening
het zwakste; maar voor ons is het stel
lig het meest leerzaam. Het schrijft de
geschiedenis van onze glansperiode, ge
zien door een begaafden historicus van
de overzijde. Dat dit het geval is, blijkt
telkens: hoe geheel anders is deze ge
schiedenis van den Tachtigjarigen oorlog
gekleurd, al komt ze uit de pen van een
onpartijdigen geleerde, aan wien wij ons
zeer verwant gevoelen! De prins van
Oranje wordt eenige malen aangeduid
ala de ziel van den opstand; maar naar
den voorgrond komt hij toch weinig.
En de behendige diplomaat schijnt dan
slechts een zér verre bloedverwant van
onzen Vader des Vaderlands, die een paar
geslachten geleden ten onzent nog een
geloofsheld heette.'De leider van het
verzet tegen koning Philips moge het
beste deel van zijn leven hebben door
gebracht te Brussel; zijne politiek moge
de eenheid van geheel Nederland hebben
nagestreefd, de held der Belgen is de
leider der Noordelijke gewesten niet.
Alexander Farnese en de aartshertogin
Isaballa, dat zijn de Belgische grootheden,
en zij treden dus op den voorgrond ook
in dit verhaal, dat hunne tegenstandars,
de Orar je vorsten, nauwelijks noemt. Ons
verwondert dit eenigszins: het schijnt
ons wel niet partijdig, maar toch
eenigszios gekleurd. Ten oarechte echter: niet
zonder reden meen ik zooeven de onpar
tijdigheid va a den schrijver geroemd ta
hebben. Want da politiek van den prins
van Oranje is hem gewis sympathieker
dan die van Paroia en Isabella, en zoo hij
aan de groot a figuren van zijn land toch
den voorrang heeft gegeven in zijn geschie
dverhaal, dan geschiedde dit das allicht
ten koste van persoonlijke sympathieën.
Da lectuur van Pirenne's boek wijit
ons dan weg, om ook de verbrokkelde
geschiedenis van onze middeleeuwen te
leeren zien en te beschrijven als eene
veelkleurige eenheid met merkwaardige
groote lijnen. Het tafereel van den
Bourgondischen tijd doet ons de vorsten,
die voor ona slechts vreemde heerschers
zijn gebleven, kennen in het centrum
hunner monarchie en in het centrum
hunner politiek. E a het verhaal, dat ons
de scheiding van het zusterland vertoont
in een nieuw licht, behooren wij te lezen
met bijzondere aandacht, nu dat licht
straalt uit het boek van een zórijk
begaafd man.
De lectuur van elk geschrift van dezen
voornamen auteur, vooral die van zijn
groot boek, is een positief intellectueel
genot; de werken van geen anderen
historicus maken mij zógelukkig als
die van Henri Pirenne.
S. MULLER Fz.
De VierjaarUjfcsck
ra.
Na veel herhaalde omdolingen dór de
talrijke volgepropte zalen, waag ik het-de
gevolgtrekking te maken, dat onder al de
buitenlanders de Spanjaarden het meest be
langwekkend zjjn veel belangwekkender
en geestelijk rijker over't algemeen, dan hun
zuidelijke broeders de Italianen, die van alle
buitenlanders het veelvuldigat inzondea.
Deze meening ia nu wel niet de uitkomst
van een nauwkeurig opgemaakte rekening,
het is meer een aïgemeene indruk. Ik vind
wel, myn catalogus door bladerend, verschil
lende aanteekeningen bg schilders van onder
scheidene nationaliteiten en in de
Hongaarsche afdeeling bg v. een en ander schilderwerk
van deugdelijke en rgpe kwaliteit &\a Hoekje
van 't atelier door G-ók, Zigeuner»van
Ferencsy, de landschappen van Paa% en vooral
een heel ge woon-weg geschilderd,
maarwerkelg'k zeer' teer en innig vrouweportret van
Koröiför Kriesch (dit weinig opzienbarend
bescheiden knnBtwerkj a hangt nog al in de
hoogte tegenover de Zigeuner»). Uit deze
tamelijk uitgebreide afdealing ware wellicht
nog wel meer te noemen, maar dan ook weer
een en ander uit de inzendingen der overige
nationaliteiten. Maar het lijkt me toch, dat
onder de Spanjaarden op dete tentoonstelling
de meest saillante verschijningen zjjn. Na
zgn het er slechts enkelen, die ik hier bij
zonder op 't oog heb en voor wie ik niet een
gelgk aantal passende equivalenten vind bg
de andere vreemdelingen. (Toch echg'nt het
ook wel, dat bfl den groep der Spanjaarden het
eigene karakter van een landaard het meest
gehandhaafd is). En als ik nu eens goed
tracht te bedenken wat zoo ongeveer het
belangrijkste niet 200 teer het m eet t be
korende schilderwerk, maar het machtigste
kunstwerk van geheel deze Vierjaarljjksche
is, dan hond ik weer stand voor dat van een
Spanjaard: Spiruteri van Zaloaga.
Dat groote schildery is vry raadselachtig
van onderwerp. Da titel ,8pinatera" urn doen
verwachten een naturalistische voorstelling
van eenige vrouwen aan haar arbeid. Het
zijn echter geen figuren, genomen uit het
leven in karakteristieke houdingen van hunne
bezigheid, en schilderachtig weergegeven.
Het zijn eigenlijk figuratie'*, die jnist treffend
«y n door volstrekte bewegenlooaheid. In strak
heid van atand, ala roerlooze gedaanten, staan
zj] neven elkaar, de eene in zuiver profiel,
de andere met het gelaat en het lichaam
meer naar den toeschouwer gewend. Zij
honden beiden haar spinrokken in de handen.
Het wordt duidelijk, dat de Spinsters zinne
beeldige fijnren zjjn n hun werktuigen
attributen.
Deze vrouwen in haar zware kleederdracht,
die ala een pg streogelgk hun lichaam om
hangt, met de logge schoeisels, die haar tred
geluidloos moeten maken en in wie geen
sporen van het sexe-weztn meer zgn achter
gebleven, verdord zoo het ooit aanwezig
was hebben het onveilige aanzien van
tooverkollen of schikgodinnen, en de
garenklossen in hare handen symboliseeren den
levenadraad. Eren geheimzinnig als deze
verschijningen, ia de omgeving waarin ag stand
houden. Een rotaige streek dor en troosteloos;
uit een geul van die glooiende terreinen
verheffan zich eenige woningen, maar daar
achter weer de ateilte van een ateenenmassa
en andere onregelmatige rotsformatie'e. Daar
broeit het Onheil. Uit kraters warrelen dikke
wolken. Verdelgende elementen, even geheim
zinnig als de strak-standige gedaanten der
vrouwen met haar zwjjgeide gelaatsmakere,
zijn er losgebarsten. De lacht is in wilde
beroering, geteisterd in haar wolkenstel tot
een draaikolk.
Dit ia in 't kort de omschrgving van dit
merkwaardig schilderij, van deze voorstelling
der Spinsters"; een omschrijving die onwille
keurig wat verdichtend geneigd werd. Het
is een schilderij waarbij een nadere uitlegging
nu eens gewenscht ware (o, kunst er aai s
lllilHIIIIIIIIIIIHIIIIIIiniUtilllllllllttllllllllllllllllllllllHHIJIlUflIlllllllll III
1812 7 Mei 1912.'
ROBBET BEOWNINQ,
NA A B HET SCHILDERIJ VAN LESBOS,
bg' gelegenheid van het eeuwfeest van
's dichters geboorte, dat in Engeland
Dinsdag j.!, gevierd is.
Het Venetiaansch Falazzo, waar
Browning overleed.
Brownlng's tombe en borstbeeld (links)
in de Weatminater Abdij.
nmiinuiiiiliiiiiiiiiiiiHMiiiiiiin
van de Idee, die zich tot een groep hebben
vereenigd in ona landje).
Er ia eigenlgk niet veel behagelgks aan
dit stnk als we het bezien met de oogen
gewend aan geliefkoosde schilderkunstige
kwa iteiten. Ik dacht zelfs, dat Zaloaga meer
boeien kon, juist om de aanlokkelijkheid van.
een breede welige schildertrant. Misschien
wel in zyn andere werken, die ik alleen uit
reproductie'8 ken, heiaap.
De kleur ia eerder droog dan bloeiend,
Onze ToneelwlGTL
in.
Teekening van Pie'er van der Hem.
Mevrouw Theo Mann?Bouwmeester.