De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 12 mei pagina 6

12 mei 1912 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. HBMBI PJBBNNE. Henri Pirenne. De Belgische historicus, die heden zjjn 25jarig feest viert, ia geen genie. Hij ontstelt niet door forsohe grepen en door verrassende ontdekkingen, die nieuwe wegen wijzen of omwentelingen brengen in de methode der geschiedenis. En zijne voorstelling der feiten ontroert u niet. Maar hu heeft rijke gaven; bijna had ik gezegd: hij heeft meer gaven dan n genie. Gelukkige bezitter van alle talenten, die een historicus behoeft, bezit hij die alle in buitengewone mate. Men bewondert zijne zeldzame belezenheid en ?ijn ongewoon geheugen. En telkens treft den leser het voortreffelijke gebruik, dat hij van dezen schat weet te maken. Scherpzinnig en geestig, vindt hij bij zijne lectuur .bijna altijd iets nieuws. Zjjn heldere geest vat altijd wat zijn zegsman bedoelt; soms vat hij het zelfs beter Aan. de auteur het bedoelde. Zijne fantazie kostelijke gave ook voor den historicus! laat hem alles zien, wat hij weet van de oude tijden. EB zijn klare stijl stelt hem in staat, dit beeld op het papier te bren gen, in vaste omtrekken. Hij is geen philoaooph, geen man van theorieën. Pakken boeken en brochures crjn volgeschreven over de questie van het historische materialisme; maar hij heeft daaraan niet medegedaan, en ik ben overtuigd, dat hij het nooit doen zal. Hij héft (enen, wat ieder zien moet, dat materieele oorzaken niet het minst den menschelijken wil determineeren: dat is hem genoeg. Aan die materieele beweeg redenen geef c hij dus in zijn geschied verhaal de in het oog vallende, plaats, die hun toekomt. Over een veel behandeld onderwerp, over den oorsprong der steden, heeft hij eéne lijvige brochure geschreven. Als men n vraagt, met welke Duitsche theorie hij het nu eigenlijk eens is, dan staat gij eenigszins verlegen. Hij kent al deze geleerde Duitsche boeken en hu noemt ze ook ter loops in zijn verhaal. Maar zijn betoog is geheel zelfstandig opge bouwd uit de eerbied trekkende massa nieuwe feiten, die hij zelf heef t op ge dol ven. Ojk iets anders treft dadelijk bij deze lectuur. Naast de vele Duitsche historici, die ik zooeven noemde, hebben ook verscheidene Franschen den oorsprong hunner steden behandeld in lijvige en «geleerde boeken. Maar soms wil het schijnen, of de Duitscher zoo min Fransen verstaat als de Franachman Duitsoh: ieder van hen gaat zijn eigen weg en ziet slechts zijne eigene steden. Anders Pirenne, die den oorsprong der steden wil behandelen in het algemeen. Zoowel de Duiteche als de Franache bronnen heeft hij dus gelezen, en hjj verheft er zich op, dat hij geene lokale stadsgeschiedenis zal schrijven. Deze man, die in de halfslachtigheid der Belgische natie half Grermaansch en half Romaansoh een voordeel heeft willen zien, toont door zjjn voorbeeld de juistheid zijner stelling metterdaad. Want hu bezit alle deugden en alle voorrechten van de beide rassen te zamen. Gelukkig ia hu door eene grondige kennis van alle bron hen, die hij behoeft, en hij kent ze zoo goed als een Duitscher. Maar hij exposeert zijne resultaten met eene klaarheid en een gemak, die zelfs een Franschman hem kan benij den. Zoo bezit hij dus alle gaven, die een historicus gelukkig maken. Vijf en twintig jaren geleden is hij begonnen met eene geheele reeks schit terende monographieën, studies, die bjjna altijd iets nieuws brachten. Het eerst heeft het vraagstuk van den voorsprong det steden hem geboeid. Hij beschreef de constitutie van Dinant, waar hu tehuis was (1889). Toen volgde spoedig een meesterstuk: de studie over de Origine des constitutions urbaines, die ik noemde (1905). Vijf jarea later heeft hij de ge schiedenis der Ylaamsche steden populair verteld in een aantrekkelijk boekje over Les anciennes détnocraties des Pays-Bas. Alles, wat samenhangt met het laven der middeleeuwsche steden, heeft Pirenne aangevat met forachen greep en met fijnen speurzin. Eerst de koopmansgilden. Het zjjn de kooplieden, die volgens hem de steden gesticht hebben; zoo schrijft hij dus lichtende opatellen over de Hanse van Londen, over het koopmansgild van St. Omer en over het verband tusschen kooplieden en steden. De geschiedenis der lakenindustrie, zijn vaderlijk erfgoed, heeft hij vór allen aangevat, en den weg gewezen, dien Mr. Posthumus thans ten onzent bewandelt. In een reusachtig oorkondenboek heeft hij (sedert 1906) voor de industrie, die de roem en de kracht is. geweest van het middeleeuw sche Vlaanderen, (met G. Espinas) een monument gesticht, dat ook buiten de grenzen moet worden gewaardeerd. Ia een betoog van weinige bladzijden heeft hij, zjjne talrijke citaten geestig in slag orde stellend, den aiouden roem van het Friese hèlaken met succes weten te.veroveren voor Vlaanderen. E a zijne beide merkwaardige opstellen over de moderne waefnijverheid der 15a en 16e eeuwen hebben voor het eerst licht geworpen op de hervorming der middeleeuwsche nijverheid, die toen de knellende banden van het gil de wezen heeft verbroken. Bronnen uit het archief van Yperen hebben hem,in staat gesteld, het pro bleem van de bevolking der middeleeuw sche steden van alle zijden opnieuw te belichten. Zijne uitgaaf ran een register van de abdij van 81. Trond heeft hem de stof gegeven voor het bestudeeren en verklaren van de 13de eeuwsche hervorming der landelijke huishouding door den invloed van het geld; een zijner leerlingen (A. Hansay) heeft deze studie op zijn aandrang voortgezet. En als hij eenige belangrijke bronnen ont dekt over den opstand van de WestVlaamsohe boeren in het begin der 14e eeuw, dan is deze uitgaaf voor hem de aanleiding, om van de sociale toe standen in deze afgelegen streek een beeld te ontwerpen, pakkend en nieuw. Zoo had Pirenne zich voorbereid door eene reeks van voortreffelijke detail studies, toen hij zich aangordde tot een grooteren arbeid. In het jaar 1900 is het eerste deel verschenen van zijne Histoire de Belgique, die thans, reeds beroemd, in vier duelen het geschiedverhaal heeft voortgezet tot 164-*. In dit werk vertoont de schrijver zich in ean nieuw licht, op een hooger, grootscher plan. Ia het groote boek trefc ons dezalfda geleerdheid en scherpzinnigheid, dezelfde heldere en aangename vorm als in zijne vroegere geschriften. Maar daarnaast b a wond are n wij hier een zeldzaam vermogen om het geheele veld der geschiedenis te over zien, den tact om, zich beperkend i»het weergeven der details, alleen de groote lijnen te schetsen, niet het minst ook eene buitengewone kunst van compositie en van groepeering van het materiaal. Vooral die gaaf van compositie, die hem eerst in dit werk te stade kwam, is bewonderenswaardig. Het probleem, om de eenheid der Belgische geschiedenis te vertoonen in de verwarrende lotge vallen der' talrijke kleine staatjes, die het grondgebied van het land innemen, heeft Pirenne bijzonder gelukkig opge lost. Onze oude historici, gesteld voor dezelfde moeilijkheid, waren gewoon haar op te lossen door de geschiedenis van Holland te verhalen en die der andere gewesten te verwaarloozen : gemakkelijk, maar onverantwoordelijk! Niet alzoo Pirenne: al staan Vlaanderen en Bra bant in zijn boek natuurlijk op den voor grond, toch is het niet dit, dat eenheid schenkt aan zijn verhaal. Veel meer is het do sociale geschiedenis, die, analoog verloopend in naburige gewesten, van zelf de eenheid der ontwikkeling van het land doet uitkomen. In de behandeling der sociale geschiedenis ligt Pirenne's groote kracht. Reeds van jongs af (wij zagen het) stelde hij bijzonder belang in de nieuwe wetenschap, die eerst onze tijd ten troon heeft verheven. Zander veel gerucht te maken, zonder een vaan del te verheffen, heeft hij aan de sociale geschiedenis van zijn land zér.belang rijke diensten bewezen. HO is niet van meening, dat de motiveering van de geschiedkundige feiten altijd teruggaat tot gebeurtenissen op sociaal gebied; maar wel brengt hij zulke motieven her haaldelijk naar den voorgrond, dikwjjls ter verklaring van opstanden en omwentelingen, maar toch ook om den invloed aan te wijzen, dien zij oefenen op de overwegingen der diplomatie. En als hij sociale motieven aanneemt, dan bewijst hij de juistheid dezer opvatting steeds met overtuigende argumenten. Niet het minst door deze studie heeft Pirenne de geschiedenis van zijn land ook geheel vernieuwd. Het eerste deel zijner geschiedenis geeft grootendeels sociale geschiedenis. Allengs wordt dit iets minder: ook de politieke feiten komen dan terecht naar den voorgrond; toch weet hij ook in de verwarring der eindelooze veeten en twisten met groot meesterschap de hoofd lijnen der geschiedenis aan te wijzen. Maar de Bourgondische periode, de groote tijd van België's geschiedenis, is het glanspunt van het boek: dan, als de geschiedenis van het land zich ver heft tot eene waarlijk Europeesche beteekenis, als de gebeurtenissen zich als van zelf groepeeren in haar natuurverband, kan de schrijver zich geheel laten gaan en zijn overvloedig materiaal verwerken tot een prachtig overzicht van dit groote tijdvak. De opstand maakt een eind aan België's glorie, ook Pirenne's boek ge tuigt daarvan. Men bemerkt, dat de schrijver zich "daar minder door eigen studie heeft voorbereid, dat hij minder nieuws weet te verhalen. Maar toch is ook dit vierde deel een meesterstuk. De tallooze malen beschreven bijzonderheden van den Tachtigjarigen oorlog weet hij meesterlijk te condenseeren tot een helder en belangrijk overzicht, zonder een oogenblik toe te geven aan de verleiding, om dit deel, bij welks samenstelling hij zoo vele voorgangers had, uit te breiden, en zoodoende de proporties van zjjn boek te bederven. En ook de weinig behan delde periode van Albertus en Isabella wordt voortreffelijk verhaald, al wijkt de kultuurgeechiedenis hier geheel naar den aehtergrond. Het vierde deel is naar mijne meening het zwakste; maar voor ons is het stel lig het meest leerzaam. Het schrijft de geschiedenis van onze glansperiode, ge zien door een begaafden historicus van de overzijde. Dat dit het geval is, blijkt telkens: hoe geheel anders is deze ge schiedenis van den Tachtigjarigen oorlog gekleurd, al komt ze uit de pen van een onpartijdigen geleerde, aan wien wij ons zeer verwant gevoelen! De prins van Oranje wordt eenige malen aangeduid ala de ziel van den opstand; maar naar den voorgrond komt hij toch weinig. En de behendige diplomaat schijnt dan slechts een zér verre bloedverwant van onzen Vader des Vaderlands, die een paar geslachten geleden ten onzent nog een geloofsheld heette.'De leider van het verzet tegen koning Philips moge het beste deel van zijn leven hebben door gebracht te Brussel; zijne politiek moge de eenheid van geheel Nederland hebben nagestreefd, de held der Belgen is de leider der Noordelijke gewesten niet. Alexander Farnese en de aartshertogin Isaballa, dat zijn de Belgische grootheden, en zij treden dus op den voorgrond ook in dit verhaal, dat hunne tegenstandars, de Orar je vorsten, nauwelijks noemt. Ons verwondert dit eenigszins: het schijnt ons wel niet partijdig, maar toch eenigszios gekleurd. Ten oarechte echter: niet zonder reden meen ik zooeven de onpar tijdigheid va a den schrijver geroemd ta hebben. Want da politiek van den prins van Oranje is hem gewis sympathieker dan die van Paroia en Isabella, en zoo hij aan de groot a figuren van zijn land toch den voorrang heeft gegeven in zijn geschie dverhaal, dan geschiedde dit das allicht ten koste van persoonlijke sympathieën. Da lectuur van Pirenne's boek wijit ons dan weg, om ook de verbrokkelde geschiedenis van onze middeleeuwen te leeren zien en te beschrijven als eene veelkleurige eenheid met merkwaardige groote lijnen. Het tafereel van den Bourgondischen tijd doet ons de vorsten, die voor ona slechts vreemde heerschers zijn gebleven, kennen in het centrum hunner monarchie en in het centrum hunner politiek. E a het verhaal, dat ons de scheiding van het zusterland vertoont in een nieuw licht, behooren wij te lezen met bijzondere aandacht, nu dat licht straalt uit het boek van een zórijk begaafd man. De lectuur van elk geschrift van dezen voornamen auteur, vooral die van zijn groot boek, is een positief intellectueel genot; de werken van geen anderen historicus maken mij zógelukkig als die van Henri Pirenne. S. MULLER Fz. De VierjaarUjfcsck ra. Na veel herhaalde omdolingen dór de talrijke volgepropte zalen, waag ik het-de gevolgtrekking te maken, dat onder al de buitenlanders de Spanjaarden het meest be langwekkend zjjn veel belangwekkender en geestelijk rijker over't algemeen, dan hun zuidelijke broeders de Italianen, die van alle buitenlanders het veelvuldigat inzondea. Deze meening ia nu wel niet de uitkomst van een nauwkeurig opgemaakte rekening, het is meer een aïgemeene indruk. Ik vind wel, myn catalogus door bladerend, verschil lende aanteekeningen bg schilders van onder scheidene nationaliteiten en in de Hongaarsche afdeeling bg v. een en ander schilderwerk van deugdelijke en rgpe kwaliteit &\a Hoekje van 't atelier door G-ók, Zigeuner»van Ferencsy, de landschappen van Paa% en vooral een heel ge woon-weg geschilderd, maarwerkelg'k zeer' teer en innig vrouweportret van Koröiför Kriesch (dit weinig opzienbarend bescheiden knnBtwerkj a hangt nog al in de hoogte tegenover de Zigeuner»). Uit deze tamelijk uitgebreide afdealing ware wellicht nog wel meer te noemen, maar dan ook weer een en ander uit de inzendingen der overige nationaliteiten. Maar het lijkt me toch, dat onder de Spanjaarden op dete tentoonstelling de meest saillante verschijningen zjjn. Na zgn het er slechts enkelen, die ik hier bij zonder op 't oog heb en voor wie ik niet een gelgk aantal passende equivalenten vind bg de andere vreemdelingen. (Toch echg'nt het ook wel, dat bfl den groep der Spanjaarden het eigene karakter van een landaard het meest gehandhaafd is). En als ik nu eens goed tracht te bedenken wat zoo ongeveer het belangrijkste niet 200 teer het m eet t be korende schilderwerk, maar het machtigste kunstwerk van geheel deze Vierjaarljjksche is, dan hond ik weer stand voor dat van een Spanjaard: Spiruteri van Zaloaga. Dat groote schildery is vry raadselachtig van onderwerp. Da titel ,8pinatera" urn doen verwachten een naturalistische voorstelling van eenige vrouwen aan haar arbeid. Het zijn echter geen figuren, genomen uit het leven in karakteristieke houdingen van hunne bezigheid, en schilderachtig weergegeven. Het zijn eigenlijk figuratie'*, die jnist treffend «y n door volstrekte bewegenlooaheid. In strak heid van atand, ala roerlooze gedaanten, staan zj] neven elkaar, de eene in zuiver profiel, de andere met het gelaat en het lichaam meer naar den toeschouwer gewend. Zij honden beiden haar spinrokken in de handen. Het wordt duidelijk, dat de Spinsters zinne beeldige fijnren zjjn n hun werktuigen attributen. Deze vrouwen in haar zware kleederdracht, die ala een pg streogelgk hun lichaam om hangt, met de logge schoeisels, die haar tred geluidloos moeten maken en in wie geen sporen van het sexe-weztn meer zgn achter gebleven, verdord zoo het ooit aanwezig was hebben het onveilige aanzien van tooverkollen of schikgodinnen, en de garenklossen in hare handen symboliseeren den levenadraad. Eren geheimzinnig als deze verschijningen, ia de omgeving waarin ag stand houden. Een rotaige streek dor en troosteloos; uit een geul van die glooiende terreinen verheffan zich eenige woningen, maar daar achter weer de ateilte van een ateenenmassa en andere onregelmatige rotsformatie'e. Daar broeit het Onheil. Uit kraters warrelen dikke wolken. Verdelgende elementen, even geheim zinnig als de strak-standige gedaanten der vrouwen met haar zwjjgeide gelaatsmakere, zijn er losgebarsten. De lacht is in wilde beroering, geteisterd in haar wolkenstel tot een draaikolk. Dit ia in 't kort de omschrgving van dit merkwaardig schilderij, van deze voorstelling der Spinsters"; een omschrijving die onwille keurig wat verdichtend geneigd werd. Het is een schilderij waarbij een nadere uitlegging nu eens gewenscht ware (o, kunst er aai s lllilHIIIIIIIIIIIHIIIIIIiniUtilllllllllttllllllllllllllllllllllHHIJIlUflIlllllllll III 1812 7 Mei 1912.' ROBBET BEOWNINQ, NA A B HET SCHILDERIJ VAN LESBOS, bg' gelegenheid van het eeuwfeest van 's dichters geboorte, dat in Engeland Dinsdag j.!, gevierd is. Het Venetiaansch Falazzo, waar Browning overleed. Brownlng's tombe en borstbeeld (links) in de Weatminater Abdij. nmiinuiiiiliiiiiiiiiiiiHMiiiiiiin van de Idee, die zich tot een groep hebben vereenigd in ona landje). Er ia eigenlgk niet veel behagelgks aan dit stnk als we het bezien met de oogen gewend aan geliefkoosde schilderkunstige kwa iteiten. Ik dacht zelfs, dat Zaloaga meer boeien kon, juist om de aanlokkelijkheid van. een breede welige schildertrant. Misschien wel in zyn andere werken, die ik alleen uit reproductie'8 ken, heiaap. De kleur ia eerder droog dan bloeiend, Onze ToneelwlGTL in. Teekening van Pie'er van der Hem. Mevrouw Theo Mann?Bouwmeester.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl