De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 19 mei pagina 1

19 mei 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

l», mi DE AMSTERDAMMER A*. 1912 WEEK Dit nummer bevat een bijvoegsel. YOOE NEDERLAND Oixd.errecLa.ati©TTSLH. . EL I5/L. "WIESSnsTCH-. ; Uitgevers: VAN HOLKEMA ft WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.60, fr. p. port / 1.66 ¥bor Indië per faar, bfo" vooruitbetaling, , ? ? "^ ? M" ummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/« Zondag 19 Mei, Advertentiën Tan 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . AdTertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?025 . O30 .OIO INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: De Bakkerawet. Hedendaagsche Roomeche mys tiek. De Tfld. Het Middelbaar Onderwfls, II, door O. C. v. 8. FEUILLETON: Frite. Naar 't Fransch van George Conrteline, doar T. 8. KUNST EN LETTEREN: De Politie-spion, Roman uit Raaland, door Maxim Oorki, beoord. door Frans Coenen. Het Conunandantshnis en *yn omgeving, door Corn. J. Gimpel. INGEZONDEN. BERICHTEN. VBOUV^ENRUBRIEK: Tutti Frntti, door N. Mansfeldt-de Witt Hnberts. Een eigenaardige Vereeniging, door 8. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Anglist Strindberg, f met af b., door J. H. Röasing. Het Manifest der Futuristen, met af b. Portret dr. P. J. H.Cnypere. P. van der Hem (bjj Tergteeg, den Haag, April-Mei), II, door Plasschaert. CHARIVARI. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. 8. Braakensiek-Hahn-RaemaekerB. Koningsverwiseeling in Denemarken, door v. d. E. DAM8PEL. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIEN. imiiiiiiitiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiniiiiiiiiiiiiiiii 'iiimiiiiiiiini De Bakkerswet. Zoolang de nachtarbeid bestaat, wordt zij vërwenscht door die haar moeten verrichten. Sedert vijf en twintig jaren is onder. hen, die er het ergst onder lijden, de bakkers, een beweging gaande geweest om een wettelijk (het eenig doeltreffende) verbod. Sedert meer dan de helft van dien tijd, sedert ruim dertien jaarkringen zich voltooiden, hebben wets ontwerpen in voorbereiding, hebben conferentiën met Ministers de hoop" moeten levendig houden. Een generatie van 's nachts levende en bakkende menschen, die naar het daglicht keken als uilen, en, met den trek van den nacht op 't gezicht, den hun reeds vertrouwden eeuwigen nacht zijn ingegaan, heeft het met die goede hoop" moeten doen. Nu schijnt eindelijk een wet te worden aangenomen in de Tweede Kamer.... van welke het zeer onzeker is, dat zij de aartsconservatieve Eerste Kamer passeert. Het is niet verkwikkelijk de debatten te doorlezen, welke in October 1910, en na dezer dagen, in ons Parlement ge houden zijn over de wetsontwerpenTalma: de wetsontwerpen, want gelijk men zich voor den geest brengt, heeft deze Minister zijn succes niet van een leien dakje in den schoot zien vallen. Niet verkwik kelijk een lectuur, waarbij men achter de stereotype woorden van medegevoel voor den tot nachtelijkeu arbeid veroor deelden gezel, voor den uit zijn gezins leven gerukten bakker, allereerst de overwegingen voelt van belang en profijt: de overwegingen van partij-belang en kapitaal-profijt. "Waar het in deze om gaat, is door Minister Talma zeer goed aldus samen gevat: Als predikant heb ik gezien hoe men den arbeider geen grooter kwaad kan doen dan aan zijn geregelde gezinsleven te raken. Nu is continue nachtarbeid, maar ook ploegenstelsel, een schending daarvan. Ik ben mij bewust, dat de ge volgen van deze wet eenig kapitaalverlies zullen medesieepen. Ik betreur ieder kapitaalverlies. Maar als ik kiezen moet tusschen kapitaalverlies en schending van het leven, verkies ik het eerste. Dat is misschien een domineeéredeneering, maar als ik die reneering moest laten varen, dan zou ik geen dag langer minister willen zijn. Dit zijn goade woorden, die de heer Talma meermalen in praktijk mocht brengen, want hiermee tot richtsnoer is in. onze samenleving nog een en ander te doen! Intusschen, al behoorden ze dan altijd ta gelden, ze golden nu. Zij zijn gesproken en de minister heeft er naar gehandeld. Maar hoe deed de Kamer? Behalve eenige aan de verre Manchester School nog steeds verwante vrij-liberelen en Christelijk-historischen, verzetten ook de Unie-liberalen zich tegen het wettelijk verbod. Op eenigen principieelen grond P Wij kunnen dien niet ontwaren. Wette lijke dwangmaatregelen ter afsnijding van concurrentie-uitwassen zijn toch het liberalisme niet vreemd: en wat is zicht baarder monstru«use geboorte van de con currentie, dan nachtelijke fabrieksarbeid ? De liberalen, met den glimlachendenpaganiatendooderSnoeck Henkemans voor deze gelegenheid als leider, stelden een ploegen stelsel voor, dat den continueelen nachtar beid verhinderde, maar door zijn toelaten van den telkens terugkomenden nachtar beid, de schaduw niet wegna* van het bakkersleven, die er nu al zoo lang op rust. Ook stemden de liberalen voor een amen dement-De Viseer, waarin aan den alleen werkenden patroon een vrijheid" gelaten werd, die natuurlijk door de concur rentie op geen andere vrijheid" kon neerkomen dan op den dwang zich te blijven onderwerpen aan de slavernij van den nacht.... Borgesius, namens bijna alle zijn geestverwanten sprekend, formuleerde aldus zijn eisch: Wat het hoofdbeginsel betreft, schaar ik mij .dan alleen aan den kamt van den Minister, als deze aantoont, dat het algemeen be lang het verbod aan alleen werkende patroons vordert. Maar men kan niet volstaan met te zegge n, dat de wet niet kan worden uitgevoerd als dit verbod wordt prijs gegeven of dat dan de concurrentie te groot wordt, waaraan de patroons bloot staan". Als staaltje van berekenend sophisme gaat deze uitspraak zeker beneden geen enkele. Deze liberalen wenschen de theoretische vrijheid van eigen-arbeid te handhaven om feitelijke vrijheid te veronachtzamen, die hun niet schelen kan. En dat die hun niet schelen kan blijkt te over door de opmerking: als zonder een (door de kleine patroons afgesmeekt!) verbod van patroonsarbeid de bevrijding van den bakker niet geschieden kan, dan maar geen wet tegen den nachtarbeid! Men bedenke slechts hoe dit laatste de weasch is van den 's nachts rustig op n oor liggenden groot-patroon, om de wortel te gaan zien van het liberale beginsel in deze affaire! Het is waarlijk verre van ons te denken, dat de groote massa der kerkelijken, voortoover ze dan nog Talma gesteund hebben, uit dat behoorlijke christe lijke beginsel gehandeld hebben zooals het door den Minister werd neergelegd in de door ons reeds aangehaalde zin snede. Men gevoelt zeer goed, dat ter rechter zijde de overweging gegolden heeft: met wat voor sociale wet in onze handen moeten wy in 1913 voor den kiezer treden? Dit angstgevoel is in staat ge weest elementen naar Talma te drijven, die anders zonder gewetensbezwaar had den tegengestemd: want het gezins leven", en deszelfs onaantastbaarheid, is 'n sehoon onderwerp voor artikelen in de Christelijke pers, is 'n geschikt borduurraam, als van de booze vrijzinnigheid een somber tafereel moet worden ge maakt en de invloed van de openbare school op het volksleven moet worden veroordeeld, maar er bijster veel om geven, als eenig kapitaalverlies" moge lijk wordt bij bescherming van dit ge zinsleven, dat is te veel gevergd! Neen, door den drang van politieke vrees moest het verbod van bakkersnachtarbeid er komen, onder de zweep (de heer Schaper) en per slot onder d« straffe leidsels (de heer Troelstra) der socialisten moest het kleine beetje, dat geboden werd, worden binnengebracht! Hier gold het immers nog enkel den nachtarbeid. Hier was het veroordeeld leerlingwezen, de groote arbeidsduur, het internaat van bakkersgezellen, met de kwalen van dien, nog niet eens in gevaar... Een volkomen echec van de Coalitie op sociaal terrein? Een volkomen echec! Maar ook een volkomen veroordeeling van wat liberalen-in-de-oppositie voor het besnoeien van onze maatschappelijke uitwassen willen verrichten. Hedendaagsche Koomsche mystiek Men schrijft ons: In uw geëerd blad zijn onlangs verzen opgenomen, tijdens eea priester jubileum gezongen, waarin de Roomsche priester verre boven zgne medemenschen, ja boven de heiligen en de engelen wórdt gesteld, wijl hu van zondaars engelen maakt, en in elke mis God schept. Als scheppende kracht staat daarom de priester boven God zelf. Nadat dit fraaie gedicht van den heer J. Haagh C. S.S. R. de ronde had ge daan in de verschillende organen onzer pers, heeft men hier en daar de vergoe lijkende opmerking kunnen hooren, dat een dergelijke dithyrambische ontboeze ming volstrekt niet de R.-K. kerkleer behoeft weer te geven, en dat men de mystiek der Ropmschen niet aanspra kelijk mag stelle'n voor elke uitbundig heid van feestvierende geestelijken. Ondertusschen was het wel belang wekkend, dat het vers in gean Roomsch orgaan doer een priester-redacteur is gedesavoueerd, hoewel daarin klaarblij kelijk de tegenstelling tusschen de twee groote religieuse denkwerelden van onzen tijd op de spits gedreven is, en het met n slag een geestelijken strijd belicht, die ook in ons land wordt bevochten, niettegenstaande den wapenstilstand, die door de bisschoppen en eenige bereke nende predikanten gesloten is. Het is niet overbodig, er op te wijzen, dat zulke poëzie niet is een geïsoleerd verschijnsel, ma? r de zuivere en adaequate weergave van de goed-Roomsche leer. Door het uitspreken der woorden: dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed" daalt de Heer van zijn troon af, om waarlijk, in werkelijkheid, en substantieel, niet slechts figuurlijk bij wijze van teeken, of vermogen 1), in de eucharistie tegen woordig te zijn. Dat de tot priester ge wijde menschen de eenige wezens zijn in hel; heelal, die enkel door de toovermacht van acht woorden, de Godheid kunnen noodzaken, af te dalen en in te gaan binnen den uiterlijk blij venden vorm van het brood en den wijn, is aardig en kenschetsend voor de R. K. leer, al moet er worden bijgevoegd, dat het urgeeren ervan niet dienstig is, om de ontwikkelde R. K. leeken met hart en ziel bij de Kerk te houden. Het is ook niet moeilijk, in gezag hebbende boeken den poetischen inhoud van bovenbedoeld vers, in proza terug te vinden. Wij zullen alleen citeeren deel I pp. 30?32 uit: R. Père Caussette, Vicaire-Général de Toulouse, 'Manrèze 2) du Prêtre' (Uitgave: Paris, Sociét Générale de librairie Catholique, 1879, 2 vol. in-8o): Evenals God, in de drieëenheid zijner Personen, schepper, verlosser en heiliger is, evenzoo vereenigan wüal deze grootsche functies in ons priesterschap... Gij zijt, als God, scheppers in den tijd! In den beginne zeide God: Het zij licht!" en het werd licht. Op den geheiligden offersteen spreekt gij: Dit is mijn lichaam", en alle wonderen der zes dagen zijn overtroffen. Het woord Gods wekt de Schepping, uw woord wekt God zelf op. Het eerste roept de natuur lijke substantie's op, het tweede dit wonder, grooter dan de heele natuur n.l. haar aan bid del ij ken schepper, onzen Heer f f Jezus Christus. Het eene beteekent het ontstaan der wereld,het andere het ontstaan van God. Het een is eene voort brenging, het andere volgens de uitdruk king der theologen is eene quasi-annihilatie. Immers daar iets uit het niets te voorschijn roepen of een zaak tot niets terug brengen soortgelijke wonderen zijn, vraag ik me af, wanneer ik de substantie van het brood zie verdwijnen onder de zinnelijke gedaante op hetzelfde oogenblik, waarop Jezus Christus zijne intrede er in doet, welke soevereiniteit in mij de bewonderenswaardigste is, die welke heeft teweeggebracht of die welke ver nietigd heeft. Ten slotte wanneer Gods macht boven uwe macht verheven blijft, wil dan op merken, dat Zijn werk onder het uwe schijnt te staan, immers, wanneer God nogmaals en nogmaals zijn /iat mocht willen uitspreken en jonge werelden zaaien in de vlakten der oneindigheid dan zouden de- Hemelen minder oplettend zijn wanneer aldus het niets vruchtbaar wordt, dan bij uwe woorden der consecratie, want het is onmogelijk, zelfs voor den Almachtige, om meesterwerken te schep pen waardiger om te worden aanschouwd dan Hij zelf. Ten slotte: gij zijt scheppers evenals Maria bij hare medewerking tot de incar natie?. Wanneer de Heilige Maagd moeder is geworden van het Vleeschgeworden Woord, zijn de priesters, zoo als de heilige Bernardus zegt, Parentes Christi, Verwekkers van Christus. Maria doet Hem afdalen door vijf woorden van nederigheid, de priester dooi vijf woorden van gezag. Maria baart Hem als lijdend en sterfelijk wezen, de priester verwekt Hem, bevrijd van smart en van den dood. Maria heeft Hem nmaal het leven gegeven, de priester doet dit alle dagen van zyn roemrijk leven". Een zekere richting onder ontwikkelde Roomschen legt meer en mear den nadruk, ook tegenover niet-katholieken, op de mystiek bij de groote schrijvers der Kerk. Onmiskenbaar zijn de heerlijke sehooa1) Tridentinum 13, I, 1. 2) Manresa is een kleine stad in Catalonië, op welks grondgebied zich een grot bevindt, waar S. Ignatins de Loyola zich terugtrok voor zyne overpeinzingen en waar later een noviciaat is opgericht der Jeznïtenorde. De schrijver heeft de stadsnaam gebruikt, om in het algemeen aan te duiden wat verstaan wordt onder 'retraite', 'geestelijke oefeningen'. heden bij S. Bernhardus, S. Theresia en zoovele andere mystici. En in zooverre behooren dezen met Eckhart, Tauler, Ruusbroeo, Claudius tot de bibliotheca mystica voor alle tijden, lafenis voor alle wijsheid en vroomheid. Streng behoort van deze algemeene mystiek te worden onderscheiden de spccifiek-Roomsche mystiek. De mystiek voor alle fel-bewogenen en vrede-begeerigen is in Thomas a Kempis' woord: Leer de uitwendige dingen verachten, en in te keeren tot de inweidige, en gij zult het rijk Gods in u zien komen. Christus zal (dan) tot u komen en u Zijne vertroosting teonea". Da Roomsche mystiek is in hetgeen de Catechismus Romanus zegt: Wij mogen de stem des priesters, die ons onze zonden vergeeft, niet anders beschouwen dan als die van den He ere Christus, die tot den verlamde sprak: Wees getroost, mijn zoon, uwe zonden zijn u vergeven". 3) De mystici manen aan tot inkeer en berouw, maar de Gat. Rom. verklaart dat de priester door de formule de zonden vergeeft, daar God zelf dit door hem bewerkt. De Christelijke mystiek leert, dat God de menschen doorschouwt tot in hun gemoed, en hen oordeelt naar hunne be doelingen. De Roomsche eenheidscatechismus van Pius X verklaart echter, dat de diefstal een aanmerkelijke zonde is tegen de gerechtigheid, wanneer het gaat om een zaak van gewicht, of wanneer de eigenaar een belangrijke schade lijdt. De Roomsche mystiek van den diefstal vindt men uitgewerkt bij Thomas van Liguori, vraagbaak voor alle biechtvaders. Men begaat geen doodzonde, wanneer men aan een arbeider minder dan ?0.60, aan een welgesteld mensch minder dan f 1.50, aan een rijken koopman minder dan ?3.?, aan een rijke vereeniging minder dan ?4.50 en aan den koning minder dan ?6.?ontsteelt. Ontfutselt men iemand achtereenvolgens telkens kleine bedragen, dan wordt pas die zoo veel ste diefstal een doodzonde, waardoor de bijzondere taxe voor den eigenaar overschreden wordt! Laat uw begeerte zuiver zijn, en uw bedoeling eenvoudig," zegt frater Thomas en spreekt in deze woorden de kern uit van de ware heiligheid, en de eigen mystiek van het kloosterleven. Doch de aequiprobabilistisehe moraal-mystiek van den heiligen Liguori, leert op welke omzichtige wijzen ontuchtige meisjes hun verloofde, en echtbreeksters hun echtgenoot om den tuin mogen leiden. De teksten zijn gemakkelijk te vinden, en worden dan ook veelvuldig toegepast. Moge er meer en meer streng worden onderscheiden tusschen de mystiek, die zelfs alle wetenschap bezielt, en van alle hoogere menschen is, en sommige mysstiekerige uitvindsels, die zich voor een onbevooroordeelde terstond toonen als wat zij zijn: het schuim en de slakken op dea smeltkroes van het goud. 3) Gat. Ram. pars II cap. V, qn. 10. De Tfld. Vertoon van hoogheid. Laatste redmiddel. Geef mij even mijn hoogste boord en schuier mijn rok wat af, ik ga eens extra brutaal optreden." Zoo moet de redacteur of andere-teur van De Tijd gesproken hebben, die ons van repliek mocht dienen op ons artikel van de vorige week. Het zou ons", zegt hij, zoo bijzonder ongunstig niet stemmen", als er eens een waarheid, zij het dan eoms een minder aangename over onze Hooge Oomes" zou worden publiek gemaakt. Zoo'n blad (deze katholieke schrijver heeft De Amsterdammer op 't oog) kan roeping gevoelen om in het openbaar kwaad te spreken, al doorziet niet ieder het nut daarvan." Ging het, roept de man uit, maar om de waarheid! Het Weekblad gelieve echter te onder scheiden, dat juist de onwaarheid van de praatjes, die heeten uit ome huis kamer" te komen, ons had gehinderd.... En verderop: Zeker, vinnige, fijne, bedekte laster ia ook verre van mooi. Doch, als w\j Noetua" haar of zijn leugens zien uitslaan in lompe en gro re taal, waarvan woorden als Jndagloon", geniepig gewriemel" en dergelijke schering en inslag uitmaken, dan valt hierover ook wel iets te zeggen. Dan wordt het onmogelijk, aan te nemen, dat goede trouw aanwezig ia, en dat de be doeling om tot verbetering en tot opfriasching van toestanden mee te werken, by het schreven heeft voorgezeten. Leugens" ? Wij hebben onzen medewerker ge vraagd of hij zich op een of ander punt mocht hebben vergist, of hij onwillens hier of daar te veel mocht hebben ge zegd. Hij heeft ons verzekerd, dat dit niet het geval is geweest. Wühebben toen nagegaan wat De Tijd zelf op 't oog mocht hebben. Blijkens haar aan halingen Judaslpon" enz. is zij gebeten op de beschuldiging, door Noctua" ge daan, van het door haar «pnemen van advertenties, die goed geld inbrengen, maar die overigens zaken inhouden welke het blad in het redactioneele deel zonder veel omhaal als voor een katholiek onduldbaar voorstelt. Welnu, dag-in dag-uit heeft zij van den heer Gorris, een Amsterdamsen katholiek winkelier, die op openbare ver gaderingen tegen de tariefwet placht te spreken, en > nadat hij dat deed, de waachechte katholiciteit maar eventjes in ver denking gebracht, ea bijna terzelfder tijd plaatste zij de anti-tarief wét-adver tenties, die haar zoete winst gaven in de kas. Over dergelijke heilige praktijken denken talrijke katholieken en met katholieken volstrekt niet hoog." Nu zien wij-voor-ons (het zij even vermeld) niets geestelijks"' in de Tariefwet! Maar, gezien de geestelijke" hou ding ten opzichte van de Tariefwet wél aangenomen door De Tijd, had onze inzender Noctua" natuurlijk het grootste gelijk van de wereld zijn afkeer te uiten over zoo onwaarachtig gedoe. En nu zegt De Tijd: Leugens"! Men moet maar durven. Wij noodigen De Tijd uit, hetzij in haar courant, hetzij in particulierschrij ven, ons aan te toonen, dat onze katholieke inzender zich aan leugens" en laster" schuldig maakte. Zij z al d a n h a a r v oldoening hebben en natuurlijk openlijk in dit blad! Maar als zij op dit aanbod niet ingaat, zullen wij zoo vrij zijn het onze van deze laatste excessief-brutale zelfverdediging te denken. Die verdediging geeft nl. reeds voors hands weinig verwachting van haar waarheidsliefde. Terwijl het stuk den schijn aanneemt den inhoud van ons vorig artikel weer te geven, is het er niets dan een verdraaiing van. Oflze verwijzing naar het merkwaardige feit, dat De Tijd in merg en been antikatholieke bladen (N.B. Ct.) minder geprikkeld bejegende dan ons, nu wij plaats gaven fc aan uilenspiegelsche critiek op Roomsche grootheidjes, bracht nood zakelijk mede dat wij op de verschillenc'e gelegenheden wezen, waarbij wij, zonder naar rechts of links te kijken, een katho liek gelijk versterkt hebben (Graag op Baantjes, beschuldiging v. d. Paus). Nu doet De Tijd, of tenminste de ongege neerde beer, die voor haar de pen voert, alsof wij die zaken aanhaalden als een excuus. Helaas, hij doet het waarlijk niet in ironie. Ironie is geest! En wij weten, dat de man, die de vrijheid nam ons op hoogen toon te antwoorden, van geest en aanverwante artikelea (buiten een zekere plo'mpe grappigheid) nooit last had. Het Middelbaar Onderwijs. IL VERTOONT DE UNIVERSITEIT NEIGING DE VAKOPLEIDING DER LEERAARS TEK HAND TE NEMEN? Het is duidelijk, dat wie een poging doet deze vraag, waarbij we den vorigen keer aangeland waren, te beantwoorden, zich op een moeilijk terrein begeeft. Als ik dan toch waag het te beproeven, doe ik dit alleen, omdat mijn onderwerp mij niet toe laat haar uit den weg te gaan. Mogen anderen in deze gewichtige aan gelegenheid beter licht ontsteken, maar laat het mij voorloopig vergund zijn haar op den voorgrond en onder de algemeene aan dacht te brengen. Misschien krijgen we nog 't best eenig bruikbaar licht, als we, na een blik op historie en idee der Universiteit te hebben geslagen, nagaan hoe verschillende profes soren zich haar toekomst denken of wenschen. De hoogleeraren toch zijn het, die n door hun invloedrijk woord n door 't waar nemen hunner functie richting aan 't karakter der Universiteit hebben te geven. Bij de toekomst van de Universiteit dan, gaat het vooral over deze quaestie: Zal zij zijn een Instituut, hoofdzakelijk voor Vrije Wetenschap, of meer een voor Vakoplei ding? Of zal zjj beide functies op bevre digende wijze weten te vereenigen ? Men weet dat art. l der Wet op 't H. O. ook zoowel het een als het ander van haar verlangt, maar den eersten eisch vooropstelt. Vrije Wetenschap zie ik gedefinieerd als Wetenschap om haar zelfs wil beoefend," de hoogleeraar die haar doceert, is zelf standig onderzoeker, wellicht specialist; uit den aard kan hij slechts kleine doelen van zijn vak bespreken, bij voorkeur kiest hu de groote of kleinere problemen, bewandelt

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl