De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 19 mei pagina 2

19 mei 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER W EEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1821 het gebied, waar de grenzen van ons tegen woordig weten liggen; hu wekt zjjn leer lingen op tot kritisch denken en zelfstan dige studie. BÜVakopleiding kan men aan twee factoren denken 1. het kweeken of oefenen van eigenschappen en vaardigheden, noodig in de praktijk (b. v. methodische en paedagogiiohe toepassing en alles wat tot het gebied yan het knnnen behoort, 2. het aanbrengen (of leiding geven büde verwerving) van de noodzakelijke vakkennis, d. w. z. alles wat tot het zakelijke of theoretische weten be hoort, waaronder ook de encyclopaedie en de hulpvakken. Hoewel hierbij de bronnen en de methode yan onderzoek niet behoeven, niet kannen uit het oog verloren worden, is hier de blik toch meestentijds op de practijkgericht. Sedert het begin der 19a eeuw is het karakter der Universiteit belangrijk ge wijzigd. Was ze daarvór een Instituut voor theologen, juristen, medici, voor wip .Wetenschap en Vak n waren, in de 19e eeuw hebben de beide philosophische faculteiten zich van dienaressen tot gelijk waardige zusters en volgens velen tot leidsters en eersten in rang verheven. Eén groot aandeel hierin komt zeker W. von HambjoWt toe, in 1808 minister van Onderwüs ia, Pruisen geworden, die mét zijn groot gezag «den Universitaten in erstèr Linie Pflege der Wissenschaft" tot taak gesteld heeft en de overheid op 't hart ge drukt '»jede Einmischüng in ihre Verhaltnisse als schadlich zu vermeiden". Deze hoogef weldra algemeen geworden, opvat ting is een der oorzaken geweest van de groote bloei der Duitsche universiteiten, door ons land op den voet gevolgd. Studie en onderwijs .krijgen een al meer wetenschappelijk karakter, ;de specialisatie gaat steeds verder en de band met de prak tijk wordt (het minst büde medische het meest bij de philosophische faculteiten) al losser. Wijsbegeerte en historisch-philologische weienschappen gingen daarin voor. Van alles wat vak", praktijk" of toege paste wetenschap" heet, of dressuur in de resultaten" genoemd werd, wilde de Un. ?niets weten. Toen dan ook in de jaren na '60 sprake was, de techniek aan de Un. te brengen, heeft men zich daar in Un. kringen hevig tegen verzet. [Nu heeft de wis- en' nat. fao. daar spijt van.] Maar haar 'karakter was duidelijk en zuiver gebleven. . ? Als ec W er daarna allerlei vakken als: landbouw, handel, koloniaal bestuur, di-. plömatie, veeartseiijkunde, administratie, verzekeringswezen, enz. enz., om hoogere opleiding vroegen, heeft men nu eens de poorten der Universiteit voor hen geopend, dan weer (en dit geschiedde veelvuldiger) afzonderlijke stichtingen voor deze belangen in -'t leven geroepen, met een inconse quentie, die men in alle landen van Europa terugvindt. Daardoor heeft de Un. iets van haar zuiver theoretisch-wetenschappelijk karakter verloren; ze wordt door een aantal vakbelangen belegerd en binnengedrongen. Zullen die haar veroveren, zullen ze zich met haar assimileeren, of zullen ze zich terugtrekken en afzonderlijke stichtingen bonwen voor hun speciale belangen ? Gaan we nu over tot 't vermelden van ;eenige uitspraken,, door Nederlandache '3:k 1888 zegt prof. Land in zijn brochure .Het Hooger Onderwijs" blz. 11. Het Hooger Onderwijs" bovenal moet uit zijn aard alle, hoezeer dan ware, meeningen trachten buiten te sluiten, en zijne kweekelingen . tot zelfstandige reproductie van het vroeger gevondene zoowel als tot nieuwe productie voorbereiden... Wie een* weten schappelijke opleiding genoten heeft... moet... deel uitmaken van de republiek der onderzoekemden en kennenden, in de geheele mate van zijn persoonlijken aanleg. De Universiteit", zegt hij op pag. 33. is geen zamenstel van beroepsscholen; en het is wenschèlijk dat men de verdeeling in .faculteiten late varen. Hetgeen toch een faculteit bijeen houdt, is niet de logische verdeeling der wetenschappen, maar de overweging van het benoodigde voor onder scheidene beroepen." De student is minder ? iemand die nderrigt ontvangt dan die zich ? nderrigt verschaft (64)". En indien mon delinge voordrachten iets zullen beteeke. nen, dan kan hun doel enkel zijn, den ,' student te doen zien hoe men behoort te werken". ' _ Men ziet hoe hier zeer duidelijk het ' ideaal der Vrij»Wetenschap wordt hoog1 gehouden en de vakopleiding afgewezen. Gaan we tot modernere uitspraken over. lllllllllllililMllllllilMiMilimiiiiimiiilimi i o: s. Naar 't Frantch, van Gaorge Courteline, door T. S. Toen ik nog deel uitmaakte van het remontedepot, gedetacheerd en in garnizoen te X., kwam op 'n Zondag in den winter, naar ik me herinner, de majoor bij me, terwy'l ik met 'n houweel bezig was byten in het ijs van de drinkbak te hakken, en vroeg me iets wat zeer moeilyk te beantwoorden was. De handen in de zak, bleef hy' eerst onbewegelijk en zonder te spreken büme staan en vroeg toen plotseling: Wél, jong mensen? Ik zocht te vergeefs naar 'n antwoord, maar, als wijlen znster Anna nietë kunnende ont dekken, hield ik müaan het wijste wat ik doen kon, en glimlachte allerbeminnely'kat, ' wat Hem bijzonder scheen te hinderen. HU ging verder: En... kom je nit Parus? ' Jawel, commandant," antwoordde ik. HJj maakte 'n beweging met 't hoofd, zei ah" of zoo iets, wat nogal aanmoedigend klonk en verviel weer in zy'n stilzwijgen van eerst. Ik wachtte. Toen vroeg 't ie weer: En... vertel me eens m'n jongen, wat deedt je zoo 's avonds in Parus?" Wat ik 's avonds deed? herhaalde ik, wat verwonderd, wel commandant, niet veel bijzonders, wat iedereen doet eigentlyk, ik ging naar den schouwburg, naar 'n caféof naar 'n concert... Dit antwoord scheen mütoe hem geheel in de war te hebben gebracht. Hy liet het hoofd zakken, zweeg, en ditmaal zoo lang, dat ik het onderhoud ge-eindigd geloofde. Evenwel was dat niet zoo, want plotseling zag de commandant op, en verlegen, op 'n In zijn geestige en leerrijke Vota Aoademica" (Gron. 1904) zegt prof. Is. van Dijk, theologisch hoogleeraar te Groningen (W. 27). a. Een Universiteit moet wekken en kweeken wetenschappelijk besef, wetenschappelijken zin, liefde voor zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, liefde voor studie om haar zelfs wil. Zümoet geven-een wetenschappelijke* stempel, zümoet vormen een wetenschap pelijk karakter a scientifio habit, a scientifio frame of mind". b. Voor zoover dit mogelijk is moet een Universiteit uitrusten met professioneele kennisV. Maar, vult Z. H. G. elders (bl. 31) aan: M.i. kan een Universiteit maar zeer weinig professioneele kennis aanbrengen. Alleen bij medici is, dit uit den aard der zaak anders". c- Een Universiteit moet, last not least, aanbrengen wat ik genoemd heb: acade mische vorming". Dit laatste punt wordt nader toegelicht, als te bestaan in opvoe ding van het verstand" (bl. 36) leeren zelf denken'r (bl. 37) en wordt belangrijker geacht als doel dan de beide vorige. En bl. 31: hoe meer eigenlijk gezegde pro fessioneele kennis een Universiteit zou willen aanbrengen,... des te ernstiger zou zij gevaar Joopen haar eigen en bizonder karaktervan Universiteit te na te komen". Minstens even duidelijk wordt in het Rapport der Staatsoomm. tot reorg. v. h. O. de wensch geuit, dat de opleiding tot zelfstandige beoefening der wetenschappen" bij het Universitair onderwijs op den voor grond blijve staan. Dit ideëele standpunt mag niet worden prijsgegeven".... Behal n wat de geneesheeren betreft, heeft de vor ming voor de praktijk van een ambt of beroep (aan een Un.) weinig te beteekeaen; zelfs kan men zeggen, dat er voor de vorMing van leeraren in de letterkundige en natuur- en wiskundige vakken op dit oogenblik zoo goed als niets geschiedt. En wordt er thans behoefte gevoeld om daarin verandering te brengen, en leiden ook de 'bij dezen aangeboden ontwerpen in die richting, zoodat de praktische vorming voor een beroep niet langer verwaarloosd wordt, toch mag , daarvan geenszins het gevolg zijn, dat de wetenschappelijke op leiding en vorming op den achtergrond treedt of alleen dienstbaar wordt gemaakt aan de praktische voorbereiding voor hét bekleeden van een ambt of beroep" (697/8. Hier is niet n, maar zijn verscheidene hoogleeraren aan 't woord, wat de uitspraak nog belangrijker maakt. Prof. J. W. Moll, hoogleeraar in de plant kunde te Groningen neemt in zijn belang wekkende brochure De Idee der Uni versiteit enz. Gron. 1910 een tusschenstelling in; h\j bestrijdt d« meening van prof Van Dyk en ook die van het Rapport, waar dit laatste op een andere plaats veel krasser zegt, dat het geheele Hooger Onderwijs geen vak onderwijs is." Maar ofschoon prof. Moll dit daar wel toerekent en 't een belangrijk onderdeel daarvan aeht, resumeert Z. H. G. toch aldus op bl. 35: t Moge de toekomt ons brengen bestendi ging van de onschatbare voorrechten, welke de Universiteit van oudsher bezit: de vol komen vrije studie, désuprematie der vrije wetenschap. En verder noemt schrijver het zelfstandig onderzoek ' [de] belangrijkste taak der Universiteit." Ook wenscht hu, dat de toegepaste wetenschappen en de kunsten er een plaats mogen vinden Nog meer citaten zouden alleen overbodig duidelijk maken, wat uit de bovenstaande genoegzaam blijkt, dat de opvatting der man nen, die't zeggen mogen de geneeskundi gen er buiten gelaten nog thans beslist overhelt naar hoofdzakelijk vrije weten schap" als kenmerk en doel der Univer siteit. Als ze daar dan ook niet thuis hoorde, waar hoorde ze dan thuis ? Maar hoort de vakopleiding er thuis ? Wat wil de Universiteit dan voor het vak doen, het vak en het onderwijs, waarachter de belangen van de jeugd en het volk staan ? Wat doet ze er voor? Hier en daar verneemt men in een dik boek een zwakke stem, zoowel over de grenzen als bij ons, dat er toch iets gedaan moest worden". Zoo leest men in een advies der fac. van lett. en wijsb. te Groningen, dat zühet gewenscht acht, dat onder de Ency clopaedie speciaal -ook de methodologie be grepen wordt." Tel ik goed, dan worden in de Universiteitsgids van 1911/12 in 't geheel twee colleges over alle Academies in ons vaderland genoemd, die, aan de methode van 't vak gewijd ZÜ.D, nl. yan prof. Van Heiten en van prof. J. F. Niermeyer. toon van iemand die 'n slechte tijding ver wacht, vroeg hy: Dus myn jonge vriend, je ging nooit naar 'n avondje bümenschen op visite of uit dineeren of naar 'n bal...? Naar 'n bal? Pardon cemaandant, daar ging ik heel vaak heen. Ik vroeg me angstig af, waar hy heen wilde; maar hu was dezelfde al niet meer; een plotselinge vreugde straalde op z'n jo?iaal onde-heeren-gezicht. Hu stamelde, bewogen: Dus... dus dan k«n je ook dansen! Ik stond geheel paf. Dansen? Zeker... Waarom? Hu wachtte nog even met antwoorden, als wilde hy aan zy'ne ontroering de tyd laten te bedaren; toen kwam hy nader by me: Welnu, zei hu, als je dansen kunt, kom dan vanavond wat met m'n dochters dansen. Zeg maar tegen den onderofficier van de week, dat ik je permissie gegeven heb, om naar den schouwburg te gaan. Ik kan op je rekenen, niet-waar ?... En zonder m'n antwoord af te wachten, verliet hu my met 'a stillen glimlach van dank en erkentelijkheid om de lippen, terwy'l ik stom van verbazing achterbleef, te vergeefs zoekend te ontdekken aan welke reden ik de eer te danken had, door mijn escadronchef te zy'nen huize te worden nitgenoodigd. Ik was 's avonds echter precies op mijn tyd en ik belde bescheiden aan de denrvan 'n klein huis, dat de commandant aan de buitenzijde der stad, bühet kanaal, bewoonde. Een jong meisje van 'n twintig jaar deed my open, en wenschte me vriendelijk lachend: geen avond, meneer, als ware ik al 'n oude bekende en loodste my 'n kleine salon bin nen, waar ik onder meer verscheidene kamergenooten vond, die of er hun leven van afhing, aan 't walsen waren. De majoor was niet jong meer. HU was 'n man van 'n vy'ftig jaar, gebouwd als 'n eik en sterk als 'n paard, maar 'n door en door goede kerel, en al z'n mannetjes hielden van hem. Hu was wat melancoliek Ik geloof dat 't, na kennisneming van al deze uitspraken en feiten minstens geoor loofd is, de vraag, boven dit opstel geplaatst met een betwijfelend schouderophalen te beantwoorden... In 1887 schreef prof. A. G. van Hamel een opstel in de Gids over de levende vreemde talen aan de Universiteit". Daarin erkent de schrijver (III 249) dat voor de aanstaande taalleeraars naast een hoogere, wetenschappelijke vorming, ook een prak tische vorming noodig was, nl. het zich eigen maken van het vreemde idioom. Wie zou dit ook knnnen ontkennen P Maar den hoogleeraar, zegt Van Hamel, behoort bijna alleen het eerste of wetenschappelijke ter rein. Van hem kan op het andere terrein iets, doch niet alles, zelfs niet veel" gevorderd worden. De hoogleeraar is in de allereerste plaats man der wetenschap"... Het geval kan zich voordoen en in Duitschland is het bijna algemeen dat een hoogleeraar, met het onderwijs in een vreemde taal be last, wel in de wetenschappelijke kennis dier taal een meester is, doch in haar praktisch gebruik zich slechts gebrekkig heeft kunnen oefenen." Maar hoe moeten nn die arme aanstaande taalleeraars aan die nederige kennis komen, die ze hun leven lang moeten onder wijzen? Prof. Van Hamel (en hij niet alleen) wilde, den hoogleeraar, die een vreemde taal onderwijst," een assistent toegevoegd zien voor het praktisch en technisch gedeelte van zijn taak." En wat hij destijds wenschte, is nu ver werkelijkt. Feitelijk wordt nu datgene, wat later het belangrijkste van iemands levens taak zal worden, hem niet door den profes sor, den eigenlijken man der Universiteit, maar door een assistent, een lector, privaatdocent, of in 't geheel niet onderwezen. Is daarmee nu niet reeds gezegd, dat de Universiteit een Instituut is voor Geleerden en niet voor Leeraars ? De heer C. Serrurier gaf echter mijn meening niet weer, door in zijn opstel in de Amsterdammer" van-5 Mei, te zeggen, dat ik m\j hieraan zou ergeren. Ik erger me daar volstrekt niet aan. De Vrije Wetenschap behoort geheel op de Universiteit thuis; die is haar levensvoor waarde, haar kenmerk, haar heerlijk recht, haar vormende kracht, haar glorie. Maar omdat men in 't algemeen geen twee heeren tegelijk kan dienen, ben ik de bescheiden meening toegedaan, dat er voor de opleiding der leeraars, wil ze deug delijk worden, een afzonderlijke Paedagogisohe Hoogeschoolj op de hoogte der tegenwoordige snel zich ontwikkelende paedologische wetenschap, moet gesticht worden. De Universiteit mag niet komen onder den druk van het M. O." Maar «an dit laatste groote volksbelang behoort even eens recht gedaan te worden, door het een eigen Instituut ter opleiding van zijn leer krachten te schenken. Daarvoor zou zeer eenvoudig n der vier Universiteiten ge heel of gedeeltelijk hervormd kunnen worden. .; >?, (Wordt txftolffO}' - C. C. v. S. MHMtimillllM M De Politie-spion, Roman nit Rusland, door MAXIM QOBKI. Vertaald door J. P. WBSBELIKK- v. ROSSUM. Meulenhoff & Co., Amsterdam, z. j. Roman nit Rusland"... is een eenigszins zonderlinge bijvoeging. Dat de roman van een Rnssischen' schrijver allicht in Rusland heet te gebeuren, is iets dat er gewoonlijk niet bygezegd wordt en men ook gerusteljjk aan de scherpzinnigheid van den lezer over laten kan. Eigenlijk heeft het hier den schijn of er eerst stond: Roman nit het Russisch," maar uitgever en vertaalster een laat berouw kregen over zulk een (trouwens onwaarschynIjjken) lengen en er toen maar dit overbodige van maakten, liever dan hun hart met zonde te bezwaren. Uit het Russisch" is nl. het verhaal geenszins, maar wel zóklaarblijke lijk uit het Dnitscb," dat de vertaalster toch maar beter had gedaan haar naam niet zoo voluit te vermelden. Immers, haar minste plicht ware geweest van het Dnitsch Hollandsch te maken en b.v. iemand niet van aanleg, ging weinig met de andere offi cieren om, en wandelde gewoonlijk alleen door de lange gangen en de binnenplaatsen der kazerne. Het was voor niemand 'n geheim, dat hij stil-in verdriet had. Deze man had xich in zijn leven de eenige vreugde geweigerd gezien, die hij ervan ge hoopt had te ontvangen: een zoon te bezitten, die hu had knnnen opvoeden in zijne omge ving, in de trots van zijn krjjgsmansberoep en ten slotte had hij vyf meisjes gehad, allen 'n jaar na elkaar geboren. Het scheen 'n kop pige en fatale onwil van de natuur. Van die vijf dochters hield hjj veel, en deze trokken van die zwakheid profijt, door hem te vragen al wat ze wilden en desnoods hem nu en dan het een of ander te gelasten. De jongste was zeventien, de oudste drie en twintig. Niet een ervan was tot dusver getrouwd en de majoor die hen zag, zooals ze, waren, arm als Job en niet bepaald knap met alleen haar frissche wangen, haar jeugd en haar eenvoud, leefde in voortdurende benauwdheid over het moeilijke geval om ze gehuwd te krijgen, en het was voor haar, na 'n stille overeenkomst met z'n vrouw, dat hu Zondagsavonds die huiselijke springerytjes op touw had gezet, waar hij wat jongelui nit de stad, zoons van gezeten burgers, en notarisklerken noodigde, alsmede diegenen van zijne manschappen en onderofficieren, die, als spruiten van goede familie, bij hun vertrek uit het regiment, eventueel se boon zoons konden worden, waarmee iets te be ginnen was. Dit alles werd me echter pas mettertijd duidelijk. II. Frits, riep op 'n avond mevrouw, zing voor ons toch dat grappige ding nog eens, dat je Zondag song, weet je wel? O ja, ja, riep luidruchtig jongejuffrouw wijnhond", maar kort en krachtig Hollandsch zwijn" te betitelen. Dat is ook al erg genoeg, zonder de verzwarende omstandig heid van het hondsche". EB evenzoo moest zügeen zinnetjes opzetten als het volgende: Maar bedenkt toch, vanwaar komt de rijkdom?" Zijnde dezulke zér talrijke in den dialoog, eigenlijk nog niet uit het Dnitsch, maar eerder op stumperige wijze er nog halver wege in. Wat er op die manier van het levende woord eens schrijvers terecht komt, is duide lijk. Er komt niets van terecht, en een kunste naar moet wel krachtig zijn, als hu zooveel distillatie" kon verduren, zonder ganschelijk in damp op te gaan. Russische schrijvers echter zijn krachtig. Tonrgeniew, Dostojewski, Gorki, Taechow, Leontieff, om zoo maar in het wilde er eenigen te noemen, pleegt men nooit anders dan zoo verdund" tot zich te nemen, en zjj blij ren desniettegenstaande zichzelf, kernig en knokig, wrang en zeer, zér vreemdsoortig. Ook een dnbbel mishandelende overzetting" kan han eigenaardig accent, hun zeer aparte levens visie niet zoo vervlakken of er blijft genoeg van over om ons voortdurend zeer te boeien. Waarmede niet geiegd is, dat dit vreemdaantrekkelijke gansch en al hun persoonlijke kunst-verdienste zon zijn. Er is veel aan het ras toe te schrijven, veel ook, dat geenszins een kunatqualiteit te noemen is, en dit boek is er een typisch voorbeeld van. Het verhaalt de jammerlijke historie van een verschoppeling, een geestelijk minder waardigen boerejongen, die het op den duur juist zoo ver brengt, dat hy mee leven kan in de wereld. Als een aap heeft hu zich de gebaren en doeningen eigen gemaakt, die den gemiddelden mensen maken en is daar eenigszins tiosch op. Toevallig in dienst ge komen büeen politie-spion," zoo een als wij een stillen agent" of een rechercheur" noemen, krijgt hu vervolgens een baantje bij de administratie "der politie (door de schrijf ster natuurlijk kanselarij" geheeten) en wordt eindelijk trots, of misschien juist om zy'n duidelijke minderwaardigheid, ook by de geheime politie aangesteld. Zonder eigen wil of inzicht, leert hij daar het vak, als een hondz\jn kunstjes, en levert ten slotte nog een vry bruikbaar sujet op in die wereld, waar het vooral op slaafache gehoorzaamheid en automatisch handelen schijnt aan te komen. Het is een afschuwelijke wereld, gelijk Gorki haar afbeeldt. Onder enkele geraffi neerde, heerschznchtige of winznchtige, in elk geval bekrompen chefs, wordt ean dromvan doffe, dierlijke kerels, als honden, los ge laten op de jacht naar medemenschen, enkel, zou men zeggen, om hun werk te geven. Als een zwerm kwaadaardige vliegen be dreigen zij immers de samenleving en maken elke gezonde en vrije levensopenbaring on mogelijk. Niet voor de maatschappij, nog minder voor de indiriduen, maar uitsluitend om zelfdwil bestaan zy, en han dienst, als uiterste schakel van een gansche baat luchtige, beestig egoïste keten van ambtenaren, die zichzelf den Rnssischen staat achten en alteaamen niet veel beter dan boosdoeners of gekken zijn. Dat een jongen als deze Jewssej Klimkow werdt aangenomen en bruik baar blijkt, is wel het sterkst bewijs, dat Gorki geven kon voor zijn overtuiging van de volstrekte nietswaardigbeid dezer ambte naarswereld. Een ietsje mér eigen wil, in zicht en moreelen zin zou deze trage, dierlijke dienstdoeners reeds onbruikbaar maken voor hun werk en die in den dienst vooruitko men zy'n de meest verbasterden, zij die het minste geweten en de felste begeerten hebben. Dat wij nu toch iets van belangstelling voelen, niet alleen voor de gore maar vreemde wereld der geheime politie, doch ook voor het afschuwelijk onderkruipsel dat Klimkow heet, komt wijl Gorki hem gemaakt heeft tot de Onnoozelheid, die nimmer weet wat züdoet en bijna heilig is. Er groeit een trage, late menschelijkheid in de ziel van dit on volgroeide schepsel, die op den duur strijd gaat voeren tegen... den wil van anderen, waar door het jammerlijk individu tot nog toe bewoog. En die strijd, zoo zwak als zij dan is, beteekent hier het tragische... en het algemeene, wijl men gevoelt, hoe de gansche Russische wereld hierin spiegelt. Het schuch ter en zwak vry'heidsbesef, dat, in het hart van dezen trieatigen mensch nauw geboren, ook weer sterven moet, verbeeldt het gansche sombere verloop dier ongelukkige Russische revolutie en het is vooral de revolntionaair Goiki, die hier zy'n harteleed Leeft uitge schreven. Lucile, die de commandant no. 4 noemde; Frits, toe, ja, zingen!..." En de salon doorgaand trok ze met alle aan Frits, om hem van z'n stoel te krijgen. Degene, die door de vrouw van den com mandant en door Lucile zoo familiaar Frits werd genoemd, was markies Hngo, Ogier, Frederik de l'flericourt d'Eatency, Heer van Sanlaies, Riveries, Cnarmerettes en andere plaatsen nog, alleenbezitter van vijftien mijl grond langs de oevers der Rböne en op 't oogenblik eenvoudig dienstplichtige bühet 51e regiment jagers te paard. Eerst gewoon gast der Zondagen van den majoor, was hij langzamerhand daar in huis de onmisbare geworden en had steeds vaster voet gekregen bümevrouw en de dochters, die werkelijk zoorer waren, dat ze niet meer buiten hem konden. Zeer elegant, Paryzenaar tot in den grond van z'n hart, man-van-dewereld tot in de toppen van z'n vingers, danste hu uitstekend, kende hij de muaiek van honderden walsen en quadrilles uit het hoofd, zong zoowel komische als romantische liedjes met 'n aangenaam tenorgelnid, maakte even gemakkelijk woordspelingen als son netten, zoodat hu op die manier de nederige Zondageche samenkomsten tot een hoogte had opgevoerd, waarvoor de commandant hem in het geheim dank wist. Hu hield al de genoodigden onder de beminnelijkheid van z'n geest gevangen en eveneens de dames, die zy'ne persoon en zijne wellevendheid hoogelyk op prjjs stelden. Mevrouw, 'n goede vrouw, was werkelyk moederlijk van hem gaan houden, en de meisjes, wél, dat was hél eenvoudig, die waren van na. l tot no. 5 verliefd op hem geworden, zoodat Frits de zon was, waarom alles ten leste in dit provinciale huisgezin draaide en dat hu dan trouwens ook zelden meer verliet. 's Morgens, als de majoor z'n sabel aangordde, z'n kapot j as van de kleerenatandaard uitgeschreven op echt Russische wijze, niet lyrisch, in persoonlijke klachten, maar episch, in verbeeldingen van de om-wereld, ook niet groot-algemeen, maar benauwend klein en af zonderlijk. En ziedaar wat Gorki's ras-eigen schappen zijn en wat misschien op om, Wes terse hen, den sterksten indruk maakt. Want als wrj deze grauwe historie lezen, waarin nu waarlijk ook geen enkele lichtstraal valt, dan is) ons eerste gevoel dat van hopelooze ellende, van troostlooze verlatenheid enkonde. Hoe het mooeiyk is zoo te leven, vraagt men zich af. En terstond daarop, hoe het mogelijk is, het leven aldus ziende en gevoe lende, het zoo te beschrijven, met die gelaten sterkte en kalm aanvaardende redelijkheid. Hier beseft men is een tegenstrijdigheid: voelde de schrijver deze werkelykheid juist als wy, zij a lezers, evenzoo lamentabel en ganschely'k verloren, dan zon hij haar z niet geschreven hebben, zoo, zonder hoon, met die rijkdom van détails in de matige voortkabbeling van den verhaahstroom. Want er is hier geen haat te merken, zoo min als eigenlijk eenige grootheid van het verdoemde. Het is niets dan gewetensvolle, eenvondige reallteitsbeschryving en wij begry'pennu wel, hoe hier büGorki, zoo Min als büde andere Russen, deze rauwheid en sterkte persoonlijke elementen syn. Het is het ras, dat primitief en krachtig, in zy'n begaafdste persoonlijk heden werkt, waaruit die persoonlijkheden zich eerst los wikkelen en dus om te begin nen ... individualistisch zijn. Het leven doet hun sterk aan en zij kunnen het verdragen, ook al echynt het grauw, omdat 't hun leven is. Zg vinden het zelfs uiterst belangwekkend in de vaagdheid en verwardheid yan zijn sensaties en onberekenbaarheid van zy'n loop. Gorki kan volkomen nog voelen, wyl hu zelf er nog tiet zoover afstaat, hoe het aan voelt in zulk een ziel als van dezen Klimkow, hoe het allerlei faux départa" en aceidenteele verwikkelingen te zien geeft, die tot heel wat se hu nen te voeren, maar per slot op niets uitloope», en hy vipdt het prettig die alle om zelfswil te beschrijven. Het moge onwaarschijnlijk klinken, doch het is niettemin juist, dat in boeken als deze, die nit enkel wrok en levensmoeheid schijnen samengesteld, de schry'ver echter zy'n levensliefde en levenslust hoog uitviert. Het realismeof naturalisme van deZola-schèschool had dit als element in zich, en het jonge volk der Russen, vol gistende krachten, heeft het hartelyk aanvaard voor zyn kunst. Hun werkelijkheid mag ons niet vroolyk schijnen, züknnnen haar aan, en zelfa de bitterheid van den rerolntionnair vermag die Freude am Dasein niet te dooven, welke zich hier in den getemperden vorm van gelatenheid en onveiflauwde belangstelling nit. Maar ons, zwakkere menschen van het Westen, schokt en verbijstert dit. Wij kmne i maar moeiujk ademen in dezen atmosfeer van verstrooidheid, vereenzaming en ver wardheid, die voor ons enkel het somberst pessimisme beteekent. Niets gaat hier rede lijk, of geleidelijk, of houdt hier verband. Als blinde automaten doen de menschen, allen tegen elkaar in, men weet niet hoe of waarom, alleen dat onrecht en wilkeur heerEchen. En dat er eigenly'k geen bewust pessimisme steekt achter deze schildering, geen systeam van wereldbeschouwing, al ware het dan van wereldvervloeking, dat is juist het ergste, omdat aldus deze voorstelling der werkelykheid ons als een eigene opgedron gen wordt. Merkten wy' maar de hand, die de poppen bewoog, het parti-pris, de eenzijdigheid van den hartstochtelij ken hater. Doch wy zien niets dan beraden, passielooze beelding, een geduldige opteekening van 's levens gebeuren, en onze zwakkere kracht heeft moeite dit te verdragen en niet te vertwijfelen. Daarom is al die Russische literatuur zoo misleidend. Wy' interpreteeren haar op een wy'se, waarvan züzelf niet weet, en terwy'l wy', met schuwen eerbied, haar eeren als het laatste, bet huiveringwekkend uiterste, meest bedorven verfynde, waartoe een menschengeest komen kan, is zy zeer waarschy'nly'k een aanvang, tamely'k ruw en on behouwen, maar van binnen gansch niet ongezond. FRANS COBNEN. Het CofflMdants&nis en ZÜH mimi Wat daar op onzen ouden Dam gebeurt is wel een ingrijpend veranderen, zooals er in geen eeuwen plaats vond. De Vischsteeg is reeds niet meer te vinden en met de steeg is nu ook de laatste naam nam en z'n képi opzette om naar de kazerne te gaan, riep mevrouw hem na: O, Emile, vergeet niet om even Frits naar me toe te sturen. Ik moet hem iets vragen l... En Emile knikte van ja en ging langzaam de deur uit, steeds bezig in gedachten met het huwelyk van zijne vyf dochters. En, twintig minuten later deed 'n luchtig bellen de jonge dames opspringen en als dollen door de kamers loopsn om elkaar de eer te be twisten Frits de deur open te doen. Dan klonk het op vyf verschillende tonen: Daar is Frits! Dag Frits! Kom binnen Frits, kom binnen! Frits, alty'd vriendelijk, glimlachte als 'n jongen: Morgen, dames! Maken de dames het goed? En hoe gaat het u, mevrouw?" Waarop uit het vertrek er naast mevrouw antwoordde: Ja Frits, kom binnen mijn jongen, ik heb je raad ergens voor noodig. En dan kwam hu dien dag niet meer weg. Dan had mevrouw hem noodig, omdat ze tusschen twee tinten voor 'n japon aarzelde, of voor 'n hoed, 'u parasol, en wilde dat Frits haar in die zaken voorlichtte; dan was het no. 5, juffrouw Berthe, die niet uit 'n quadrille-figuur kon wys worden, noodig had, dat Frits zich voor de piano zette om haar te helpen; vervolgens was het no. l, juffrouw Lonise, die niet verder kon met 'n pas opgezet aquarel en nu Frits' hulp daarby' verlangde en ten slotte hadden de anderen ook nog wel iets. Want Frits had evenveel verstand van modes, als van knnst, zooals hy trouwens van alles verstand bad. De dames namen hem zelfs mee naar de winkels, naar modezaken, naar den kapper en den parfumenr, en ze hadden zich geen potje pommade of geen stokje zeep durven aanschaffen zonder zijn allesomvattende raad. Soms zei de majoor tot Frits: Werkelijk, Frits, ik geloof dat ik m'n

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl