Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1822
anti-katholiek" zou zijn. Hoe zou hu
andera ertoe gekomen zijn, behalve het
artikel tegen het dagblad De Tijd, ook
in zijn jongste nummer een stuk op te
nemen over Hedendaagsche Roomsphe
mystiek", waarin op ergerlijke wijze
gekibbeld wordt tegen woorden uit een
Eoomsch gedicht, dat poëtisch is van
vorm, maar toch niets nieuws schrijft
over de geloofsleer der Katholieke Kerk.
Een orgaan, dat zich bepaaldelijk
, bezig houdt met de studie der gods
diensten, was tot nu De Groene niet.
Het Weekblad zoekt nu op eens aan
leiding in de verschijning van dat ge
dicht, om uit heel wat tweedehands
lectuur het katholieke Geloof te be
strijden.
(?Geloof ? Zyn de citaten nit de Lignori
dan punten des Geloofs ? Red. Amsterd.).
Wel worden oitaatplaatsen aange
geven, alsof het origineel aan den
schrijver bekend is, doch nit welke
, soort bronnen bij dien arbeid wordt
gewerkt, blijkt overduidelijk, waar
sprake komt van den Heiligen Liguori".
Zonder eenigen schijn van beschei
denheid zegt de geleerde auteur van
het Weekblad o.a. De teksten zijn ge
makkelijk te vinden en worden dan ook
veelvuldig toegepast". Geciteerd wordt
niet n tekst van den H. Liguori"
en dit is zeker te betreuren, want er
is reden om te vragen, of het Weekblad
soms een kerkvader heeft ontdekt, die
tot nu toe aan andere geleerden on
bekend was. Hij spreekt niet van:
Alphonsns van Ligorio, zooals men
allicht meenen zou, doch van ? ? Thomas
van Liguori" en eren verder nog eens
van frater Thomas".
Daar hetgeen verteld wordt, vrijwel
overeenkomt met de gewone schrijf
wijze en de alledaagsche beschuldigingen
van lectuur als De Zwarte Non" en
dergelijke, schiint het toch wel vast
te staan, dat de H. Alphonsus is bedoeld.
De schrijverij van het Weekblad mag
wel getiteld worden: Hedendaagsche
anti-Roomsche mystiek".
Yoor veel van wat hier in staat, ver
wijzen wij naar een antwoord bij een
ingezonden stik, in ditzelfde nummer.
Hier zij slechts opgemerkt,
4o. dat het gedicht, waarin de priester
met God op n lijn gesteld is als
Schepper" en zelfs (maar dit moet eene
poëtische vrijheid zijn) boven God is ge
steld, door De Tijd wordt onderschreven ;
2o. dat men anti-Katholiek is in
merg en been" als men gelegenheid laat
de hooge schoonheid van eene mystiek
der Katholieke Kerk te stellen tegenover
de minder groote schoonheid van een
andere (die De Tijd voor haar rekening
schijnt te nemen maar daarom toch niet
den geloovigen, die dit blad lezen, is
opgedrongei als. geloofspunt, zoodat de katho
liek daartegenover vrij blijft).
Maar > inderdaad, wij hadden wel
gedaoht, dat De Tijd achter het door ons
haar als 't ware aangeboden schild der
Mystiek" haar huid zou bergen! In
zoover vermaakten wij ons over 't geval.
Wij meenen, dat voor De Tijd echter
wat anders te doen valt dan dit
schuilevinkje spelen.
Wij meenen, dat haar lezers, voorzoover
ze ook de onze zijn, zullen vragen, of zij
haar beschuldiging van leugen en laster
nu waar maakt, of anders haar veront
schuldigingen aanbiedt.
Het lijkt ons: entweder oder.
iimiiifiiniii
Sociak
KMerexploitatie.
'k Had Zondag 5 Mei in de Groene" juist
het stuk over rekhonden en Trekmenschen
gelezen, toen mij een R. K. lokaalblaadje
uit Zeeland in handen viel, waarin het
volgend bericht mijn aandacht trok:
Lamswaardf: Deze week is op de wijk
Bozenberg" vlas gewied door een baas
uit een naburige gemeente; zijn
wiedkooi bestond uit grooten en kleinen,
? een 60-tal personen; maar onder die
kleinen waren kinderen van 8 en 9 jaar,
die minstens 2 uren zegge twee
uren moesten loopen, alvorens zij
hier zijn, en dan vermoeid om circa 7
uur aan 't werk trokken."
Met uitzondering van twee rusttijden,
samen minder dan twee uur, werd door
gewerkt tot half zes, waarna de
stumperds weer twee uur ver moesten loopen.
Het weer was droog maar koud; het
had ook regenachtig kunnen zijn."
Het blaadje teekent er bij aan:
Met recht vraagt men zich af, of
aan deze kinderuitbuiting niets is te
DOOR
J. EVERTS.
Ze werd wakker met een dof hoofd, als
nit een roes, en ze had eenige moeite haar
gedachten behoorlijk te ordenen, en zich de
feiten van den vorigen avond te herinneren.
Loom, met weerzin, stond zy op en ging,
gekleed in een luchtige peignoir, naar haar
boudoir. Daar bleef ze staan voor het raam
en staarde in gedachten naar buiten. Ze had
het gelicht op de breede statige opry'-laan
met de vier-dubhele r|j benken ter weerszij.
't Was onstuimig winterweer; laag hing de
dikke egaal-gryze lucht en de wind gierde
om de hoeken van het huis, de nat-glan
zende boomen zwiepten wild heen en weer
en nu en dan sloeg de regen kletterend tegen
de ruiten.
Ze was een mooie jonge vrouw, slank f n
ry'zig, met groote donkere oogen en zwaar
kastanjebruin baar. 't Was haar aantezian,
dat er niet veel toe noodig was, om die
wenkbrauwen zich toornig te doen samen
trekken en de breed-uitstaande neusvleugels
verontwaardigd te doen trillen. Haar gezicht
zou iets wreeds en manlyks gehad hebben,
doen, en of een werkgever in een geval
als dit niet strafbaar is."
En het had er bükunnen voegen: En
of het niet hemeltergend is, dat in de vrucht
bare vette kleistreken van Z. Vlaanderen,
waar een zeer welvarende landbouwersstand
woont, de boerenwerkmap, die een gezin
heeft, slechts een zoo karig loon verdienen
kan, dat hy terwijl zijn hart bloedt
zijn arme schapen van kinderen, alsmede
z\jn vrouWj een vaak zwaren veldarbeid moet
laten verrichten om met de zijnen niet van
honger om te komen."
Indien gij, onergdenkende lezer, op uw
vacantiereis de Westerschelde oversteekt
en de welige landouwen van Z. Vlaanderen
zich voor uw oog uitstrekken, terwijl hier
en daar een lomraerige boerenhofstede van
welvaart getuigende, zich tusschen het ge
boomte vertoont, dan komen u wellicht
de vaak geparodieerde versregels van Poot
in de gedachte en ge denkt naïef als een
stedeling dat er vrede woont in de hutten,
waar de rook vriendelijk uit de schouw
stijgt en zijn krinkelend blauw afteekent
op 't donkergroen gebladert," en gübe
volkt ze in uw dichterlijke verbeelding met
ter-Haarsche Huiberts en Klaart j es, maar
laat Adama van Scheltema u in zijn mooi
aangrijpend versje zeggen, dat daar wonen
de Blovers en de zwoegers," de zaaiers
en de ploegers", en treed zoo'n huis eens
binnen, tracht den door langdurigen, zwaren,
eentonigen lichaamsarbeid verstompten wer
ker met zijn wezenloozen blik aan het
praten te krijgen hij zal u dan van alles
zeggen, daar is hu Zeeuwsch Vlaming voor
en ge zult een beteren kijk krijgen op wat
er omgaat in dat land van O ver-Schelde:
Ge zult gaan begrijpen, waardoor een
kinderexploitatie, als in bovenstaand bericht
genoemd werd, mogelijk is. Zeker, er zijn
arbeiders in die streken, die büzuinig be
heer en goed overleg, zy het dan ook
schraaltjes, zouden kunnen rondkomen,
zonder hunne kinderen het veld in te
sturen," maar velen, de meesten, kunnen
het niet. De onderwijzers uit Zweeuwsoh
Vlaanderen zouden u daar meer van weten
te vertellen, want door de leerplichtwet
met haar zes weken landbouwverlof, komen
zij dikwijls met veldarbeiders in aanraking,
die voor hunne leerplichtige kinderea ver
lof komen vragen voor
landbouwwerkzaamheden. Dan drukt de onderwijzer hun op
het hart, dat ze hun plicht als vader tegen
over hunne kinderen verwaarloozen, indien
ze de arme kleinen al zoo vroeg als
medekostwinners laten optreden, hun kleinen,
die al zoo vroeg in aanraking komen met
de ellende van het leven en die toch ook
recht hebben op een zonnige jeugd, zoogoed
als anderen, en die later hun ouders
zullen vloeken, als zij eenmaal in het leven
staan, hulpeloos, zonder eenige
noemenswaarde ontwikkeling. En het antwoord ?
Och, meester, ja, ge hebt gelijk, het grieft
me, meer dan ik u zeggen kan, maar ik
ben gedwongen: ik kan mijn kinderen toch
niet laten verhongeren." En de meester,
die de dorpelingen kent, weet en voelt, dat
hier oprechtheid spreekt, zwijgt en
vraagt het verlof aan.
En wat is dan het lot van die kindertjes ?
Ge weet misschien niet wat wiedkooien"
zijn, waarvan bovenstaand bericht spreekt ?
Ik zal het u zeggen. Een baas" zoekt een
.twintig, dertig, veertig jongens en meisjes
bijeen van tusschen de 9 en 16 of 17 jaar
en trekt daarmee de velden in, die hij heeft
aangenomen van onkruid te zuiveren. Die
troep is zyn wiekooi". In de vroegte gaan
ze naar de vlasakkers, om daar, kruipende
op handen en voeten, het vlas te wieden.
De geschiktste krachten daarvoor zijn kin
deren, daar ze door hun geringe zwaarte
het vlas minder beschadigen dan ouderen
zouden doen. Als de gure voorjaarswind
over de velden strijkt, moeten destumpers
over den killen grond voortkruipen om hun
werk te verrichten, een ganschem langen
dag met een paar rustpoozen ze moeten
toch ook eten: hun stuk brood, dat ze in hun
knapzak" hebben medegebracht, 's Avonds
als ze huiswaarts keeren, zijn ze dood-op,
en dan hebben ze voor vader of moeder
50 of 60 centen verdiend! En dat geld is
zeer welkom: het kan in brood worden
omgezet, of het kan bespaard worden voor
den aankoop van een varkentje: een levens
kwestie voor den boerenwerkman, Cyriel
Buysse heeft er indertijd een mooi schetsje
over geschreven in De Gids, als ik mij wel
herinner.
Maar die wiekooien zijn oorzaak
van lichamelijk en zedelijk bederf!
En zedelijk bederf niet het minst. Stel
u voor: kinderen van 10, 11, 12 jaar in
gezelschap van jongens en meisjes van 15,
16 en 17, waarin men niet den landelijken
eenvoud moet vermoeden, waarover
sentimenteele dichters droomen. Neen, die opge
schoten bengels zijn vroeg rijp, kennen de
geheimen van het geslachtsleven, waarover
ze gaarne hun grove aardigheden uiten,
voegen soms de daad bühet woord, vloeken
en spotten op de meeste ruwe en platte
wijze en geneeren zich waarlijk voor de
iilimiiiiiiilli
als haar trekken niet zoo fyn en edel ge
weest waren. Nu had de geheele verschijning
iets hooghartig?, zelfs majestueus.
Langen tijd stond ze onbewegelijk naar
het verlaten trieste landschap te staren. Ein
delijk wendde ze zich af en liet zich lusteloos
in een lagen leunstoel bij het open
blokkenvunr neer zy'gen. Ze streek zich even over
het voorhoofd en slaakte een diepen zucht.
Daarna keek ze de kamer rond en daarbij
was in haar oogen de in wanhoop smeulende
woede van een opgesloten dier, dat voor de
zooveelste maal in zyn hok een uitgang
zoekt, vooruit wel wetend dat die er niet ie.
O, ze herinnerde 't zich nog als de dag
van gisteren, hoe Leo haar vy'f jaar geleden
hier als jonkvrouwe van Ruyschbeke triom
fantelijk had binnengevoerd. Dit boudoir was
een der vele middelen geweest, waarmee hy
haar zoet dacht te houden, zooals kinderen
met speelgoed. Zy was toen ook nog een
kind, een kind van negentien jaar. Ze was
er in geloopen. Zy ak had gedacht, dat 't
wel gaan zou en ze had zich laten verblinden
door zyn rijkdom en zyn titel. Zy dok had
gedacht, dat de liefde wel door iets anders
te vervangen was. Maar, o, die eerste vlagen
van wanhoop, toen ze besefte, dat ze het
eerst- en eenig-noodige in een huwelijk: liefde
voor haar man, volkomen miste. Op allerlei
manieren had ze getracht vergoeding en af
leiding te zoeken: ze had gejaagd,
paardgereden, als een dolle met de auto langs de
nabijheid der kleine kinderen niet. Vraag
het den onderwijzer eens, hoe deze kleinen
veranderd zijn, wanneer züna eenige maan
den weer uit de velden terugkeeren om op
de schoolbanken hun plaats te hernemen;
Verwilderd zijn ze dan, ruw en onwel
voeglijk geworden, spreken soms een taaltje,
waarvan de haren te berge rijzen, en
toch waren die kinderen vroeger, onder
den beschavenden invloed van de school
en door hun onbedorven hart, heel aardige
en soms ingetogen leerlingen.
Die zedenbedervende invloed van de
wiekooien, waaraan sommige, ja vele ouders,
door armoede gedreven, hun kinderen
moeten blootstellen, houdt een aanklacht in
tegen de maatschappij l En ik ben het vol
komen met de redactie van De Amster
dammer eens, dat men, alvorens de handen
ineen te slaan ter bescherming van
trekhonden wel arme dieren voorwaar
eerst eens alles in het werk mocht stellen
om een einde te maken aan zulke toestan
den van droeve exploitatie onder - menschen!
ZELANDUS.
iiiMimimiiiiMiiiMmnmiiiiiiiMHmmiiiMinitlllllMlllMillllllHiiiimill
Hiitorische Schett van de Nederlandsche
Letterkunde, door Dr. C. G. N. DB
VOOYS. Vierde druk. Groningen. J. B.
Wolters.
,Dit boekje geeft een helder en duidelyk
overzicht van onze letteren. Men zou het
ook kunnen noemen: De Nederlandsche let
teren in vogelvlucht. De hoofdstroomen zyn
correct aangegeven en al mag hier en daar
een dorp, zelfa een stad aan de kaart ont
breken, wanneer men dat werkje in zijn
hoofd heeft met namen en data, dan weet
men al heel wat van onze schrijvers en
dichters en zal men zeker aan de eischen
van de hoofdakte voldoen. In ieder geval
een beter overzicht over onze letteren heb
ben wy niet. Dr. de Vooys heeft aan menigeen,
die iets daarvan wil weten of moet weten
een grooten dienst bewezen. In het voorbericht
staat, dat Allard Pierson ergens vertelt van
een leeraar die tegen z|jn leerlingen zei:
Ziezoo, nu weten jullie genoeg van die
schryvers en heb je een oordeel er by." Naar
m|jne meening kan het heel best zyn, dat
die goede man nog zoo heel ongelijk niet
had, wanneer hy maar by iederen schrijver
de juiste qualificatie of karakteristiek had
gevonden. In een boekje als dit, indien het
voor zyn doel geschikt is, komt het er in de
eerste plaats op aan, het juist begrip van
het werk van een schrijver te geven. Zeer
zeker kan mem zsggen, dat in het algemeen
de auteur er in geslaagd is het preciese
woord te vinden, in zoover het mogelijk is.
Dat er leemten zyn, wie zal het den auteur
ten kwade duiden? Doch een dichter als
Jeremias de Decker, (het werd reeds opge
merkt) te ignoreeren, zal menigeen moeilijk
vergeven. Ook heb ik Daniel Stalpert te ver
geefs hier gezocht. En toch is die man een
der beste dichters onzer heele litteratuur.
Overigens tolykt uit het boekje, dat de
auteur een fijne en grondige kenner is van
het werk onzer schrijvers. Juist als men
kort moet zyn worden de leemten in onze
kennis ons bewust." En inderdaad, wie zon
alles durven onderschrijven, wat de auteur
zegt. Op vele plaatsen zonde een ander eind
oordeel moeten worden uitgesproken.
Wat de tydgenooten aangaat, daar is naar
my'ne meening soms te veel en soms te
weinig over gezegd. Maar, ook dat was niet te
vermijden. Er bestaat nog geene unanimiteit
voor de schrijvers van den dag. En over een
hedendaagsch dichter of prozaschrijver zyn
er honderd verschillende opinies. Hier en
daar werd echter het preciese woord gevon
den door den heer de Vooys. In de meeste
gevallen is hy niet ver van de waarheid
verwijderd. Vol wijsheid daaromtrent en ge
tuigende van een helder inzicht in den toe'
stand zijn de woorden van prof. Kal ff in het
onlangs verschenen zevende deel zyner Ge
schiedenis der Nederlandsche Letterkunde,
waar hy' spreekt van de litteratuur van den
hnidigen dag:
Ik acht den ty'd voor een wetenschappe
lijke behandeling van dit deel onzer
litteratanrgeschiedenis nog niet gekomen, ook
omdat wy' hier in veel hooger mate, dan
bjj de beschouwing van vroegere tijden
oelemmerd worden door onze, toch al
onvermydely'ke, subjectiviteit. Wy staan te dicht
by die auteurs, grootendeels!, onze
tydgenooten, om ze met voldoende onbevangen
beid te kunnen beoordeelen; de meesten
hunner leven en werken nog; een oordeel
over hun wezen en hun waarde voor ons
volk laat zich bezwaarlijk vormen, vórdat
hun werk als een afgesloten geheel vór
ons ligt; wy' missen te zeer de hulp van
den Ty'd, die met zyn wan het kaf van het
koren zal scheiden."
wegen geraasd. Niets, niets hielp. Daarna
was een ty'd van dolle berusting, kille onver
schilligheid over haar gekomen. Stil treurend
over het verloren leven, had ze met strakke
open oogen uren achtereen in dit boadoirtje
voor zich. uit zitten staren, zonder bepaalde
gedachten, als versuft, zoodat 't haar zelf
verraste als een paar groote tranen op haar
handen lekten. Maar, als ze tot op den bodem
van haar wanhoop was afgedaald, scheen
't of haar jong sterk lichaam, gepijnigd, weer
opleefde en zich verzette tegen dien leven
den dood. Dan kwam ze in hevigen opstand
en stormden haar gedachten in felle aan
klacht tegen de feiten op.,.. Ja zeker, ze bel
erin toegestemd Leo te trouwen! Maar wat
beteekende dat ? Wist een meisje van negen
tien jaar, wat ze deed ? Wiat ze, dat ze zich
verkocht en wit ze verkocht? Bovendien....
was ze er niet toe aangezet van alle kant en?
Had niet iedereen, de geheele familie,'t haar
even mooi voorgepraat? Was kaar niet telkens
en telkens weer te verstaan gegeven, dat
mama een onbemiddelde weduwe was, wier
vier knappe dochters maar hoe eer hoe liever
aan den man moesten zien te komen ? En
jonkheer van Ruyschbeke werd een schitte
rende party geacht! O, 't was niet moeilijk
een kind van negentien jaar te verblinden
en te bedriegen. Achterna had ze dikwijls
het gevoel gehad, of de geheele wereld uit
schurken bestond, als zelfs je eigen familie
je zoo bedroog. Ze had zich verwonderd, dat
Aan wie van on te dichters zal de toekomst
behooren? Aan Eloos of aan Gorter of aan
beiden? Is het ongekunstelde van Adama
van Scheltema's gedichtjes wel echt? Zal
misschien Bontens blijven leven of zal van
Eyck de toekomst veroveren? Zal er niet
veel in het Niet zinken van dat, wat wy'
heden bewonderen? Zeker is het, dat menige
roem en glorie zal verbleeken. Het is altijd
zoo gegaan en zoo zal het in de toekomst
nog wel zyn. De groote" Sybrand Feitama,
wie leest hem nog? Wie bewondert hem
nog? En Mr. Andries Pais, wie luistert nog
naar z|jn wet? Hooft en Vondel waren in
hun ty'd groote dichters en z|j zyn het nog.
Op hen heeft de ty'd geen invloed gehad.
Een heden bewonderde poëet behoeft das
morgen nog niet vergeten te zyn.
Op bl. 89 sprekende over Oltmans, den
schrijver van De Schaapherder, segt Dr. de
Vooya:
i»e schrijver werd zelfs opgenomen in de
Gids-redactie, maar zy'n verder werk, enkele
novellen, bracht niets dan teleurstelling;
men had het talent van den ziekelyken
schrijver overschat". Zonde het hier niet
beter zyn ter wille van meerdere duidelijk
heid te preciaeeren, dat er hier sprake is
van den lichamelijken gezondheidstoestand?
Men is immers al licht geneigd tegenwoor
dig het woord ziekelijk" op het talent of
den aanleg toe te passen en men moet zeer
juist en met aandacht toezien en redeneeren,
dat er hier van den lichaamstoestand wordt
gesproken. Er had dus beter gestaan: zieke
lijke man in plaats van schrijver."
Ook dit nog: Dr. de Vooys is een gron
dige kenner onzer middeleenwsche letteren.
De Nederlanders hebben in dien t|jd eene
menigte kunstwerken voortgebracht, zoo echt,
zoo natnurlyk en zoo fijn als hun later maar
zelden is gelukt. Dit komt niet genoeg nit
in het boekje van Dr. deVooye. Gaarne had
ik daarvoor eenige meerdere beperking ge
zien in het aangeven van de auteurs van den
hnidigen dag. Hier hadden echter gerust een
plaats kunnen vinden mannen, die als leiders
van groepen in aanmerking komen: b.v.
L. Simons van de Wereldbibliotheek" en
Mr. van Hall van de Gids". Van Hulzen is
niet in de eerste plaats journalist". Orer
het algemeen is het werkje van Dr. de Vooys
een onpartijdig overzicht en dat is zeer te
waardeeren. Hier is een zeer onderlegd be
oordeelaar* aan het woord. Een reëel gebrek
allén is het ontbreken van een volledig
namenregister, dat my misschien van het
onjuiste myner aanmerking had kunnen over
tuigen, dat Daniel Stalpert is vergeten of
weggelaten.
F. EHENS.
Muziek in ie Hoofdstad,
Een Jubileum.
C. van der Linden heeft z|jn laatste feest ge
vierd en men kan citeeren nit de honderde
becomponeerde (en gelijksoortige Alexandrijnen
van Laidens Ontzet.
lic sta verbluft! Wat wordt die
zaak hier mooi geplooid l"
Veronderstellend dat de voortreffelijke
opvoering van die opera een aardigen duit
gekost heefc, en wetend, dat de jubilaris
nog niet zooveel eigenliefde bezit om zich
een krans te koopen en cadeau te doen
laat staan dus om een oud stuk te
monteeren brengt men dank aan den milden
gever. Want het kwam misschien nog niet
voor, in ieder geval gebeurde 't sinds lang
niet, dat alle requisiten eener Nederlandsche
opera-voorstelling, waar orchest en koor er
immer beklagenswaardig aan toe zy'n, zoo
overmatig aan hun doel beantwoordden. Ik
feliciteer den jubilaris met zyne puike trom
petten, die het Wilhelmus ontelbare keeren
facfaronneeren en dan weer onderwetsche
begeleidingsrythmen hakkelen, met zijn pic
colo, tot elke grap in staaf, met zijn ver
liefden hobo etc. etc. en de dondarsche
groote trom, welke terecht geaccompagneerd
werd met opgestoken vuisten en verbaasde
gezichten.
Het doet me genoegen dat Van der
Linden door den Maecenas in staat was
gesteld eens extra hoog te mikken, al
zag men hem dan ver boren zijn muziek
nitschieten. De regie van Giesen-Hoos voldeed
goed; het Concertgebouw-orchest speelt niet
dikwijls een zoo gemakkelijke egale partituur
en de voortreffelijkheid liep hier te zeer in
't oog om ze nog te prijzen; men hoorde
verschillende spelers met uitmuntende
stemqnaliteiten, gezonden smaak, talent voor de
opera, die, wanneer zy konden optieden met
een muzikalen dirigent en een artistiek werk,
op dramatisch gebied een interessante periode
konden geven; ook het koor telde vele goede
zangers en vormde een prachtig ensemble.
Maar een Nederlandsche opera (als kunststuk)
Ia zoo betrouwenswaard als een open hand
vol vliegen"
ander karakteristiek en muzikaal vers uit
het tekstboekje van Leidens Ontzet, 't
nationale muziekdrama. Waarom ensceneerde
zoo iets kon, zo Diets nog mogelijk was in deze
zoogenaamd verlichte eeuw. Want 't was toch
eigenlijk niets anders dan een misdaad: iemands
geluk, iemands leven zoo te verkoopen I Er werd
altijd schande gesproken over den handel in
blanke slavinnen, maar wat was dit feitelijk
anders.,.. Ze was verkocht. Dat klonk wreed,
maar ze spaarde zich die woorden niet. Ze
herhaalde telkens: Ik ben verkocht, ik ben
verkocht l" 't Kryschte in haar op, en 't
was of ze zichzelf geeselde met die woorden.
Za kromp samen onder die zelf-marteling,
maar zooals de eene pijn de andere verdrijft,
zoo deed ook deze geeseling haar goed en
smoorde althans de inniger gsdachten en
gevoelens, die nog verterender waren. O, als
mama alles had kunnen voorzien, zou ze haar
kind dit verdriet nooit hebben aangedaan.
Ze zou ook haar gedrag van gisteren
avond begrepen hebben en er haar niet hard
om vallen. Hoe was 't alles toch weer ge
gaan...? 't Was een dolle avond geweest:
bal op de officieren-sociëteit, ze had gedanst
met dien jongen officier van de gele rijders,
die te gast was. Hoe heette hu ook weer...?
de... de... o juist: de Brakelaer. Vreemd,
't was of hy haar van het eerste oogenblik
af aan doorzien had, zoo had hu haar aan
gekeken met zijn donkere sprekende oogen,
waarmee hij haar wel naar zich toe scheen
te trekken. Oh, hu voelde zich, dat officiertje.
En ? 't was wi'ulr: hu zag er ook kranig ,uit
in zijn ryk-verguld uniform met al die tressen
Van der Linden niet liever eene opera van
Spontini, of een ander meesterstuk, met die
medewerkers en onder zulke gunstige omstan
digheden? H|j blijft ons toch het sympa
thiekst als idealist, die zy'n geld verloor in
Nederlandeche Opera-ondernemingen l En
een pompense uiting van zy'n
impressario'spersoonly'kheid ware een bemoedigende begin
geweest voor de nieuwe proef, waarover sinds
lang geruchten loopen en waarvoor het
materiaal wederom overvloedig aanwezig is.
't Worde erkend, dat dit te constateeren
reeds een meer dan voldoende resultaat is
van het Jubileum.
Carl Nielsen.
Sinfonia espansiva; De symphonie heeft
haai naam gekregen naar het karakter van
het eerste allegro," las men in 't programma
boekje. Deze aanduiding verruimt onzen ge
zichtskring, ontrolt panorama's en ik vestig
er de aandacht op van alle
conservatoriumleerlingen, die eene symphonie gaan schrijven
en hun werk van een litterair etiqnetje
wenschen te voorzien, dat o.a. de volgende
Sinfonia's nog niet gecomponeerd zijn: Sinfonia
placida, Sinfonia assai, Sinfonia marcata,
moderata, di Valse, leggiera, f renetica, fnriosa,
aoatenuta, misnrata. Vraag me niet of ik
muziek ken welke niet misnrata is, want dan
zal ik tarngvragen of güu eene symphonie
kont verbeelden welke niet espansiva is;
eigenschap, die men de slechtste en
ongetiteldste nog niet ontzegt.
De appreciatie van levensnitingen onder
gaan in dezen modernen tijd geduchte wijzi
gingen: wat men vroeger onrythmiech noemde
n log, heet tegenwoordig oersterk, zoodat
een melodie en een stoomploeg elkaar vrij
verwant kunnen zijn. E»als nu Cyrano's neus
in onze dagen waarschijnlijk onopgemerkt
zal blijven dan schijnt het niet exotisch om
de dorschersgebaren van Carl Nielsen wan
neer hjj dirigeert, en dezelfde mate van
houterigheid, wanneer hy componeert, te
bewonderen als muzikaal, oerkrachtig en
kerngezond. Zoo rechtvaardigt men ook den
Claxon, het verfoeily'k-barbaarsche
automieisignaal, kortom, alle onaangename en ter
gende muziek.
Julins Böntgen dien men, naar zijne com
posities te oordeelen, zon diagnostiseeren als
lijder aan elephantiasis, blijkt van al onze
musici niettemin de roerigste. Denkelijk z|jn
we 't hem verschuldigd dat Carl Nielsen zijn
intocht deed in het Concertgebouw, en, 't
daarbij niet latende, stuurde h|j naar de
dagbladen zijn ingezonden stuk. Het is een
eer en uitstekende propaganda welke [ver
schillende groote meesters, levende en afge
storvene, niet te beurt viel noch te beurt zal
vallen. Daarom benijd ik den zorgvuldig
gechaperonneerden Noor en de introductie van
Böntgen schijnt me nog zeldzamer, omdat
Nielsens muziek in vele opzichten te leur
stelde.
Want het levensaccent, de passie, de
gevoeladeining dezer Sinfonia espansiva dunkt
me zelfa onvoldoende voor een levenslang
veroordeelde, die al vijftien jaar celstraf
achter den rug heeft. Maar de appreciatie
ondergaat wijzigingen. Nielsen (zie de toe
lichting) verstaat onder Transe reeds Apathie
terwijl vroeger Transe voor een soort van
zeer hartstochtelijke exaltatie gold. Met zulke
menschen kan men onmogelijk redeneeren
over muziek, doch met de verschijnselen
moet men rekening houden, en vooral be
strijden in een apathischen tijd.
De eymphonie is gespeeld door ons Con
certgebouw -orchest, dat den auteur zeer
welwillend gezind bleek. De compositie bevat
ne effectvolle passage: het slot van den
Andante pastorale, waar twee stemmen
vocaliseeren nit de verte; wanneer de com
ponist hier economischer gewerkt had, (minder
monotonie en meer inventie I) dan was de
emotie misschien blijvend geworden. Voor
de rest is harmoniek, melodie, rythme en
instrumentatie van dit werk reactionnair en
conservatief, meestal in veel te hoogen graad.
Men kent de paraphrase van deze machte
loosheid : de componist is iemand, die niet
tot de menigte spreekt en verlangt dat men
tot hem komt."
La priie de Troie te Rotterdam,
Toen Berlioz zeventig jaar geleden
Duitschland bereisde om er zijn werken bekend te
maken, vond hij nergens, harpen, nergens
een ophicleide, nergens een cor anglais;
wanneer oit in deze eeuw gebeurd was en
Berlioz had Nederland even aangedaan,wegens
z\jn wijdbekende reputatie, dan zon hy boven
dien nergens concertzalen gevonden hebben,
behalve te Amsterdam. Gum grano salis,
waarde leser, natuurlijk... men maakt im
mers muziek in Den Haag, Rotterdam, Haar
lem, Utrecht, Arnhem, Groningen!
't Is me vrij onverscnilligof er gemusiceerd
wordt in een kerk, een schuur, een tuin of
een societeitslokaal, mits de omgeving het
kunstwerk niet op zulk eene wijze belemmert
dat zijn karakter er onder lijdt. Ik geloof
gaarne aan da deugdelijke acoustiek van de
Nederlandsche concertzalen, en de lokalen,
welke als zoodanig dienst doen. Doch de
meeste van die inrichtingen zijn gebouwd
in een tijd toen er hier van moderne muziek
nog geen sprake wap, en de nieuwere hielden
en woest-romantisch als bij zijn groote harige
kolbak op had. Toen h|j haar in de polonaise
rondvoerde aan zijn arm, fier en uitdagend,
als had hij haar buitgemaakt, was 't of ze in
een andere wereld leefde, of ze n van die
schitterende bals meemaakte uit den Napoleon
tijd, 't Leek wel, of het Hebt, de muziek, al
die menschen en de geheele feeststemming
haar bedwelmd hadden. Za was te ver
gegaan,begreep ze nu: 't had de afmetingen van een
brutale flirt aangenomen en 't had de aan
dacht getrokken, zelfs hier, waar ze van de
officieren anders nogal wat gewend waren.
En Leo ... ? Ze herinnerde zich, dat ze hem
had zien staan tusechen de toeschouwers:
klein bleek mannetje, schuchter en beschei
den correct, o ja heel correct! Hun
blikken hadden elkaar n seconde gekruist
en ze had gezien, dat h|j begreep wat
er gaande was. Toen had ze weer die zon
derlinge gemengde gewaarwording van mee
lijden en wrevel gehad.
Nu achteraf besefte ze, dat 't maar weinig
gescheeld had, of ze had zich in een roman
tische vlucht o, hoe romantischer hoe
liever! laten ontroeren door dien jongen
sterken officier. Maar tevens hoe gecom
pliceerd was toch een mensch voelde ze
beslist iets van haat jegens hem. Nog voelde
ze de zoen branden, die h|j, toen ze even
alleen waren achter een plantversiering, op
haar hals gedrukt had. Waarom had ze hem
toen geen slag in zijn gezicht gegeven?