De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 26 mei pagina 2

26 mei 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1822 anti-katholiek" zou zijn. Hoe zou hu andera ertoe gekomen zijn, behalve het artikel tegen het dagblad De Tijd, ook in zijn jongste nummer een stuk op te nemen over Hedendaagsche Roomsphe mystiek", waarin op ergerlijke wijze gekibbeld wordt tegen woorden uit een Eoomsch gedicht, dat poëtisch is van vorm, maar toch niets nieuws schrijft over de geloofsleer der Katholieke Kerk. Een orgaan, dat zich bepaaldelijk , bezig houdt met de studie der gods diensten, was tot nu De Groene niet. Het Weekblad zoekt nu op eens aan leiding in de verschijning van dat ge dicht, om uit heel wat tweedehands lectuur het katholieke Geloof te be strijden. (?Geloof ? Zyn de citaten nit de Lignori dan punten des Geloofs ? Red. Amsterd.). Wel worden oitaatplaatsen aange geven, alsof het origineel aan den schrijver bekend is, doch nit welke , soort bronnen bij dien arbeid wordt gewerkt, blijkt overduidelijk, waar sprake komt van den Heiligen Liguori". Zonder eenigen schijn van beschei denheid zegt de geleerde auteur van het Weekblad o.a. De teksten zijn ge makkelijk te vinden en worden dan ook veelvuldig toegepast". Geciteerd wordt niet n tekst van den H. Liguori" en dit is zeker te betreuren, want er is reden om te vragen, of het Weekblad soms een kerkvader heeft ontdekt, die tot nu toe aan andere geleerden on bekend was. Hij spreekt niet van: Alphonsns van Ligorio, zooals men allicht meenen zou, doch van ? ? Thomas van Liguori" en eren verder nog eens van frater Thomas". Daar hetgeen verteld wordt, vrijwel overeenkomt met de gewone schrijf wijze en de alledaagsche beschuldigingen van lectuur als De Zwarte Non" en dergelijke, schiint het toch wel vast te staan, dat de H. Alphonsus is bedoeld. De schrijverij van het Weekblad mag wel getiteld worden: Hedendaagsche anti-Roomsche mystiek". Yoor veel van wat hier in staat, ver wijzen wij naar een antwoord bij een ingezonden stik, in ditzelfde nummer. Hier zij slechts opgemerkt, 4o. dat het gedicht, waarin de priester met God op n lijn gesteld is als Schepper" en zelfs (maar dit moet eene poëtische vrijheid zijn) boven God is ge steld, door De Tijd wordt onderschreven ; 2o. dat men anti-Katholiek is in merg en been" als men gelegenheid laat de hooge schoonheid van eene mystiek der Katholieke Kerk te stellen tegenover de minder groote schoonheid van een andere (die De Tijd voor haar rekening schijnt te nemen maar daarom toch niet den geloovigen, die dit blad lezen, is opgedrongei als. geloofspunt, zoodat de katho liek daartegenover vrij blijft). Maar > inderdaad, wij hadden wel gedaoht, dat De Tijd achter het door ons haar als 't ware aangeboden schild der Mystiek" haar huid zou bergen! In zoover vermaakten wij ons over 't geval. Wij meenen, dat voor De Tijd echter wat anders te doen valt dan dit schuilevinkje spelen. Wij meenen, dat haar lezers, voorzoover ze ook de onze zijn, zullen vragen, of zij haar beschuldiging van leugen en laster nu waar maakt, of anders haar veront schuldigingen aanbiedt. Het lijkt ons: entweder oder. iimiiifiiniii Sociak KMerexploitatie. 'k Had Zondag 5 Mei in de Groene" juist het stuk over rekhonden en Trekmenschen gelezen, toen mij een R. K. lokaalblaadje uit Zeeland in handen viel, waarin het volgend bericht mijn aandacht trok: Lamswaardf: Deze week is op de wijk Bozenberg" vlas gewied door een baas uit een naburige gemeente; zijn wiedkooi bestond uit grooten en kleinen, ? een 60-tal personen; maar onder die kleinen waren kinderen van 8 en 9 jaar, die minstens 2 uren zegge twee uren moesten loopen, alvorens zij hier zijn, en dan vermoeid om circa 7 uur aan 't werk trokken." Met uitzondering van twee rusttijden, samen minder dan twee uur, werd door gewerkt tot half zes, waarna de stumperds weer twee uur ver moesten loopen. Het weer was droog maar koud; het had ook regenachtig kunnen zijn." Het blaadje teekent er bij aan: Met recht vraagt men zich af, of aan deze kinderuitbuiting niets is te DOOR J. EVERTS. Ze werd wakker met een dof hoofd, als nit een roes, en ze had eenige moeite haar gedachten behoorlijk te ordenen, en zich de feiten van den vorigen avond te herinneren. Loom, met weerzin, stond zy op en ging, gekleed in een luchtige peignoir, naar haar boudoir. Daar bleef ze staan voor het raam en staarde in gedachten naar buiten. Ze had het gelicht op de breede statige opry'-laan met de vier-dubhele r|j benken ter weerszij. 't Was onstuimig winterweer; laag hing de dikke egaal-gryze lucht en de wind gierde om de hoeken van het huis, de nat-glan zende boomen zwiepten wild heen en weer en nu en dan sloeg de regen kletterend tegen de ruiten. Ze was een mooie jonge vrouw, slank f n ry'zig, met groote donkere oogen en zwaar kastanjebruin baar. 't Was haar aantezian, dat er niet veel toe noodig was, om die wenkbrauwen zich toornig te doen samen trekken en de breed-uitstaande neusvleugels verontwaardigd te doen trillen. Haar gezicht zou iets wreeds en manlyks gehad hebben, doen, en of een werkgever in een geval als dit niet strafbaar is." En het had er bükunnen voegen: En of het niet hemeltergend is, dat in de vrucht bare vette kleistreken van Z. Vlaanderen, waar een zeer welvarende landbouwersstand woont, de boerenwerkmap, die een gezin heeft, slechts een zoo karig loon verdienen kan, dat hy terwijl zijn hart bloedt zijn arme schapen van kinderen, alsmede z\jn vrouWj een vaak zwaren veldarbeid moet laten verrichten om met de zijnen niet van honger om te komen." Indien gij, onergdenkende lezer, op uw vacantiereis de Westerschelde oversteekt en de welige landouwen van Z. Vlaanderen zich voor uw oog uitstrekken, terwijl hier en daar een lomraerige boerenhofstede van welvaart getuigende, zich tusschen het ge boomte vertoont, dan komen u wellicht de vaak geparodieerde versregels van Poot in de gedachte en ge denkt naïef als een stedeling dat er vrede woont in de hutten, waar de rook vriendelijk uit de schouw stijgt en zijn krinkelend blauw afteekent op 't donkergroen gebladert," en gübe volkt ze in uw dichterlijke verbeelding met ter-Haarsche Huiberts en Klaart j es, maar laat Adama van Scheltema u in zijn mooi aangrijpend versje zeggen, dat daar wonen de Blovers en de zwoegers," de zaaiers en de ploegers", en treed zoo'n huis eens binnen, tracht den door langdurigen, zwaren, eentonigen lichaamsarbeid verstompten wer ker met zijn wezenloozen blik aan het praten te krijgen hij zal u dan van alles zeggen, daar is hu Zeeuwsch Vlaming voor en ge zult een beteren kijk krijgen op wat er omgaat in dat land van O ver-Schelde: Ge zult gaan begrijpen, waardoor een kinderexploitatie, als in bovenstaand bericht genoemd werd, mogelijk is. Zeker, er zijn arbeiders in die streken, die büzuinig be heer en goed overleg, zy het dan ook schraaltjes, zouden kunnen rondkomen, zonder hunne kinderen het veld in te sturen," maar velen, de meesten, kunnen het niet. De onderwijzers uit Zweeuwsoh Vlaanderen zouden u daar meer van weten te vertellen, want door de leerplichtwet met haar zes weken landbouwverlof, komen zij dikwijls met veldarbeiders in aanraking, die voor hunne leerplichtige kinderea ver lof komen vragen voor landbouwwerkzaamheden. Dan drukt de onderwijzer hun op het hart, dat ze hun plicht als vader tegen over hunne kinderen verwaarloozen, indien ze de arme kleinen al zoo vroeg als medekostwinners laten optreden, hun kleinen, die al zoo vroeg in aanraking komen met de ellende van het leven en die toch ook recht hebben op een zonnige jeugd, zoogoed als anderen, en die later hun ouders zullen vloeken, als zij eenmaal in het leven staan, hulpeloos, zonder eenige noemenswaarde ontwikkeling. En het antwoord ? Och, meester, ja, ge hebt gelijk, het grieft me, meer dan ik u zeggen kan, maar ik ben gedwongen: ik kan mijn kinderen toch niet laten verhongeren." En de meester, die de dorpelingen kent, weet en voelt, dat hier oprechtheid spreekt, zwijgt en vraagt het verlof aan. En wat is dan het lot van die kindertjes ? Ge weet misschien niet wat wiedkooien" zijn, waarvan bovenstaand bericht spreekt ? Ik zal het u zeggen. Een baas" zoekt een .twintig, dertig, veertig jongens en meisjes bijeen van tusschen de 9 en 16 of 17 jaar en trekt daarmee de velden in, die hij heeft aangenomen van onkruid te zuiveren. Die troep is zyn wiekooi". In de vroegte gaan ze naar de vlasakkers, om daar, kruipende op handen en voeten, het vlas te wieden. De geschiktste krachten daarvoor zijn kin deren, daar ze door hun geringe zwaarte het vlas minder beschadigen dan ouderen zouden doen. Als de gure voorjaarswind over de velden strijkt, moeten destumpers over den killen grond voortkruipen om hun werk te verrichten, een ganschem langen dag met een paar rustpoozen ze moeten toch ook eten: hun stuk brood, dat ze in hun knapzak" hebben medegebracht, 's Avonds als ze huiswaarts keeren, zijn ze dood-op, en dan hebben ze voor vader of moeder 50 of 60 centen verdiend! En dat geld is zeer welkom: het kan in brood worden omgezet, of het kan bespaard worden voor den aankoop van een varkentje: een levens kwestie voor den boerenwerkman, Cyriel Buysse heeft er indertijd een mooi schetsje over geschreven in De Gids, als ik mij wel herinner. Maar die wiekooien zijn oorzaak van lichamelijk en zedelijk bederf! En zedelijk bederf niet het minst. Stel u voor: kinderen van 10, 11, 12 jaar in gezelschap van jongens en meisjes van 15, 16 en 17, waarin men niet den landelijken eenvoud moet vermoeden, waarover sentimenteele dichters droomen. Neen, die opge schoten bengels zijn vroeg rijp, kennen de geheimen van het geslachtsleven, waarover ze gaarne hun grove aardigheden uiten, voegen soms de daad bühet woord, vloeken en spotten op de meeste ruwe en platte wijze en geneeren zich waarlijk voor de iilimiiiiiiilli als haar trekken niet zoo fyn en edel ge weest waren. Nu had de geheele verschijning iets hooghartig?, zelfs majestueus. Langen tijd stond ze onbewegelijk naar het verlaten trieste landschap te staren. Ein delijk wendde ze zich af en liet zich lusteloos in een lagen leunstoel bij het open blokkenvunr neer zy'gen. Ze streek zich even over het voorhoofd en slaakte een diepen zucht. Daarna keek ze de kamer rond en daarbij was in haar oogen de in wanhoop smeulende woede van een opgesloten dier, dat voor de zooveelste maal in zyn hok een uitgang zoekt, vooruit wel wetend dat die er niet ie. O, ze herinnerde 't zich nog als de dag van gisteren, hoe Leo haar vy'f jaar geleden hier als jonkvrouwe van Ruyschbeke triom fantelijk had binnengevoerd. Dit boudoir was een der vele middelen geweest, waarmee hy haar zoet dacht te houden, zooals kinderen met speelgoed. Zy was toen ook nog een kind, een kind van negentien jaar. Ze was er in geloopen. Zy ak had gedacht, dat 't wel gaan zou en ze had zich laten verblinden door zyn rijkdom en zyn titel. Zy dok had gedacht, dat de liefde wel door iets anders te vervangen was. Maar, o, die eerste vlagen van wanhoop, toen ze besefte, dat ze het eerst- en eenig-noodige in een huwelijk: liefde voor haar man, volkomen miste. Op allerlei manieren had ze getracht vergoeding en af leiding te zoeken: ze had gejaagd, paardgereden, als een dolle met de auto langs de nabijheid der kleine kinderen niet. Vraag het den onderwijzer eens, hoe deze kleinen veranderd zijn, wanneer züna eenige maan den weer uit de velden terugkeeren om op de schoolbanken hun plaats te hernemen; Verwilderd zijn ze dan, ruw en onwel voeglijk geworden, spreken soms een taaltje, waarvan de haren te berge rijzen, en toch waren die kinderen vroeger, onder den beschavenden invloed van de school en door hun onbedorven hart, heel aardige en soms ingetogen leerlingen. Die zedenbedervende invloed van de wiekooien, waaraan sommige, ja vele ouders, door armoede gedreven, hun kinderen moeten blootstellen, houdt een aanklacht in tegen de maatschappij l En ik ben het vol komen met de redactie van De Amster dammer eens, dat men, alvorens de handen ineen te slaan ter bescherming van trekhonden wel arme dieren voorwaar eerst eens alles in het werk mocht stellen om een einde te maken aan zulke toestan den van droeve exploitatie onder - menschen! ZELANDUS. iiiMimimiiiiMiiiMmnmiiiiiiiMHmmiiiMinitlllllMlllMillllllHiiiimill Hiitorische Schett van de Nederlandsche Letterkunde, door Dr. C. G. N. DB VOOYS. Vierde druk. Groningen. J. B. Wolters. ,Dit boekje geeft een helder en duidelyk overzicht van onze letteren. Men zou het ook kunnen noemen: De Nederlandsche let teren in vogelvlucht. De hoofdstroomen zyn correct aangegeven en al mag hier en daar een dorp, zelfa een stad aan de kaart ont breken, wanneer men dat werkje in zijn hoofd heeft met namen en data, dan weet men al heel wat van onze schrijvers en dichters en zal men zeker aan de eischen van de hoofdakte voldoen. In ieder geval een beter overzicht over onze letteren heb ben wy niet. Dr. de Vooys heeft aan menigeen, die iets daarvan wil weten of moet weten een grooten dienst bewezen. In het voorbericht staat, dat Allard Pierson ergens vertelt van een leeraar die tegen z|jn leerlingen zei: Ziezoo, nu weten jullie genoeg van die schryvers en heb je een oordeel er by." Naar m|jne meening kan het heel best zyn, dat die goede man nog zoo heel ongelijk niet had, wanneer hy maar by iederen schrijver de juiste qualificatie of karakteristiek had gevonden. In een boekje als dit, indien het voor zyn doel geschikt is, komt het er in de eerste plaats op aan, het juist begrip van het werk van een schrijver te geven. Zeer zeker kan mem zsggen, dat in het algemeen de auteur er in geslaagd is het preciese woord te vinden, in zoover het mogelijk is. Dat er leemten zyn, wie zal het den auteur ten kwade duiden? Doch een dichter als Jeremias de Decker, (het werd reeds opge merkt) te ignoreeren, zal menigeen moeilijk vergeven. Ook heb ik Daniel Stalpert te ver geefs hier gezocht. En toch is die man een der beste dichters onzer heele litteratuur. Overigens tolykt uit het boekje, dat de auteur een fijne en grondige kenner is van het werk onzer schrijvers. Juist als men kort moet zyn worden de leemten in onze kennis ons bewust." En inderdaad, wie zon alles durven onderschrijven, wat de auteur zegt. Op vele plaatsen zonde een ander eind oordeel moeten worden uitgesproken. Wat de tydgenooten aangaat, daar is naar my'ne meening soms te veel en soms te weinig over gezegd. Maar, ook dat was niet te vermijden. Er bestaat nog geene unanimiteit voor de schrijvers van den dag. En over een hedendaagsch dichter of prozaschrijver zyn er honderd verschillende opinies. Hier en daar werd echter het preciese woord gevon den door den heer de Vooys. In de meeste gevallen is hy niet ver van de waarheid verwijderd. Vol wijsheid daaromtrent en ge tuigende van een helder inzicht in den toe' stand zijn de woorden van prof. Kal ff in het onlangs verschenen zevende deel zyner Ge schiedenis der Nederlandsche Letterkunde, waar hy' spreekt van de litteratuur van den hnidigen dag: Ik acht den ty'd voor een wetenschappe lijke behandeling van dit deel onzer litteratanrgeschiedenis nog niet gekomen, ook omdat wy' hier in veel hooger mate, dan bjj de beschouwing van vroegere tijden oelemmerd worden door onze, toch al onvermydely'ke, subjectiviteit. Wy staan te dicht by die auteurs, grootendeels!, onze tydgenooten, om ze met voldoende onbevangen beid te kunnen beoordeelen; de meesten hunner leven en werken nog; een oordeel over hun wezen en hun waarde voor ons volk laat zich bezwaarlijk vormen, vórdat hun werk als een afgesloten geheel vór ons ligt; wy' missen te zeer de hulp van den Ty'd, die met zyn wan het kaf van het koren zal scheiden." wegen geraasd. Niets, niets hielp. Daarna was een ty'd van dolle berusting, kille onver schilligheid over haar gekomen. Stil treurend over het verloren leven, had ze met strakke open oogen uren achtereen in dit boadoirtje voor zich. uit zitten staren, zonder bepaalde gedachten, als versuft, zoodat 't haar zelf verraste als een paar groote tranen op haar handen lekten. Maar, als ze tot op den bodem van haar wanhoop was afgedaald, scheen 't of haar jong sterk lichaam, gepijnigd, weer opleefde en zich verzette tegen dien leven den dood. Dan kwam ze in hevigen opstand en stormden haar gedachten in felle aan klacht tegen de feiten op.,.. Ja zeker, ze bel erin toegestemd Leo te trouwen! Maar wat beteekende dat ? Wist een meisje van negen tien jaar, wat ze deed ? Wiat ze, dat ze zich verkocht en wit ze verkocht? Bovendien.... was ze er niet toe aangezet van alle kant en? Had niet iedereen, de geheele familie,'t haar even mooi voorgepraat? Was kaar niet telkens en telkens weer te verstaan gegeven, dat mama een onbemiddelde weduwe was, wier vier knappe dochters maar hoe eer hoe liever aan den man moesten zien te komen ? En jonkheer van Ruyschbeke werd een schitte rende party geacht! O, 't was niet moeilijk een kind van negentien jaar te verblinden en te bedriegen. Achterna had ze dikwijls het gevoel gehad, of de geheele wereld uit schurken bestond, als zelfs je eigen familie je zoo bedroog. Ze had zich verwonderd, dat Aan wie van on te dichters zal de toekomst behooren? Aan Eloos of aan Gorter of aan beiden? Is het ongekunstelde van Adama van Scheltema's gedichtjes wel echt? Zal misschien Bontens blijven leven of zal van Eyck de toekomst veroveren? Zal er niet veel in het Niet zinken van dat, wat wy' heden bewonderen? Zeker is het, dat menige roem en glorie zal verbleeken. Het is altijd zoo gegaan en zoo zal het in de toekomst nog wel zyn. De groote" Sybrand Feitama, wie leest hem nog? Wie bewondert hem nog? En Mr. Andries Pais, wie luistert nog naar z|jn wet? Hooft en Vondel waren in hun ty'd groote dichters en z|j zyn het nog. Op hen heeft de ty'd geen invloed gehad. Een heden bewonderde poëet behoeft das morgen nog niet vergeten te zyn. Op bl. 89 sprekende over Oltmans, den schrijver van De Schaapherder, segt Dr. de Vooya: i»e schrijver werd zelfs opgenomen in de Gids-redactie, maar zy'n verder werk, enkele novellen, bracht niets dan teleurstelling; men had het talent van den ziekelyken schrijver overschat". Zonde het hier niet beter zyn ter wille van meerdere duidelijk heid te preciaeeren, dat er hier sprake is van den lichamelijken gezondheidstoestand? Men is immers al licht geneigd tegenwoor dig het woord ziekelijk" op het talent of den aanleg toe te passen en men moet zeer juist en met aandacht toezien en redeneeren, dat er hier van den lichaamstoestand wordt gesproken. Er had dus beter gestaan: zieke lijke man in plaats van schrijver." Ook dit nog: Dr. de Vooys is een gron dige kenner onzer middeleenwsche letteren. De Nederlanders hebben in dien t|jd eene menigte kunstwerken voortgebracht, zoo echt, zoo natnurlyk en zoo fijn als hun later maar zelden is gelukt. Dit komt niet genoeg nit in het boekje van Dr. deVooye. Gaarne had ik daarvoor eenige meerdere beperking ge zien in het aangeven van de auteurs van den hnidigen dag. Hier hadden echter gerust een plaats kunnen vinden mannen, die als leiders van groepen in aanmerking komen: b.v. L. Simons van de Wereldbibliotheek" en Mr. van Hall van de Gids". Van Hulzen is niet in de eerste plaats journalist". Orer het algemeen is het werkje van Dr. de Vooys een onpartijdig overzicht en dat is zeer te waardeeren. Hier is een zeer onderlegd be oordeelaar* aan het woord. Een reëel gebrek allén is het ontbreken van een volledig namenregister, dat my misschien van het onjuiste myner aanmerking had kunnen over tuigen, dat Daniel Stalpert is vergeten of weggelaten. F. EHENS. Muziek in ie Hoofdstad, Een Jubileum. C. van der Linden heeft z|jn laatste feest ge vierd en men kan citeeren nit de honderde becomponeerde (en gelijksoortige Alexandrijnen van Laidens Ontzet. lic sta verbluft! Wat wordt die zaak hier mooi geplooid l" Veronderstellend dat de voortreffelijke opvoering van die opera een aardigen duit gekost heefc, en wetend, dat de jubilaris nog niet zooveel eigenliefde bezit om zich een krans te koopen en cadeau te doen laat staan dus om een oud stuk te monteeren brengt men dank aan den milden gever. Want het kwam misschien nog niet voor, in ieder geval gebeurde 't sinds lang niet, dat alle requisiten eener Nederlandsche opera-voorstelling, waar orchest en koor er immer beklagenswaardig aan toe zy'n, zoo overmatig aan hun doel beantwoordden. Ik feliciteer den jubilaris met zyne puike trom petten, die het Wilhelmus ontelbare keeren facfaronneeren en dan weer onderwetsche begeleidingsrythmen hakkelen, met zijn pic colo, tot elke grap in staaf, met zijn ver liefden hobo etc. etc. en de dondarsche groote trom, welke terecht geaccompagneerd werd met opgestoken vuisten en verbaasde gezichten. Het doet me genoegen dat Van der Linden door den Maecenas in staat was gesteld eens extra hoog te mikken, al zag men hem dan ver boren zijn muziek nitschieten. De regie van Giesen-Hoos voldeed goed; het Concertgebouw-orchest speelt niet dikwijls een zoo gemakkelijke egale partituur en de voortreffelijkheid liep hier te zeer in 't oog om ze nog te prijzen; men hoorde verschillende spelers met uitmuntende stemqnaliteiten, gezonden smaak, talent voor de opera, die, wanneer zy konden optieden met een muzikalen dirigent en een artistiek werk, op dramatisch gebied een interessante periode konden geven; ook het koor telde vele goede zangers en vormde een prachtig ensemble. Maar een Nederlandsche opera (als kunststuk) Ia zoo betrouwenswaard als een open hand vol vliegen" ander karakteristiek en muzikaal vers uit het tekstboekje van Leidens Ontzet, 't nationale muziekdrama. Waarom ensceneerde zoo iets kon, zo Diets nog mogelijk was in deze zoogenaamd verlichte eeuw. Want 't was toch eigenlijk niets anders dan een misdaad: iemands geluk, iemands leven zoo te verkoopen I Er werd altijd schande gesproken over den handel in blanke slavinnen, maar wat was dit feitelijk anders.,.. Ze was verkocht. Dat klonk wreed, maar ze spaarde zich die woorden niet. Ze herhaalde telkens: Ik ben verkocht, ik ben verkocht l" 't Kryschte in haar op, en 't was of ze zichzelf geeselde met die woorden. Za kromp samen onder die zelf-marteling, maar zooals de eene pijn de andere verdrijft, zoo deed ook deze geeseling haar goed en smoorde althans de inniger gsdachten en gevoelens, die nog verterender waren. O, als mama alles had kunnen voorzien, zou ze haar kind dit verdriet nooit hebben aangedaan. Ze zou ook haar gedrag van gisteren avond begrepen hebben en er haar niet hard om vallen. Hoe was 't alles toch weer ge gaan...? 't Was een dolle avond geweest: bal op de officieren-sociëteit, ze had gedanst met dien jongen officier van de gele rijders, die te gast was. Hoe heette hu ook weer...? de... de... o juist: de Brakelaer. Vreemd, 't was of hy haar van het eerste oogenblik af aan doorzien had, zoo had hu haar aan gekeken met zijn donkere sprekende oogen, waarmee hij haar wel naar zich toe scheen te trekken. Oh, hu voelde zich, dat officiertje. En ? 't was wi'ulr: hu zag er ook kranig ,uit in zijn ryk-verguld uniform met al die tressen Van der Linden niet liever eene opera van Spontini, of een ander meesterstuk, met die medewerkers en onder zulke gunstige omstan digheden? H|j blijft ons toch het sympa thiekst als idealist, die zy'n geld verloor in Nederlandeche Opera-ondernemingen l En een pompense uiting van zy'n impressario'spersoonly'kheid ware een bemoedigende begin geweest voor de nieuwe proef, waarover sinds lang geruchten loopen en waarvoor het materiaal wederom overvloedig aanwezig is. 't Worde erkend, dat dit te constateeren reeds een meer dan voldoende resultaat is van het Jubileum. Carl Nielsen. Sinfonia espansiva; De symphonie heeft haai naam gekregen naar het karakter van het eerste allegro," las men in 't programma boekje. Deze aanduiding verruimt onzen ge zichtskring, ontrolt panorama's en ik vestig er de aandacht op van alle conservatoriumleerlingen, die eene symphonie gaan schrijven en hun werk van een litterair etiqnetje wenschen te voorzien, dat o.a. de volgende Sinfonia's nog niet gecomponeerd zijn: Sinfonia placida, Sinfonia assai, Sinfonia marcata, moderata, di Valse, leggiera, f renetica, fnriosa, aoatenuta, misnrata. Vraag me niet of ik muziek ken welke niet misnrata is, want dan zal ik tarngvragen of güu eene symphonie kont verbeelden welke niet espansiva is; eigenschap, die men de slechtste en ongetiteldste nog niet ontzegt. De appreciatie van levensnitingen onder gaan in dezen modernen tijd geduchte wijzi gingen: wat men vroeger onrythmiech noemde n log, heet tegenwoordig oersterk, zoodat een melodie en een stoomploeg elkaar vrij verwant kunnen zijn. E»als nu Cyrano's neus in onze dagen waarschijnlijk onopgemerkt zal blijven dan schijnt het niet exotisch om de dorschersgebaren van Carl Nielsen wan neer hjj dirigeert, en dezelfde mate van houterigheid, wanneer hy componeert, te bewonderen als muzikaal, oerkrachtig en kerngezond. Zoo rechtvaardigt men ook den Claxon, het verfoeily'k-barbaarsche automieisignaal, kortom, alle onaangename en ter gende muziek. Julins Böntgen dien men, naar zijne com posities te oordeelen, zon diagnostiseeren als lijder aan elephantiasis, blijkt van al onze musici niettemin de roerigste. Denkelijk z|jn we 't hem verschuldigd dat Carl Nielsen zijn intocht deed in het Concertgebouw, en, 't daarbij niet latende, stuurde h|j naar de dagbladen zijn ingezonden stuk. Het is een eer en uitstekende propaganda welke [ver schillende groote meesters, levende en afge storvene, niet te beurt viel noch te beurt zal vallen. Daarom benijd ik den zorgvuldig gechaperonneerden Noor en de introductie van Böntgen schijnt me nog zeldzamer, omdat Nielsens muziek in vele opzichten te leur stelde. Want het levensaccent, de passie, de gevoeladeining dezer Sinfonia espansiva dunkt me zelfa onvoldoende voor een levenslang veroordeelde, die al vijftien jaar celstraf achter den rug heeft. Maar de appreciatie ondergaat wijzigingen. Nielsen (zie de toe lichting) verstaat onder Transe reeds Apathie terwijl vroeger Transe voor een soort van zeer hartstochtelijke exaltatie gold. Met zulke menschen kan men onmogelijk redeneeren over muziek, doch met de verschijnselen moet men rekening houden, en vooral be strijden in een apathischen tijd. De eymphonie is gespeeld door ons Con certgebouw -orchest, dat den auteur zeer welwillend gezind bleek. De compositie bevat ne effectvolle passage: het slot van den Andante pastorale, waar twee stemmen vocaliseeren nit de verte; wanneer de com ponist hier economischer gewerkt had, (minder monotonie en meer inventie I) dan was de emotie misschien blijvend geworden. Voor de rest is harmoniek, melodie, rythme en instrumentatie van dit werk reactionnair en conservatief, meestal in veel te hoogen graad. Men kent de paraphrase van deze machte loosheid : de componist is iemand, die niet tot de menigte spreekt en verlangt dat men tot hem komt." La priie de Troie te Rotterdam, Toen Berlioz zeventig jaar geleden Duitschland bereisde om er zijn werken bekend te maken, vond hij nergens, harpen, nergens een ophicleide, nergens een cor anglais; wanneer oit in deze eeuw gebeurd was en Berlioz had Nederland even aangedaan,wegens z\jn wijdbekende reputatie, dan zon hy boven dien nergens concertzalen gevonden hebben, behalve te Amsterdam. Gum grano salis, waarde leser, natuurlijk... men maakt im mers muziek in Den Haag, Rotterdam, Haar lem, Utrecht, Arnhem, Groningen! 't Is me vrij onverscnilligof er gemusiceerd wordt in een kerk, een schuur, een tuin of een societeitslokaal, mits de omgeving het kunstwerk niet op zulk eene wijze belemmert dat zijn karakter er onder lijdt. Ik geloof gaarne aan da deugdelijke acoustiek van de Nederlandsche concertzalen, en de lokalen, welke als zoodanig dienst doen. Doch de meeste van die inrichtingen zijn gebouwd in een tijd toen er hier van moderne muziek nog geen sprake wap, en de nieuwere hielden en woest-romantisch als bij zijn groote harige kolbak op had. Toen h|j haar in de polonaise rondvoerde aan zijn arm, fier en uitdagend, als had hij haar buitgemaakt, was 't of ze in een andere wereld leefde, of ze n van die schitterende bals meemaakte uit den Napoleon tijd, 't Leek wel, of het Hebt, de muziek, al die menschen en de geheele feeststemming haar bedwelmd hadden. Za was te ver gegaan,begreep ze nu: 't had de afmetingen van een brutale flirt aangenomen en 't had de aan dacht getrokken, zelfs hier, waar ze van de officieren anders nogal wat gewend waren. En Leo ... ? Ze herinnerde zich, dat ze hem had zien staan tusechen de toeschouwers: klein bleek mannetje, schuchter en beschei den correct, o ja heel correct! Hun blikken hadden elkaar n seconde gekruist en ze had gezien, dat h|j begreep wat er gaande was. Toen had ze weer die zon derlinge gemengde gewaarwording van mee lijden en wrevel gehad. Nu achteraf besefte ze, dat 't maar weinig gescheeld had, of ze had zich in een roman tische vlucht o, hoe romantischer hoe liever! laten ontroeren door dien jongen sterken officier. Maar tevens hoe gecom pliceerd was toch een mensch voelde ze beslist iets van haat jegens hem. Nog voelde ze de zoen branden, die h|j, toen ze even alleen waren achter een plantversiering, op haar hals gedrukt had. Waarom had ze hem toen geen slag in zijn gezicht gegeven?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl