De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 2 juni pagina 6

2 juni 1912 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DÉAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1823 De heilige Guilielmns, de eerste Heer van Oranje. Nederland, Oranje en Frankrijk. Er is iets bijzonders in het officieele bezoek van Koningin Wilhelmina aan Frankrijk. Is Hare Majesteit niet de eerste uit het Huis van Oranje die dit orengt ? H. H. Sophie, de gemalin van Koning Willem III, heeft wel het Fransche Hof bezocht als groote vriendin van Napoleon III, niet als Koningin der Nederlanden. Sarah Bernhardt vertelt er van in hare boeiende Gedenkschriften", kortelings in het Nederlandsen bij Meulenhoff uit gegeven, zij luistert een harer verhalen met een annecdote op, waarin betrokken zijn: Konihgin Sophie, Keizer Napoleon, Keizerin Eugenie en Prins Willem van Oranje. Offioieel is noch een Stadhouder, noch ean Koning, noch een Prins der Neder landen aan het Fransche hof verschenen. Naar aangename betrekkingen tusschen Nederland en Frankrijk heeft men te zoeken. Onaangename doen zich al te veel voor, zelfs nog uit de dagen van de Belgische ruzie. En wie herinnert zich niet de hoogst onaangename woorden door den Franschen gevolmachtigde te Utrecht gesproken, en de hatelijke uitlatingen van Fransche schrijvers. Maar Oude veeten zijn vergeten En gedempt De bron van haat. Yeel heeft Nederland te danken aan de Fransche voortvluehtigeo, om des geloofs wille", de Jordaan en de Walenhoek te Amsterdam huisvestten Fransche ouvriers en artisans en nadeel gehad van Fransche gouverneurs en gouver nantes, coifleurs" en kinderjufvrouwen, en van de slaafache navolging van Fran sche gewoonten, in de geheele 18de eeuw. De Nederlandsche Spectators zijn er vol van. Wat krijg roeren aangaat, zijn Nederland en Frankrijk enkele malen saamgegaan. Op ander gebied echter hebben de Franschen en Neder landers elkander als vrienden ontmoet; op dat der weten schap zrjn zij met elkander als broeders geweest. Nederland sche dichters hebben ten allen tijde, lang vór Vondel, veel aan Fransche dichters te dan ken, en Vondel zelf stond in den aanbegin van zijn dichter schap onder Franschen invloed, een zijner eerste gedichten is zelfs in het Fransen. Yan de Middeleeuwen af heeft op de Nederlandsche letteren voort durend Fransche invloed zich doen gelden, en doet dit nog heden, hoe oneindig zwakker ook. Dichters als Pels en Meijer knielden voor Fran sche poëten en hebben vele jaren Vondel er door in het vergeetboek gebracht. Bilderdijk achtte de Fransche draDe stad Oranje en het kasteel Oranje (in Zald-O^telQk Frankrijk) in de 16de eeaw. matiek de aangewezene om de Neder landsche te verheffen, honderd jaar later betoogde Professor Dr. Jan ten Brink nog hetzelfde. Maar snel en onvoorziens is deze kans gekeerd". Da Nederlandsche dramatici zijn zich zelf geworden en staan, vooral als het op degelijkheid aankomt, thans boven de Fransche. Het veelvuldig gebruik der Fransche taal heeft zeker veel bijgedragen tot de verbastering der Ntderlandsche, zooals thans de Duitsche. Bilderdijk heeft het wel voorzien, dat als hij dood was, het nog erger zou worden. Bij zijn leven hoorde hij al zingen: Nu is Bilderdijk «en luk Nn aan 't taalverbasteren, At de kikkers in de sloot Zingen vrooiyk: Louw is dood ! Het bevallige en de zwier der Fransche taal heeft de Nederlanders rpeds heel vroeg aangetrokken. In een Middel-Neder landsen Prozastuk laat de schrijver Jezus al Fransch leeren... En het kindeke Jezus leerde Franchoys." Jacob v. Maerlant, de groote ijveraar voor de opkomst van den burgerstand, heeft in de Middeleeuwen gewaarschuwd voor den Franschen invloed, vo3r de Walsche poeëten, die meer liegen dan zij weten." De Fransche taal bleef toch heersenen, al de eeuwen door, versterkt door het gebruik dier taal aan hof en bjj aanzienlijken. Als Willem de Zwijger sterft, roept hij God aan tot bescherming van hem en zrjn arm volk in de Fran sche taal. Het heeft jaren, ja eeuwen in Nederland tot den goeden toon behoort in het Fransch te spreken, ten min ste te correspondeeren. Zelfs de Van Lenneppen deden dit nog, terwijl in hun tijd ook in de voorname winkels Fransch werd gesproken, en een Israëls b. v. zijne eerste uitgaven bij Buffa voor zag van een onderschrift in 't Fransch. Vele voornamen zagen laag neer op eigen taal. Zoo leest men in het Jour nal d'un voyage a Paris in 1657-1658", ondernomen door twee neven van den heer Van Sommelsdijk, in betrekking tot eigen taal, dit oordeel over de vrouw van den Ambassadeur Boreel: C'est une bonne et grossa femme et une vraye Amsterdamsche Moer; elle n'est pas de grand entretien, et pour contenanoa elle a quantitéde petits chiens avec lesqu^ls elle joue. Il la faut entretenir en ttimand, car elle ne parle ny entend Ie fran§ois. Ce qui nous tait desia une assez grande peine, nous estandt dnsaccoustumés de nostre langue.... Nous fusmes traitez a la mode de Hollande, y ayants de la bierre, du beure et du fourmage, et Ie tout servy en plats de porcelaine, ca qui sent fort son Am sterdam." * * * Hoe dit of dat ook zij, de Nederlanlanders waardeeren, buiten de politiek, de Franschen om hun zwier en goede manieren. Zij stellen hen als kunstenaars zoo hoog mogelijk en zich ze f ten voorHet tegenwoordig Oranje. Bene de Cfadlon, de Prins van Oranje, die zijn prinsdom lega teerde aan Willem van Nassau. beeld, en achten niet minder hun wetenschap. Op het gebied van kunst en wetenschap hebben zij elkander voortdurend in vrede en vriendschap ontmoet. Fransche dichters en geleerden hebben ten allen tijde met Nederlandsche in betrekking of briefwisseling gestaan. Van Gonstantijn Huygens, de dichterstaatsman e a zijn nog beroemder zoon Cflristiaan Huygens, de wis- en natuur kundige af tot aan Mevr. Curie toe. Er is geen kunst of wetenschap in Frankrijk, bij welke Nederland zijn licht niet heeft kunnen ontsteken. Ia het blijvende en in het wezenlijke, in al wat ging buiten hof en politiek, zijn de Nederlanders vrienden en be wonderaars der Franschen geweest. On eindig veel is de kunst in Nederland aan de Franschen verplicht, ook de kunst toegepast op de nijverheid. B ij al wat go 3de smaak, vormschoonheid, goede vor men, hoffelijkheid en bevalligheid betreft, heef c Nederland bij Frankrijk ter schole kunnen gaan, terwijl het een open op c gehad en behouden heeft voor het ridderlijke in het bsste deel van het Fransche volk, ook voor diens fijngevoel'gheid. , * * Een blijk dier fijogevoeligheid heeft men te zien in de opwachting, die de burgemeester van Orange en de burge meester van het kleinere Vaucluse Koningin Wilhelmina te Parijs hopen te maken. Zij toonen dat de geestelijke band tusschen hun stad en het Vorsten huis, dat over hun staat eens geregeerd heeft en wiens leden zich naar den naam van hun stad het recht hebben zich prin sen en prinsessen van Oranje te noemen en het wapen te voeren, na eeuwen, en ondanks geweld, niet verbroken is. Van de stad Orange, in het ZuidOosten van Frankrijk, hebben de Nassau's j den naam: Prinsen en Prins sessen van Oranje" en het recht tot het voaren van het wapenschild van Oranje, zijnde een hoorn, ontleend, nadat Renéof Reinier van Chalon-Nassau, prins van het Vorstendom O ranja was geworden. Want de stad Oranje van heden was vór dat Ladewijk XIV die in bezit nam en hare ves tingverken deed sloopen, de hoofdstad van het bloeiende vorstendom Oranje. Thans is Oranje de arrondissement s ? hoofdstad van het departe ment Vaucluse, met het ste deke Vaucluse tot hoofdplaats. De Fransche Koningen, van Lodewijk XI af, hebben steeds getracht het Prinsdom Oranje in hun bezit te krijgen, soms gelukte het hun voor een poos, doch spoedig moesten zij het weer afstaan. De geschiedenis van Oranje verliest zich in het ver ver leden. De oorspronkelijke naam was Aurasia. Daar hebben zich de Romeinen nedergezet en is waarschijnlijk ook Julius Caesar geweest. Schoone bouw werken hebben zij nagelaten, waarvan enkele bij de sterkere bevestiging naar aangeven van Prins Maurits gesloopt werden, maar de meeste voor goed bjj de slechting der vesting op last van Lodewijk XIV. Nog zijn overig: het ampitheater, de triomtboog, en van het kasteel buiten de ves ting een enkel bouwwerk, uit het oog punt van bouwkunst overmerkwaardig. Aurasia heeft den naam Oranje ver kregen onder Gnillaume au Cornet" den vromen krijgsman, die zich onderscheidde in het bestrijden der Saraoenen, nadat hij deze ook uit Auiasia verjaagd had. Keizer Karel de Groote schonk hem Aurasia en voegde aan zijn wapen een schild met horen de oranjeappelen toe. Guillaume, is pok geheeten au court nez" om het stompje neus, behouden, na een slag op zijn neus in een gerecht met de Sarracenen. Zijn veelbewogen leven, dat hij eindigde in een door hem gesticht klooster, wordt in een middeleeuwsch gedicht bezongen. De geboorte van Oranje als stad valt in 793. Zij gaf aan de landstreek, waarin het lag, denzelfden naam. De vorsten van Oranje heetten eerst -heeren, graven, ook wel markiezen. De eerste, die den naam Prins van Oranje droeg, was Jean I van Chalon, zoon van Raymond V van Buux. Da laatste afstammeling van Jean I van C na Ion was Renéof Reinier van Chalon, wiens hutrelijkscontraot met Anna van Lotharingen Keizer Karel V den 4ien October 1540 liet registreeren door den Raad der Nederlanden te Brussel. Met de Keizelijke handteekening ging, als huwelyksgeschenk, gepaard de keten van het Galden Vlies en de waardig heid van stadhouder of gouverneur van Holland. Dat was van den kant van Karel V eene daad van erkentelijkheid voor de diensten, die de vader van den jongen prins hem had bewezen, en een bewijs van vertrouwen in diens zoon. HU is het inderdaad, die de familie NassauDillenburg in Holland gebracht heeft. Renévan Oranje vestigde zich na zijn huwelijk te Breda. Rust heeft hij in zijn jonge leven weinig gehad. De oorlog riep hem steeds te velde. In den oorlog, onder de muren van Metz vond hij, jong, den dood, 15 Juli 1544. Renévan Chalon, prins Oranje, geen kinderen nalatende, nad bij testament bepaald, dat zijn erfenis verviel aan den oudsten zoon van zijn oom, Graaf Willem van Nassau, bijgenaamd de oude", en gehuwd met Juliana van Stolberg. Het was dus René's neef Willem, de toekomstige Zwijger", die geroepen werd om de titels van Oranje, Chalon en Nassau te voeren. Karel V bekrachtigde deze beschikking en erkende den jongen Prins Willem van Nassau?Dillenburg als Prins van Oranje. Prins Willem I, bijgenaamd De Zwij ger, heeft evenals de meeste Prinsen van Oranje het Prinsdom nooit bezocht. Zij stelden er een gouverneur in hun plaats aan. Slechts Philips Willem, de broer van Prins Maurits, heeft te Oranje als Prins langen tijd vertoefd en er veel ten goede van stad en Prinsdom gedaan. Hoewel de Prinsen van Oranje niet in hun Prinsdom kwamen, betwistten zij het bezit steeds aan de Fransche koningen, die er op aasden. Na den dood van stadhouder Willem III gelukte het Lodewijk XIV zich er van meester te maken. Evenwel behielden alle nakome lingen van Prins Willem I het recht den naam van Prins of Prinses van Oranje te voeren met behoud van het wapen. Volgens dat recht is Koningin Wilhel mina en ook haar dochtertje Juliana eene Prinses van Oranje. J. H. Rössixe. llani (UiNAl), ie loor (Rotteriam), Batols Karakteriseering is er, by zoo-veel verschillends, in deze drie schilders en teeke naars geen trek te vinden die ze onder n hoofd en in n opzicht verêant, hoewel zoo-zeer in menig ander opzicht gescheiden. Alle drie zijn karakters ; dat is het gemeen zame. Onmiddellijk daarna komt wat ze uit elkaar brengt. N ij land is voor mij de minst intellectueele van deze drie, en met de minste neiging tot het geestelijke. Ga merkt dit onmiddellijk aan zy'n werk. Het getuigt van hardnekkig heid ; van vasthoudendheid ; van overtuiging, maar zonder dat elastische, dat van den gryp-gragen geest is Er is in N u' land goede wil tot getrouwen arbeid, n meer kantigheid, dan in Toon de Jong. Zyn oog heeft onomwondenheid en dadelijkheid in zich. Het observeert, wat van Oogh zag." Maar er is in den levende nooit schemer van weten, of heugenis van veel ondervondends en verwerkts. Er is nooit in hem nog wat ge by Vincent voelt, het moeitevolle lever, uit gedrukt door en in een hartstochtelijke kleur, die zuiver is, en soms spasmodisch trilt. By Nyiand is de toeleg trouwhartig ; hy zet zich voor wat hij weer wil geven, vol ijver neer. H\j wil boven-al weer-geren. De gestalte-makende kracht is hem weinig ge ze ven. Hy is een realist, die gemakkelijk tot naturalist wordt, zoo het onderwerp hem dat mooglijk maakt. Hy heeft daar-door, door dezen gemakkelyken overgang, die geen kiezen ver-zwakt, soms een bekoring door wat hij weer-geeft. Hy' is zonder partyzucht daarom echter niet. Hy moet een afkeer in zich gevoelen van het wy d- begrepen schouwspel der Italianen. Deze vurige en groote phantaisie ligt buiten zjju bereik. En toch, er is nog iets in hem, wat tegen het burgerlijke lijkt te gaan, dat hy soms in zijn teekeningen kon verwinnen. In de achilderjjen, die hy maakt, is soms een kleine aanduiding van het decoratieve. Ge bespenrt soms dat hy de kleuren in grooter vlakken van gelijke intensiteit wil opzetten dan ge vermoeddet (ook dit is invloed van Vincent o. a.). Eén gevaar is hem hierin: zy'n kleuri geheelen i$n niet sleedt ras-iniver. Hq schakeert niet altjjd fjjn en hoe «al hij dan juisterwjjze breed worden. En P. Comelit de Moor f In n opzicht is stellig een andere geest dan Dirk Njjland. Terwy'l Njjland staat buiten de Renaissan cisten en lederen wenech van hen, is de Hoor bevangen van eerbied en begeerte om op nieuwe wijze te maken, wat zij vroeger gaven. De Moor is van huis uit een gevoe lige voor kleur. Hij is niet altijd geweest zooals de m eesten hem meenen (ik herinner daarvoor een strandgezicht van hem), maar P. Cornelis de Moor was spoedig toch voor rijke samenstellingen bereidwillig. En voor meer. Hy wil zich bet schilderij maken dat van een geronden" voorstelling is; waarin dus de scheppende eigenschap van den schilder, de combineerende garen meer naar voren komen. In beiden is gevaar. In Nu land is het gevaar van het onbelangrijke, in de Moor dat van veel gewild en weinig verkregen". E a deze laatste tentoonstelling van hem in den Protector" te Rotterdam vertxmde zy'ue fanten te veel,-en wat hij mee gekregen beeft ais schilder te weinig. Want meer dan m heteenigszinscopieerende echildery moet de- schilder 'van verbeel dingen" een alty'd gereeden voorraad hebben va a kannen, kennen, en weten. De figuur moet zoo eenen gemeenzaam zijn als een schrijver de kostbaarheid der woorden. Iemand als de Moor man in sjjn werk nooit het gevoel geven van niet door en door machtig te zijn en uit het hoofd" te weten, wat de anderen stap voor s'ap, stip na stip, lijn na lijn op hun modellen kannen volgen. Een oneindige studie naar de natuur moet te vinden zy'n in het werk, dat om schoon heid zoekend uit den wijd-wenschenden geest wordt geboren. En hierin treft de Moor niet het doel. Het grootere schilderij, de grootere teekeniog verraadt" hem. Da bouw van het lichaam is daarin niet overwonnen, maar niet voldoende gekend. Het best is hjj in kleiner werk, waarin hy vol zorgvuldigheid het echildery beieidend, de kleuren diep en samensmeltend kiezend, soms een paneel van verf doet leven, die tot beziens op de hand en niet ver van het oog, noopt. Hy is dan, in een pkantastisch tooneel, soms gelukkig en tevens rijk genoeg van kleur en kostbaar genoeg van voordracht om hem niet te ver geten en stilleven, en dier- en bloemtafóreel liggen voor my by hem in deze zelfde ry der mogeiyktêsn. * * « Tegenover deze staat Bakels als scherper, geschoolder en verbetener geest. Als schilder is hy meer met N g'land dan met De Moor verwant. Niettegenstaande er ook in hem nog invloeden te bespeuren zijn, is hy op het oogenblik de onafhankelijkste. HU is het voorbeeld van den eerzuchtigen schilder; vol eeriucht in het vak, waarin by sólaat begon. Zijn kleur is scherp; lelden vloeiend. Hq houdt van een verbitterde" kleur, moe tit ik schrijven en eigenaardig, maar niet onlogisch, soms scherpt hy a *yn waar neming n zyn kleur zoo spits op, dat se, als door een nulpunt gaande, uitbreken in phantaisie. Bakels wordt als een persoonlijkheid by elke tentoonstelling opnieuw door my ge vonden. Hy zoekt deze persooniykheid op allerlei onderwerp te uiten. Het minst is zijn Portret (op deze tentoonstelling in den Larenschen Kunsthandel). Het geeft geen menach nog; het geeft geen psychologie; ge wordt niet in het net der beschouwingen van den schilder gevangen. In het schilden! met schepen en met schapen «ie ik dit werk het liefst. Het is daarin soms het dichterljjkst (dichterly'kheid is niet veel voorkomende eigenschap), soms het meest bitter. Hy ziet de kleuren der schepen haast barok, als de kleuren der tenten op een kermis, en het lichtspel er-op ondergaat hy als schril. Hy schildert en zoekt verder gaarne ten wolkenbouw, over de schepen en over de hnlsen van een stad uit-staande, en die, zonder het melodische in de schildering (als by Voerman), toch iets snel-phantastisch heeft, dat my niet zonder waarde lijkt. Bakels is van huis uit wellicht. minder schilder dan De Moor, maar hy heeft op deza wellicht dit ne voor, dat hy met onophoudelijke zelf-oefening, zy'n kunnen zal vergrooten, terwy'l De Moor in te weinig omtrek hebbenden Droom zijn kunnen in tegendeel zal verminderen. En N ij land, bevangener van meening, en daardoor kleiner van wensch steeds wordend, heeft hy tot nu toe in de waarde enkele vroegere teeke ningen niet ge-evenaard, hoezeer ook bg deze niet de opwekking door Vincent's werk te vergeten was. PLASSCHIEET. Kaïtweri En onder 't werken, zingend Onz' monden al te zaam Om leegheid te bedwingen, Door deuntjes aangenaam. OUD VLAAMSCH KANTLIEDJE. Is er wel fijner handenarbeid denkbaar dan kantwerk? Schy'nt de tchepping van kant niet iets bovennatunrlyks? n ver won dert het ons, dat aan haar ontstaan legenden zy'n verbonden, waarby het geloof aan een goddelijk mysterie de grondgedachten was? Honderden jaren later staren ook wy nog vol bewondering op die ragfijne dradenwebben, die in patroonteekening en techniek een vaardigheid verraden, in onze dagen te vergeefs gezocht. Wat meer te bewonderen: de kostbare naai dkanten met haar krachtige onbehoorlijke reliëfs, haar fijne jours, of de kloskant, licht als een veer, doorzichtig als glas, met haar groote verscheidenheid van fond, haar glan zend materiaal en meesterlijke compositie van het klos-ornament. Beide: naald- en kioskantenganschandere technieken. Naaldkant, point". gewerkt op een getraceerde teekening, waarop eerst de omtrekken dan het réaeau" en eindelijk de over paardenhaar gewerkte relief", worden uitgevoerd, kloskant dentelle" waarbij fond en ornament in den bloeityd zelfs van de fijnste stukken gelijk werden geslagen en de klossen-opzet van het geheele werkstuk daar naar moest berekend zijn. Het waren be kwame teekenaars, die destijds de kantontwerpen wisten te scheppen. En de werksters! Zy' zaten byeen, oud en jong, in vochtige kelders om den fijnen linnendraad soepel te honden, of 's winters-avonds in de warme stallen zoodat geen vumr noodig

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl