Historisch Archief 1877-1940
182S
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
-was. IIÉdden in den kring kantwerksters
wet& & kleine olielamp gezet. Groote met
water; gevulde bolvormige flasschen met
«atjlen hals, geplaatst voor de werksters,
«pioentreerde de bnndels lichtstralen nit
hit fflftddenticbt op het kantwerk in de
bantam Langzaam doch gestadig vorderde
dé«beid, schier onzichtbaar fijn,
wonderbaar correct.
Wie in de ontwikkeling der kant, haar
ontataan, bloaitydperk en verval belangstelt,
beeft in de laatste maanden eerst in Den
Haag, Canstsaal Kleykamp, en daarna in den
Larensohe kunsthandel gelegenheid gevonden
een aantal merkwaardige kantstakken te
bewonderen.
Allereerst het 18de eeuwtohe linnenwerk,
het lad»de retieella Kant. De vormen zijn
streng, 't is st^l-werk, enz. begrensd door den
linnengrood en de geometrisch gespaarde
fignordraden. Aan kerk en eeredienst was
het meest gewijd, Eenvoudig van opvat
ting, wars van alle effectbejag scheen het
voor dit doel als geschapen.
Doch de werkmethode wordt gewgtigd,
men waagt 't den ondergrond los te laten,
vrq wordt het ornament, vrij de atyvoeiing
«n met die vrijheid komt de weelde, de kant
wordt luxe en prijkt als point de Venise,
krachtig decoratief op de Italiaansche
finweefen en broeaten gewaden. De vormen zijn
«waar, en treden sterk naar voren eerst op
een ijl fond, daarna op een ondergrond, als
aaneen gehecht door talrijke fijne roosjes,
«m eindelijk in de c.gj>. point de France,
te vervagen in een fond van duizenden fijne
bridès. In de collectie van mrs. F. Matim te
Amsterdam was de overgang van de Venise
in de point de Franc* in een bijzonder be
langrijk werkstuk waar te nemen. Doch ook
in vele andere kantcollecties in ons land
worden nit dit eerste tijdperk nog mooie
exemplaren gevonden.
Einde 17de, begin 18de eenw vraagt de
dracht soepele kant en Frankrijk schept 't
plooibare réseao, den talen grond, die den
stören fond van brides vervangt Te Alencon
en Argentan weet men de naaldkunst lot
't nlterste te verfijnen. Nèj zijn de
ornamenteele vormen en relief, gewerkt over
paardenhaar, 'c zijn teere bloempjes, jonge
loof festoenen, slingerend tnssohen minitiens
bemerkte a joar-rivlères op een ragfijn
netiand D»bewerking ging gewoonlijk door 12
verschillende handen, elke werkster was
specialiste in de uitvoering van 't onderdeel
haar toevertrouwd. Nog heden ten dage
wordt deze weg tcevolgd. Met belangstelling
sullen velen hebben bezichtigd het ontstaan
van de' Alengsn-moderne, verduidelijkt door
een serie kartonnen met opvolgende bewer
kingen.
Als déhooge kapsels en zwierige j abots in
zwang komen, is de Alencon kant te zwaar,
dan treedt de point de Br nxeües o p met haar
platter reliëfs en minder aangesloten steken.
Ook de Waamtche en Italiaansche
kloskanten met hun grotesk lintomament kannen
niet meer voldoen. Mechelsche, Binche,
Valencienne kioskanten in alle overgangen en
verscheidenheid van fond, licht en broos als
spinrap, golven als jabots en strookenopde
zode gewaden, of als barbea aan de hooge
opgaande kapsels. Al mogen ornamenteel
vele werkstukken dezer ?oorten weinig vol
?doen, technisch zijn het meesterstukjes van
klosarbeld, hans gelijken als handenarbeid
Tinden eg vermoedelijk niet meer.
Het teere Mechelsche kantweefsel in de
collectie van jhr. E. van Zoon, een stukje
«66 gevoelig van conceptie en uitvoering is
een kostbaar bedt.
De 19de eeuw brengt de machinale tule,
daarmede de applicatie en het verval
tijdperk. Toch blijven Brussel en Brugge tot op
heden nog groote kantcentra voor naald- en
kloskant en hebben de kantstntken, welwil
lend door H. M. de Koningin en H. M. de
Koningin Moeder ter bezie uiging afgestaan,
doen zien boe de handen nog gevonden
woiden die rijke patroonteekeningen in een
sierlijk dradenwerk weten om te zetten.
Zijn echter die krachten no i aanwezig, het
soepele natnrellinnen werkmateriaal schijnt
verdwenen. Bazle de oude Venise Alen5:>n,
Valencienne en vergelijk ze met de moderne
kanten, onlangs weder in belangrijke inzen
dingen door de O astenrij kache kantechool
en een Brusselse "ie firma te Dordrecht ten
toongesteld. De laatsten, hoe technisch fraai
ook van compositie en uitvoering, missen het
tintelende aan den glanzenden linnendraad
van vroeger eigen, dat leven en warmte in
het midden bracht.
De tentoonstellingen in Den Haag en te
Amsterdam behooren tot het verleden. Zjj
hadden met nagenoeg denzelfde kanten een
geheel ander karakter. De verschillende
kantverzamelingen in Den Haag bijeenge
houden, gaven elk op zichzelf een stukje
geschiedenis, geen leemten werden gevoeld,
't geheel bekoorde, 'c gaf verheugenis voor
de oogen. Dezelfde kanten te Amsterdam
als leergang opgesteld, gaven dezelfde materie
waar elke afwijking gevoeld, elke hiaat opge
merkt werd, de indruk van feeërieke pracht,
van weelde was grootendeels verdwenen.
Büdergelijke leerzame tentoonstellingen,
voorzie men liefst de werkstukken apart of
In groepen met duidelijk leesbare aanwijzingen
en laat 'c voor den leek, die er vreemd voor
komt te staan, niet op den catalogus aan
komen. Eerst dan zal men bereiken wat
men wenscht: belangstelling, vermeerdering
van kennis, verruiming van blik.
ELIS. M. ROGGE.
ephistfrlercl orer Goetle.
Te Leipzig verscheen kortgeleden eene
Brieven-verzameling, die tot de
meestinteressante publicaties over den
Goethekring en den Giethe-tyd gerekend kan wor
den. In dat boek zijn ook de tot nu toe niet
openbaar gemaakte brieven van Johann
Heinrich Merck aan de hertogin-moeder
Amalia en aan den hertog Karel August van
Saksen-Weimar opgenomen.
Slechts met weinig woorden dient er aan
herinnerd te worden, dat Merck, in wien
men het oer-beeld van de Mephisto-gestalte
mag zien, tot de merkwaardigste personen
behoort, die op het tooneel van Gaethe's
leven zijn opgetreden. Zelf zeer gehavend en
met een vreeselijk talent voor afbrekende
kritiek toegerust, heeft Merck, de zelf-dooder"
?Goethe nochtans met onwankelbare trouw
aangehangen en Goethe beantwoordde deze
aanhankelijkheid door hooge waardeering
van de geestesgaven van den man, wiens
moeieiyke en negatieve eigenschappen hij
zijn best deed te verdragen. Het viel hem
hard, naar men betuigd heeft, de zeer be
langrijke brieven van Merck ten vnre te
doemen. Dit heeft hij in't jaar 1797 gedaan;
ces jaar vroeger had de ongelukkige door
een pistoolschot een eind aan zyn leven
gemaakt.
Raeds vroeger zijn de brieven van den
hertog Karel'Angast en van de hertogin
moeder aan Merck gepubliceerd geworden,
dat de antwoorden van Merck tot nu toe
achtergehouden werden, is wel toe te schrijven
aan de vele personaliteiten, bijzonderheden
en vermelding van pikante voorvallen, die
er in voorkomen. Zq zijn namelijk vooreen
iroed deel gevuld, gelijk de verzamelaar H. G.
Graf erkent, met chronique-scandaleute, vooral
Hessen-DArmstadscbe chronique-icandakutt,
die men aan 't hof te Weimar blijkbaar graag
hoorde. Daarnaast vindt men echter in dia
brieven ook een ruime keus van uitingen
over allerlei bekende personen en over lite
ratuur, die aanspraak maken op onze belang
stelling.
Het meest interesseeren ons natuurlijk de
uitingen van Merck over zijn boezemvriend
Goethe. Goathe was een der weinige
menechen, aan wie Mephisto-Merck zich geheel
kon overgaven en hij schreef aan de hertogin
den 19 Februari 1778, dat hy van Goethe
geld kon aannemen, terwijl verplichtingen
van dezen aard van andere personen, zelfs
van vjrsten hem slechts zonden drukken.
En toch is ook zijn betrekking tot Goethe
niet altijd aangenaam gebleven. Toen Merck,
op her naaide hartelijke uitnoodiging, in 1779
Weimar bezocht, is er tusschen Goethe en
hem blijkbaar een gespannen verhouding
ontstaan, wellicht, gelijk Graf vermoedt,
omdat Merck niet had kunnen nalaten,
Goetbe's betrekkingen tot Charlotte von
Stein op dezelfde Mephistopheliaansche wijze
te kritiseeren, als hij vroeger had afcegeven
op zijne neiging tot Charlotte Bnff. Deze
ontstemming bleef evenwel niet bestaan. De
reis naar Zwitserland, die Goethe in 1779
met den hertog deed, werkte, gelijk op zgn
geheelen gemoedstoestand, ook verzachtend
en verzoenend op zij B betrekkingen tot Merck.
Men krijgt eenig inzicht in de stemming.
waarin Goethe en de hertog van deze reis
terugkeerden, wanneer wülezen wat Merck
den 2 Jaanari 1780 aan de hertogin schreef:
Ik had het geluk, reeds sedert de eerste
feestdagen den hertog bijna eiken dag te zien.
En ik kan B we doorlnchtigheld verzekeren,
dat hu In deze vier maanden in openheid,
opgewektheid, bedaardheid en in de zucht
om ernstige zaken ernstig te behandelen,
wonderbaarlijk veel gewonnen heeft. Goethe
is ook weer van de reis goed als een kind
teruggekomen, en ook aan hem ziet men
duidelijk, hoe de omstandigheden ook den
besten mensch beïnvloeden. Bij zijn minister
schap te Weimar heeft hij my verleden
zomer dikwijls bejegend met een dorheid en
afgemetenheid, %lsof Ik in plaats van zijn
ende vriend een surbaltern bediende of
sollicitant was. Lavater's tegenwoordigheid
heeft aan baiden wonderen gedaan, en God
geve, dat dit duizendvoudige vruchten mag
dragen."
Over Gaethe's ministerschap" was Merck
altoos al niet bast te spreken. Hij heeft,
gelijk wij uit een brief van Mevrouw
Aja aan haar zoon weten, zich in 1781
uiterst scherp over het Weimarsche infame
Klima" en Dreckwesen" uitgelaten, en zoo
laat hij dan ook niet na, den hertog den
28jten Juni 178 L te berichten, hoe de hoeren
v. Kalb en v. Seckendorf over Goethe oor
deelden. Over Goethe spreken zy heel ver
standig; zij hopen, dat hij zich spoedig zal
terugtrekken, daar hij wel zal inzien, dat bij
zich vergist heeft en niets aan deze galeien
verliezen zou."
Hoewel Merck niet kon nalaten zijn kritiek
ook op zijn grooten vriend bot te vieren,
(in October 1781 maakte hij bijv. da opmer
king, dat roethe een grooter dichter zou
zijn, als hy dingen kon maken gelijk de
redevoeringen, die te Stnttgart bij gelegen
heid van den verjaardag van de gravin v.
Hohenheim gehouden waren), toch ging zijn
hart open, wanneer bij eens iemand ont
moette, die Goethe zóbegreep en waar
deerde, als Merck wenschte dat hy gewaar
deerd zon worden. Zulk een Goethe-vereerster
naar zijn hart was de landgravin Karoline
van Hessen?Homburg (1746?1821) over
wie hy den 9den Augustus 1782 aan den
hertog schrijft. Hij roemde haar als een vrouw
van even groote schoonheid als kuischheid
en van groote ontvankelijkheid voor het
echte en goede. Met Livater wil zij niets
te maken hebben, die komt haar voor
alsof hfl theriak verkoopt. Maar Goethe ia
haar man, gelijk hij de man aller gezonde
vrouwen is. Zij heeft mij verzocht, haar hoe
dan ook, iets van zijn manuscripten te ver
schaffen. Doe het genadigste heer, n waagt
hier niets bij. 't Is net zoo goed, alsof u ce
achter twaalf sloten bewaart Want ik ken
geen vrouw, die op dit punt zoo discreet is."
Niettegenstaande dit alles moest Merck
toch voelen, dat Goethe niet meer dezelfde
voor hem zijn kon. Toen hQ den lOen
Februari 1787 de hertogin verzocht om
mededeelingen nit Goethe's Italiaansche op
merkingen over kunst, voegde bij er zwaar
moedig aan toe; Mijn naam is zoo volkomen
bij hem en bij zijn naaste vrienden
uitgewischt, dat ik niet anders dan per supplicam
om iets wat hem aangaat, kan komen. Voor
.een jaar of tien had ik niet kunnen gelooven,
dat het zoover zon komen, zonder eenige
schuld mijnerzijds." Des te meer verheugde
't hem, toen Goethe kort daarna aller v
riendschappelijkst aan hem dacht. Bly en met
aandoening doet Merck deze mededeeling
vergezeld gaan van de opmerking: Deze
man heeft in mijne oogen nooit ongelijk.
Maar ik beschouw het als een noodlottige
ramp, dat wellicht een boosaardige lummel
mq bij hem een slechten dienst bewezen
heeft"
Doch ook dese toenadering was van voor
bij gaanden aard. Goethe echter deed voor
hem wat hy koe, bij ried hem aan, heeling
en hulp in zichzelf en bij zijn vrienden te
zoeken, doch de plicht van zelfbehoud nood
zaakte hem, de persoonlijkheid van Merck,
als te ongelijksoortig, op een afstand te
houden. De gestalte van Merck behoorde
voor Goethe reeds tot het verleden, toen
diens leven in 1791 een tragisch einde nam.
P. M. WESTBA.
De mies" rai Victor Hflgi.
In de Revue de Pari»vertelt Gnstave Shnon
dat Victor Hngo reeds in 1828 in groote trek
ken dezen roman had geschetst naar een ware
gebeurtenis. Het is bekend dat Bienvenn
Myriel, bisschop van D..., niemand anders
was dan Monseigneur Miolles, bisschop van
Digne, broeder van den generaal die Fans
Fins VII gevangen nam. Het portret was
zoo gelijkend dat een neef van den prelaat
in 1832 aan de dagbladen een rectificatie
zond van eenlge détails, die niets met het
werkelijke leven van zijn oom te maken
hadden. De heer Simon heeft bovendien nog
eenige geschriften van den dichter gevonden
betrekking hebbende op de familie Miollis.
De bisschop van Digne had werkelijk aan
zijn tafel'ontvangen Jean Valjean, zich noe
mende Pierre Maurin.
Voor het stelen van een brood en mishan
deling van den bakker, was dete Manrin in
1801 tot vijf jaren dwangarbeid veroordeeld.
In October 1806, klopte hij, door de wereld
verstooten, aan de deur van den bisschop.
Ofschoon zijn uiterlijk weinig geruststellend
was, zag hu er toch meer bevreesd en uit
gehongerd dan wowt uit. Ga zitten, vriend,"
zeide Mgr. Miolles tot hem. Vriend, vriend,"
bromde de pas aangekomene met verbazing,
en hij vertelde wie hy was. De bisschop deed
hem aan zijn tafel aanzitten en vroeg zijn
secretaris een flesch wijn te openen, en ge
leidde den veroordeelde naar de logeerkamer.
Den volgenden morgen had Maurin, na een
verkwikkenden slaap, hetzelfde uiterlijk niet
meer. Mgr.Miollis gevoelde dat men van dezen
geleis laaf een behoorlijk mensch kon maken;
hij wendde zich tot zyn broeder, den generaal,
die den man als verpleger bq het leger in
Italië plaatste. Maurin de ad zijn plicht niet
alleen als een held, maar als iemand die den
dood zoekt. Na den eersten val van Napoleon
kwam hu terug; bQ den bisschop te Digne,
waar hu met open armen ontvangen werd.
Maar Mgr. Miollis had eene huishoudster en
deze weer een nicht Deze nicht en de ver
oordeelde beminden elkaar zonder het te
zeggen. Op een goeden dag ging Manrin, die
begreep dat zijn verleden zijn toekomst in
den weg stond, t ei ui? naar het leger en vond
den dood by Waterloo.
K.
Intocht Minen Parijs ran H. H. Koningin Viloelüna. FranKrijks Treeizaie Her-omwenteling.
(PARTICULIERE CORRESPONDENTIE.)
Hare Majesteit Koningin Wilhelmina was onder de tonen der Monarchen-vijandige
Marseillaiae net Gare da Nord vroolijk binnengestoomd, en de levendige, spontane,
springsche Pre «den t Armand I bad tot zijn rechter-vleugeladjudant nauwelijks de vraag ?
gericht: Moet ik mij al uit dazen Deventerschen tryp-fanteuil verheffen?" of Wilhel
mina Helena Panlina Maria. Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau,
Hertogin van Mecklenburg, Gravin van Buren, Baronnes van Breda, Jonkvronwe van
verscheidene Vannen, zweefde als eene Koninklijke liballnle, met eene aigretle op den
hoed, langs de en haie geschaarde dignltarissen, en aanvaardde des verschrikten
Presidents huldiging.
Hendrik Wladimir Albrecht Ernst, Prins der Nederlanden, Hertog van Mecklen
burg, Vorst van Wenden, Schwerin en Ratzeburg, Graaf van Schwerin, Heer van de
landen Rostock en Stargard, enz., enz., was hier een schitterend En-zoo-voort, volgend
Hare Majesteit, en voerend in de linkerhand een gekroonden citybag, waaruit de
geschenken geput werden, die H. M. zelve overhandigde.
Les petites royalités entretiennent, zeide Zg, la democratie".
De vertegenwoordiger van Reuter teekende deze uiting op.
De eerste, aan wien H. M. wat gaf, scheen een schrale, bleeke aristocraat, waarin
Zij met ontroering de trekken terug vond van het Ancien Régime. Zjj bood dezen
heer een kolossalen geslepen edelsteen aan, getrouwe reproductie van de Cnlllnan,
roem van de Amsterdamsche dlamantslijpkunst, zelve roem van Nederland. Ifinoet
il ett brillant," mompelde de aristocraat. Wilhelmina, de Koningin der Nederlanden,
meende te verstaan Prince de Briand" en zeide snel: Monseigneur, je suis contente
d'avoir fait la connaissance da Prince de Briand."
Geestdrift door sidder de de rijen bij dezen onverwachten ridderslag.
Ziedaar," aldus H. M. tot een kleinen, katachtigen dignitaris, een ander Hollandsen
product, een mandje Zeeuwsche oesters voor n, mijnheer." T&cherai d'les casser," zei
binnensmonds het teleurgestelde ventje. Oh l Monsieur," wai het graciease woord, dat
men nu hoorde, je suis contente d'avoir fait la connaissance dn Chevalier Del Cassé."
Nieuwe ontroering. Er werd gefluisterd.
Steeds omstnwd, zoowel van den Hertog van Mecklenburg als van den zeer onder
scheiden Vorst van Wenden, Schwerin en Ratzeburg, den geheel eigen Graaf van Schwerin,
alsmede van den Heer van de landen Rostock en Stargard, en den Baron Almaric
van Weekebroeck en talrijke Hofdames (een schitterende adellijke stoet) nam H. M.
het grootkruts van de orde van den Nederlandschen Leeuw uit den citybag en gaf
hem aan een kleinen gezetten man, in wien zij de trekken meende terag te vinden
van de gentilhommes van Orange van de vijftiende eenw. Hij leek dan ook inderdaad
nog op den tegenwoordigen burgemeester van die hoofdplaats.
Oh! ce Lion," stamelde de gelukkige (maar die zeer geschrokken was van de
algemeene veradellijking) dans ce Lion j'al henrensement déjüvn du bourgeois l"
Je suis contente," klonk een heldere stem, d'avoir fait la connaissance dn Duc
de Bourgeois."
Een siddering in het Fransche publiek. Ean schudding aan de grondvesten van
de Fransche Democratie.
Ziedaar," onze Koninginne wendde zich tot een man met onrustlgen maar
scherpen blik, een ander Nederlandsen product voor u, mijnheer l" 't Was een
Nederlandsch vaatje haring! J'y compte mille harengs!" zei de man verheugd.
Te suis," was het Koninklijk antwoord, contente d'avoir fait la connaissance dm
Vicomte de Millerand."
Het Gare du Nord en zijn menschen-inhoud [werd als van lentegeuren door adeldom
vervuld. De pilaren aan den top schenen te gaan groenen. De kap werd een voor j
aarshemel. De titulatuur had ieder bevangen.
Toen diepte H. M. het laatste geschenk op: een rond Hollandsch kaasje en gaf
het een kleinen spitsbaard. Die had blijkbaar altijd gedacht, dat de Hollanders vier
kante koppen hadden, want hy mompelde verrast: Comment?! c'est rond et point
carré!" Waarop H. M. inviel: Monsieur, je suis contente d'avoir fait la connaissance
dn Baron de Poincaré."
Majesteit, Koninklijke Hoogheid,1' aldus trad naar voren de President, hier is
iets groots geschied. Frankrijk is u erkentelijk. Majesteit, ik had Ministers, U hebt mij
een Groot Ministerie geschonken! Majesteit, wat aan onze gloriente Democratie ont
brak is door U aangevuld, die Democratie ontbeert nu niet langer de Aristocratie, die
het toppunt uitdrukt der Democratie, Majesteit nimmer zal de Muze der Historie onze
bewondering kunnen meten en onzen dank. Wat dat betreft (hier begon de slanke
President een pirouette) is er: vraiment de qnoi danser!
Mon consin," viel H. M. Wilhelmina (die wederom verkeerd had verstaan) in,
je suis contente d'avoir fait la connaissance d'Armand, Ie roi fractals!"
Hierna steeg men geadeld in de rijtuigen.
v. D. E.