De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 9 juni pagina 3

9 juni 1912 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1824 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. nering aan die verschrikkelijke kindsheid, toen het onbekende leven voor my lag en mg verschrikte, my drukte en beklemde I Ik bekoef my slechts op de hakken om te draaien om dit alles weder in den rug te hebben; en ik doe het, maar in de verte zie ik nog de toppen van de linden in de lange straat myner kindsheid en de pynboomen by het kerkhof, die zich zoo tegen de lucht afteekenden. Ik heb my omgedraaid, en als ik de avenue langs zie, de morgenzon in de verte, ever de blauwende bergen, en ginds de kuat, dan vergeet ik in n seconde dit alles tegely'k met de kindsheid, die zómet die van ande ren tezamen geweven is, dat zij my niet behoort, terwy'1 daarentegen myn eigen leven daar buiten aan de zee begint. ledere hoek daar by den tabaksschuur is mij een ver schrikking; toch lokt hij me somtijds zoo wonderlijk als alle kwellingen. Het is, zooals veilig achter tralies gevangen wilde dieren er uitzien, die n niet kannen bereiken. En het genot van d d t oogenblik, waarop ik my na een oogenblikje stilstaan, omkeer en dat alles den rug toedraai, is zoo intensief, dat ik het me somtij ia veroorloof. In dut oogen blik leg ik drieëndertig jaar terug af en ik verheng me dat ik ben waar ik ben. Overi gens was het als kind al my'n vei langen oud te worden". En thans geloof ik, dat ik toenmaalg reeds een voorgevoel had van wat my te wachten stond, wat my thans ook schijnt onvermijdelijk en voornitbestemd geweest te zijn. My'n leven kon niet anders worden. Toen Minerva en Yenns my op den scheidsweg der jeugd tegemoet traden, had het geen zin te kiezen, en volgde ik beiden, hand in hand, zooals wel iedereen gedaan heeft en we wellicht doen móeten. Als ik intuaschen verder ga, de zon in 't gelaat, kom ik weldra aan een denneawoud aan myn linkerhand. Daar, herinner ik my, ging ik twintig jaar geleden vaak heen en zag de stad beneden my. In die stad was ik vogelvrij verklaard, wyl ik de mysteriën geprofaneerd had als Alcibiades en wyl ik afgodenbeelden in tweeën geslagen had. Ik herinner my, hoe verlaten ik my' gevoelde, want ik wist, dat ik niet n vriend had ! Maar de heele stad daar beneden stond als een leger tegenover my, den eenzame, en ik zag de vuren, hoorde de stormklokken en wist, dat men my door honger zon doen capituleeren. Ik weet nu, dat ik gelijk had, maar dat ik van den door my gestichten brand met leedvermaak genoot, dat was de fout. Had ik slechts een vonkje medelijden gehad met hun gevoelens, die ik kwetste l Maar dat waste veel verlangd van een jongen man, die van de anderen nooit eenige deel neming ondervonden had. Thans denk ik aan mijne wandeling naar het bosch als aan iets grootten en plechtige ; en dat ik toentertijd niet t'enonderging, wil ik niet aan eigen kracht toeschrijven, want daaraan geloof ik niet. Sedert drie weken had ik met niemand gesproken, en daardoor was myn stem als het ware geluidloos, zonder klank en onhoor baar geworden; want toen ik het dienst meisje aansprak, verstond zij niet wat ik zei, en ik moest het gesprokene eenige malen herhalen. Toen werd ik onrustig; ondervond de eenzaamheid als een banvloek, en de ge dachte kwam by my ep, dat de menaehen niet meer met mij wilden omgaan, omdat ik ze versmaad had. En zoo ging ik uit, tegen den avond. Ik nam plaats in de tram, slechts om het geveel te hebben in deselfde ruimte te zyn als anderen. Ik trachtte in bun blikken te lezen of ze my haatten, maar las slechts onver schilligheid. Ik hoorde hun gesprekken aan alsof ik ep een soiree was en het recht had aan de conversatie deel te nemen, tenminste als toehoorder. Toen de tram vol werd, was het my een welbehagen door de ellebogen de aanraking met een menachelyk wezen te voelen. Nooit heb ik de menschen gehaat, eerder het tegendeel, maar ik ben bang voor hen fnmiiimiiiilMitHiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii DE TELEURSTELLING. DOOK HESSEL JONGSMA. Het liep tegen Paachen en de eerste milde lente-zoetheid geuide onder een blanken hemel. Wanneer in 't middag-sehaftnur de menschen op den dyk elkaar voorbij liepen keken ze elkander als uit nieuwe verwach tende oogen aan en de gemoedelijke groetroep klonk Wijder en luider. Alleen bakker Oostland stond voor zijn laag, donker huis knorrig aan zijn kar te wachten op den knecht, die op lange plan ken stapels brood aandroeg. Met norstóe greep pakte hij de blanke brooden en smeet ze haastig, zonder omzien bijna, in het vak der open kar. Na een ganschen nacht hard werken zag hij er tegen op, nu nog den langen weg te gaan langs het dorp, om zijn waar uit te venten. In trossen slierden zonnige kinderen over den dijk naar het hooge, blinkende schoolhnis. Midden tusschen een rij vriendinnetjes, die ze uit het Noordei nd had afgehaald, liep Aagje Oostland, pittig klein zevenjarig meisje, druk en toegewijd in haar radde gesprek. Innig vergenoegd om het belang-vol aan hoor en praatte ze met blinkende oogen een verhaal tot haar vriendinnetjes, maar opzij de kar van haar vader, zweeg haar mond een wyle, en dreven haar oogen af, toen ze hem vaag toeknikte. Hy greep weer met rukkende arm-vollen het brood van de plank, die de wit-bestoven knecht ophield. Plotseling kreet zijn luide stem de rij meisjes achterna: Agie-ie-ie l Angstig zag het meisje achterom, hangend in de armen h ar er genoot j es. Met haar fijne, spitse gezichtje vragendaandachtig op, wachtte ze nader woord, maar Oostland stampte met zijn plomp-gelaarsde voeten zwaar op den grintweg en riep bitsscherp: Agie! Hier komme! Aagje, even gekrenkt, haalde de echoudertjes op, maakte zich onwillig los uit de armgeschakelde ry. Ken je niet komme, as 'k je roep ? 't Meieje stond even beduusd. Er ging een rilling langs haar tenger lyfja, dat wegschool in de plooien van 'n donkerblauw, warmwollen marine-jurkje. geweest, reeds van my'n geboorte af. Myn gezelligheid is altijd zoo groot geweest, dat ik met iedereen heb kunnen omgaan, wien ook, en vroeger beschouwde ik de eenzaam heid als eene straf. Hetgeen ook het geval kan zy'n. Want ik heb vrienden, die in de gevangenis gezeten hadden, gevraagd, waarin de straf eigenlijk bestond, en zij hebben geant woord: in de eenzaamheid. Ditmaal heb ik zeer zeker gepoogd een zaam te zyn, maar met stilzwijgend voorbe houd, dat ik my'ne bekenden zelf zoeken mag als ik lust heb. Waarom doe ik het niet ? Ik kan niet, want ik voel my als een bedelaar, als ik de t tap opsty'?, en ik keer by het echelkoord om. En als ik thuis kom, ben ik tevreden, vooral, als ik my voorstel wat ik had moeten aanhoaren zoodra ik de kamer binnenge komen was. Daar myn gedachten niet met die van een ander samengaan, word ik door bijna alles gekwetst, wat gezegd wordt, en een onschul dig woord kan ik dikwijls als hoon voelen. Ik grloof dat het myn noodlot is eenzaam te zyn, en dat het voor myn bestwil is; ik wil het ook gelooven, anders ware het al te hopeloos. Maar somtijds wordt, in de eenzaamheid, het hoofd overladen, en dreigt eene ontlading, daarom moet men zich in acht nemen. Ik zoek daarom evenwicht te honden tusschen inkomsten en uitgaven; moet dagelijks door schrijven afleiding hebben en opnieuw door lezen ideeën opdoen. Als ik den ganschen dag schrijf, dan ontstaat des avonds een ledige ruimte der vertwijfeling; ik kryg den indruk, dat ik niets meer te zeggen heb en het uit is met me. Lees ik den heelen dag, dan word ik zoo overvol van gedachten, alsof ik springen zal. Verder moet ik de tijd ruimten voor slaap en waak afpassen. Teveel slaap vermoeit op een wijze, die eene marte ling wordt, te weinig slaap prikkelt tot zenuwachtigheid. De dag... dat gaat wel, maar de avond is moeielyk. Want het gevoel, dat de intelligentie minder wordt, is zoo pijnlijk als het gevoel geestelijk en lichamelijk te vervallen, 's Mor gens, na een avond van onthouding en een Hinken nacht, is het leven, als ik uit myn bed kom, op zichzelf een positief genot. Het is, alsof men uit den doode oprijst. De ziel is opnieuw vatbaar voor alle indrukken, en de in den slaap verzamelde kracht schijnt ver veel vuldigd. Dat is het oogenblik, waarop ik mezell zou toevertrouwen de wereldorde te veranderen, het lot der naties te besturen, oorlog te verklaren en dynastieën te ont tronen. Als ik dan de courant lees, en in de buitenlandsche telegrammen zie, wat in de wereldgeschiedenis veranderd is, voel ik my juist in het Nu, waarin de wereldge schiedenis zich op dit oogenblik bevindt. Ik ben een tijdgenoot", en ik heb het gevoel, alsof ik, naar de mate myuer geringe krachten, er aan mee geholpen heb den huldigen toestand door den gemeenschappelykén arbeid in het verleden te vormen. Daarna lees ik het binnenland, dan het plaatselijk nieuws. Sedert gisteren is de wereldge schiedenis vooruitgegaan. Wetten zyn ver anderd, handelswegen geopend, regeeringen hebben gewankeld, staatsinrichtingen zyn vernieuwd. Menechen zy'n gestorven en ge boren en mengcüen zyn getrouwd. Sedert gisteren is de wereld veranderd, en met een nieuwe zon en een nieuwen dag is wat nieuws gekomen, en ik gevoel my zelf ver nieuwd. Ik brand van verlangen aan den arbeid te gaan, maar moet eerst naar buiten. Als ik onder aan de huisdeur kom, weet ik dadelyk, welken weg ik moet inslaan. Niet alleen de zon, de wolken en het weer zeggen het my, maar mjjn gevoel ia een barometer en een thermometer, die aangeven hoe ik tegenover de wereld sta. Ik kan uit drie wegen kiezen. Den vroolyken weg naar den dierentuin, den drukken strandweg, en de 'straat, met de afgelegen via dolorosa, die ik zoo juist heb geschilToen verweerde ze, de oogen pienter en sterk naar haar s t oer en vader op : 'k Mot toch naar school ? Ze duidde met haar hoofd heen naar de meisjes, die nog in gebroken rij te dralen stonden in 't zonlicht, dat glinstering om hun kopjes spon. Je ken komme, a.3 'k je roep. En je gaat vanmiddag niet naar school. Je gaat mee vente! In ket meisje flitsten gauwe gedachtetjes... Wat zon meester zeggen... Meester wa? daar zoo op, as je niet schoolkwam.... En ze ging liever naar school. Met vader was 't niks irames .... Die maakte nooit 'n grapje En 't was vandaag vertelle Nee, hoor, daar moest ze bij weze.... Ze moest wete, hoe 'tmet Hein Stavaat afliep... Meester was net an zoo'n tij n end.... Yast besloten wendde ze zich tot haar vader: 'k Mag niet van meester l 'k Heb met meester niks te make! Ik ben baaa in huis en meester in Bchool. Aagje had nu niet veel durf meer over. Ze voelde dat ze verliezen ging en smeekte nu enkel: 't Ia vanmiddag vertelle, vader. Er zonk een waas van zachte ernst over haar gezichtje. Maar Oostland was onver murwbaar. Terwijl hy zijn krachtige kaken samenbeet by de inspanning, die hy moest aanwenden om den knecht van een stapel brood te ontlasten, bromde hy tusschen zyn tanden: 'C Ken me niks schele. Je gaat van middag met mij mee. Aagje stond heel klein toe te luisteren naar vader's grove stem en zag in gedachten zich alle vreugde ontgaan. Ze zon, wat haar kameraadjes wel zouden zeggen, bluffen mis schien, dat zy het vertelsel wél zouden hooren. Ze zou zich wel groot kannen honden, maar ze vond 't toch ellendig. Ze zag er vreeselijk tegen op, haar vriendinnetjes, die nu aarze lend wat bijgeschoven waren, te zeggen, dat ze niet meeging. Za tuchtte zwaar, terwyl tranen tnsschen haar lange oogharen glin sterden. Waar grien je om ? 'k Wou naar school.... Meid, met je gedrein l Anders ben je blij als je vacantie hebt. Allo, je mag elk stuivertje, dat je van de mensche vangt, houe voor je spaarpot! kwam hy iets verteederd. Mm, mm mokte ze nog, maar ze veerde al langzaam op uit haar gedokenheid en boende met haar vuistjes door de natte oogen... derd. Ben ik in harmonie met mijzelf, dan is de lucht zoel, en ik zoek menschen. Dan ga ik de straten op, midden tnsEchen het volksgewemel en heb het gevoel alsof ik met ieder bevriend ben. Maar is er iets niet in orde, dan zie ik slechts vijanden met honende blikken, en hun haat is somtijds zóhevig, dat ik omkeeren moet. Zoek ik dan het landschap aan de kromming der rivier, de heuvels met eiken beplant, rondom Bozendal op, dan kan het gebeuren, dat de natuur met my in dezelfde stemming is, en dan voel ik my weder op mijn gemak. Dit landschap heb ik voor myzelf gereserveerd, ik ben er mee op gegroeid en heb het tot achtergrond voor my'ne persoonlijkheid gemaakt. Maar het heeft humor en er zyn morgens, waarin wy het niet eens zyn. Dan is alles veranderd: de eerepoorten van berken zijn roeden geworden; het tooverachtige losf der hazelaariboscbjes verbergen de hazelroeden niet; de eik rekt zyn stakige armen dreigend koven mijn hoofd, en ik heb een gevoel, alsof ik een jak of het gareel van een paard op myn schouders draag. Dit niet overeenstemmen tuischen my en myn landschap hindert my zoo, dat ik zea willen vluchten. En als ik dan omkeer en het Zaider-landschap zie, waar- de stad zich zoo prachtig af teekent, dan heb ik e«n gevoel als ware ik in een vreemd, vijandelijk land, en ik zelf een tonrist, die dit voor da eerste maal ziet. En verlaten ben ik als de vreemdeling, die niet n bekende binnen deze muren heeft. Als ik intuaschen thuiskom en aan de schrijftafel zit, begin ik te leren. De buiten opgedane krachten, zy het van de stroomwisselaars der disharmonieën, of van de stroomsluiters der harmonieën, dienen mij thans in myn verschillende doeleinden. Ik leef, en ik leef menigvuldig het leven der menschen die ik schilder. Vroolijk ben ik met de vrooiyken, boos met de boe zen, goed met de goeden. Ik kruip uit myn eigen persoonlijkheid, en spreek uit den mond van kinderen, van vrouwen en grijs aards. Koning ben ik en bedelaar, ik ben de hoogst geplaatste, de tyran en de meestverachte, de tyrannenhater; ik beat alle overtuigingen en behoor tot alle godsdiensten, ik leef in alle eeuwen en heb zelf opgehou den te bestaan. Dat is een toestand, die een onbeschrijfelijk geluk verschaft. Tegen den middag echter houdt dit op en is het schiyyen voor dien dag gedaan, dan wordt mijn eigen bestaan zókwellend, dat ik een gevoel heb alsof ik, naarmate de avond valt, den dood tegemoet ga. En de avond is ontzettend lang. Andere menschen plegen na den dagelykscheu arbeid in ge sprekken verstrooiing te vinden, maar ik vind die niet. Om my heerscht zwy'gen; ik beproef te lezen, maar kan niet. Dan ga ik in myn kamer op en neer, en kijk naar de klok, of het gauw tien uur is. En ten slotte slaat zy tien. Als ik dan het lichaam van de kleederen bevryd, met alle knoopen, gespen en riemen, schijnt de ziel adem te halen en zich vrijer te voelen. En als ik na mijn Oostereche afwasechiugen in het bed stap, dan breidt zich het gansene bestaan uit; de wil tot leven, de strijd houdt op, en het verlangen naar slaap gelijkt veel op het smachten naar den dood. 'Vertaling van J. Brouwer). Berichten. WILLIAM STEAD. Het laatste nummer van de Review of Reviews, is grootendeels gewijd aan de nagedachtenis van den stichter van dit tijdschrift: William Stead. Behalve ver schillende belangrijke bijdragen over hem, bevat het ook de mededeeling dat in het Juni-nummer een autobiographische karak terschets van Stead zal worden geplubliceerd. Deze schets was slechts enkele dagen vór zijn vertrek naar Amerika voltooid, en Mag 'k dan de meide 'n endje opbrenge ? Je gaat toch nog direct niet weg, vader. Ja, ga je gang maar. Met je gezeur. Maar o?er tien minute terug, hoor. Huppelend voegde Aagja zich weer by haar vriendinnetjes, haakte zich weer midden in de rij. 'k Gaan vanmiddag lekker niet naar schooi! deed ze qaasi-vreugdig. 'k Gaan mee venta l Nou-ou .,. deden er enkeion, maar een ander kaatste vinnig: Je heb gehuild. Ja jok het tèch! verweerde Aagje. D'r stoof meel van de bollen in m'n ooge. Maar ja bent lekker niat by 't vertelle. Poeh, maak jij maar somme vanmiddag, as ik met vader achter de kar loop. Sornme, maid ? Je ben gek! We magge ommers altijd haast teekene? Zoo, dat denk je maar. Meester zal je katte. Je mag aan de breuke. Jy met je opschepperij. Je gong ook liever naar 't vertelle! Maar je mag niet van je vader. Nietes, meid, nietes! 'k Verdien d'r mee! Dacht je dat 'k 't voor niks dee? Alle stuiver*jae, die ik yang, mag 'k hoüel Aagje liep brani tusschen haar vriendin netjes in. Vaag-verdrietig dacht ze nog wel even aan 't knnsse verteluurtje, maar de stuivertjes, die ze al voelde in haar kleine pootjes, verzoenden haar met 't gemis. Ze liet zich behaaglyk-trotsch door haar vrien dinnetjes benyden, gavierd klein princssje tusschen toegewijde pagetjes. Nou mot ik weerom! zei ze dan met 'n glanzende kreet. Ze haakte zich uit en met 'n juichend datlg!" draafde ze terug, haar stevige jonge voetjes kletsend tegen den grintweg. 't Ging Aagje geweldig naar den zin, dien aoelen iente-middag tegen Paschen. Wel bromde Oostland soms, als ze met den zwaren broodmand.moeilyktegen dendijk op-zwoegde, maar het kind was maar vreugdig en welge zind, door de stuivertjes, dia ze 's avonds, n voor n, door de gleuf van haar spaar pot zon laten duikelen. Het ging haar heerly k-voorspoedig. Ze was een klein beetje het favorietje der klanten, om haar fijn snoetje, haar klare oogen en haar smakelijk bab Delen. En ze vroegen al gauw: Gut, Aagie, niet naar school, meid? En dan vertelde ze gretig, hoe ze haar vader moest helpen en daarvoor alle stuiver tjes mocht houden, die ze ving. Het geld, was toen niet voor publicatie bestemd omdat er veel in wordt gesproken over personen en zaken waarmede de schrijver nog in relatie stond. Een medewerker van The Athenaeum had Stead genoemd de uitvinder van het inter view. Dat schijntr niet juist te zijn, en als zoodanig moeten worden vermeld James Bedpath, een amerikaansch journalist, die in 1867 voor het eerst in The Botton daily Advertiser een interview met Generaal Ben jamin Butler plaatste. ENGELSCHB LETTEBKUNDE. De bekende cri ticus Andrew Lang heeft een niemw werk over Engelsche letterkunde voltooid, dat eerstdaags onder den titel Hittory ofEngliih literature from Beowulf to Swnbwne cal ver schijnen. Het boek zal ook in vijf afzonderHjke gedeelten worden uitgegeven welke de volgende perioden zullen omvatten: Early and medieval literature; Chaucer to Shakespeare; Elizabethan and Jacobean literature; Eighteenth centurv literatnre; Nineteenth centnry literature. cftwiaww* 40 cents per regel. BOUWT TE NUNSPEET." Inlichtingen by het bouwbnreaa DE VELUWE", aldaar. DELAUNAY BELLEVILLE AUTOMOBIELEN. Hoofd-Agent voor Nederland: J. LEONARD LANG, 114 Statlhovitlei-slra.de, AMSTERDAM. IS EEN POPULAIR RIJWIEL , VOOR WEINIG GELD , / AMSTERDAM,. J . DrDyr, lae> HOBBEMASTR. 281 A. DCK Vt LI Nu. Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr. 166 E. F. DEDSCHLE-BENGEB. GRANDS VINS DE CHAMPAGNE Perrier-Jouet Epernay. Concessionnaires, Sauter & Polis,Maastricht. Hel best belicntle AUTO-GARAGE RENAULT.- FREDERIK HENDRIKLAAN 84. 's-GBAYENHAGE. Telefoon Schev. 1583 Voor hartziekten, jicht, rheumatiek, zenuwen, ruggemergziekten, scophulose, vrou wenziekten, bezoekt men, het door de geneeskrachtige werking zy'ner baden beroemde 1911 34798 bezoekers, 474719 baden. Seizoen van 16 April tot 13 October. Drinkbron-, badzout- en moederloogverzending. Frosp. gr. door de Kurverwaitung Bad Nauheim en het Intern. Verkeersbnr., Baadhnisstr. 16 bij het Singel, Amsterdam. Iste KLAS FAM. HOTEL LUZERN HOTEL EÜROPE HBHHHDKBBHMan Schoonste ligging met prachtige Tuin aan het Meer. Kamers niet Bad en Toilet. Pension vanaf 9 franc. BJJ voorkeur door Hollanders bezocht. Prosp. by den eigenaar R. MATZIQ en Intern. Verkeersbnr., Amst., Baadhnisstr. 16. BEBNEB OBEBLAND. TKun. TUnrSTAD a/h 570 M. b/d Z. THTJNEBMEEB." Centrum voor prachtige uitstapjes. Uitstekend ingerichte Hotels met 1500 bedden. KUBHAUS. Geïll. Prospectus. Verkehrabnreau Thun en Intern. Verkeersbureau Amsterdam, Baadhuisstraat 16, bij het Singel. n i in iitiiiiiiiijMiiiiiiiMimniiiniiimiiiiiiimiiiiMiimiiiii dat zo van de klanten inde, ging in een leeren tasch, die met een riem om haar mid del vae t gegespt was. Maar de stuivertjes gleden in haar zyzak, waartoe ze telkens haar plooi-rok je gr aeielyk even opbeurde. De meeste menaehen hadden er schik in en zochten van harte gaarne in hun beurs naar stuivertjes, om daarmee te betalen. In 't speelkwartier was ze dicht by de school en er kwamen belangstellend en vorschend vriendinnetjes rond haar staan. En terwijl haar vader nog onder aan den dijk by een klant toefde, telde zy op haar vlak handje de stuivertjes uit, die ze al gezameld had. Buggelings tegen de kar geleund tartte ze met haar schat de meisjes, die haar nu zeer benydderj. Eén wilde nog spreken van de prent, die meester met gtikleurd krijt op 't bord geteekend had, maar het ging niet van harte... 's Middags, lang na half vier, toen de schoolkinderen voorbij gejoeld waren, deed ze haar grootste 'vangst. Een oude vrouw, zoo oud, dat ze maar zelden meer op den dijk kwam, had zoo'n schik in het meisje, dat ze om haar terwille te zijn, een rolletje van tien stuivertjes wifiselde. Aagje was de koning te ryk. Haar vingers konden bijna geen vijftig cent uit de diepe tasch naar boven woelen, zoo ontdaan van vreugde was ze... Den ganschen weg orer, tot ze 's avonds naar huis gingen toe, voelde ze telkens even naar haar zak, die onder het ranke rokje zwaar hing en bol... In de bakkerij zat Oostland zyn ontvangsten na te tellen en schoof de munt in groepjes en hoopjes op de rnwhonteu tafel. Aagje lei knielings op een bankje, steunend met haar ellebogen op de tafel. Ze had haar tasch nevens die van vader leeggeschnwd?doch de stuivertjes had ze verstoken gehouden in haar zak. Toen al het geld in hoopjes lag, telde Aagje's vader het met zwaar-gefronst voor hoofd te zamen, terwijl hy aandachtig ver geleek met de notities in zijn opschrijfboekje. Aagje sloeg met de punten van haai voeten op de bank, als ze vader zag tellen en her tellen. De bakker begon geagiteerd over zyn geldstapeltjes rond te zien, krauwde zich in zyn zwarte haarbos... Toen haalde met een kreet Aagje de stui vertjes bij knuistjee-vol uit haar zak te voor schijn. .. Die heb ik gevangel zei ze klaterend. Zoo en laatje myn maar martele. Wie had gezegd, dat je die stuivertjes by je moest hone, hè? Mét griste hy de kleiaei geldstukjes onder imiiniiiniliiMiHiiiitiniill haar handen vandaan en begon ze gewoonterap in hoopjes te stapelen, werk, dat Aagje, na 't van haar vader afgezien te nebben, zich in trotsche vreugde voorbehouden had. Ze had 't zorgvuldig en zachtzinnig willen doen, n voor n, als 'n spelletje met lieve vertrouwde dingen. Doch haar vader greep een aantal stuivertjes samen in de holte van zyn gioote hand en stapelde «e ruw-weg op. Heb je nog meer achtergehoue ? vroeg Oostland nijdig. Aagje verbeet haar gekrenktheid, dacht aan de vreugde, als ze straks, ondanks harde woorden van haar vader, de stuivertjes mee zou nemen naar de woonkamer, om er nog ?even mee te spelen, voor ze in de spaarpot gingen glyden. Ze voelde zich te verheugd om haar vaders hardheid te achten, wachtte gerust en vertrouwd zijn telling af. De telling klopte. De bakker haalde zijn igoldkistie en begon nu de ontvangst van ?dien dag in verschillende vakjes op te bergen. Aagje zag hem vragend aan, toen hij schijn baar aan haar stuivertjes niet meer dacht. Za zei niets, wachtte maar, doch haar blin kende oogen zagen fel toe op de bewegingen van vaders korte, dikke vingers. Toen hij 'n stapeltje stuivertjes aangreep, pakte ze hem ineens cordaat aan zyn mouw. Die benne ,van myn l sprak ze beslist. De bakker gromde smalend. Die benne van myn. Ze komme me «erlyk toe l Aagje stond nu als 'n fel kemphaantje tegenover haar grooten, groven vader, niet van zins te wijken. Van jou. Wie heeft je dat verteld ? Nou, jy zelf, vader, 'k Mocht ommers alle Bt ui v er i j es hone, die ik ving? Dacht je dat ik gek was? Je kan wel niks as stuivertjes vange. Hier heb je d'r ? vijf. Stop die maar in je spaarpot, hoor... i Een machtelooze woede doorschokte het kind. Tranen sprongen in haar oogen, maar ?ze verbeet dapper het beven van haar mond. 'Toen smeet ze rad haar verontwaardigde woorden: Je doet valsch! Hoor je. 'k Wil je stuiver t j e3 geeneens meer. Je kunt ze houe, hoor. 'k Wil ze niet I Nijdig schoof ze de vijf stuivertjes over 4e tafel. Daar l Toen holde ze haastig weg naar de huis kamer, smeet de deur der bakkerij woest dicht, zoodat enkele stapeltjes geld ineeneaktem Het duurde veel jaren, vór Aagje haar vader weer geloofde....

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl