Historisch Archief 1877-1940
No. 1824
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
nering aan die verschrikkelijke kindsheid,
toen het onbekende leven voor my lag en
mg verschrikte, my drukte en beklemde I Ik
bekoef my slechts op de hakken om te draaien
om dit alles weder in den rug te hebben;
en ik doe het, maar in de verte zie ik nog
de toppen van de linden in de lange straat
myner kindsheid en de pynboomen by het
kerkhof, die zich zoo tegen de lucht
afteekenden.
Ik heb my omgedraaid, en als ik de avenue
langs zie, de morgenzon in de verte, ever de
blauwende bergen, en ginds de kuat, dan
vergeet ik in n seconde dit alles tegely'k
met de kindsheid, die zómet die van ande
ren tezamen geweven is, dat zij my niet
behoort, terwy'1 daarentegen myn eigen leven
daar buiten aan de zee begint. ledere hoek
daar by den tabaksschuur is mij een ver
schrikking; toch lokt hij me somtijds zoo
wonderlijk als alle kwellingen. Het is, zooals
veilig achter tralies gevangen wilde dieren
er uitzien, die n niet kannen bereiken. En
het genot van d d t oogenblik, waarop ik my
na een oogenblikje stilstaan, omkeer en dat
alles den rug toedraai, is zoo intensief, dat
ik het me somtij ia veroorloof. In dut oogen
blik leg ik drieëndertig jaar terug af en ik
verheng me dat ik ben waar ik ben. Overi
gens was het als kind al my'n vei langen oud
te worden". En thans geloof ik, dat ik
toenmaalg reeds een voorgevoel had van wat my
te wachten stond, wat my thans ook schijnt
onvermijdelijk en voornitbestemd geweest te
zijn. My'n leven kon niet anders worden.
Toen Minerva en Yenns my op den
scheidsweg der jeugd tegemoet traden, had het geen
zin te kiezen, en volgde ik beiden, hand in
hand, zooals wel iedereen gedaan heeft en
we wellicht doen móeten.
Als ik intuaschen verder ga, de zon in 't
gelaat, kom ik weldra aan een denneawoud
aan myn linkerhand. Daar, herinner ik my,
ging ik twintig jaar geleden vaak heen en
zag de stad beneden my. In die stad was ik
vogelvrij verklaard, wyl ik de mysteriën
geprofaneerd had als Alcibiades en wyl ik
afgodenbeelden in tweeën geslagen had. Ik
herinner my, hoe verlaten ik my' gevoelde,
want ik wist, dat ik niet n vriend had !
Maar de heele stad daar beneden stond als
een leger tegenover my, den eenzame, en ik
zag de vuren, hoorde de stormklokken en
wist, dat men my door honger zon doen
capituleeren. Ik weet nu, dat ik gelijk had,
maar dat ik van den door my gestichten
brand met leedvermaak genoot, dat was de
fout. Had ik slechts een vonkje medelijden
gehad met hun gevoelens, die ik kwetste l
Maar dat waste veel verlangd van een jongen
man, die van de anderen nooit eenige deel
neming ondervonden had.
Thans denk ik aan mijne wandeling naar
het bosch als aan iets grootten en plechtige ;
en dat ik toentertijd niet t'enonderging, wil
ik niet aan eigen kracht toeschrijven, want
daaraan geloof ik niet.
Sedert drie weken had ik met niemand
gesproken, en daardoor was myn stem als
het ware geluidloos, zonder klank en onhoor
baar geworden; want toen ik het dienst
meisje aansprak, verstond zij niet wat ik zei,
en ik moest het gesprokene eenige malen
herhalen. Toen werd ik onrustig; ondervond
de eenzaamheid als een banvloek, en de ge
dachte kwam by my ep, dat de menaehen
niet meer met mij wilden omgaan, omdat ik
ze versmaad had.
En zoo ging ik uit, tegen den avond. Ik
nam plaats in de tram, slechts om het
geveel te hebben in deselfde ruimte te zyn als
anderen. Ik trachtte in bun blikken te lezen
of ze my haatten, maar las slechts onver
schilligheid. Ik hoorde hun gesprekken aan
alsof ik ep een soiree was en het recht had
aan de conversatie deel te nemen, tenminste
als toehoorder. Toen de tram vol werd, was
het my een welbehagen door de ellebogen
de aanraking met een menachelyk wezen te
voelen.
Nooit heb ik de menschen gehaat, eerder
het tegendeel, maar ik ben bang voor hen
fnmiiimiiiilMitHiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
DE TELEURSTELLING.
DOOK
HESSEL JONGSMA.
Het liep tegen Paachen en de eerste milde
lente-zoetheid geuide onder een blanken
hemel. Wanneer in 't middag-sehaftnur de
menschen op den dyk elkaar voorbij liepen
keken ze elkander als uit nieuwe verwach
tende oogen aan en de gemoedelijke
groetroep klonk Wijder en luider.
Alleen bakker Oostland stond voor zijn
laag, donker huis knorrig aan zijn kar te
wachten op den knecht, die op lange plan
ken stapels brood aandroeg. Met norstóe
greep pakte hij de blanke brooden en
smeet ze haastig, zonder omzien bijna, in
het vak der open kar. Na een ganschen
nacht hard werken zag hij er tegen op, nu
nog den langen weg te gaan langs het dorp,
om zijn waar uit te venten.
In trossen slierden zonnige kinderen over
den dijk naar het hooge, blinkende
schoolhnis. Midden tusschen een rij vriendinnetjes,
die ze uit het Noordei nd had afgehaald, liep
Aagje Oostland, pittig klein zevenjarig meisje,
druk en toegewijd in haar radde gesprek.
Innig vergenoegd om het belang-vol aan
hoor en praatte ze met blinkende oogen een
verhaal tot haar vriendinnetjes, maar opzij
de kar van haar vader, zweeg haar mond
een wyle, en dreven haar oogen af, toen ze
hem vaag toeknikte.
Hy greep weer met rukkende arm-vollen
het brood van de plank, die de wit-bestoven
knecht ophield.
Plotseling kreet zijn luide stem de rij
meisjes achterna:
Agie-ie-ie l
Angstig zag het meisje achterom, hangend
in de armen h ar er genoot j es.
Met haar fijne, spitse gezichtje
vragendaandachtig op, wachtte ze nader woord, maar
Oostland stampte met zijn plomp-gelaarsde
voeten zwaar op den grintweg en riep
bitsscherp:
Agie! Hier komme!
Aagje, even gekrenkt, haalde de
echoudertjes op, maakte zich onwillig los uit de
armgeschakelde ry.
Ken je niet komme, as 'k je roep ?
't Meieje stond even beduusd. Er ging een
rilling langs haar tenger lyfja, dat wegschool
in de plooien van 'n donkerblauw,
warmwollen marine-jurkje.
geweest, reeds van my'n geboorte af. Myn
gezelligheid is altijd zoo groot geweest, dat
ik met iedereen heb kunnen omgaan, wien
ook, en vroeger beschouwde ik de eenzaam
heid als eene straf. Hetgeen ook het geval
kan zy'n. Want ik heb vrienden, die in de
gevangenis gezeten hadden, gevraagd, waarin
de straf eigenlijk bestond, en zij hebben geant
woord: in de eenzaamheid.
Ditmaal heb ik zeer zeker gepoogd een
zaam te zyn, maar met stilzwijgend voorbe
houd, dat ik my'ne bekenden zelf zoeken
mag als ik lust heb. Waarom doe ik het
niet ? Ik kan niet, want ik voel my als een
bedelaar, als ik de t tap opsty'?, en ik keer
by het echelkoord om.
En als ik thuis kom, ben ik tevreden,
vooral, als ik my voorstel wat ik had moeten
aanhoaren zoodra ik de kamer binnenge
komen was.
Daar myn gedachten niet met die van een
ander samengaan, word ik door bijna alles
gekwetst, wat gezegd wordt, en een onschul
dig woord kan ik dikwijls als hoon voelen.
Ik grloof dat het myn noodlot is eenzaam
te zyn, en dat het voor myn bestwil is; ik
wil het ook gelooven, anders ware het al te
hopeloos.
Maar somtijds wordt, in de eenzaamheid,
het hoofd overladen, en dreigt eene ontlading,
daarom moet men zich in acht nemen. Ik
zoek daarom evenwicht te honden tusschen
inkomsten en uitgaven; moet dagelijks door
schrijven afleiding hebben en opnieuw door
lezen ideeën opdoen. Als ik den ganschen
dag schrijf, dan ontstaat des avonds een
ledige ruimte der vertwijfeling; ik kryg den
indruk, dat ik niets meer te zeggen heb en
het uit is met me. Lees ik den heelen dag,
dan word ik zoo overvol van gedachten,
alsof ik springen zal. Verder moet ik de tijd
ruimten voor slaap en waak afpassen. Teveel
slaap vermoeit op een wijze, die eene marte
ling wordt, te weinig slaap prikkelt tot
zenuwachtigheid.
De dag... dat gaat wel, maar de avond is
moeielyk. Want het gevoel, dat de intelligentie
minder wordt, is zoo pijnlijk als het gevoel
geestelijk en lichamelijk te vervallen, 's Mor
gens, na een avond van onthouding en een
Hinken nacht, is het leven, als ik uit myn
bed kom, op zichzelf een positief genot. Het
is, alsof men uit den doode oprijst. De ziel
is opnieuw vatbaar voor alle indrukken, en
de in den slaap verzamelde kracht schijnt
ver veel vuldigd. Dat is het oogenblik, waarop
ik mezell zou toevertrouwen de wereldorde te
veranderen, het lot der naties te besturen,
oorlog te verklaren en dynastieën te ont
tronen. Als ik dan de courant lees, en in
de buitenlandsche telegrammen zie, wat in
de wereldgeschiedenis veranderd is, voel ik
my juist in het Nu, waarin de wereldge
schiedenis zich op dit oogenblik bevindt. Ik
ben een tijdgenoot", en ik heb het gevoel,
alsof ik, naar de mate myuer geringe krachten,
er aan mee geholpen heb den huldigen
toestand door den gemeenschappelykén
arbeid in het verleden te vormen. Daarna
lees ik het binnenland, dan het plaatselijk
nieuws. Sedert gisteren is de wereldge
schiedenis vooruitgegaan. Wetten zyn ver
anderd, handelswegen geopend, regeeringen
hebben gewankeld, staatsinrichtingen zyn
vernieuwd. Menechen zy'n gestorven en ge
boren en mengcüen zyn getrouwd. Sedert
gisteren is de wereld veranderd, en met een
nieuwe zon en een nieuwen dag is wat
nieuws gekomen, en ik gevoel my zelf ver
nieuwd.
Ik brand van verlangen aan den arbeid
te gaan, maar moet eerst naar buiten. Als
ik onder aan de huisdeur kom, weet ik
dadelyk, welken weg ik moet inslaan. Niet
alleen de zon, de wolken en het weer zeggen
het my, maar mjjn gevoel ia een barometer
en een thermometer, die aangeven hoe ik
tegenover de wereld sta.
Ik kan uit drie wegen kiezen. Den
vroolyken weg naar den dierentuin, den drukken
strandweg, en de 'straat, met de afgelegen
via dolorosa, die ik zoo juist heb
geschilToen verweerde ze, de oogen pienter en
sterk naar haar s t oer en vader op :
'k Mot toch naar school ?
Ze duidde met haar hoofd heen naar de
meisjes, die nog in gebroken rij te dralen
stonden in 't zonlicht, dat glinstering om
hun kopjes spon.
Je ken komme, a.3 'k je roep. En je
gaat vanmiddag niet naar school. Je gaat
mee vente!
In ket meisje flitsten gauwe
gedachtetjes... Wat zon meester zeggen... Meester
wa? daar zoo op, as je niet schoolkwam....
En ze ging liever naar school. Met vader
was 't niks irames .... Die maakte nooit 'n
grapje En 't was vandaag vertelle
Nee, hoor, daar moest ze bij weze.... Ze
moest wete, hoe 'tmet Hein Stavaat afliep...
Meester was net an zoo'n tij n end....
Yast besloten wendde ze zich tot haar
vader:
'k Mag niet van meester l
'k Heb met meester niks te make!
Ik ben baaa in huis en meester in Bchool.
Aagje had nu niet veel durf meer over.
Ze voelde dat ze verliezen ging en smeekte
nu enkel:
't Ia vanmiddag vertelle, vader.
Er zonk een waas van zachte ernst over
haar gezichtje. Maar Oostland was onver
murwbaar. Terwijl hy zijn krachtige kaken
samenbeet by de inspanning, die hy moest
aanwenden om den knecht van een stapel
brood te ontlasten, bromde hy tusschen zyn
tanden:
'C Ken me niks schele. Je gaat van
middag met mij mee.
Aagje stond heel klein toe te luisteren
naar vader's grove stem en zag in gedachten
zich alle vreugde ontgaan. Ze zon, wat haar
kameraadjes wel zouden zeggen, bluffen mis
schien, dat zy het vertelsel wél zouden hooren.
Ze zou zich wel groot kannen honden, maar
ze vond 't toch ellendig. Ze zag er vreeselijk
tegen op, haar vriendinnetjes, die nu aarze
lend wat bijgeschoven waren, te zeggen, dat
ze niet meeging. Za tuchtte zwaar, terwyl
tranen tnsschen haar lange oogharen glin
sterden.
Waar grien je om ?
'k Wou naar school....
Meid, met je gedrein l Anders ben je
blij als je vacantie hebt. Allo, je mag elk
stuivertje, dat je van de mensche vangt,
houe voor je spaarpot! kwam hy iets
verteederd.
Mm, mm mokte ze nog, maar ze
veerde al langzaam op uit haar gedokenheid
en boende met haar vuistjes door de natte
oogen...
derd. Ben ik in harmonie met mijzelf, dan
is de lucht zoel, en ik zoek menschen. Dan
ga ik de straten op, midden tnsEchen het
volksgewemel en heb het gevoel alsof ik
met ieder bevriend ben.
Maar is er iets niet in orde, dan zie ik
slechts vijanden met honende blikken, en
hun haat is somtijds zóhevig, dat ik
omkeeren moet. Zoek ik dan het landschap
aan de kromming der rivier, de heuvels met
eiken beplant, rondom Bozendal op, dan kan
het gebeuren, dat de natuur met my in
dezelfde stemming is, en dan voel ik my
weder op mijn gemak. Dit landschap heb ik
voor myzelf gereserveerd, ik ben er mee op
gegroeid en heb het tot achtergrond voor
my'ne persoonlijkheid gemaakt.
Maar het heeft humor en er zyn morgens,
waarin wy het niet eens zyn. Dan is alles
veranderd: de eerepoorten van berken zijn
roeden geworden; het tooverachtige losf der
hazelaariboscbjes verbergen de hazelroeden
niet; de eik rekt zyn stakige armen dreigend
koven mijn hoofd, en ik heb een gevoel,
alsof ik een jak of het gareel van een paard
op myn schouders draag.
Dit niet overeenstemmen tuischen my en
myn landschap hindert my zoo, dat ik zea
willen vluchten. En als ik dan omkeer en
het Zaider-landschap zie, waar- de stad zich
zoo prachtig af teekent, dan heb ik e«n
gevoel als ware ik in een vreemd, vijandelijk
land, en ik zelf een tonrist, die dit voor da
eerste maal ziet. En verlaten ben ik als de
vreemdeling, die niet n bekende binnen
deze muren heeft.
Als ik intuaschen thuiskom en aan de
schrijftafel zit, begin ik te leren. De buiten
opgedane krachten, zy het van de
stroomwisselaars der disharmonieën, of van de
stroomsluiters der harmonieën, dienen mij
thans in myn verschillende doeleinden.
Ik leef, en ik leef menigvuldig het leven
der menschen die ik schilder. Vroolijk
ben ik met de vrooiyken, boos met de boe
zen, goed met de goeden. Ik kruip uit myn
eigen persoonlijkheid, en spreek uit den
mond van kinderen, van vrouwen en grijs
aards. Koning ben ik en bedelaar, ik ben
de hoogst geplaatste, de tyran en de
meestverachte, de tyrannenhater; ik beat alle
overtuigingen en behoor tot alle godsdiensten,
ik leef in alle eeuwen en heb zelf opgehou
den te bestaan. Dat is een toestand, die een
onbeschrijfelijk geluk verschaft.
Tegen den middag echter houdt dit op en
is het schiyyen voor dien dag gedaan, dan
wordt mijn eigen bestaan zókwellend, dat
ik een gevoel heb alsof ik, naarmate de
avond valt, den dood tegemoet ga. En de
avond is ontzettend lang. Andere menschen
plegen na den dagelykscheu arbeid in ge
sprekken verstrooiing te vinden, maar ik
vind die niet. Om my heerscht zwy'gen; ik
beproef te lezen, maar kan niet. Dan ga ik
in myn kamer op en neer, en kijk naar de
klok, of het gauw tien uur is. En ten slotte
slaat zy tien.
Als ik dan het lichaam van de kleederen
bevryd, met alle knoopen, gespen en riemen,
schijnt de ziel adem te halen en zich vrijer
te voelen. En als ik na mijn Oostereche
afwasechiugen in het bed stap, dan breidt
zich het gansene bestaan uit; de wil tot
leven, de strijd houdt op, en het verlangen
naar slaap gelijkt veel op het smachten
naar den dood.
'Vertaling van J. Brouwer).
Berichten.
WILLIAM STEAD. Het laatste nummer van
de Review of Reviews, is grootendeels gewijd
aan de nagedachtenis van den stichter van
dit tijdschrift: William Stead. Behalve ver
schillende belangrijke bijdragen over hem,
bevat het ook de mededeeling dat in het
Juni-nummer een autobiographische karak
terschets van Stead zal worden
geplubliceerd. Deze schets was slechts enkele dagen
vór zijn vertrek naar Amerika voltooid, en
Mag 'k dan de meide 'n endje
opbrenge ? Je gaat toch nog direct niet weg,
vader.
Ja, ga je gang maar. Met je gezeur.
Maar o?er tien minute terug, hoor.
Huppelend voegde Aagja zich weer by
haar vriendinnetjes, haakte zich weer midden
in de rij.
'k Gaan vanmiddag lekker niet naar
schooi! deed ze qaasi-vreugdig. 'k Gaan
mee venta l
Nou-ou .,. deden er enkeion, maar een
ander kaatste vinnig:
Je heb gehuild.
Ja jok het tèch! verweerde Aagje. D'r
stoof meel van de bollen in m'n ooge.
Maar ja bent lekker niat by 't vertelle.
Poeh, maak jij maar somme vanmiddag,
as ik met vader achter de kar loop.
Sornme, maid ? Je ben gek! We magge
ommers altijd haast teekene?
Zoo, dat denk je maar. Meester zal je
katte. Je mag aan de breuke.
Jy met je opschepperij. Je gong ook
liever naar 't vertelle! Maar je mag niet
van je vader.
Nietes, meid, nietes! 'k Verdien d'r
mee! Dacht je dat 'k 't voor niks dee? Alle
stuiver*jae, die ik yang, mag 'k hoüel
Aagje liep brani tusschen haar vriendin
netjes in. Vaag-verdrietig dacht ze nog wel
even aan 't knnsse verteluurtje, maar de
stuivertjes, die ze al voelde in haar kleine
pootjes, verzoenden haar met 't gemis. Ze
liet zich behaaglyk-trotsch door haar vrien
dinnetjes benyden, gavierd klein princssje
tusschen toegewijde pagetjes.
Nou mot ik weerom! zei ze dan met
'n glanzende kreet. Ze haakte zich uit en
met 'n juichend datlg!" draafde ze terug,
haar stevige jonge voetjes kletsend tegen
den grintweg.
't Ging Aagje geweldig naar den zin, dien
aoelen iente-middag tegen Paschen. Wel
bromde Oostland soms, als ze met den zwaren
broodmand.moeilyktegen dendijk op-zwoegde,
maar het kind was maar vreugdig en welge
zind, door de stuivertjes, dia ze 's avonds,
n voor n, door de gleuf van haar spaar
pot zon laten duikelen.
Het ging haar heerly k-voorspoedig. Ze was
een klein beetje het favorietje der klanten,
om haar fijn snoetje, haar klare oogen en
haar smakelijk bab Delen. En ze vroegen al
gauw:
Gut, Aagie, niet naar school, meid?
En dan vertelde ze gretig, hoe ze haar
vader moest helpen en daarvoor alle stuiver
tjes mocht houden, die ze ving. Het geld,
was toen niet voor publicatie bestemd omdat
er veel in wordt gesproken over personen en
zaken waarmede de schrijver nog in relatie
stond.
Een medewerker van The Athenaeum had
Stead genoemd de uitvinder van het inter
view. Dat schijntr niet juist te zijn, en als
zoodanig moeten worden vermeld James
Bedpath, een amerikaansch journalist, die
in 1867 voor het eerst in The Botton daily
Advertiser een interview met Generaal Ben
jamin Butler plaatste.
ENGELSCHB LETTEBKUNDE. De bekende cri
ticus Andrew Lang heeft een niemw werk
over Engelsche letterkunde voltooid, dat
eerstdaags onder den titel Hittory ofEngliih
literature from Beowulf to Swnbwne cal ver
schijnen. Het boek zal ook in vijf
afzonderHjke gedeelten worden uitgegeven welke de
volgende perioden zullen omvatten: Early
and medieval literature; Chaucer to
Shakespeare; Elizabethan and Jacobean literature;
Eighteenth centurv literatnre; Nineteenth
centnry literature.
cftwiaww*
40 cents per regel.
BOUWT TE NUNSPEET."
Inlichtingen by het bouwbnreaa DE
VELUWE", aldaar.
DELAUNAY BELLEVILLE
AUTOMOBIELEN.
Hoofd-Agent voor Nederland:
J. LEONARD LANG,
114 Statlhovitlei-slra.de,
AMSTERDAM.
IS EEN POPULAIR RIJWIEL
, VOOR WEINIG GELD , /
AMSTERDAM,. J . DrDyr, lae>
HOBBEMASTR. 281 A. DCK Vt LI Nu.
Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr. 166
E. F. DEDSCHLE-BENGEB.
GRANDS VINS DE CHAMPAGNE
Perrier-Jouet
Epernay.
Concessionnaires,
Sauter & Polis,Maastricht.
Hel best belicntle
AUTO-GARAGE RENAULT.- FREDERIK HENDRIKLAAN 84.
's-GBAYENHAGE. Telefoon Schev. 1583
Voor hartziekten, jicht, rheumatiek, zenuwen, ruggemergziekten,
scophulose, vrou wenziekten, bezoekt men, het door de geneeskrachtige werking zy'ner baden
beroemde
1911 34798 bezoekers, 474719 baden. Seizoen van 16 April tot 13
October. Drinkbron-, badzout- en moederloogverzending. Frosp. gr. door de
Kurverwaitung Bad Nauheim en het Intern. Verkeersbnr., Baadhnisstr. 16 bij het Singel, Amsterdam.
Iste KLAS
FAM. HOTEL
LUZERN HOTEL EÜROPE
HBHHHDKBBHMan Schoonste ligging met prachtige Tuin aan
het Meer. Kamers niet Bad en Toilet. Pension vanaf 9 franc.
BJJ voorkeur door Hollanders bezocht.
Prosp. by den eigenaar R. MATZIQ en Intern. Verkeersbnr., Amst., Baadhnisstr. 16.
BEBNEB
OBEBLAND.
TKun.
TUnrSTAD a/h 570 M. b/d Z.
THTJNEBMEEB."
Centrum voor
prachtige uitstapjes.
Uitstekend ingerichte Hotels met 1500 bedden. KUBHAUS. Geïll. Prospectus.
Verkehrabnreau Thun en Intern. Verkeersbureau Amsterdam, Baadhuisstraat 16, bij het Singel.
n i in iitiiiiiiiijMiiiiiiiMimniiiniiimiiiiiiimiiiiMiimiiiii
dat zo van de klanten inde, ging in een
leeren tasch, die met een riem om haar mid
del vae t gegespt was. Maar de stuivertjes
gleden in haar zyzak, waartoe ze telkens haar
plooi-rok je gr aeielyk even opbeurde. De meeste
menaehen hadden er schik in en zochten van
harte gaarne in hun beurs naar stuivertjes,
om daarmee te betalen.
In 't speelkwartier was ze dicht by de school
en er kwamen belangstellend en vorschend
vriendinnetjes rond haar staan. En terwijl
haar vader nog onder aan den dijk by een
klant toefde, telde zy op haar vlak handje
de stuivertjes uit, die ze al gezameld had.
Buggelings tegen de kar geleund tartte ze
met haar schat de meisjes, die haar nu zeer
benydderj. Eén wilde nog spreken van de
prent, die meester met gtikleurd krijt op 't
bord geteekend had, maar het ging niet van
harte...
's Middags, lang na half vier, toen de
schoolkinderen voorbij gejoeld waren, deed
ze haar grootste 'vangst. Een oude vrouw,
zoo oud, dat ze maar zelden meer op den
dijk kwam, had zoo'n schik in het meisje,
dat ze om haar terwille te zijn, een rolletje
van tien stuivertjes wifiselde. Aagje was de
koning te ryk. Haar vingers konden bijna
geen vijftig cent uit de diepe tasch naar boven
woelen, zoo ontdaan van vreugde was ze...
Den ganschen weg orer, tot ze 's avonds
naar huis gingen toe, voelde ze telkens even
naar haar zak, die onder het ranke rokje
zwaar hing en bol...
In de bakkerij zat Oostland zyn ontvangsten
na te tellen en schoof de munt in groepjes
en hoopjes op de rnwhonteu tafel. Aagje lei
knielings op een bankje, steunend met
haar ellebogen op de tafel. Ze had haar tasch
nevens die van vader leeggeschnwd?doch de
stuivertjes had ze verstoken gehouden in
haar zak.
Toen al het geld in hoopjes lag, telde
Aagje's vader het met zwaar-gefronst voor
hoofd te zamen, terwijl hy aandachtig ver
geleek met de notities in zijn opschrijfboekje.
Aagje sloeg met de punten van haai voeten
op de bank, als ze vader zag tellen en her
tellen. De bakker begon geagiteerd over zyn
geldstapeltjes rond te zien, krauwde zich in
zyn zwarte haarbos...
Toen haalde met een kreet Aagje de stui
vertjes bij knuistjee-vol uit haar zak te voor
schijn. ..
Die heb ik gevangel zei ze klaterend.
Zoo en laatje myn maar martele. Wie
had gezegd, dat je die stuivertjes by je
moest hone, hè?
Mét griste hy de kleiaei geldstukjes onder
imiiniiiniliiMiHiiiitiniill
haar handen vandaan en begon ze
gewoonterap in hoopjes te stapelen, werk, dat Aagje,
na 't van haar vader afgezien te nebben, zich
in trotsche vreugde voorbehouden had. Ze
had 't zorgvuldig en zachtzinnig willen doen,
n voor n, als 'n spelletje met lieve
vertrouwde dingen. Doch haar vader greep
een aantal stuivertjes samen in de holte van
zyn gioote hand en stapelde «e ruw-weg op.
Heb je nog meer achtergehoue ? vroeg
Oostland nijdig.
Aagje verbeet haar gekrenktheid, dacht
aan de vreugde, als ze straks, ondanks harde
woorden van haar vader, de stuivertjes mee
zou nemen naar de woonkamer, om er nog
?even mee te spelen, voor ze in de spaarpot
gingen glyden. Ze voelde zich te verheugd
om haar vaders hardheid te achten, wachtte
gerust en vertrouwd zijn telling af.
De telling klopte. De bakker haalde zijn
igoldkistie en begon nu de ontvangst van
?dien dag in verschillende vakjes op te bergen.
Aagje zag hem vragend aan, toen hij schijn
baar aan haar stuivertjes niet meer dacht.
Za zei niets, wachtte maar, doch haar blin
kende oogen zagen fel toe op de bewegingen
van vaders korte, dikke vingers. Toen hij
'n stapeltje stuivertjes aangreep, pakte ze
hem ineens cordaat aan zyn mouw.
Die benne ,van myn l sprak ze beslist.
De bakker gromde smalend.
Die benne van myn. Ze komme me
«erlyk toe l
Aagje stond nu als 'n fel kemphaantje
tegenover haar grooten, groven vader, niet
van zins te wijken.
Van jou. Wie heeft je dat verteld ?
Nou, jy zelf, vader, 'k Mocht ommers
alle Bt ui v er i j es hone, die ik ving?
Dacht je dat ik gek was? Je kan wel
niks as stuivertjes vange. Hier heb je d'r
? vijf. Stop die maar in je spaarpot, hoor...
i Een machtelooze woede doorschokte het
kind. Tranen sprongen in haar oogen, maar
?ze verbeet dapper het beven van haar mond.
'Toen smeet ze rad haar verontwaardigde
woorden:
Je doet valsch! Hoor je. 'k Wil je
stuiver t j e3 geeneens meer. Je kunt ze houe,
hoor. 'k Wil ze niet I
Nijdig schoof ze de vijf stuivertjes over
4e tafel.
Daar l
Toen holde ze haastig weg naar de huis
kamer, smeet de deur der bakkerij woest
dicht, zoodat enkele stapeltjes geld
ineeneaktem
Het duurde veel jaren, vór Aagje haar
vader weer geloofde....