Historisch Archief 1877-1940
N°. 1825
DE AMSTERDAMMER
A°.
WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND
Ctod-er reaacti©-van. Mr. SI. IF. L.
jBjiinmer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
' ^Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indië per jaar, by vooruitbetaling, mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.l2'/2
Zondag 16 Juni,
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. ..... ?0.25
Advertentiën op de finantieele- eti kunstpagina per regel . . . . 0.30
Reclames per regel 0.40
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Lohman,
de spelbederver, door Z. Z. Kroniek.
De Llgnori en De Tijd, II, door X.
FEUILLETON: Het gouden Hart", door
Michel Mok. KUNST EN LETTEREN:
Esne Juiy. Jacob Geel, Onderzoek en
phantaaie, Gesprek op den Drachenfela, Het
Prosa, beoordeeld door Frans Coenen.
INGEZONDEN. BERICHTEN. VROU
WENRUBRIEK : Een Beerinnenbond, door
dr. G. W. B. Tutti Frntti, door N.
Manafeldt-de Witt Htiberts. ALLERLEI, door
Allegra. UIT DE NATUUR, door E.
HeimanB. De Dam met af b..
Vaderlandsche historie, XIII, door prof. dr. L.
Knappert. Muziek in de Hoofdstad, door
Matthjjs Vermeulen. Parjjsche
Professorensilhonetten, door Frans Erens.
CHARIVARI. FINANCIEELE EN
OECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. 8.
Gustaaf Cohen, door G. Hoe ik de Koningin
sa?. INGEZONDEN. DAM8PEL.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN.
Lohman, de spelbederver.
Da heer Lohman, lid van de
regeeringsmeerderheid, en als zoodanig geroepen,
naar zijn eigen getuigenis, om minister
Talma te steunen, ook waar deze princi
pieel verkeerde wetsontwerpen te ver
dedigen heeft, kan zich beroemen, van
den uiterst kostbaren nationalen tijd een
week te hebben verspeeld.
Is het opzet of ongeluk?
Het is lo«ter ongeluk. Het is een
ongeluk, voortkomend uit de valsche ver
houding, waarin de legeeringsmeerderheid
is geplaatst. Het is een gevolg van den
leugen, door den heer Talma in zijn
vór-ministerieelen tijd, in kommissie,
ook van den heer Lohman, dat is waar,
onder de goedgelpovige kiezers
gekolporteerd, dat de aristokraten en de
demokratan van de rechterzijde, dank zij het
christelijk beginsel, samen de hervor
mingen zouden tot stand brengen
waar
naar de zwoegende massa verlangt.
Laten wij toch elkander niets wijs
maken. De heer Talma zelf weet beter
dan wie ook, dat naar zijn ziektever
zekering, en ook naar zijn invaliditeits
verzekering, de massa niet verlangt.
Vór de verkiezingen van 1909 heeft zij
het uitdrukkelijk verklaard. De massa
verlangt naar ataatspensioneering. Op
het gebied der sociale verzekering is haar
wil zoo weinig bepaald, dat een referendum
de zonderlingste verrassingen zou kunnen
opleveren. Het eenige wat zij met steeds
sterker aandrang eischt, is een staats
pensioen. De minister zelf is overtuigd,
dat zijn verzekeringsontwerp het laatste
is-, dat kans van slagen heeft. Nog twee
verkiezingen, luidde vór 1909 zijn pro
fetie, en het is met de
ouderdomsverzekering gedaan, aan het staatspensioen
zal geen tegenhouden meer zijn.
Dat de massa verlangt naar het
ziekteverzekeringsontwerp van minister Talma,
gelooft nauwelijks de heer Talma zelf.
Beide hoofdstukken van de sociale
verzekering zijn wetsontwerpen, voort
komende uit den kring der hervormings
gezinde politici, die overtuigd zijn, dat
voor den arbeider iets moet worden ge
daan. Het antwoord echter op de vraag
wat er gedaan moet worden, hebben zij
niet gehaald bij de arbeiders zelf, maar
in hun boekenkast en op internationale
kongressen van sociale hervormers.
Minister Talma heeft de ontwerpen
waaronder hij zijn naam zette, boyendien
in het kleed van zijn anti-revolutionaire,
christelijk-sociale, levensbeschouwing
willen steken, en daarmee heeft hij ze
nog wat vreemder gemaakt dan zij er
anders zouden hebben uitgezien.
Dat kleed had, als het koalitie-beginsel
op waarheid berustte, mannen al3 Lohman
en Van Idsinga moeten verleiden, ook
de wetsontwerpen zelf te aanvaarden.
Het bleek, integendeel, voor de aristo
kraten slechts een ergernis te meer over
de produkten der christen-demokiatie.
Staatssocialisme en middeneeuw, toornde
de heer Van Idsinga: een ziekelij k terug
verlangen naar het verleden,
samengevlochten met ziekelijke toekomstfantasiën;
en het eenig-ware beginsel, dat van de
groote Fransche revolutie, waarop heel
onze moderne Staat is gegrondvest, ge
negeerd!
Da heer Van Idsinga had
onwedersprekelijk gel&jk, en de heer Lohman
met hem; deze ontwerpen stonden niet
op historischen bodem, als de historie
ophoudt büde Pransche revolutie, bij
de onbestreden heerschappij van den
derden stand. Da minster had da ge
schiedenis verder kunnen doortrekken.
Tot het heden bijvoorbeeld. Hij had
kunnen betoogen, dat na de groote
revolutie de vierde stand tot politiek
besef is gekomen, dat zijn macht groeiende
is in Staat en Maatschappij, en dat de
derde stand, om zijn overmacht te be
houden, concessies moet doen, niet alleen
toeziende voogd, maar zorgende vader
moet zijn. Hij is zoo ver gegaan als hu
kon, de heer Talma. Hij heeft nadrukke
lijk erop gewezen, dat de Staat zijn
eigen bestaan bedreigt, als hij toestanden
beschermt, die het rechtsbesef onder
mijnen. De heeren wilden hem niet be
grijpen en zetten boomen op over het
rechtsbesef, en de minister liet na, te
demonstreeren, dat het rechtsbesef van
den heer Van Idsinga iets anders is dan
net rechtsbesef van een schoenmaker uit
Waalwijk, of een wever uit Goirle, al
stoelen beiden op denzelfden wortel des
geloofs. "Was hij daarop ingegaan, hij
zou tot beschouwingen zijn gekomen,
waarbij de koalitie zoowel als zijn koste
lijke wetsontwerpen aan den spot van
tijdgenoot en nazaat zouden zijn prijs
gegeven.
"Wij bleven dus rondtasten in vage
woordenwolken, en uit die wolken traden
de handelende figuren uit de meest ver
rassende gebaren in het licht.
Lohman, de aristocraat, Lohman, de
koalitie-vorst, heeft verleden jaar, toen
hij de vraag moest beantwoorden of een
ziekteverzekering, die niet zorgt voor
doktershulp, goed ia, den strijd tusschen
de zwei Seelen in seiner Brust" pogen te
verzoenen in de boutade: zoo'n ziekte
verzekering is slecht, maar bij den Hemel,
ik verklaar plechtig dat zij goed is, want
ik stem toch tegen den heelen rommel.
Dit was leelijke politiek, niet gericht op
het belang der volksgezondheid, alleen
dienstig als conscientie-stopper voor Jhr.
Mr. A. F. de Savornin Lohman. Da
staatsman Lohman kon zelfs berekenen,
dat een aldus met behulp van zij n stem
verminkte ziekteverzekering, met behulp
van andere stemmen dan de zijne zou
worden ingelijfd in de verzameling der
Neflerlandsche wetten.
En vrede is het door die daad in zijn
boezem niet geworden. De worsteling
tusschen den aristocraat en den
koalitievorst is opnieuw begonnen, toen de wets
ontwerpen in openbare behandeling
kwamen.
In dien tusschentijd schijnt de sociale
kwestie, althans de materieele kant ervan,
dezen staatsman weinig te hebben ver
ontrust. Toen half April het rapport van
zijn naamgenoot over het stelsel-Lloyd
George van regeeringswege aan het
Nederlandsche volk werd aangeboden,
was dit stelsel voor den heer Lohman
nieuw. Met een merkwaardige naïeviteit
bekende hij het aan de Kamer. Hij heeft
niet, toen onza groote kranten over de
indiening, de behandeling, den strijd o f er
het stelsel, uitvoerige berichten brachten,
gezorgd, dat hij op de hoogte k wam. Legde
hij die dingen terzijde met zekeren wrevel,
omdat het ook weer van die filantropische
plannen eener radikale regeering waren ?
Eerst toen het regeeringsrapport kwam,
ging hij studeeren, en na zes weken
tij ds was hij zoo ver, dat hij een stel
amendementen kon indienen, die een
voor Nederland geadopteerd stelsel-Lloyd
George moesten voorstellen; een stelsel
echter waarvoor Lloyd George vermoe
delijk hooghartig den neus zou ophalen.
Het was een belichaming van het beginsel:
partikulier initiatief hoofdzaak, overheids
zorg aanvulling.
Maar voor een algemeene arbeiders
ziekteverzekering geeft dat beginsel niet
genoeg. Da heer Lohman moest ook
den verzekeringsdwang aanvaarden, en
de aristokraat moest er rekening mee
houden, dat hij in navolging van Lloyd
George de ziekenkassen niet gaf in de
handen der werkgevers, maar in die der
arbeiders. Zoo zag de aristokraat rilch
genoopt, een uitgebreid regeeringstoezicht
in te stellen, in navolging van Talma.
Hij maakte 80 verzekeringsinspekties,
in plaats van 80 Raden van Arbeid;
en wie is verbaasd, dat de aristokraat,
de regent, staande voor de keuze aan
wie hij de eigenlijke zeggingsschap zou
geven, aan de regeeringsinspektie of aan
do werklieden, het eerste koos, en aan
de arbeiders slechts een schijn en een
bespotting van zelfbestuur liet? Hun
voornaamste bazigheid zou zijn het uit
schiften van kameraden met sleepende
ziekten en in gevaarlijke bedrijven, uit
hun bijzondere kas, en het toewijzen
van die slechte risiko's aan de openbare
kas, die om deconfiture te voorkomen,
de bevoegdheid kreeg om ten behoeve
van een gezond financiewezen, de premies
te verhoogen, de uitkaeringen te ver
lagen, of van haar leden een hoofdelijken
omslag te heffen.
Met dit stelsel kwam de heer Lohman
Vrijdag voor de Kamer. Was het ge
goten geweest in helderen vorm, op het
eerste gezicht begrijpelijk, het is de
vraag, of zelfs de handteekening van
dezen grootmachtige het een zoo eer
biedige bejegening had kunnen verzekeren
als het geval was, nu bet in
abracadabrateekens was gesteld, en met slechts
weinige, voor een deel nog misleidende
zinsneden toegelicht. Maar pp het etiket
stond; hier: het partikulier initiatief
voorop; daar: volledig zelfbestuur voor
de arbeiders. In veler gemoed rees de
hoop, dat de heer Lohman een bruik
baar middel bood, om van de door niemand
gewenschte wetsontwerpen van den
minister af te komen.
Wel heeft ieder, die even nadacht,
begrepen, dat aanvaarding van dit stelsel,
op dit oogenblik, of de Invaliditeitsver
zekering, of de Ziekteverzekering, f de
Tariefwet, of meer dan een van deze
drie, verschoof tot na de verkiezingen
van 1913. Miar voor de oppositie kon
dit geen schrikbeeld zijn, en bij den
heer Lohman moet in de geestdrift over
zijn vondst, het nieuwe, dat zelfs op een
75-jarige nog een machtige bekoring
blijkt te oefenen, de aristokraat den
koalitie-man tot zwijgen hebben gebracht.
Neen, dit was geen opzet. Dit was
niet de daad van een politieken
slimmeling, of listeling, die met de zorgvuldig
verborgen gedachte: een krijgsman wint
genoeg, al wint hij niet dan tijd, of:
van uitstel komt afstel, willens ea
wetens door een truc het stelsel-Talma
van de baan schoof. Het was een on
geluk, te wijten aan den koalitie-leugen,
aan de lang-gepreekte harmonie van be
langen, gestemd op het_ christelijk be
ginsel. Voor den koalitif-leugen is de
heer Lohman verantwoordelijk; maar
minister Talma is het met hem, en als
beiden in de afgeloopen week elkander
hebben gespreken, en hooge woorden
gekregen, dan hebben zij naar alle waar
schijnlijkheid elkander gram de
invektieven van verstokten konservatief, en
verwenschten staatssocialist naar het
hoofd gegooid.
Da indiening dezer amendementen was
in wezen niet anders dan een stormloop
van het konservatisme op het
stelselTalma. Hun warme ontvangst dankten
zij voor een groot deel aan den
algemeenen tegenzin in het gekunsteld systeem
van den minister; voor een deel ook aan
politieke oppositie. Tegen een ernstig
afdeelingsonderzoek zullen zij niet bestand
blijken.
Na een week van nadenken nam bij
den heer Lohman de koalitievorst de
overhand. In volle oprechtheid zou hrj
het zeggen, maar het was tevens bittere
ironie: als lid van de rechterzijde steun
ik deregeeriog. Maar, wanneer men hem
wijst op de kostelijke week, die door zijn
toedoen verloren is gegaan, wanneer
later blijkt, dat het verlies van deze week,
en de ontstemming, aan allen kant door
de amendementen-historie veroorzaakt,
noodlottig zijn geworden voor het sociale
werk van de regeering, wanneer Kuyper
de mislukking van Raden- en Ziektewet
eenmaal schuift op zijn schouders, dan
zal hij niet op het goed recht van zijn
konservatisme zich kumnen beroepen, en
tegenover het gevaarlijke staatssocialisme,
dat leeft in de rechterzijde, al wat be
houdend denkt in het land in het geweer
kunnen roepen.
Wil hij dan geen belijdenis van schuld
doen bij den grooten demagoog, bij zijn
ouden, taaien vijand, dan blijft er voor
den spelbederver maar n weg open:
Ga in een klooster!
Z. Z.
KRONIEK.
UlT IJK Ol'DE DOOt!.
Aan een vriendelijk initiatief danken wij
de ontvangst van de Kamper Courant,
waarin een hoofdartikel voorkomt over de
alwederom trage manier waarop het
officieele Nederland aan Frankrijk zijn deel
neming te kennen gaf over de Vend
miaireramp... Vreemd inderdaad, dat zelfs na het
verfrisschend bad van de Parijsche feesten,
de Nederlandsehe ambtelijke geest even
duf is gebleven.
Nu heeft in den treure de groote dag
bladpers, op alle tonen van haar luit, jaren
lang de klacht doen hooren, dat men toch
wat vlugger, wat kwieker, wat minder op
zijn beproefd elf en dertigst de ambtelijke
gevoelens tot uiting mocht brengen. Het
ergerde, dat als alle naties reeds dagen
lang hun gelukwensch of hun condoleance
gezonden hadden, de Hoilandsche nacht
schuit (wacht eens even, daar heb je ons
nog) achteraan te zien komen!
't Hielp allemaal niet s. Nu gaan de provin
ciale bladen zich ermee bemoeien. Ze trek
ken den Haag aan de ooren. Men ia in het
kleine Kampen vlugger en Franscher" dan
in het pan toffelechui velende of-fi-ci-eel-e
Den Haag. Wij dachten, dat het telegram,
vorig jaar aan Fallières gestuurd bij de
ontzettende ramp van de Liberté", het
telegram dat, dagen te laat komend, begon
Terugkeerende van de manoeuvres verneem
ik..." wij dachten, dat de herinnering aan
de gevoelens, die dat telegram in heel
Nederland gewekt had, eenig ontwaken
tengevolge zou hebben gehad in de betrok
ken ambtelijke kringen, eenig besef, dat
men geen ambtelijke berichten" behoort
af te wachten als de heele wereld van .een
ontroerende gebeurtenis vol is.
Of, als dit dan niet zoo is, wel dan moet
men de bekende brullende Nederlandscbe
leeuw maar meteen door een brullende slak
vervangen; en de ambtelijke ambtenaren
van de ambtelijke berichten ridderen met
een heel erg mooie ambtelijke ridderorde
waarop zulk een hardlooper afgebeeld is.
De Liguori en De Tp.
il.
Thans het tweede punt: de eed met
mentale restrictie etc. Aldus de Tijd:
Voor degenen, die zich wellicht aan dat
geschrijf geërgerd hebben, volgmhier een
paar door Paus Innocentius XI veroor
deelde stellingen, waaruit het gevoelen der
Kerk ten duidelijkste blijkt: (Let wel deze
stellingen zijn veroordeeld; het tegenover
gestelde (de contradictoria) is dus waar)
De 26ste luidt: Als iemand of alleen,
of in tegenwoordigheid van anderen, 't zij
ondervraagd, of uit eigen beweging, of
uit jokkernij, of om welke reden ook,
zweert iets niet gedaan te hebben, ivat hij
wel gedaan heeft, erbij verstaande iets
anders, dat hij niet gedaan hfeft, of
denkend aan een anderen iveg dan dien,
waarop hij het deed, ef op een of ander
bijvoegsel, dat waar is, deze liegt niet
en is niet meineedig. (Wij herhalen het:
deze stelling is veroordeeld.)
De 27ste luidt: Een billijke reden om
dubbelzinnigheden (uitdrukkingen met
tivee beteekenissen) te gebruiken is er zoo
dikwijls, als het welzijn des lichaams
of de bescherming van eer of bezit dit
noodig of nuttig maakt, of voor elke
deugdzame handeling, zoodat het ver
bergen der waarheid op dat oogenblik
nuttig en wenschelijk is. (Ook dit is
veroordeeld).
Dat zijn officieele verklaringen, waar
aan wij, en ieder Katholiek, ons te houden
Jiebben en die niets anders zijn dan be
vestigingen van het woord des Heeren:
uut ja" zij ja" en uw neen" zij neen."
En of de groote H. Alphonsus een vriend
der eenvoudige waarheid was ? Hij heeft
de wereld verlaten ui isprieater en kloos
terling geworden, omdat hij als jeugdig
advocaat te goeder trouw eene dwaling
had verdedigd. Dat gaf hem een walg
van de wereld.
Een katholieke vriend kwam met deze
zinsneden van de Tijd" in eenigszins op
gewonden toestand bij me, en wilde, dat
ik aanstonds bekennen zou, voorbarig en
onrechtvaardig tegen het Eoomsche blad
te zijn opgetreden. Ik kon slechts twee
dingen doen, zeide hij: bewijzen, dat deze
stellingen niet veroordeeld waren (en dat
achtte hij onmogelijk) of mijne bewering
terugnemen, dat in een door alle pausen
der vorige eeuw aanbevolen theologische
moraal, de restrictie mentalis etc. zou te
vinden zijn.
Ik wilde eerst mij wat van de zaak af
maken en antwoordde, dat hij als leek de
tegenstelling veel te scherp stelde; er zijn
gevallen, waar geldt: tertium datur; il y
a des accommodements avec Ie eiel, enz.
Toen hij echter niet tevreden bleek te zijn
en op uitlegging aandrong, vroeg ik, of hu
wist. wanneer die stellingen waren afge
kondigd.
Hij: Welzeker, in het laatst van de
17e eeuw.
Ik: Zeer juist, Innocentius XI heeft door
de Congr. der Inquisitie op den 2en Maart
1679 65 stellingen laten veroordeelen, waar
toe de twee geciteerde behooren. Je weet
ook, wat aan dit decreet voorafgegaan is.
Pascals Lettres Provinciales", waarvan de
laatste -4 Maart 1657 gedateerd is, hadden
een enorme beweging tegen de heerschende
Jezuïetenmoraal veroorzaakt. De namen van
Lessius, Escobar, Caramuel, Sanchez e.a.
welke heeren trouwens door den veel
later geboren (18e eeuwschen) Jezu
etenleerling de Liguori kalmweg weer
doorloopend worden geciteerd, waren verbonden
aan leeringen, die zoo stootend en weerzin
wekkend waren, dat een storm van protesten
naar Home opsteeg. Men wenschte de ver
oordeeling van een stel meeningen, waarvoor
de Jezuïeten en de Recollecten (Francis
canen) verantwoordelijk werden gesteld.
De Jansenisten" Arnauld en Nieole
hadden, gesteund door de bisschoppen van
Arras en St. Pons in 1677 een stel van 80
laxe (jegens misdaden al te toegefelijke)
thesen ter veroordeeling willen opzenden naar
Rome, hetgeen verhinderd is door Lodewijk
XIV, wiens moderatorde befaamde Jezuïet R.
Père La Chaise was. Nu was Innocentius XI
een bewonderaar van Arnauld 1) (in een
brief noemt hy' hem: ter venerabilia
dominus) en in een brief van den 28en Juli
kreeg de Fransche koning voor zijne be
moeiing een uitbrander.
Ondertusschen stuurde de universiteit
van Leuven vier professoren als afgevaar
digden naar Rome, ter denunciatie van een
groot getal laxe moraal-stellingen. Daarna
volgde de veroordeeling, die door de Tijd
ia aangehaald.
Een hoofdzaak ia, dat Innocentius XI
als Jansenist aangeschreven stond (o.a. bij
den Jezuïet La Chaise en door andere
ordensgenooten openlijk aldus genoemd).
Bij het proces, dat voorafging aan zijne
heiligverklaring is o.a. de opmerking
van den adyocatus diaboli, dat deze
paus zoo weinig tegen het Jansenisme heeft
gedaan, dan ook eigenlijk niet wederlegd.
En by de Jezuïeten blijft hu meteen zwarte
kool in de historie geboekt.
Hij: Genoeg, waarde vriend, dat mag
alles waar zijn, maar als je daarmede wilt
zeggen, dat de veroordeelde stellingen daar
om voor een ieder, die kijkt door de oogen
van den heiligen leerling der Jezuïeten",
zoo als je je uitdrukt, ook maar iets minder
verwerpelijk zijn, dan heb je het mis.
Het door Innocentius XI uitgelokte en
geratifieerde decreet der Inquisitie hebben
wüallen als onfeilbaar te beschouwen.
Ik: Volmaakt juist, en zie hier: je vindt
de stellingen, die de Tijd citeert, dan ook
bij Aertnys onder n. 527 van het derde
boek, en bij 8. A. de Liguori onder n.
152 van het vierde, afgedrukt.
Hij'(nel me in de rede): En hoe waagde
je het dan, te beweren, dat onze priesters,
voor wie Aertnys en de Liguori sinds hun
jongensjaren dagelijksche kost zijn, ons men
tale restrictie's en wat dies meer zij, zouden
durven aan te bevelen?
Ik: Ik merk wel, dat je een leek zytin
deze heilige dingen. Ik sla hier voor je op:
de Liguori lib IV, n. 154 (dus een paar
pagina's verder:)
Beus aut testis, a Judice non legitime
interrogatus potest jurare, se nescire
crimen, quod rever a, scit; subintelligendo,
nescire crimen, DE QUO LEGITIME POSSIT
INQUIRI, vel nescire AD DEPONENDDM, d.i.
De beschuldigde, of de getuige, die
door den rechter op onrechtmatige wijze
wordt ondervraagd (bijv. in een proces
tegen een geestelijke, denk aan het
jongste motu preprio) mag zweren, dat
hij niets weet van d« misdaad, waarvan
hij in werkelijkheid wel afweet, mits
erbij denkende: WAAROVER IK OP RECHT
MATIGE WIJZE ZOU KUNHEN ONDERVRAAGD
WORDEN, of dat hij niets weet, DAT nu
ZOU MOETEN GETUIGEN.
Dezelfde raad wordt door Aertnys ge
geven, in precies dezelfde woorden (III,
n. 528 3") waarbij Je nog 't volgende ziet:
Idem dicendum.... si ipsi constet
crimen culpa caruisse, vel si crimen
fuerit omnino occultum d.i. De getuige
mag onder eede getuigen, dat hij niets
van de misdaad weet, wanneer het VOOR
HEM vaststaat, dat er geen (moreele)
schuld bij in 't spel is geweest, en TSDIE^
DE MISDAAD GEHEEL EN AL GEHEIM GE
BLEVEN IS.
Hij: Ik moet bekennen, dat ik er van
sta te kijken. Maar hoe verklaar je die
flagrante tegenstrijdigheid ?
Ik: Je bent zoo groen ala gras. Maar
ik zal je een blik geven in de
alleraanbiddelijkste diepzinnigheden van Busenbaum
en zijn glorieyollen geleerden commentator
de Liguori. Zie eens hier: Innocentius XI's
veroordeeling r twee genoemde stellin
gen was eigenlijk gericht tegen de directio
intentionis (het willekeurig bepalen der be
doeling), en dit zijn toepassingen van de
restrictio mentalis.
Sanchez had gezegd, dat men mocht zweren,
dat men iets niet had gedaan, wat men
eigenlijk wel had verricht, mits men er bij
dacht: voor mijn geboorte, of hedenmorgen,
want het kwam er volgens hem en andere
auteurs maar op aan, wat men er mee
bedoelde] Daartegen is de veroordeeling
van Stelling 26 gericht. Je begrijpt echter
dat al die geleerde Jezuïeten zich niet op
den duur kondan neerleggen bij een het
gezag hunner orde zoo sloopende beslissing,
nog wel uitgelokt door de verfoeilijke mede
dingers van Port-Royal. Echter, een paus
(al is hu Jansenist) blijft een paus. Zij
konden dus hunne stellingen op den duur
alleen doordrijven door een bijzonder pro
cédé, door nl.:
? lo. een nog hoogere autoriteit aan te halen
2o. eene distinctie in te voeren
3o. eene txceptie op te werpen.
Wie ia de eenige autoriteit boven den
Paus, die zij konden aanhalen voor de men
tale restrictie?
Hij: Maar goede Hemel, je... wilt toch
niet zeggen, dat de Liguori zich beroept
op Jezus Christus voor het geestelijk voor
behoud ?
Ik: "Wel natuurlijk l Leea maar: Aertnys
III, n. 527, II, 4°. Christus heeft van eene
restrictio 'mentalis gebruik gemaakt, gelijk
blijkt uit Joh. II, 19: Breekt dezen tempel af,
en in drie dagen zal ik hem oprichten;
evenzoo Joh. VII, 8: Ik ga nog niet op tot
1) De secretarie van Z. H., Favoriti defi
nieerde den Jansenist" in genere als: vir
eximiae pietatia et virtutis, inimicug
Jeanltarnm".