Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1825
dit feest" en later is Hij er toch heen ge
gaan, etc.
Twee nummers verder dan zie je in
Aertnys: n. 529 de volgende bewonderens
waardige toepassing van Jezus' restrietie's:
VRAAG: Mag de overspelige vrouw
haar echtbreuk jegens haar man ontken
nen, indien zij er by denkt: zóDAT IK
DIK ZOU BEHOEVEN TE BEKENNEN?
ANTW: l" Zij mag met een dubbelzin
nigheid volhouden, dat zij het huwelijk
niet verbroken heeft (want dit blijft
immere' bestaan); en heeft zij de echt
breuk gebiecht, dan mag zij antwoorden:
ik ben onschuldig aan die misdaad,
want door de biecht is zij de schuld
"kwijtgeraakt
1 2? Is de daad niet bekend geworden,
dan i»het hoogstwaarschijnlijk, dat zij
die ZELFS ONDER.EEDE mag ontkennen,
want dan doet zij niet anders dan de
getuige, die ontkennen mocht, wanneer
de misdaad gtheim gebleven was. (Even
eens büLigu Y, 162).
Je merkt dus op, hoe onze Nederlandsche
priesters er van hun prille jeugd aan ge
wend worden door de Kerk, altijd de
doorluchtigste voorbeelden voor oogen te houden.
Hij: Hoe vermijdt de Liguori?Aertny
de tegenspraak?
Ik: Wel door eeme distinctie. Zegt een Fans:
OU zult geen geestelijk voorbehoud bezi
gen !" tot een ervaren theoloog, die het
systematisch pleegt aan te bevelen, dan
buigt hu zich, maar vór h\j zich opgericht
heeft, is hem een distinguo" door den
geest gesohoten. Ik onderscheid" zal hij
zeggen, tusschen . een zuiver-, en een
niet zuiver-mentale restrictie. Nu heeft
Innocentius XI natuurlijk alleen de
restrictio pure mentalis verboden, die n.L,
waarbij de toegesprokene onmogelijk kon
nagaan, wat de spreker verzweeg. De
restrictio non pure mentalis, waarbij de
ondervrager eenigszins kan nagaan, dat er
iets verzwegen of by'gedacht wordt, en
waartoe de dubbelzinnigheid (aequivoeatio)
behoort, is natuurlijk wel geoorloofd. Nu
voel je, dat er zoowat geen enkel geval te
denken is, waarbij hij, die de restrictie
mentalis begaat, overtuigd zou moeten zijn,
dat de ondervrager niet eenigermate het
feit van het geestelijk voorbehoud zou
kunnen vooronderstellen. Denk aan den
getuige voor het gerecht en de overspelige
vrouw! En zoo is kalm de restrictie, door
Innocentius IX in de 26e Stelling bestreden,
onder de nieuwe naam: restrictio non
pure mentalis, opnieuw in de practijk inge
voerd.
Hij: De Tijd met zijn: het woord des
Heer en: uw ja is ja, uw neen is neen!"
't Is wat fraais!
Ik: Als journalist raakt de geestelijke licht
het fijne theologische gevoel kwijt. De redac
teur zal uit het hoofd geciteerd hebben; noch
bjj de Liguori, noch bij Aertnys echter komt
die tekst van Jezus, meen ik, voor! De Heere
Jezus wordt trouwens niet geciteerd door
.den Heilige; voor de moraaltheologie waren
?Jezus' tijd en omgeving niet rijp! Esoobar,
Lessins, Diana, Sanchez hebben het goddelijk
werk heerlijk aangevuld.
Hij: En nu het derde punt: de exceptie.
Ik ben benieuwd...!
Ik: Nu, dat is ;eigenlijk een bijzonder
geval van de distinctie. Deze interessante
ohappatoire luidt als volgt: Ik buig mij
onderdanig voor de beslissing van Innocen
tius XI. Deze Stedehouder Gods heeft de
eenig ware regel opgesteld. Maar: in genere
latent aequivocationes. En geen regel zon
der excepties. Ik stel dus de volgende
excepties, etc. etc. Zoo zegt bijv. de Liguori
en ook Aertnys, dat iemand, die beloofd
iiMMliinmm
HET GOUDEN HART"
DOOK
MICHEL MOK.
I.
Het was nu negen jaar geleden, dat zyn
vrouw aan een borstkwaal was gestorven.
Toen hu met haar verkeerde" was zy
kindermeisje by' een winkeliersfamilie en hy
een oppassend, keurig onderofficier. Lang
hadden züna hun trouwen tezamen
in de kazerne gewoond; hy gezien by de
anperieuren n de ondergeschikten als een
model" en geschikt sergeant, zy algemeen
geacht als een kraak-zindelyke" huisvrouw.
Zij hadden, na 't eerste huwelijksjaar, een
kind gekregen, een dochtertje, dat, nog geen
jaar oud, reeds aan te zwakke longen was
gestorven. Hij begreep dat het kind het
van de moeder moest hebben geërfd hy
en de familie van zyn kant waren kern
gezonde provincie-menschen en wilde geen
kinderen meer. Haar deed dat innig verdriet
en lang nog beweende zy het snkkelige, magere
kindje, waarvan het dunne, blonde donahaar
angstig-zorgvuldig in een 14 van het glimmende
penant werd bewaard; maar zy hield veel
van Johan, had respect voor zyn militaire
besluit-vastheid en meerdere ontwikkeling:
en het bleef er by.
De vronw werd van jaar tot jaar zwakker;
het vel, blanwig-doorzichtig, trok strak over
haar lieve gezicht, de wangen vielen by de
kiezen gramw-schaduwig in en langzaam
kwamen de valach-roode, vurige
teringappeltjes op haar koonen.
Naar buiten is 't eenigste," zeide de
dokter.
Naar buiten! Maar hoe? Johan stond op
de nominatie sergeant-majoor te worden;
hij had nu vyftien jaar gediend, van zyn
twintigste af, waarvan de laatste zes jaar
getronwd; hy hield van den dienst en had
niet gedacht hem, voorloopig althans, te
verlaten.
Maar er was niets aan te doen: hy moest
ontslag nemen en hy kreeg een betrekking
als, boekhouder op 'n fabriek in een kleine,
vriendelijke plaats, te midden van de bosechen,
niet ver van de stad.
In het begin leefde zyn zwakke vronw p
in de dennenlncht. Z[j was een echt
stadskind, dat haar geheele jeugd in dorre,
kale nieuwe-buurt-straten had gewoond, met
als uitzicht achter, van uit de te kleine,
rommelige huiskamer van 't groote gezin, de
droogrekken van de buren, de n-vormige
verandah's met 't drogende goed en 'n enkele,
verkniezende bloem in 'n pot, aan de
overkant-achteruitay, en beneden de
groezeligheeft een meisje te huwen, maar die belofte
niet behoeft na te komen (bijv. wanneer hij
rijker is, of ondertusschen geërfd heeft)
nu ook mag zeggen, dat hy geen huwelijks
beloften heeft afgelegd, indien hij er by
denkt: die ik zou behoeven na te komen.
Volgde ,hüin dit bijzondere geval de
regel, dan zou hij zich groote schade
kunnen- berokkenen, en een ieder is gerech
tigd, dat te voorkomen.'
Het komt er maar op aan, goed met
exceptie's te werken. Neem bijv. het ver
bod voor den katholiek om peter te zijn
büden doop der ketters (H. Q. 10 Mei 1770).
De Liguori heeft een exceptie opgeworpen,
en nu mag 't weer wel. Maar een decreet
van 8 Juni 1899 verbiedt 't. weer. Dus 't
mag niet, etc. etc. Je kunt in dergelijke
gevallen kiezen, wat je doen wilt.
Hij: En zouden allen, die ambtshalve
deze boeken raadplegen, met hunne lee
ringen geheel en al vertrouwd zijn?
Ik: Waarom niet? Wat klinkt er aan
nemelijker? Waarom zouden zij anders
overal gedoceerd worden? En welke leer
stellingen zijn door zorgvuldiger bewijzen en
zwaarwichtiger autoriteiten geschraagd.
Dat is de bron van de groote vreugde
der Jezuïeten; de Liguori's heiligverklaring
is een bijzonder succes voor het genoot
schap van Jezus. Zoo zegt pater de
Montézon in zijn Histoire des Jésuites:
De leer der Jezuïeten is bij eene plechtige
gelegenheid door de Kerk erkend als be
schut tegen elke blaam ... Immers wanneer
de Jezuïeten bij de Liguori's heiligspreking
niet uitdrukkelijk genoemd zijn, dan slaat
toch het oordeel direct op hare theologie,
welke de eerwaarde Bisschop tot de zijne
gemaakt heeft". Terecht zegt de Jezuïet
Matignon: 2) Na wij de in onze dagen
bijna volmaakte overwinning van het
probabilisme aanschouwen, zouden wy licht
kunnen vergeten, welke inspanning zij ge
kost heeft en welke opofferingen ze heeft
vereischt. Maar het is 't kenmerk van alle
heilzame leeringen" etc. etc. Pascal en de
zijnen hebben ongelijk gehad, Diana, Les
sins, Escobar, die een fluweelen tapijt
hebben gelegd van de aarde naar den hemel,
hebben het voor goed gewonnen. Want de
kathedratische beslissingen der Pausen
gelden voor alle Saecula Saeculorum in
het aardsche rijk, vooral zoolang de sterkste
partij ze steunt.
Hij: Ik zal er mij nooit in thuis kun
nen voelen.
Ik: Zeg dat niet! Bossuet zou onge
twijfeld van de Liguori hebben gezegd,
wat hij heeft geschreven over de verhan
deling (1657) Adversus quorundam etc."
van den geleerden Jezuïet de Moya,
biechtvader aan het Spaansche hof: dat
zy eene kloaka was, vol van het smerigste,
wat bij eenig auteur ware te vinden".
Ook kardinaal Newman heeft (weliswaar
vór de Liguori's promotie tot doctor
ecclesiae) in 1864 gewaagd te zeggen, dat
zyne moraaltheologie uitsluitend voor Ita
lianen geschreven scheen, en door hem zeker
niet zou worden bevorderd. Maar was hij
nu van af zijn 12e tot aan zijn 21e jaar
onder den invloed dier zachte en
meedoogende Italiaansche leer geweest, dan
zou hij daar natuurlijk anders over gedacht
hebben.
Hij: Met dat al vind ik het treurig dat
de Tijd" tegen jouw opmerking, uit
Aertnys de twee door Inn. XI veroordeelde
thesen heeft in 't veld gebracht, terwijl op
'dezelfde pagina in dat boek de fataalste
restrictie's staan. Dat is bedrog!
Ik: Ach wel neen, je overdrijft! De
2) Etudes 1866 X, 210.
zwarte, onbebouwde stadstuintjes, die door
de menschen-in-het-huis als verzamelplaats
voor afval en rommel, en speelplaats voor
grel-gillende, woeat-spelende kinderen werd
gebruikt. Vór, in de muffige goeie
kamer", waar 't altijd naar nieuw zeil,
politoer en stoffige atroobloemen rook, keek je
in de gore straat, waar af-en-toe een troep
valsch- blazende straatmuzikanten,
nitscheurend hun schelle trompet-stooten, die
pketsten tegen de roodig-gryze gevels aan,
de eenige vervrooly'king waren. Als die
kwamen werd al was 't geen Zondag
de goeie kamer" gebruikt, en hingen ze
allemaal in hunne boezelaars en hemds
mouwen uit de ramen, om de kinderen te
zien, die zoo cht bij 't muziek dansten".
En toen ze kinderjuffrouw werd, was 't al
niet beter. Daar zat ze, den geheelen dag,
op een suffe bovenkamer achteruit, met 't
uitzicht op de zwartig-berookte roode daken,
en tobde met de verwende kinderen van een
ziekelijke moeder, die te bezorgd was om ze
met haar te laten wandelen.
Da verkeering met Johan was een heerlijke
tyd geweest. Toen was het eiken Zondag
middag wandelen en naar buiten gaan; samen
lid van een tooneel- en boottocht-vereeniging,
die in den winter gezellige uit
voeringen-metbal-na en 's zomers uitstapjes in de omstreken
organiseerde. Zoo'n zomer-zondag-nitstapje
was nog eens iets heerlyks: je nieuwe Pink
ster japon aan en Johan zoo knap in zyn fijne,
keurig-geborstelde donkerblauwe sergeants
uniform.... en dan op de boot onder de
zonnetent, en dansen by 't muziek op het
dek en zooveel glaasjes advocaat en grenadien
als je maar luattel En als de boot aanlei
met z'n allen het boseh in en zingen en
stoeien en pretmaken van wat-ben-j e-me l
Het was soms zonde van je goeie goed....
's Avonds kwam ze dan wel met zware schele
hoofdpijn in haar betrekking terug, maar ze
verzweeg het omdat ze die daag j es zoo
heerlijk vond en ze niet wilde dat men ze
haar zou ontraden of misschien, voor haar
gezondheid, wel verbieden.
De eerste hnwelykstyd was ook zoo echt
vroolyk en wér zoo heel iets anders! Dat
wonen aan de kazerne-binnen-plaats met 't
uitzicht op de excerceerende soldaat j es en
's zomers-'s morgens den troep te zien uittrek
ken met muziek voorop, of een troepje
recruten hun oefeningen te zien maken, nog zoo
cht houterig want je kreeg er op 't laatst
een beetje verstand van I soms onder bevel
van haar kranigen Johan met z'n blonde ge
zicht en z'n pittige, korte bewegingen, gaf
haar opwekkende afleiding; ze kende alle
hoornsignalen, die ze, als ze aan haar huis
werk bezig was, mee song met de grappige
woorden erop van de soldaten.
Maar op 't lest wende je aan alles en vond
ze toch dat wonen tnsschen de hooge
kazernemuren saai en vervelend. Toch was ze ge
lukkig en betrekkelijk alty'd gezond, hoewel
ze soms klaagde over steken in haar borst,
redacteur heeft ze niet gezien. Heeft hij
ze echter wel gezien, dan kunt ge onder
stellen, dat hij zijn persoonlijk standpunt
heeft meegedeeld, al mag de ongelukkige
in dat geval 't in geen enkelen anderen
zoon zijner kerk afkeuren, dat die van
restrietie's gebruik maakt. En is ook dat
niet zoo, dan heeft hij zeker geen bedrog
gepleegd dat mag hij niet jegens zijne
kudde maar eene onwaarheid met de
een of andere mentale restrictie, en dat
mag wel!
X.
Bene Jnry.
"Wij hebben bij de bespreking van de on
behoorlijke behandeling, die de zaak-Berlage
in den Rotterdamschen Raad ondergaan
heeft, onze pijlen in den beginne met
voordacht gericht op de gedragingen uitsluitend
van den Burgemeester.
Nu zou het wel een eigenaardig genoegen
kunnen worden met de faits et gestes van
de pers" en de politiek" uit de directe om
geving des Rotterdamschen Burgemeesters
een gerechtvaardigd spelletje te gaan spelen
(de zoo spoedig het moe" zijnde raadsleden,
de haastig woef-woef roepende wethouders,
de paar pers-herculessen en tutti fortissimi
quanti) maar laten wij de clan, mét het
opperhoofd samen, nu verder maar voor
wat ze zich getoond hebben. Als de
clanleden zien, dat het opperhoofd de baas
bleef, dat het opperhoofd zijn zin heeft
gekregen (de manier waarop kan hun niet
schelen) slapen ze hun beide ooren in de
lengte.
Er is een groep, die ons meer interes
seert, omdat wij er meer van mochten ver
wachten, weshalve wij 'haar den tijd tot
inkeer ook gracelijk en ruim hebben toe
gemeten, die groep is het architecten-deel
uit de Jury voor den Rotterdamschen Raad
huisbouw.
De Jury in haar geheel omvat den Burge
meester, twee Directeuren van Gemeente
diensten, en de architecten Jos. Th. J.
Cuyperg, D. E. C. Knuttel, J. H. W.
Leliman, C. Muysken, A. Salm G.Bzn. en
J. P. Stok.
Waar het een feit is, dat oorspronkelijk
met bijna algemeene stemmen deze Jury
besloten had aan Burg. en Wethouders te
adviseeren Berlage uit te noodigen tot de
mededinging, en de anti-Berlage-gezindheid
van den Burgemeester en zijn kring bekend
is, mag men aannemen, dat alle, of ongeveer
alle architecten begonnen zijn met (zooals
het behoort) hun stem te geven, behalve
aan een tiental andere collega's, k aan
een hunner erkemd grootsten, Berlage.
Toen is, weet men, de Burgemeester ge
komen en heeft gezegd: Is dat uw advies ?
Het bevalt mij weinig. Berlage wil ik op
de lijst niet zien.
Het schijnt ons duidelijk wat alsdan de
architecten-leden te antwoorden aan zich
zelf verplicht waren: Burgemeester," zoo
had het bescheid moeten zijn, gij vroegt
ons een advies en wij gaven het; uw Ge
meentebestuur is per slot de principaal;
indien gij Berlage niet wilt, welnu schrapt
zijn naam dan op eigen verantwoording!"
M*«r neen, he.t overgroote deel der
architectener weken voorbijgingen dat ze geen dag zon
der hoofdpijn was en ze altoos, altoos kuchte.
Maar ze hield te veel van Johan om hem
er Veel van te laten merken: ze was, als 'n
dapper vrouwtje, altijd nog vór hem op
om zyn ontbijt klaar te maken vór hu den
dienst inging, ook al dacht ze soms dat ze
te veel pijn in 'i rug had om op te staan.
En tot het kindje moest komen, deed ze
ook alles zelf, de wascb, alles.
Maar toen was het mieère geworden met
haar gezondheid en 't sjagryn over dat arme
lieve wurm, dat Onze Lieve Heer weer van
haar weggenomen had, kwam 'r nog by.
Geen wonder dat net leven buiten voor
haar een verademing was. Ze bewoonden
een klein, popperig huis, even buiten 't dorp,
dat ze, al kuchende, keurig in orde hield,
met 'n kleinen tuin, waar Johan, als-ie thuis
kwam, in z'n frisache hemdsmouwen wat
werkte. Daar hield-ie van. En hij begon
.het al aardig te leeren ook. Wat was dat
een vreemdigheid geweest voor haar in het
eerst, die Johan in z'n bnrgerkleêren l Ze had
hem nooit anders r)<ui in uniform gekend.
Maar ze vond 'm toch ook wel erg knap zoo,
in z'n gryze colbertje.
Als Johan des middags thuiskwam van zijn
kantoor en aan 't witte hekje van 't nieuwe
lage huis zijn vrouw in een licht-linnen
huisjapon lag staan, hem van verre al
toewuivend met een zakdoek, doorhuiverde hem
een gevoel van geluk en zonnige tevreden
heid. Hu was blij, bl\j haar zoo vroolyk te
zien, haar te zien pkwikken hier buiten;
en de spijt om 't uit-dienst-gaan, die hij
aanvankelijk had gevoeld, vooral in de eerste,
moeilijke, onwennige dagen op het kantoor,
was geheel verdwenen.
En eiken Zondag maakten zij tezamen
lange tochten in de dennebosschen rond de
plaats. Als hij dan haar schitterende oogen
zag en haar a'a'u-roodende wangen, haar sprin
gen naar een vreemde bloem, bukkend da
delijk om te plukken, met een dollen uitroep
van verbaasde verrukking, zooals
groote-stadskinderen, vervreemd van de natuur, dat doen,
dan moest hij zich wel eens even op zijn
snor bijten om niet te huilen. Je kon er
waarachtig week van worden
Maar het geluk had niet lang geduurd.
Twee jaren woonden ze buiten toen Nel, in
den winter, een hevige bloedspuwing kreeg.
Het sukkelen duurde maanden en maanden.
Op een wonder lij ken voorjaa'smorgen, vol
glanzen van licht en vogelgerucht, werd ze
begraven. Haar ouwe-lui, siekeneurige, kleine
stadsmenschen hij 'n oude fatsoenlijke
werkman", 'u timmermansknecht, die stiekum
'n duchtig borrelt j e lustte, zij 'n goedig maar
eindeloos bedilznchtig, dik buurpraat-wjjfje ,
twee getrouwde zusters met haar mannen
en 'n broer, die nooit had willen deugen"
en nu had geteekend voor de Oost, 'Cheele
treepje van 'n slag, waaraan hy door den
dienst, leven van dicipline en plicht zonder
veel onnoodige woorden, en 'C rustige
buitenjuryleden heeft zijn advies eenvoudig weer
ingeslikt.
Nu heeft die onsmakelijke bezigheid nog
betrekkelijk te goeder trouw kunnen plaats
hebben. Burgemeester Zimmerman is im
mers den meesten architecten zeker wel
te glad af" (?groote" eigenschap!), en zij n
dooreengoocheling van advies en eigenlijke
beslissing mag een enkele even in de war
hebben gebracht, met het gevolg, dat hij
gemeend heeft de gehoorzaamheid aan den
principaal ook tot het wijzigen van eigen
adviezen te moeten uitstrekken. Sterk was
de houding van de gezamenlijkheid der
architecten in ieder geval niet. Zwak, onbe
grijpelijk zwak is ze geworden van het
opgenblik af, dat de Burgemeester zijn spel door
zien deed, door in het openbaar het te doen
voorkomen alsof hij, gehoorzaam aan de
deskundigheid, enkel en alleen het advies
4er (door hem geforceerde) Jury gevolgd
had... Toen had men van mannen verwacht
of wel een tot inkeer komen bij gepleegde
fout (en een vertrek met stille trom) of wel
een in verontwaardiging van zich afspre
ken, nu zij als Jurylid aldus bleken te zijn
bedot.
Jurylid wezen is natuurlijk een eerepost,
en jurylid wezen wordt goed gehonoreerd.
Maar, zoo men als jurylid grovelijk faalde of
voor den mal werd gehouden, is dan honora
rium en resteorende eere nog wel waard de
nasleep, die er onvermijdelijk op volgt? Wij
waren over de enkele opmerkingen van dit
artikel reeds denkende, toen wij de natuur
lijke gerechtigheid haar wraak zagen
voltrelken: op de pijnlijkste manier, die men
zich denken kan! De aan onze lezers welbe
kende professor Dake schreef (gnuivend I
uw verbeelding toovert het u) in De Telegraaf,
dat het hem verwonderde onder de archi
tecten-juryleden der Retterdamsche prijs
vraag de namen te vinden o. a. van een
paar mannen, die tegen het uitsluiten van
de architectuur in de Vierjaarlijksche had
den geprotesteerd: nu sluiten ze in Rotter
dam hun veel vermaarder kunstbroeder uit,
zegt hu met een grinnik.
Daartoe is het dan reeds gekomen! Tot
heden te goeder naam bekende architecten
worden gemoraliseerd, terecht gemoraliseerd!
door... prof. C. L. Dake I
Hij leest hun de les, en terecht,!
Wij vragen ons af hoe ver sommige heeren
zullen toestaan, dat het met hen komt.
Want, dat de Bouwkunst, die in Nederland
zich nog al eens fijngevoelig betoonen wil,
deze zaak, indien de betrokkenen zelven
zich niet bewegen, met een sisser doet
afloopen, gelooven wij niet.
JACOB GEEL, Onderzoek enphanta,sis,Oesprek
op den Drachenfels, Het Proza. Met een
Inleiding en Aantekeningen van dr. C.
C. N. DE VOOYS, Nederl. Bibliotheek, z.j.
Vap die voortrefiyke stichting des heeren L.
Simons, de Mpij met den langen naam, dunkt
mij het aller voortrefl'ijkste, dat talrijke oude en
reeds half onder het stof der vergetelheid
bedolven auteurs door haar opnieuw ontgraven
en behoorlijk rechtop gezet worden, waarbij het
dan meermalen onverwacht blijkt, hoe zy nog
evenzeer de harten kunnen roeren als weleer.
Wolf en Daken, Boaboom Toussaint,
Muitatnli hebben er, als 't ware, een tweede jeugd
van populariteit door beleefd. Of het met
Jacob Geel ook zoo gaan zon? Men meent
het te moeten betwijfelen, trots de practisch
beknopte, zér Instructieve Inleiding van dr.
De Vooys, die in enkele bladzijden een totaal
beeld van Geels tijd weet te geven en
aanteekeningen maakt, waar die inderdaad noodig
schijnen. The right aanteekaning on the
leven met z'n vrou w geheel was ontwend
waren overgekomen. Za praatten te veel
naar zijn zin en deien de koffietafel, die 'n
bevriend vrouwtje van 'n liuieje-ernaast op
zijn venoek had aangericht, alle eer aan.
Hij was blij dat ze nog allen dien zelfden
namiddag vertrokken.
Toen ze goed en wel weg waren haalde b
de rolgordijnen op: hij huid niet van die
vertooning, had het voor de famielje gedaan.
Kom maar binnen, zonnetje," zei-ie,, maar
je zal m'n ouwe Nel niet meer vinden."
En hy brak in een diep en lang huilen uit.
De avondzonnestralen gluurden rozig-gond
door de natte vingers voor zijn oogen.
Na het wanhopige eerste verdriet werd
Johan een ander menach. Zjjn leven was
in de ruim acht jaren van zijn huwelijk
geheel vergroeid met dat van zijn zachte,
lieve vrouw. Het kwam hem zoo onmogelijk
voor zonder haar. Be eerste weken deed de
vriendelijke buurvrouw met behulp van 'n
werkster het huishouden voor hem. Maar
dat kon je toch op den duur niet verlangen.
Bovendien werd het leven in het kleine
huis, waar elk meubeltje, elk kastje en
deurtje hem aan zijn vrouw herinnerde, hem
een gruwel. Hij dacht eraan een betrekking
in de stad te zoeken en daar op kamers te
gaan wonen. Hij zeide het aan z'n patroons;
ze beloofden hem een goed getuigschrift.
HU schreef op een annonce, waarin een
administrateur op een kleine drukkerij in
de stad werd gevraagd. Het antwoord was
gunstig en hij rerhuisde. Het afscheid van
't zonnige huisje aan den boschrand was 'n
scheurende pijn. De meubelfjes verkocht-ie.
Een droomerig, verouderd man, het kloeke,
militaire lijf wat gebogen, zat hij nu, dag-io,
dag-uit, op het sombere drukkerij-kantoor
de boeken bij te houden. Op z'n, 'n beetje
smakeloos-pronkerige, kamer verleefde hij
eenzaam zijn vry'e uren. Een enkelen keer
kwam iemand van Nel's familie hem be
zoeken; het was hem altoos een verluchting
wanneer ze weer vertrokken. Daar hij nooit
'n visite bübén maakte, zochten ze hem
op 't laatst niet meer op. Za vonden hem
,,'n vervelende saggeryn" geworden. Zoo
leefde hy, jaar-in, jaar-uit, den geheelen
dag plichtgetrouw werkend op zijn kantoor,
's avonda thuis 'n beetje lezende of wat
knutselende, het verdrogende
afzonderingsleven van een weduwnaar zonder kinderen
of kennissen. Zijn grootste liefhebberij werd
'n rytje bloempotten die hy had gekocht
en in een hekje, daarvoor op 'n Zondag
getimmerd, in de vensterbank had gezet.
Als hij de bloemen had verzorgd nam hy
het portret van zijn vrouw van den schoor
steenmantel, drukte er een kus op en staarde
lang naar het smalle, zachtmoedige gezicht.
Dan herinnerde hy zich de Zondagen, dat
hy met haar in de bosachen had geloopen
en zy zoo kinderlijk bly was geweest bij 't
zien van een vreemd-kleurige bloem.
right tekst..., een niet al te vaak voorko
mend geval by de uitgave van classieken.
Ofschoon dns alle maatregelen genomen
zyn om Geel in zyn voorname soberheid te
doen verstaan, geloof ik toch niet dat
de democratie dezer dagen hem voedzaam
zal bevinden. Zyn ty'd en zyn aard waren
zoo anders dan de onze, zjjn betoog en zyn
aanval, zyn genegenheid en haat gaan tot
wat ons vreemd geworden is, en zoo zal het
historische moeten waardeeren, het histori
sche allermeest moeten zoeken, wie Geels
boek genieten wil en zyn fijnheid begry pen.
Wie dat echter vermag, zal genot vinden
en verrassende ontdekkingen doen. In hetgeen
Geel aanvalt, in de wyze waarop hy dat doet,
die merkwaardige, half classieke, half
oudHollandsche vormen van Verhandeling en
Dialoog, ryst het Holland nit de dertig jaren
van de vorige eeuw klaar voor ons op. En
Geel zelf daarin, ten deele als contrast en
on-eeuwsch, maar toch weer zoo algemeen
Hollandach, waarlijk het beste, dat de
Hollaadsche geest toen te geven had en....
dat zoo weinig van den geest des tijde"
vertoonde.
Laat ons eerst zien waartegen Jacob Geel
zyn, in wezen scherpe, maar naar den vorm
zoo bedaard geestige, ingewikkelde en
geleerde, aanvallen richtte. De verhandeling
over het Reizen voorbij gaande, blijkt het,
dat Geel in vier van de opstellen, die den
bundel Onderzoek en Phantasie vormen en
vervolgens in het Geiprek op den Drachen
fels en Het Proza, ongeveer al het geestelijk
leven van bet toongevend Holland zijner
dagen gecritiseerd en.... verworpen heeft.
In het Tafelgesprek over zaken van groot
gewigt" hekelt .hy, vermakelyk-plastiech in
scène gezet, de eeuwige manie vanhetpnj
vragen uitschrijven over de onmogelijkste en
onnoozelste onderwerpen. Maar wat
bateekende dit gevraag anders dan oppervlakkige
weetbegeerte, de pedanterie der wetenschap
pelijkheid, de naïeve bnrgermanswaardeering
en bestreving van een algemeene ontwik
keling", die een weten is van onsamenhangende
bijzonderheden.
In Iets opgewondsns over het eenvoudige"
spreekt hu dan, niet zonder bewogenheid,
over die evenzeer algemeene eigenschap onzer
Hollandscbe platheid, die wy liever eenvoud
noemen. Maar het is toch platheid: klein
begrip, laag materialisme, bekrompen zelf
gevoel, een aardig stel van qualiteiten met
verstrekkende gevolgen. Of waren zy het
niet, die den nationalen geest verhinderden
iets van het wezenlijk karakter der Homan
tiek te begrypen en genoegen deden nemen
met een surrogaat, waarvan Geel zonder veel
moeite demonstreeren kon, dat het opper
vlakkig, kinderachtig en grof was?
In zyn gesprekken op een Leidsche
Buitensingel en op den Drachenfels vraagt b y naar
de beteekenis voor Holland van die algemeene
leuze der Romantiek en betwijfelt of zy, in
haar ondoordachte vaagheid, voor den land
genoot eenige waarde heeft. Het was den
geest des tij d" en het jonge Holland dat hy hier
scheen te betrrjden. In waarheid echter was
het de Hollandsche geest in zyn plompheid
en botheid, die al van lang geleden
dagteekende en zonder eigen vinding of originaliteit,
alles verstandelyk meende te kunnen leeren,
als de begeaita er maar was en de centen"
niet ontbraken.
In Nieuwe Karakter rerdeeling van den
Stijl" en Het Proza" tracht G;el zyn be
perkten laodgenooten aan het verstand te
brengen, dat styl" niet zoo maar in zijn
verschillende geaardhelen aan te nemen of
aan te leeren is en dat ook het proza een
kunstvorm kan zijn, al meent waarschijnlijk
iedere Mons. Jourdain dat het zijn
natuurtalent is.
Een enkelen keer kwam hy 's avond'a op
straat een ouden kameraad tegen, een onder
officier, waarmee hy dan wel eens een glas
bier ging drinken. Die had Nel dan in 'r
besten ty'd, in de kazerne, gekend, en kon
je zoo gezellig over haar praten.,..
Daar hij er niet van hield alleen op z'n
kamer te eten, at hij maar buiten's-huis.
Toen-ie pas weer in de stad woonde, was
Het gouden Hart" hem aanbevolen als
een goed en goedkoop fatsoenlijk
burgerrestaurant".
II.
Het restaurant Hat Gouden Hart" was
eigenlijk een beter soort gaarkeuken. Het
was midden in de stad op een oude gracht,
die de voornaamste winkelstraten van elkaar
scheidde, een gracht, minder deftig dan de
andere, maar typischer door haar drukte en
bedrijvigheid, het af en aan varen van
hooggeladen zolderschniten en tnffende
motorvrachtbooten, het roezemoezige laden en
lossen, twee maal in de week
verfeestelijkt door een bloemenmarkt, die, met 'r
uitstallingen als gloeiend mozaïk op de platte
schuiten en de stukjes straat tusscben de
booinen, een wonderlijke kleurenpracht deed
uitlachen over het donkeie water en de
morsige keien.
Als 't marktdag was en de burgervrouwtjes,
de koopers en ky'kera, kwamen aandrommen
van over de bruggen, zich verdringend in
zeurig gesjacher voor de kleurige stalletjes,
was de gracht op 'r levendigst. Dan was de
lucht veryuld van de schorre uitroepen der
venters, het tnffan en bei-lawaai van de
booten; en de toren, naast de laatste brug
op den achtergrond die hoog en rustig
het woelig geheel beheerechte zong er
de vroolyke klokkeliedjes van zyn carillon
doorheen.
Dat waren voor Het Gou ien Hart" goede
dagen; de bu'gertjas en buitenlui, verlaat
door het markten, linkschig torschend hun
bloemen-koop, kwamen er hun maalt j e
ossenlap met groente en aardappelen eten.
Maar ook op andere dagen was het restau
rant stee is druk bezocht. Daar kwamen
kantoorbedienden en arbeiders, kellners,
chauffeurs, koetsiers, arme artiesten en kale
scharrelaars, wier eigenlyk beroep onmogelijk
valt te bepalen en zochten er een maaltijd
tezaam uit de groote verscheidenheid van
gerechten, die op de beduimelde, door een
dikke houten lyst omsloten spyskaart stonden
gedrukt. Er was daar roerig le?en van eters
en enkele eetsters tusschen vijf en negen uur
des avonds; in den laag om-dwalmenden
grysblauwen rook bogen zich de koppen over de
lange, met wit zeildoek gedekte tafels, die
elk met 'n mager boeketje bloemen schuchter
waren versierd. De beide struische j offers
liepen, de handen immer vol borden en
schalen, van 't buffet naar de gasten, van de
gasten naar 't bnffat, hier stilstaande om vlug
af te rekenen, daar zich even ophoudend om