De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 16 juni pagina 2

16 juni 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1825 dit feest" en later is Hij er toch heen ge gaan, etc. Twee nummers verder dan zie je in Aertnys: n. 529 de volgende bewonderens waardige toepassing van Jezus' restrietie's: VRAAG: Mag de overspelige vrouw haar echtbreuk jegens haar man ontken nen, indien zij er by denkt: zóDAT IK DIK ZOU BEHOEVEN TE BEKENNEN? ANTW: l" Zij mag met een dubbelzin nigheid volhouden, dat zij het huwelijk niet verbroken heeft (want dit blijft immere' bestaan); en heeft zij de echt breuk gebiecht, dan mag zij antwoorden: ik ben onschuldig aan die misdaad, want door de biecht is zij de schuld "kwijtgeraakt 1 2? Is de daad niet bekend geworden, dan i»het hoogstwaarschijnlijk, dat zij die ZELFS ONDER.EEDE mag ontkennen, want dan doet zij niet anders dan de getuige, die ontkennen mocht, wanneer de misdaad gtheim gebleven was. (Even eens büLigu Y, 162). Je merkt dus op, hoe onze Nederlandsche priesters er van hun prille jeugd aan ge wend worden door de Kerk, altijd de doorluchtigste voorbeelden voor oogen te houden. Hij: Hoe vermijdt de Liguori?Aertny de tegenspraak? Ik: Wel door eeme distinctie. Zegt een Fans: OU zult geen geestelijk voorbehoud bezi gen !" tot een ervaren theoloog, die het systematisch pleegt aan te bevelen, dan buigt hu zich, maar vór h\j zich opgericht heeft, is hem een distinguo" door den geest gesohoten. Ik onderscheid" zal hij zeggen, tusschen . een zuiver-, en een niet zuiver-mentale restrictie. Nu heeft Innocentius XI natuurlijk alleen de restrictio pure mentalis verboden, die n.L, waarbij de toegesprokene onmogelijk kon nagaan, wat de spreker verzweeg. De restrictio non pure mentalis, waarbij de ondervrager eenigszins kan nagaan, dat er iets verzwegen of by'gedacht wordt, en waartoe de dubbelzinnigheid (aequivoeatio) behoort, is natuurlijk wel geoorloofd. Nu voel je, dat er zoowat geen enkel geval te denken is, waarbij hij, die de restrictie mentalis begaat, overtuigd zou moeten zijn, dat de ondervrager niet eenigermate het feit van het geestelijk voorbehoud zou kunnen vooronderstellen. Denk aan den getuige voor het gerecht en de overspelige vrouw! En zoo is kalm de restrictie, door Innocentius IX in de 26e Stelling bestreden, onder de nieuwe naam: restrictio non pure mentalis, opnieuw in de practijk inge voerd. Hij: De Tijd met zijn: het woord des Heer en: uw ja is ja, uw neen is neen!" 't Is wat fraais! Ik: Als journalist raakt de geestelijke licht het fijne theologische gevoel kwijt. De redac teur zal uit het hoofd geciteerd hebben; noch bjj de Liguori, noch bij Aertnys echter komt die tekst van Jezus, meen ik, voor! De Heere Jezus wordt trouwens niet geciteerd door .den Heilige; voor de moraaltheologie waren ?Jezus' tijd en omgeving niet rijp! Esoobar, Lessins, Diana, Sanchez hebben het goddelijk werk heerlijk aangevuld. Hij: En nu het derde punt: de exceptie. Ik ben benieuwd...! Ik: Nu, dat is ;eigenlijk een bijzonder geval van de distinctie. Deze interessante ohappatoire luidt als volgt: Ik buig mij onderdanig voor de beslissing van Innocen tius XI. Deze Stedehouder Gods heeft de eenig ware regel opgesteld. Maar: in genere latent aequivocationes. En geen regel zon der excepties. Ik stel dus de volgende excepties, etc. etc. Zoo zegt bijv. de Liguori en ook Aertnys, dat iemand, die beloofd iiMMliinmm HET GOUDEN HART" DOOK MICHEL MOK. I. Het was nu negen jaar geleden, dat zyn vrouw aan een borstkwaal was gestorven. Toen hu met haar verkeerde" was zy kindermeisje by' een winkeliersfamilie en hy een oppassend, keurig onderofficier. Lang hadden züna hun trouwen tezamen in de kazerne gewoond; hy gezien by de anperieuren n de ondergeschikten als een model" en geschikt sergeant, zy algemeen geacht als een kraak-zindelyke" huisvrouw. Zij hadden, na 't eerste huwelijksjaar, een kind gekregen, een dochtertje, dat, nog geen jaar oud, reeds aan te zwakke longen was gestorven. Hij begreep dat het kind het van de moeder moest hebben geërfd hy en de familie van zyn kant waren kern gezonde provincie-menschen en wilde geen kinderen meer. Haar deed dat innig verdriet en lang nog beweende zy het snkkelige, magere kindje, waarvan het dunne, blonde donahaar angstig-zorgvuldig in een 14 van het glimmende penant werd bewaard; maar zy hield veel van Johan, had respect voor zyn militaire besluit-vastheid en meerdere ontwikkeling: en het bleef er by. De vronw werd van jaar tot jaar zwakker; het vel, blanwig-doorzichtig, trok strak over haar lieve gezicht, de wangen vielen by de kiezen gramw-schaduwig in en langzaam kwamen de valach-roode, vurige teringappeltjes op haar koonen. Naar buiten is 't eenigste," zeide de dokter. Naar buiten! Maar hoe? Johan stond op de nominatie sergeant-majoor te worden; hij had nu vyftien jaar gediend, van zyn twintigste af, waarvan de laatste zes jaar getronwd; hy hield van den dienst en had niet gedacht hem, voorloopig althans, te verlaten. Maar er was niets aan te doen: hy moest ontslag nemen en hy kreeg een betrekking als, boekhouder op 'n fabriek in een kleine, vriendelijke plaats, te midden van de bosechen, niet ver van de stad. In het begin leefde zyn zwakke vronw p in de dennenlncht. Z[j was een echt stadskind, dat haar geheele jeugd in dorre, kale nieuwe-buurt-straten had gewoond, met als uitzicht achter, van uit de te kleine, rommelige huiskamer van 't groote gezin, de droogrekken van de buren, de n-vormige verandah's met 't drogende goed en 'n enkele, verkniezende bloem in 'n pot, aan de overkant-achteruitay, en beneden de groezeligheeft een meisje te huwen, maar die belofte niet behoeft na te komen (bijv. wanneer hij rijker is, of ondertusschen geërfd heeft) nu ook mag zeggen, dat hy geen huwelijks beloften heeft afgelegd, indien hij er by denkt: die ik zou behoeven na te komen. Volgde ,hüin dit bijzondere geval de regel, dan zou hij zich groote schade kunnen- berokkenen, en een ieder is gerech tigd, dat te voorkomen.' Het komt er maar op aan, goed met exceptie's te werken. Neem bijv. het ver bod voor den katholiek om peter te zijn büden doop der ketters (H. Q. 10 Mei 1770). De Liguori heeft een exceptie opgeworpen, en nu mag 't weer wel. Maar een decreet van 8 Juni 1899 verbiedt 't. weer. Dus 't mag niet, etc. etc. Je kunt in dergelijke gevallen kiezen, wat je doen wilt. Hij: En zouden allen, die ambtshalve deze boeken raadplegen, met hunne lee ringen geheel en al vertrouwd zijn? Ik: Waarom niet? Wat klinkt er aan nemelijker? Waarom zouden zij anders overal gedoceerd worden? En welke leer stellingen zijn door zorgvuldiger bewijzen en zwaarwichtiger autoriteiten geschraagd. Dat is de bron van de groote vreugde der Jezuïeten; de Liguori's heiligverklaring is een bijzonder succes voor het genoot schap van Jezus. Zoo zegt pater de Montézon in zijn Histoire des Jésuites: De leer der Jezuïeten is bij eene plechtige gelegenheid door de Kerk erkend als be schut tegen elke blaam ... Immers wanneer de Jezuïeten bij de Liguori's heiligspreking niet uitdrukkelijk genoemd zijn, dan slaat toch het oordeel direct op hare theologie, welke de eerwaarde Bisschop tot de zijne gemaakt heeft". Terecht zegt de Jezuïet Matignon: 2) Na wij de in onze dagen bijna volmaakte overwinning van het probabilisme aanschouwen, zouden wy licht kunnen vergeten, welke inspanning zij ge kost heeft en welke opofferingen ze heeft vereischt. Maar het is 't kenmerk van alle heilzame leeringen" etc. etc. Pascal en de zijnen hebben ongelijk gehad, Diana, Les sins, Escobar, die een fluweelen tapijt hebben gelegd van de aarde naar den hemel, hebben het voor goed gewonnen. Want de kathedratische beslissingen der Pausen gelden voor alle Saecula Saeculorum in het aardsche rijk, vooral zoolang de sterkste partij ze steunt. Hij: Ik zal er mij nooit in thuis kun nen voelen. Ik: Zeg dat niet! Bossuet zou onge twijfeld van de Liguori hebben gezegd, wat hij heeft geschreven over de verhan deling (1657) Adversus quorundam etc." van den geleerden Jezuïet de Moya, biechtvader aan het Spaansche hof: dat zy eene kloaka was, vol van het smerigste, wat bij eenig auteur ware te vinden". Ook kardinaal Newman heeft (weliswaar vór de Liguori's promotie tot doctor ecclesiae) in 1864 gewaagd te zeggen, dat zyne moraaltheologie uitsluitend voor Ita lianen geschreven scheen, en door hem zeker niet zou worden bevorderd. Maar was hij nu van af zijn 12e tot aan zijn 21e jaar onder den invloed dier zachte en meedoogende Italiaansche leer geweest, dan zou hij daar natuurlijk anders over gedacht hebben. Hij: Met dat al vind ik het treurig dat de Tijd" tegen jouw opmerking, uit Aertnys de twee door Inn. XI veroordeelde thesen heeft in 't veld gebracht, terwijl op 'dezelfde pagina in dat boek de fataalste restrictie's staan. Dat is bedrog! Ik: Ach wel neen, je overdrijft! De 2) Etudes 1866 X, 210. zwarte, onbebouwde stadstuintjes, die door de menschen-in-het-huis als verzamelplaats voor afval en rommel, en speelplaats voor grel-gillende, woeat-spelende kinderen werd gebruikt. Vór, in de muffige goeie kamer", waar 't altijd naar nieuw zeil, politoer en stoffige atroobloemen rook, keek je in de gore straat, waar af-en-toe een troep valsch- blazende straatmuzikanten, nitscheurend hun schelle trompet-stooten, die pketsten tegen de roodig-gryze gevels aan, de eenige vervrooly'king waren. Als die kwamen werd al was 't geen Zondag de goeie kamer" gebruikt, en hingen ze allemaal in hunne boezelaars en hemds mouwen uit de ramen, om de kinderen te zien, die zoo cht bij 't muziek dansten". En toen ze kinderjuffrouw werd, was 't al niet beter. Daar zat ze, den geheelen dag, op een suffe bovenkamer achteruit, met 't uitzicht op de zwartig-berookte roode daken, en tobde met de verwende kinderen van een ziekelijke moeder, die te bezorgd was om ze met haar te laten wandelen. Da verkeering met Johan was een heerlijke tyd geweest. Toen was het eiken Zondag middag wandelen en naar buiten gaan; samen lid van een tooneel- en boottocht-vereeniging, die in den winter gezellige uit voeringen-metbal-na en 's zomers uitstapjes in de omstreken organiseerde. Zoo'n zomer-zondag-nitstapje was nog eens iets heerlyks: je nieuwe Pink ster japon aan en Johan zoo knap in zyn fijne, keurig-geborstelde donkerblauwe sergeants uniform.... en dan op de boot onder de zonnetent, en dansen by 't muziek op het dek en zooveel glaasjes advocaat en grenadien als je maar luattel En als de boot aanlei met z'n allen het boseh in en zingen en stoeien en pretmaken van wat-ben-j e-me l Het was soms zonde van je goeie goed.... 's Avonds kwam ze dan wel met zware schele hoofdpijn in haar betrekking terug, maar ze verzweeg het omdat ze die daag j es zoo heerlijk vond en ze niet wilde dat men ze haar zou ontraden of misschien, voor haar gezondheid, wel verbieden. De eerste hnwelykstyd was ook zoo echt vroolyk en wér zoo heel iets anders! Dat wonen aan de kazerne-binnen-plaats met 't uitzicht op de excerceerende soldaat j es en 's zomers-'s morgens den troep te zien uittrek ken met muziek voorop, of een troepje recruten hun oefeningen te zien maken, nog zoo cht houterig want je kreeg er op 't laatst een beetje verstand van I soms onder bevel van haar kranigen Johan met z'n blonde ge zicht en z'n pittige, korte bewegingen, gaf haar opwekkende afleiding; ze kende alle hoornsignalen, die ze, als ze aan haar huis werk bezig was, mee song met de grappige woorden erop van de soldaten. Maar op 't lest wende je aan alles en vond ze toch dat wonen tnsschen de hooge kazernemuren saai en vervelend. Toch was ze ge lukkig en betrekkelijk alty'd gezond, hoewel ze soms klaagde over steken in haar borst, redacteur heeft ze niet gezien. Heeft hij ze echter wel gezien, dan kunt ge onder stellen, dat hij zijn persoonlijk standpunt heeft meegedeeld, al mag de ongelukkige in dat geval 't in geen enkelen anderen zoon zijner kerk afkeuren, dat die van restrietie's gebruik maakt. En is ook dat niet zoo, dan heeft hij zeker geen bedrog gepleegd dat mag hij niet jegens zijne kudde maar eene onwaarheid met de een of andere mentale restrictie, en dat mag wel! X. Bene Jnry. "Wij hebben bij de bespreking van de on behoorlijke behandeling, die de zaak-Berlage in den Rotterdamschen Raad ondergaan heeft, onze pijlen in den beginne met voordacht gericht op de gedragingen uitsluitend van den Burgemeester. Nu zou het wel een eigenaardig genoegen kunnen worden met de faits et gestes van de pers" en de politiek" uit de directe om geving des Rotterdamschen Burgemeesters een gerechtvaardigd spelletje te gaan spelen (de zoo spoedig het moe" zijnde raadsleden, de haastig woef-woef roepende wethouders, de paar pers-herculessen en tutti fortissimi quanti) maar laten wij de clan, mét het opperhoofd samen, nu verder maar voor wat ze zich getoond hebben. Als de clanleden zien, dat het opperhoofd de baas bleef, dat het opperhoofd zijn zin heeft gekregen (de manier waarop kan hun niet schelen) slapen ze hun beide ooren in de lengte. Er is een groep, die ons meer interes seert, omdat wij er meer van mochten ver wachten, weshalve wij 'haar den tijd tot inkeer ook gracelijk en ruim hebben toe gemeten, die groep is het architecten-deel uit de Jury voor den Rotterdamschen Raad huisbouw. De Jury in haar geheel omvat den Burge meester, twee Directeuren van Gemeente diensten, en de architecten Jos. Th. J. Cuyperg, D. E. C. Knuttel, J. H. W. Leliman, C. Muysken, A. Salm G.Bzn. en J. P. Stok. Waar het een feit is, dat oorspronkelijk met bijna algemeene stemmen deze Jury besloten had aan Burg. en Wethouders te adviseeren Berlage uit te noodigen tot de mededinging, en de anti-Berlage-gezindheid van den Burgemeester en zijn kring bekend is, mag men aannemen, dat alle, of ongeveer alle architecten begonnen zijn met (zooals het behoort) hun stem te geven, behalve aan een tiental andere collega's, k aan een hunner erkemd grootsten, Berlage. Toen is, weet men, de Burgemeester ge komen en heeft gezegd: Is dat uw advies ? Het bevalt mij weinig. Berlage wil ik op de lijst niet zien. Het schijnt ons duidelijk wat alsdan de architecten-leden te antwoorden aan zich zelf verplicht waren: Burgemeester," zoo had het bescheid moeten zijn, gij vroegt ons een advies en wij gaven het; uw Ge meentebestuur is per slot de principaal; indien gij Berlage niet wilt, welnu schrapt zijn naam dan op eigen verantwoording!" M*«r neen, he.t overgroote deel der architectener weken voorbijgingen dat ze geen dag zon der hoofdpijn was en ze altoos, altoos kuchte. Maar ze hield te veel van Johan om hem er Veel van te laten merken: ze was, als 'n dapper vrouwtje, altijd nog vór hem op om zyn ontbijt klaar te maken vór hu den dienst inging, ook al dacht ze soms dat ze te veel pijn in 'i rug had om op te staan. En tot het kindje moest komen, deed ze ook alles zelf, de wascb, alles. Maar toen was het mieère geworden met haar gezondheid en 't sjagryn over dat arme lieve wurm, dat Onze Lieve Heer weer van haar weggenomen had, kwam 'r nog by. Geen wonder dat net leven buiten voor haar een verademing was. Ze bewoonden een klein, popperig huis, even buiten 't dorp, dat ze, al kuchende, keurig in orde hield, met 'n kleinen tuin, waar Johan, als-ie thuis kwam, in z'n frisache hemdsmouwen wat werkte. Daar hield-ie van. En hij begon .het al aardig te leeren ook. Wat was dat een vreemdigheid geweest voor haar in het eerst, die Johan in z'n bnrgerkleêren l Ze had hem nooit anders r)<ui in uniform gekend. Maar ze vond 'm toch ook wel erg knap zoo, in z'n gryze colbertje. Als Johan des middags thuiskwam van zijn kantoor en aan 't witte hekje van 't nieuwe lage huis zijn vrouw in een licht-linnen huisjapon lag staan, hem van verre al toewuivend met een zakdoek, doorhuiverde hem een gevoel van geluk en zonnige tevreden heid. Hu was blij, bl\j haar zoo vroolyk te zien, haar te zien pkwikken hier buiten; en de spijt om 't uit-dienst-gaan, die hij aanvankelijk had gevoeld, vooral in de eerste, moeilijke, onwennige dagen op het kantoor, was geheel verdwenen. En eiken Zondag maakten zij tezamen lange tochten in de dennebosschen rond de plaats. Als hij dan haar schitterende oogen zag en haar a'a'u-roodende wangen, haar sprin gen naar een vreemde bloem, bukkend da delijk om te plukken, met een dollen uitroep van verbaasde verrukking, zooals groote-stadskinderen, vervreemd van de natuur, dat doen, dan moest hij zich wel eens even op zijn snor bijten om niet te huilen. Je kon er waarachtig week van worden Maar het geluk had niet lang geduurd. Twee jaren woonden ze buiten toen Nel, in den winter, een hevige bloedspuwing kreeg. Het sukkelen duurde maanden en maanden. Op een wonder lij ken voorjaa'smorgen, vol glanzen van licht en vogelgerucht, werd ze begraven. Haar ouwe-lui, siekeneurige, kleine stadsmenschen hij 'n oude fatsoenlijke werkman", 'u timmermansknecht, die stiekum 'n duchtig borrelt j e lustte, zij 'n goedig maar eindeloos bedilznchtig, dik buurpraat-wjjfje , twee getrouwde zusters met haar mannen en 'n broer, die nooit had willen deugen" en nu had geteekend voor de Oost, 'Cheele treepje van 'n slag, waaraan hy door den dienst, leven van dicipline en plicht zonder veel onnoodige woorden, en 'C rustige buitenjuryleden heeft zijn advies eenvoudig weer ingeslikt. Nu heeft die onsmakelijke bezigheid nog betrekkelijk te goeder trouw kunnen plaats hebben. Burgemeester Zimmerman is im mers den meesten architecten zeker wel te glad af" (?groote" eigenschap!), en zij n dooreengoocheling van advies en eigenlijke beslissing mag een enkele even in de war hebben gebracht, met het gevolg, dat hij gemeend heeft de gehoorzaamheid aan den principaal ook tot het wijzigen van eigen adviezen te moeten uitstrekken. Sterk was de houding van de gezamenlijkheid der architecten in ieder geval niet. Zwak, onbe grijpelijk zwak is ze geworden van het opgenblik af, dat de Burgemeester zijn spel door zien deed, door in het openbaar het te doen voorkomen alsof hij, gehoorzaam aan de deskundigheid, enkel en alleen het advies 4er (door hem geforceerde) Jury gevolgd had... Toen had men van mannen verwacht of wel een tot inkeer komen bij gepleegde fout (en een vertrek met stille trom) of wel een in verontwaardiging van zich afspre ken, nu zij als Jurylid aldus bleken te zijn bedot. Jurylid wezen is natuurlijk een eerepost, en jurylid wezen wordt goed gehonoreerd. Maar, zoo men als jurylid grovelijk faalde of voor den mal werd gehouden, is dan honora rium en resteorende eere nog wel waard de nasleep, die er onvermijdelijk op volgt? Wij waren over de enkele opmerkingen van dit artikel reeds denkende, toen wij de natuur lijke gerechtigheid haar wraak zagen voltrelken: op de pijnlijkste manier, die men zich denken kan! De aan onze lezers welbe kende professor Dake schreef (gnuivend I uw verbeelding toovert het u) in De Telegraaf, dat het hem verwonderde onder de archi tecten-juryleden der Retterdamsche prijs vraag de namen te vinden o. a. van een paar mannen, die tegen het uitsluiten van de architectuur in de Vierjaarlijksche had den geprotesteerd: nu sluiten ze in Rotter dam hun veel vermaarder kunstbroeder uit, zegt hu met een grinnik. Daartoe is het dan reeds gekomen! Tot heden te goeder naam bekende architecten worden gemoraliseerd, terecht gemoraliseerd! door... prof. C. L. Dake I Hij leest hun de les, en terecht,! Wij vragen ons af hoe ver sommige heeren zullen toestaan, dat het met hen komt. Want, dat de Bouwkunst, die in Nederland zich nog al eens fijngevoelig betoonen wil, deze zaak, indien de betrokkenen zelven zich niet bewegen, met een sisser doet afloopen, gelooven wij niet. JACOB GEEL, Onderzoek enphanta,sis,Oesprek op den Drachenfels, Het Proza. Met een Inleiding en Aantekeningen van dr. C. C. N. DE VOOYS, Nederl. Bibliotheek, z.j. Vap die voortrefiyke stichting des heeren L. Simons, de Mpij met den langen naam, dunkt mij het aller voortrefl'ijkste, dat talrijke oude en reeds half onder het stof der vergetelheid bedolven auteurs door haar opnieuw ontgraven en behoorlijk rechtop gezet worden, waarbij het dan meermalen onverwacht blijkt, hoe zy nog evenzeer de harten kunnen roeren als weleer. Wolf en Daken, Boaboom Toussaint, Muitatnli hebben er, als 't ware, een tweede jeugd van populariteit door beleefd. Of het met Jacob Geel ook zoo gaan zon? Men meent het te moeten betwijfelen, trots de practisch beknopte, zér Instructieve Inleiding van dr. De Vooys, die in enkele bladzijden een totaal beeld van Geels tijd weet te geven en aanteekeningen maakt, waar die inderdaad noodig schijnen. The right aanteekaning on the leven met z'n vrou w geheel was ontwend waren overgekomen. Za praatten te veel naar zijn zin en deien de koffietafel, die 'n bevriend vrouwtje van 'n liuieje-ernaast op zijn venoek had aangericht, alle eer aan. Hij was blij dat ze nog allen dien zelfden namiddag vertrokken. Toen ze goed en wel weg waren haalde b de rolgordijnen op: hij huid niet van die vertooning, had het voor de famielje gedaan. Kom maar binnen, zonnetje," zei-ie,, maar je zal m'n ouwe Nel niet meer vinden." En hy brak in een diep en lang huilen uit. De avondzonnestralen gluurden rozig-gond door de natte vingers voor zijn oogen. Na het wanhopige eerste verdriet werd Johan een ander menach. Zjjn leven was in de ruim acht jaren van zijn huwelijk geheel vergroeid met dat van zijn zachte, lieve vrouw. Het kwam hem zoo onmogelijk voor zonder haar. Be eerste weken deed de vriendelijke buurvrouw met behulp van 'n werkster het huishouden voor hem. Maar dat kon je toch op den duur niet verlangen. Bovendien werd het leven in het kleine huis, waar elk meubeltje, elk kastje en deurtje hem aan zijn vrouw herinnerde, hem een gruwel. Hij dacht eraan een betrekking in de stad te zoeken en daar op kamers te gaan wonen. Hij zeide het aan z'n patroons; ze beloofden hem een goed getuigschrift. HU schreef op een annonce, waarin een administrateur op een kleine drukkerij in de stad werd gevraagd. Het antwoord was gunstig en hij rerhuisde. Het afscheid van 't zonnige huisje aan den boschrand was 'n scheurende pijn. De meubelfjes verkocht-ie. Een droomerig, verouderd man, het kloeke, militaire lijf wat gebogen, zat hij nu, dag-io, dag-uit, op het sombere drukkerij-kantoor de boeken bij te houden. Op z'n, 'n beetje smakeloos-pronkerige, kamer verleefde hij eenzaam zijn vry'e uren. Een enkelen keer kwam iemand van Nel's familie hem be zoeken; het was hem altoos een verluchting wanneer ze weer vertrokken. Daar hij nooit 'n visite bübén maakte, zochten ze hem op 't laatst niet meer op. Za vonden hem ,,'n vervelende saggeryn" geworden. Zoo leefde hy, jaar-in, jaar-uit, den geheelen dag plichtgetrouw werkend op zijn kantoor, 's avonda thuis 'n beetje lezende of wat knutselende, het verdrogende afzonderingsleven van een weduwnaar zonder kinderen of kennissen. Zijn grootste liefhebberij werd 'n rytje bloempotten die hy had gekocht en in een hekje, daarvoor op 'n Zondag getimmerd, in de vensterbank had gezet. Als hij de bloemen had verzorgd nam hy het portret van zijn vrouw van den schoor steenmantel, drukte er een kus op en staarde lang naar het smalle, zachtmoedige gezicht. Dan herinnerde hy zich de Zondagen, dat hy met haar in de bosachen had geloopen en zy zoo kinderlijk bly was geweest bij 't zien van een vreemd-kleurige bloem. right tekst..., een niet al te vaak voorko mend geval by de uitgave van classieken. Ofschoon dns alle maatregelen genomen zyn om Geel in zyn voorname soberheid te doen verstaan, geloof ik toch niet dat de democratie dezer dagen hem voedzaam zal bevinden. Zyn ty'd en zyn aard waren zoo anders dan de onze, zjjn betoog en zyn aanval, zyn genegenheid en haat gaan tot wat ons vreemd geworden is, en zoo zal het historische moeten waardeeren, het histori sche allermeest moeten zoeken, wie Geels boek genieten wil en zyn fijnheid begry pen. Wie dat echter vermag, zal genot vinden en verrassende ontdekkingen doen. In hetgeen Geel aanvalt, in de wyze waarop hy dat doet, die merkwaardige, half classieke, half oudHollandsche vormen van Verhandeling en Dialoog, ryst het Holland nit de dertig jaren van de vorige eeuw klaar voor ons op. En Geel zelf daarin, ten deele als contrast en on-eeuwsch, maar toch weer zoo algemeen Hollandach, waarlijk het beste, dat de Hollaadsche geest toen te geven had en.... dat zoo weinig van den geest des tijde" vertoonde. Laat ons eerst zien waartegen Jacob Geel zyn, in wezen scherpe, maar naar den vorm zoo bedaard geestige, ingewikkelde en geleerde, aanvallen richtte. De verhandeling over het Reizen voorbij gaande, blijkt het, dat Geel in vier van de opstellen, die den bundel Onderzoek en Phantasie vormen en vervolgens in het Geiprek op den Drachen fels en Het Proza, ongeveer al het geestelijk leven van bet toongevend Holland zijner dagen gecritiseerd en.... verworpen heeft. In het Tafelgesprek over zaken van groot gewigt" hekelt .hy, vermakelyk-plastiech in scène gezet, de eeuwige manie vanhetpnj vragen uitschrijven over de onmogelijkste en onnoozelste onderwerpen. Maar wat bateekende dit gevraag anders dan oppervlakkige weetbegeerte, de pedanterie der wetenschap pelijkheid, de naïeve bnrgermanswaardeering en bestreving van een algemeene ontwik keling", die een weten is van onsamenhangende bijzonderheden. In Iets opgewondsns over het eenvoudige" spreekt hu dan, niet zonder bewogenheid, over die evenzeer algemeene eigenschap onzer Hollandscbe platheid, die wy liever eenvoud noemen. Maar het is toch platheid: klein begrip, laag materialisme, bekrompen zelf gevoel, een aardig stel van qualiteiten met verstrekkende gevolgen. Of waren zy het niet, die den nationalen geest verhinderden iets van het wezenlijk karakter der Homan tiek te begrypen en genoegen deden nemen met een surrogaat, waarvan Geel zonder veel moeite demonstreeren kon, dat het opper vlakkig, kinderachtig en grof was? In zyn gesprekken op een Leidsche Buitensingel en op den Drachenfels vraagt b y naar de beteekenis voor Holland van die algemeene leuze der Romantiek en betwijfelt of zy, in haar ondoordachte vaagheid, voor den land genoot eenige waarde heeft. Het was den geest des tij d" en het jonge Holland dat hy hier scheen te betrrjden. In waarheid echter was het de Hollandsche geest in zyn plompheid en botheid, die al van lang geleden dagteekende en zonder eigen vinding of originaliteit, alles verstandelyk meende te kunnen leeren, als de begeaita er maar was en de centen" niet ontbraken. In Nieuwe Karakter rerdeeling van den Stijl" en Het Proza" tracht G;el zyn be perkten laodgenooten aan het verstand te brengen, dat styl" niet zoo maar in zijn verschillende geaardhelen aan te nemen of aan te leeren is en dat ook het proza een kunstvorm kan zijn, al meent waarschijnlijk iedere Mons. Jourdain dat het zijn natuurtalent is. Een enkelen keer kwam hy 's avond'a op straat een ouden kameraad tegen, een onder officier, waarmee hy dan wel eens een glas bier ging drinken. Die had Nel dan in 'r besten ty'd, in de kazerne, gekend, en kon je zoo gezellig over haar praten.,.. Daar hij er niet van hield alleen op z'n kamer te eten, at hij maar buiten's-huis. Toen-ie pas weer in de stad woonde, was Het gouden Hart" hem aanbevolen als een goed en goedkoop fatsoenlijk burgerrestaurant". II. Het restaurant Hat Gouden Hart" was eigenlijk een beter soort gaarkeuken. Het was midden in de stad op een oude gracht, die de voornaamste winkelstraten van elkaar scheidde, een gracht, minder deftig dan de andere, maar typischer door haar drukte en bedrijvigheid, het af en aan varen van hooggeladen zolderschniten en tnffende motorvrachtbooten, het roezemoezige laden en lossen, twee maal in de week verfeestelijkt door een bloemenmarkt, die, met 'r uitstallingen als gloeiend mozaïk op de platte schuiten en de stukjes straat tusscben de booinen, een wonderlijke kleurenpracht deed uitlachen over het donkeie water en de morsige keien. Als 't marktdag was en de burgervrouwtjes, de koopers en ky'kera, kwamen aandrommen van over de bruggen, zich verdringend in zeurig gesjacher voor de kleurige stalletjes, was de gracht op 'r levendigst. Dan was de lucht veryuld van de schorre uitroepen der venters, het tnffan en bei-lawaai van de booten; en de toren, naast de laatste brug op den achtergrond die hoog en rustig het woelig geheel beheerechte zong er de vroolyke klokkeliedjes van zyn carillon doorheen. Dat waren voor Het Gou ien Hart" goede dagen; de bu'gertjas en buitenlui, verlaat door het markten, linkschig torschend hun bloemen-koop, kwamen er hun maalt j e ossenlap met groente en aardappelen eten. Maar ook op andere dagen was het restau rant stee is druk bezocht. Daar kwamen kantoorbedienden en arbeiders, kellners, chauffeurs, koetsiers, arme artiesten en kale scharrelaars, wier eigenlyk beroep onmogelijk valt te bepalen en zochten er een maaltijd tezaam uit de groote verscheidenheid van gerechten, die op de beduimelde, door een dikke houten lyst omsloten spyskaart stonden gedrukt. Er was daar roerig le?en van eters en enkele eetsters tusschen vijf en negen uur des avonds; in den laag om-dwalmenden grysblauwen rook bogen zich de koppen over de lange, met wit zeildoek gedekte tafels, die elk met 'n mager boeketje bloemen schuchter waren versierd. De beide struische j offers liepen, de handen immer vol borden en schalen, van 't buffet naar de gasten, van de gasten naar 't bnffat, hier stilstaande om vlug af te rekenen, daar zich even ophoudend om

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl