Historisch Archief 1877-1940
% 1826
DE AMSTERDAMMEB
A°. 1912.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder red.a.otie van. IMIr. IEL. F. L.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WASENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . . . . . ? 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling, mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/j
Zondag 23 Juni,
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
, 0.30
, 0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ:
DeLicht«3de. Beneden Peil. Kroniek. FEUIL
LETON: Een flirtperiode van een
mnziekonderwijzeres, door Christine Hoekstra.
KUNST EN LETTEREN : Wit en Zwart op
de 4-JaarljjkBche, II, door Piaaschaert.
Léon Dierz. door F. Erens. Kroniek der
Gedichten, X, door Karel van de Woestyne.
Strindberg de Eenzame. Parjjsche
Profesaoren-Bilhonetten, III, door Frans Erens.
INGEZONDEN. Rectificatie. VROU
WENRUBRIEK: Feministische voorlichting
aan van school gaande meisjes, door Ida
Heüermans. Tutti Frutti, door N.
Manafeldt-de Witt Haberts. ALLERLEI, door
Allegra. UIT DE NATUUR, door E.
Heimans. Jean Jacqnea Ronsseau, met
af b., door G. Busken Hnet.
DalcrozeSehulfeste" in Helleren, met af b., door Jelle
Troelatra. J. J. Ronsseau en het Tooneel,
metafb., door J.H. Röising. Bibliographie
van werken van en over Jean Jacqttes
Ronsseaa in Nederland verschenen, door O. Smit.
OHARIVARI. FINANCIEELE EN O
ECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. M. en v.
d. 8. SCHAAKSPEL. DAMSPEL.
ADVERTENTIEN.
Ter voorkoming van ongewenschte
vertraging zende men voorloopig al
hetgeen voor de redactie bestemd is
uitsluitend aan het adres:
De redactie van de Amsterdammer,
Weekblad voor Nederland, Keizers
gracht 333, Amsterdam."
De Licht-zpe.
+ Wij hebben de verwerping van de
Bakkerawet met, wat men neemt, ge
mengde gevoelens" vernomen. Daar was
teleurstelling en verontwaardiging. Want
al was de wet nog niet zógeworden
als wij zouden gewenscht hebben, het
beginsel lag er toch in, en er kon geen
reden zijn om dat halve ei van de hand
te wijzen. Maar, en dat is de gelukkige
keerzij, welke wq altijd gaarne aan de
dingen zoeken, er was toch reden tot
vreugde. Of eigenlijk liever: tot een
stille verheuging. Een stille verheuging
bij de gedachte: wat zal van dit alles de
indruk zijn bij het Christelijk volksdeel ?
Wij dachten daarbij noch aan den
bakkersgezel, die de kans op het verlost
worden van zijn nachtarbeid jaren ver
schoven ziet, noch aan den blij moedigen
renteiier, die het versche broodje aan
zijn ontbijt weer onbedreigd weet. De
indruk buiten de kringen der direct
belanghebbenden beteekent meer. En
dat geeft alle reden tot tevredenheid,
tot vreugde zelfs, dat is en kan steeds
meer worden de lichtzijde, het gelukkige
moment in dit overigens zoo schandelijke
teleurstelling-brengende spel.
Hier was nu de eerste sociale wet
van beteekenis, die gebracht zou worden
door de coalitie-regeering. Da liberalen
hadden beloften gedaan, minister Yeegens
had zelfs als hard gewerkt", maar zij
zouden geen meerderheid hebben kunnen
krijgen voor een maatregel als de af
schaffing van den nachtarbeid. De chris
tenen zouden het beter doen. Het is
maar even vier jaar geleden, dat de
christelijk-historische dominee, die eere
voorzitter is van den
Christelijk-nationalen Werkmansbond, dr. De Visser, op
een voor de afschaffing van den nacht
arbeid belegde meeting kwam betoogen:
Voor ontmoediging is echter nog geen
reden, want de afschaffing van
den nachtarbeid zal komen
door de wet. En het feit dat patroons
en arbeiders zich ter bereiking van dit
groote doel hebben verbonden, bewijst
dat het hier geldt een nationaal,
een algemeen belang.
In Noorwegen, in Italië, in het
Zwitsersche kanton Tessino is de
nachtarbeid reeds door de wet afgeschaft,
een droombeeld wordt in deze
dus niet nagejaagd.
De daartegen geopperde bezwaren
zijn ook in genoemde landen
aangevoerd, doch in de praktijk
verdwenen ze als sneeuw voor
de zon, gelijk door mr. Treub terecht
?p het congres in Utrecht is aange
toond.
Wat wordt nagestreefd zal, spr. is
ervan overtuigd, worden bereikt, als
het vuur van de geestdrift wordt
brandende gehouden.
Er is nu aan het roer van den Staat
een jeugdig, bekwaam, g o e d w i
I1 end minister. Een bewindhebber
dient gesteund door de publieke mee
, als hu kloeke daden wil tot stand
brengen. Hij is in deze materie
thuis, hij zal de hand in deze aan
de ploeg slaan.
Steunt gij hem met uw sympathie,
legt uwe handen in die van den minister
ineen, dan aal het oud-Hollandsch
spreekwoord bewaarheid worden: Eendracht
maakt macht!"
Nietwaar, dat was duidelijk genoeg?
Maar even duidelijk was het feit, dat
dezelfde spreker als tal van andere
coalitiegenoten zijn stem uitbracht tegen
de wet, die zou voorzien in een nationaal
belang!"
Tusschen de woorden van 1908 en de
stemming van 1912 ligt heel de leugen
vam de coalitie, van de antithese, van de
christelijke politiek. De scheidslijn
tusschen voor- en tegenstemmers liep niet
langs de grenzen van geloof en ongeloof:
zjj doorsneed dwars de gecoaliseerde par
tijen. Ik zal niet bewerei, dat zij zuiver
de democratische bokken van de
behoudzuchtige schapen scheidde, want daarvoor
was er bij menig voorstemmer van rechts
te veel politiek motief. Doch dit politiek
motief spruit, als wij het onderzoeken, toch
frootendeels voort uit vrees voor den
iezer. En dat is tenminste een begin
een averechts begin weliswaar van
democratisch besef.
Naar buiten moet dit wel zeer sterk
den indruk wekken, dat de antithese
geen regeeringsbeleid medebrengt, dat zij
als politieke leuze eenvoudig eenleugem
is. Dat de politiek slechts op den grond
slag van economische tegenstellingen
mogelijk is en dat deze werkelijkheid
telkens door al den fraaien
leugenachtigen schijn heenbreekt. Dit is buiten
de coalitie meermalen betoogd. Aan tal
van kleine voorbeelden is het trouwens
aangetoond. Maar dat de
christen-meerderheid het zelf zoo duidelijk, zoo zonne
klaar zon komen vertellen, zoo kort vór
de verkiezingen: het was niet te voor
zien, en het valt met genoegen nu te
constateeren. Zelfs het troebele gedoe met
de verzekeringswetten kan in dit opzicht
slechts illustreeren, niet nog duidelijker
spreken.
En,werkelijk, reeds nu groeit in christe
lijke arbeiderskringen het misnoegen aan
alle kant. Men voelt zich en zeer
terecht de bedrogenen; men ziet zich
door de praatjes van De Visser en
dergelijken om den tuin geleid, bij den neus
fenomen. Naast de christelijke demo
raten heeft men op de andere coalitie
broeders gestemd en die laten nu het
programma, waarop zij gekozen werden,
eenvoudig in den steek. De arbeiders
zien, zij het ook nog in de schemering,
het lichten van den klassenstrijd.
Zoo schrijft de Amsterdamsche corres
pondent van Patrimonium:
Deverwerping van die wet beheerscht op het
oogenblik veel meer ons sociale leven
dan de heeren tegenstemmers vermoeden.
Beseften ze maar eens n enkel
oogenblik, welke diepe wonden zij ons volk
hebben geslagen; hoorden ze maar eens
n enkelen keer die duizenden bange
klachten, op den dag der verwerping
van de wet geslaakt.
Maar de heeren volks vertegen
woordigera hooren dit niet.
De jubel van de groote industriaelen
vindt veel gemakkelijker zijn weg naar
het Haagsche Binnenhof. De lofzangen
van de patroons, die bij de verwerping
van deze wet het grootste financieele
belang hebben, hoort men liever."
Het vertrouwen in de eigen afge
vaardigden blijkt geschokt, aan welk
wantrouwen een ander inzender in het
zelfde Patrimonium aldus uiting
geeft:
Wij zijn overtuigd, dat het zoo niet
langer gaat! Onze christelijke arbeiders
zijn in hun verwachting, die zij koesteren
van de rechtsche meerderheid, bedrogen
in zake sociale wetgeving, tenminste
door een deel van hen".
Terwijl een derde schrijft: Geen
kandidaten die de oud-liberale opvattin
gen als het christelijk beginsel
voerstellen. Geen kandidaat, van wie geen
sterveling weet, hoe hij denkt over de
sociale wetgeving. We moeten weten,
wat we aan elkander hebben, maar
ook wat we aan onze afgevaardigden
hebben".
Hoort de klacht der bedrogenen in
deze motie verleden Zondag aangenomen
door de afd. Amsterdam van de Christ.
Bakkersgezellen-, Cacao- en
Suikerwerkersvereeniging Ons Beginsel", waarin
zij ten zeerste betreurt, dat enkele
Christelijke afgevaardigden, van wie op
een goeden grond verwacht kon worden,
dat zij een open oog en hart hadden
voor de groote misstanden in het
bakkersbedrjjf, mede oorzaak zijn geworden,
dat de scheppingsorde voor dit bedrijf
omgekeerd is en de schreiende
sabbatsontheiliging, waaronder duizenden
patroons en gezellen zuchten, geheel
noodeloos gehandhaafd blijft."
De Katholieke arbeiders geven het hun
protestantsche broederen niet toe. Zoo
vergaderde laatstleden Maandag te
Utrecht het Bureau voor de R. K. Vak
organisatie en de Federatie van de Dioce
sane Volksbonden en
Werklieden-vereenigingen, welke vergadering eene
uitvoerige motie aangenomen heeft,
waaruit wij twee punten releveeren: In
de eerste plaats betreuren zij ten zeerste
de verdeeldheid in zake zeer belangrijke
punten van sociale wetgeving bij de
rechtsche partijen", terwijl zij in de
tweede plaats, en dat klopt volkomen
met hetgeen de democratisch-gezinde
redactie van Het Katholieke Volk
schreef, vooral de R. K. arbeiders aan
sporen om door toetreding tot de R. K.
Kiesverenigingen hun rechtmatigen
invloed op politiek terrein zich te
verzekeren teneinde met alle geoorloofde
middelen te voorkomen, dat in de
volksvertegenwoordiging afgevaardigden
zitting krijgen, wier persoonlijke
overtuiging op voorname punten van
sociaalpolitieken aard belangrijk afwijkt van
de overtuiging hunner kiezers".
Een en ander is duidelijk. Hetgeen
jarenlang betoog van niet-christelijke
zijde niet, of slechts zér gedeeltelijk
vermocht te doen, dat bewerkt het op
treden der coalitie zelf: het wekt het
vermoeden bij de geloovige arbeiders,
dat zij niets te verwachten hebben van
eene regeeringsmeerderheid, wier eenheid
niet ligt in een gemeenschappelijke eco
nomische overtuiging, maar in een tot
leuze verlaagd Christendom.
Het zal merkwaardig wezen om te
volgen op welke manier de coalitieleiders
en de coalitiepers vór 1913 zullen trach
ten deze afdwalende schapen weer bin
nen de kooi te dwingen, waarin er vele
gaan, als zij mak zijn. Men zal geen
onbeproefd laten van de demagogische
middelen, waarover men daar beschikt.
Maar eenmaal open gegane oogen te
sluiten is nog nimmer gelukt. Het zal
ook hier wel niet gelukken.
Zoo is er voor hen, die hoop hebben
op een democratische ontwikkeling in
ons land, in deze zwarte jaren misschien
teen beter oogenblik geweest dan toen
e coalitie, door de Bakkerswet te ver
werpen, den leugen van haar wezen
door alle scheuren van haar kleed te
kijk bracht. En het zal dat zeker wezen,
wanneer zij de taak krachtig aanvatten,
die hun hierdoor aangewezen lijkt om
namelijk de christenarbeiders, die de
schemering beginnen te zien nog verder
te brengen naar het licht.
Dan zeker, heeft zelfs dit droevig geval
zijn lichtzijde!
Beneden Feil.
Tijdens de plompe en
niet-waarheidlievende aanvallen van De Tijd op een
onzer katholieke medewerkers (zij heeft
tot heden noch haar aantijging tegen
hem gepoogd waar te maken, noch haar
verontschuldigingen aangeboden), gaven
wij plaats aan een opstel van een
nietkatholiek over twee mystieken in de
Roomsche Kerk: de door hem heogelijk
vereerde, oude mystiek van Thomas a
Kempis en andere grooten van het Room
sche geloof, en de door hem
daartegenovergestelde nieuwere van de Liguori e.a.
In plaats van iemand, die met kennis
van zaken kon oordeelen, op dit artikel
te doen antwoorden, volgde De Tijd de
meest onbehouwen (en onvoorzichtige)
gedragslijn, welke een Katholiek, die
voor zijn kerk voelt, zich zou kunnen
denken. Wij, die de redactie van De
Amsterdammer'' naar ons beste weten
ten bate van algemeene belangen voeren,
maar die geen verantwoording schuldig
zijn jegens de Ropmsche Kerk voor 't
geen de Tijd-redactie jokt of laat liggen,
hebben met stijgende verbazing de eerst
brutale, daarna klein-listige en dus-on
machtige, per slot verwarde en zwijgende
houding aanschouwd van deze courant,
die nog wel eens het Roomsche hoofd
blad genoemd wordt.
Tegen onze gewoonten van nu niet juist
theologisch orgaan (echter door de schan
delijke houding van De Tijd daartoe
genoodzaakt) hebben wij aan een ampel
tegenbewijs tegen de brutale ontken
ningen en insinuaties van dat onbekookt
geredigeerde blad ruimte moeten geven:
met het gevolg, dat in eenige heider
geschreven artikelen de moraaltheologie,
die op de Roomsche Seminaria gedoceerd
wordt, in een zoodanig licht kwam, dat
antwoord van De Tijd wel niet mocht
uitblijven.
Dat antwoord luidt in zijn geheel
(17 Juni '12):
Wg zijn niet van plan, verder in te
gaan op de aanvallen van de Groene"
om redenen, die ?wij reeds eenige weken
geleden uiteengezet hebben. Volgens de
methode van de Groene" zon het niet
de minste moeite kosten ook andere
standen, b.v. die van advocaat, genees
heer, beeldend kunstenaar enz. enz.
verdacht en belachelijk te maken door
bijzonderheden mede te deelen uit hun
vak, bijzonderheden, die het publiek
noch in zichzelve, noch in haar samen
hang begrijpt en alleen voor vakge
leerden bestemd zijn.
Eene kleine bijzonderheid, die een
eigenaardig licht werpt op de weten
schap van den schrijver in de Groene".
Hy spreekt van een proces van heilig
verklaring van Innocentius XI, waarin
door den advocaat des duivels de op
merking gemaakt zou zijn, dat deze
Paus zoo weinig tegen het Jansenisme
heeft gedaan. En deze opmerking,
zegt hu, is eigenlijk nooit weerlegd."
Dat eelooven wij best; want Innocen
tius XI is nooit zalig, laat staan heilig
verklaard.
Hiermede basta.
Kan het armoediger?
Wat is dat voor een, nu in duidelijker
vorm herhaald, bakerpraatje, dat publi
catie van bizpnderheden" uit andere
vakken" geschikt zou zijn de beoefening
daarvan verdacht" te maken ? Het gaat
om hetgeen op de seminaria geleerd wordt
en om niets anders. Hiermee te verge
lijken is dus wat op de gymnasia, univer
siteiten, kunstacademiën geleerd wordt.
A.ls daar Luguoristische leeringen, gelijk
hier onlangs beschreven zijn, of andere
dergelijke verbreid mochten worden,
hopen wij het te vernemen ter dadelijke
publicatie! De Tijd haalt er echter, bij
wege van onzuivere vergelijking, de
bizonderheden" bij van andere vakken".
Wel, als dat dan moet, wij publiceerden
onlangs nog talrijke bizonderheden" uit
het journalisten-vak! De waarheid kan
den journalisten-stand, meenden wij, op
den duur niet schaden. De Tijd doet het
nu voorkomen, ef zij dit anders inziet
voor den priester-stand!
Het zijn van De Tijd dus onhandige
bakerpraatjes.
Moet daarmee de in spanning
verkeerende katholieke lezer zich tevreden
stellen? Want het is een feit, en De
Tijd weet dit, dat over deze zaken thans
een gevoel van spanning alle katholieken
beheerscht! Men voelt het hier: De Tijd
heeft eerst de stukken uitgelokt, en nu
durft zij ze niet aan,... De redactie
weet natuurlijk zeer goed, dat haar ge
roep om toch vooral De Amsterdammer
niet te lezen geen verblindend-schitte
rende argumentatie inhoudt in de oogen
der geloofsgenooten met gezond verstand.
Zij moet weten, gelijk wij het weten,
dat onder mannen van katholiek aanzien
hare houding lamentabel gevonden wordt.
Toch zwijgt zij, waar zij spreken moest,
en praat er maar weer op los, voorzoover
ze voorzichtiger had gedaan te zwijgen.
Wij z$n volstrekt geen voorstanders
van de patriarchale strafrechtplegin* uit
de groote katholieke dagen, maar als de
redactie en de directie van De Tijd in
plechtigen optocht, onder 't spelen van
't carillon, midden op den Dam, op eene
verhooging, en in boetekleed gehuld,
zich moesten in 't publiek verootmoe
digen voor haar talrijke onwaarheidjes
en haar pijnlijke on bekwaamheid j es,
wij zouden het nog zoo dwaas niet vinden.
En menig kalholiek, wij zijn er zeker
van, applaudisseerde mee.
KRONIEK.
SCHEVENINGEX.
Bij meerderheid van stemmen heeft de
Haagsche Gemeenteraad besloten, dat op
een zeker gedeelte van het strand te
Scheveningen het pootjes-baden door volwas
senen (een volks-amusement) niet zou zijn
toegestaan: van paal zooveel tot zooveel
meter ten zuidwesten van paal zus. Net 't
gedeelte, waar de beau monde gewoon is
te vertoeven.
"Wij hebben met genoegen de gewone
inconsequente woordvoerders van de Vrij
heid over dezen maatregel gelezen. Zij
zaten n.I. weer eens een beetje in 't nauw
Erkennen dat de maatregel er enkel en
alleen een was ten gerieve van de
zeebadonderneming, want ten gerieve van de wel
gestelde zeebad-bezoekers, die alle mogelijke
bloote beenen met volkomen gemoedsrust
en door een binocle bekijken, mits ze niet
zijn de onderdeelen van de onderdeelen der
maatschappij, dat ging niet! Op alle ma
nieren hebben toen de verdedigers van de
bains mixte»en van de Vrijheid een alge
meen belang uit dat bloote-beenen-verbod
gedistilleerd.
Waarom al die moeite, humoristische
Vryheidsverdedigers? De Vrijheid van baden
kan net zoo goed in klassen verdeeld worden
als de Vrijheid van reizen. Men zij eerlijker.
Scheveningen hebbe drie stranden. Een
eerste- klassestrand, een tweede-klassestrand,
een derde-klassestrand.
BLOEMEN.
Wij lezen uit Die Gartenwelt overgenomen:
Een aangrijpende plechtigheid is kort
geleden aan boord van het stoomschip
Carmania gehouden, toen dit daar kwam,
waar de Titanic gezonken is. Onder de
passagiers bevond zich mrs. Loring,
wier man tot de verongelukten behoorde.
Zij bracht van Londen, van waar z
vertrokken was om het graf van haar
betreurden echtgenoot te zien, een
immortellenkrans en een aantal bloemen
mede.
Toen het schip op de plaats van de
zeeramp was gekomen, liet de kapitein
stoppen en mrs. Loring wierp den krans
en een arm vol bloemen in zee, als
blijk van vereering van haar veronge
lukten man. Daarna viel zij in onmacht.
De 500 passagiers waren met gebogen
en ontbloot hoofd getuigen van dit
treurig offer en vele vrouwen weenden
van aandoening.
De aanwezige zeecrocodillen mengden
menige traan met het Atlantische Oceaan
water. Is er luguberder parodie op
diepgevoelden rouw denkbaar dan zulke bloemen
offers op het oceaan-graf dat men gaat
zien?"
De gemeenlijk staalkoude Engelschen
houden er een zeer apart en soms schrik
wekkend valsch gevoel op na.
Wit en Zwart op de HaarliWe,
n.
Karaktenueringen. Bracquemond is gepre
zen om zyn portret. Het is zeker een stnk
van zuiveren toeleg en van onophoudelijk
werkmanschap. Het portret mist allen
angst voor gevoeligheid die de moderne
Dnitschers zoo dikwijls cynisch maakt (door
den weeromstuit), en verhardt, dat, wat
in schoone vloeiende golven zich moet be
wegen. Maar belangrijker lijkt mjj de Haan
die Vive Ie Taar" luidkeels kraait. Het is
een sterke, struiache Coq Gaulois. Hy zit
in zy'n veeren (om de pooten heen) zooals
een Moscoviet, op oude prenten, zit in zyn
pikbroek, en zooals Czaar Peter zich ver
toonde, toen hij aan de Schepen van Hol
land het timmeren van de Russische vloot
wou leeren. De vlerken hangen vanaf de
schouders van den Haan forsch neer, en de
borst met het been er in als van een
scheepsdeel en als van een scheepsvoorsteven en heeft
ademtocht genoeg en te over voor den
luiden roep. Het is een der prenten die op
deze tentoonstelling kracht bij modeléhebben,
en uitdrukking bij toch vol-op gekenden
vorm Er is forschheid in zonder luwheid,
en macht zonder vertoon. En dezelfde eigen
schappen vindt ge in aanleg in de bord
versiering" met de vogels. Beslist is daar
ook iedere trek van den kunstenaar, en
zonder halfslachtig pogen, is iedere haal een
uitdrukkend gelukken. De voordracht, het
innerlijke, het wezen, van A. Lepere is ver
schillend. Hoewel deze kunstenaar soms in
(schijnbaar) grootere partyen verdeelt dan
Bracquemond, is Bracquemond van de twee
de grootere en Lepere in zyn prentkunst
een fijnere van aard. Met een aantal taaltjes
(lijken ie soms niet kris-kras, door elkaar)
bereikt hy de voorstellingen dikwijls, die bij
wil laten zien. De kleine Haven en een ge
zicht op Saint Jean des Monts, zijn daarvan
de voorbeelden. In de houtsnedea is natuur
lijk door de techniek de oplossing der vormen
een andere, maar toch trilt ook daarin nog
die gratie door, die door u en door my ge
zocht wordt als een fijnen wegwijzer naar
het schoone. Yeber, dien ik laatst voor u
karakteriseerde (hoewel ge het artikel, lezer,
nog niet laast) heeft hier een aantal, zyn
kenmerken yertoonende, voorstellingen. Het
volk, dat hy zoekt, ia vroolyk, leelij t, onbe
houwen en dwaas. Het is de groteske, soms
haast grof-hnmoristische, voorstelling van
de Tandentrekster, van de Wor&telaarstera,
van Dynamis en een Dronkaard, naar huis
gebracht. Het zy'n figuren .in een grooten
omtrek gevangen, slap van vleescb, en on
belangrijk van wezen, die, zonder welken
schoonen schyn ook, vol juistheid en
vroolken haat ? door den teekenaar ons gegeven
worden. Het is een volk uit kleine stegen
en steden dat de twee meiden beky'kt die
(op het eerste plan) een scherpe bespotting
vormen van het niet-aesthetisch geworstel.
Het is, het werk van Veber, een
tandentrekster, waarin ge iet* vindt van de hellen
van Bronwer's herbergen, en van de sinistere
vroolykheid, die by daarin vond. Ge kont in
Yeber zonder moeite een nakomer zien van de
Schilders der Herbergecènes en der kitten
uit onze zeventiende eeuw. Alleen zyn on zo
schilders van kleur verfijnder, doortastender
in de weergave, en vertoonen ze zelden of
nooit de fout, die Veber wel heeft: dat het