De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 23 juni pagina 1

23 juni 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

% 1826 DE AMSTERDAMMEB A°. 1912. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder red.a.otie van. IMIr. IEL. F. L. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WASENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . . . . . ? 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling, mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/j Zondag 23 Juni, Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?0.25 , 0.30 , 0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: DeLicht«3de. Beneden Peil. Kroniek. FEUIL LETON: Een flirtperiode van een mnziekonderwijzeres, door Christine Hoekstra. KUNST EN LETTEREN : Wit en Zwart op de 4-JaarljjkBche, II, door Piaaschaert. Léon Dierz. door F. Erens. Kroniek der Gedichten, X, door Karel van de Woestyne. Strindberg de Eenzame. Parjjsche Profesaoren-Bilhonetten, III, door Frans Erens. INGEZONDEN. Rectificatie. VROU WENRUBRIEK: Feministische voorlichting aan van school gaande meisjes, door Ida Heüermans. Tutti Frutti, door N. Manafeldt-de Witt Haberts. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Jean Jacqnea Ronsseau, met af b., door G. Busken Hnet. DalcrozeSehulfeste" in Helleren, met af b., door Jelle Troelatra. J. J. Ronsseau en het Tooneel, metafb., door J.H. Röising. Bibliographie van werken van en over Jean Jacqttes Ronsseaa in Nederland verschenen, door O. Smit. OHARIVARI. FINANCIEELE EN O ECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. 8. SCHAAKSPEL. DAMSPEL. ADVERTENTIEN. Ter voorkoming van ongewenschte vertraging zende men voorloopig al hetgeen voor de redactie bestemd is uitsluitend aan het adres: De redactie van de Amsterdammer, Weekblad voor Nederland, Keizers gracht 333, Amsterdam." De Licht-zpe. + Wij hebben de verwerping van de Bakkerawet met, wat men neemt, ge mengde gevoelens" vernomen. Daar was teleurstelling en verontwaardiging. Want al was de wet nog niet zógeworden als wij zouden gewenscht hebben, het beginsel lag er toch in, en er kon geen reden zijn om dat halve ei van de hand te wijzen. Maar, en dat is de gelukkige keerzij, welke wq altijd gaarne aan de dingen zoeken, er was toch reden tot vreugde. Of eigenlijk liever: tot een stille verheuging. Een stille verheuging bij de gedachte: wat zal van dit alles de indruk zijn bij het Christelijk volksdeel ? Wij dachten daarbij noch aan den bakkersgezel, die de kans op het verlost worden van zijn nachtarbeid jaren ver schoven ziet, noch aan den blij moedigen renteiier, die het versche broodje aan zijn ontbijt weer onbedreigd weet. De indruk buiten de kringen der direct belanghebbenden beteekent meer. En dat geeft alle reden tot tevredenheid, tot vreugde zelfs, dat is en kan steeds meer worden de lichtzijde, het gelukkige moment in dit overigens zoo schandelijke teleurstelling-brengende spel. Hier was nu de eerste sociale wet van beteekenis, die gebracht zou worden door de coalitie-regeering. Da liberalen hadden beloften gedaan, minister Yeegens had zelfs als hard gewerkt", maar zij zouden geen meerderheid hebben kunnen krijgen voor een maatregel als de af schaffing van den nachtarbeid. De chris tenen zouden het beter doen. Het is maar even vier jaar geleden, dat de christelijk-historische dominee, die eere voorzitter is van den Christelijk-nationalen Werkmansbond, dr. De Visser, op een voor de afschaffing van den nacht arbeid belegde meeting kwam betoogen: Voor ontmoediging is echter nog geen reden, want de afschaffing van den nachtarbeid zal komen door de wet. En het feit dat patroons en arbeiders zich ter bereiking van dit groote doel hebben verbonden, bewijst dat het hier geldt een nationaal, een algemeen belang. In Noorwegen, in Italië, in het Zwitsersche kanton Tessino is de nachtarbeid reeds door de wet afgeschaft, een droombeeld wordt in deze dus niet nagejaagd. De daartegen geopperde bezwaren zijn ook in genoemde landen aangevoerd, doch in de praktijk verdwenen ze als sneeuw voor de zon, gelijk door mr. Treub terecht ?p het congres in Utrecht is aange toond. Wat wordt nagestreefd zal, spr. is ervan overtuigd, worden bereikt, als het vuur van de geestdrift wordt brandende gehouden. Er is nu aan het roer van den Staat een jeugdig, bekwaam, g o e d w i I1 end minister. Een bewindhebber dient gesteund door de publieke mee , als hu kloeke daden wil tot stand brengen. Hij is in deze materie thuis, hij zal de hand in deze aan de ploeg slaan. Steunt gij hem met uw sympathie, legt uwe handen in die van den minister ineen, dan aal het oud-Hollandsch spreekwoord bewaarheid worden: Eendracht maakt macht!" Nietwaar, dat was duidelijk genoeg? Maar even duidelijk was het feit, dat dezelfde spreker als tal van andere coalitiegenoten zijn stem uitbracht tegen de wet, die zou voorzien in een nationaal belang!" Tusschen de woorden van 1908 en de stemming van 1912 ligt heel de leugen vam de coalitie, van de antithese, van de christelijke politiek. De scheidslijn tusschen voor- en tegenstemmers liep niet langs de grenzen van geloof en ongeloof: zjj doorsneed dwars de gecoaliseerde par tijen. Ik zal niet bewerei, dat zij zuiver de democratische bokken van de behoudzuchtige schapen scheidde, want daarvoor was er bij menig voorstemmer van rechts te veel politiek motief. Doch dit politiek motief spruit, als wij het onderzoeken, toch frootendeels voort uit vrees voor den iezer. En dat is tenminste een begin een averechts begin weliswaar van democratisch besef. Naar buiten moet dit wel zeer sterk den indruk wekken, dat de antithese geen regeeringsbeleid medebrengt, dat zij als politieke leuze eenvoudig eenleugem is. Dat de politiek slechts op den grond slag van economische tegenstellingen mogelijk is en dat deze werkelijkheid telkens door al den fraaien leugenachtigen schijn heenbreekt. Dit is buiten de coalitie meermalen betoogd. Aan tal van kleine voorbeelden is het trouwens aangetoond. Maar dat de christen-meerderheid het zelf zoo duidelijk, zoo zonne klaar zon komen vertellen, zoo kort vór de verkiezingen: het was niet te voor zien, en het valt met genoegen nu te constateeren. Zelfs het troebele gedoe met de verzekeringswetten kan in dit opzicht slechts illustreeren, niet nog duidelijker spreken. En,werkelijk, reeds nu groeit in christe lijke arbeiderskringen het misnoegen aan alle kant. Men voelt zich en zeer terecht de bedrogenen; men ziet zich door de praatjes van De Visser en dergelijken om den tuin geleid, bij den neus fenomen. Naast de christelijke demo raten heeft men op de andere coalitie broeders gestemd en die laten nu het programma, waarop zij gekozen werden, eenvoudig in den steek. De arbeiders zien, zij het ook nog in de schemering, het lichten van den klassenstrijd. Zoo schrijft de Amsterdamsche corres pondent van Patrimonium: Deverwerping van die wet beheerscht op het oogenblik veel meer ons sociale leven dan de heeren tegenstemmers vermoeden. Beseften ze maar eens n enkel oogenblik, welke diepe wonden zij ons volk hebben geslagen; hoorden ze maar eens n enkelen keer die duizenden bange klachten, op den dag der verwerping van de wet geslaakt. Maar de heeren volks vertegen woordigera hooren dit niet. De jubel van de groote industriaelen vindt veel gemakkelijker zijn weg naar het Haagsche Binnenhof. De lofzangen van de patroons, die bij de verwerping van deze wet het grootste financieele belang hebben, hoort men liever." Het vertrouwen in de eigen afge vaardigden blijkt geschokt, aan welk wantrouwen een ander inzender in het zelfde Patrimonium aldus uiting geeft: Wij zijn overtuigd, dat het zoo niet langer gaat! Onze christelijke arbeiders zijn in hun verwachting, die zij koesteren van de rechtsche meerderheid, bedrogen in zake sociale wetgeving, tenminste door een deel van hen". Terwijl een derde schrijft: Geen kandidaten die de oud-liberale opvattin gen als het christelijk beginsel voerstellen. Geen kandidaat, van wie geen sterveling weet, hoe hij denkt over de sociale wetgeving. We moeten weten, wat we aan elkander hebben, maar ook wat we aan onze afgevaardigden hebben". Hoort de klacht der bedrogenen in deze motie verleden Zondag aangenomen door de afd. Amsterdam van de Christ. Bakkersgezellen-, Cacao- en Suikerwerkersvereeniging Ons Beginsel", waarin zij ten zeerste betreurt, dat enkele Christelijke afgevaardigden, van wie op een goeden grond verwacht kon worden, dat zij een open oog en hart hadden voor de groote misstanden in het bakkersbedrjjf, mede oorzaak zijn geworden, dat de scheppingsorde voor dit bedrijf omgekeerd is en de schreiende sabbatsontheiliging, waaronder duizenden patroons en gezellen zuchten, geheel noodeloos gehandhaafd blijft." De Katholieke arbeiders geven het hun protestantsche broederen niet toe. Zoo vergaderde laatstleden Maandag te Utrecht het Bureau voor de R. K. Vak organisatie en de Federatie van de Dioce sane Volksbonden en Werklieden-vereenigingen, welke vergadering eene uitvoerige motie aangenomen heeft, waaruit wij twee punten releveeren: In de eerste plaats betreuren zij ten zeerste de verdeeldheid in zake zeer belangrijke punten van sociale wetgeving bij de rechtsche partijen", terwijl zij in de tweede plaats, en dat klopt volkomen met hetgeen de democratisch-gezinde redactie van Het Katholieke Volk schreef, vooral de R. K. arbeiders aan sporen om door toetreding tot de R. K. Kiesverenigingen hun rechtmatigen invloed op politiek terrein zich te verzekeren teneinde met alle geoorloofde middelen te voorkomen, dat in de volksvertegenwoordiging afgevaardigden zitting krijgen, wier persoonlijke overtuiging op voorname punten van sociaalpolitieken aard belangrijk afwijkt van de overtuiging hunner kiezers". Een en ander is duidelijk. Hetgeen jarenlang betoog van niet-christelijke zijde niet, of slechts zér gedeeltelijk vermocht te doen, dat bewerkt het op treden der coalitie zelf: het wekt het vermoeden bij de geloovige arbeiders, dat zij niets te verwachten hebben van eene regeeringsmeerderheid, wier eenheid niet ligt in een gemeenschappelijke eco nomische overtuiging, maar in een tot leuze verlaagd Christendom. Het zal merkwaardig wezen om te volgen op welke manier de coalitieleiders en de coalitiepers vór 1913 zullen trach ten deze afdwalende schapen weer bin nen de kooi te dwingen, waarin er vele gaan, als zij mak zijn. Men zal geen onbeproefd laten van de demagogische middelen, waarover men daar beschikt. Maar eenmaal open gegane oogen te sluiten is nog nimmer gelukt. Het zal ook hier wel niet gelukken. Zoo is er voor hen, die hoop hebben op een democratische ontwikkeling in ons land, in deze zwarte jaren misschien teen beter oogenblik geweest dan toen e coalitie, door de Bakkerswet te ver werpen, den leugen van haar wezen door alle scheuren van haar kleed te kijk bracht. En het zal dat zeker wezen, wanneer zij de taak krachtig aanvatten, die hun hierdoor aangewezen lijkt om namelijk de christenarbeiders, die de schemering beginnen te zien nog verder te brengen naar het licht. Dan zeker, heeft zelfs dit droevig geval zijn lichtzijde! Beneden Feil. Tijdens de plompe en niet-waarheidlievende aanvallen van De Tijd op een onzer katholieke medewerkers (zij heeft tot heden noch haar aantijging tegen hem gepoogd waar te maken, noch haar verontschuldigingen aangeboden), gaven wij plaats aan een opstel van een nietkatholiek over twee mystieken in de Roomsche Kerk: de door hem heogelijk vereerde, oude mystiek van Thomas a Kempis en andere grooten van het Room sche geloof, en de door hem daartegenovergestelde nieuwere van de Liguori e.a. In plaats van iemand, die met kennis van zaken kon oordeelen, op dit artikel te doen antwoorden, volgde De Tijd de meest onbehouwen (en onvoorzichtige) gedragslijn, welke een Katholiek, die voor zijn kerk voelt, zich zou kunnen denken. Wij, die de redactie van De Amsterdammer'' naar ons beste weten ten bate van algemeene belangen voeren, maar die geen verantwoording schuldig zijn jegens de Ropmsche Kerk voor 't geen de Tijd-redactie jokt of laat liggen, hebben met stijgende verbazing de eerst brutale, daarna klein-listige en dus-on machtige, per slot verwarde en zwijgende houding aanschouwd van deze courant, die nog wel eens het Roomsche hoofd blad genoemd wordt. Tegen onze gewoonten van nu niet juist theologisch orgaan (echter door de schan delijke houding van De Tijd daartoe genoodzaakt) hebben wij aan een ampel tegenbewijs tegen de brutale ontken ningen en insinuaties van dat onbekookt geredigeerde blad ruimte moeten geven: met het gevolg, dat in eenige heider geschreven artikelen de moraaltheologie, die op de Roomsche Seminaria gedoceerd wordt, in een zoodanig licht kwam, dat antwoord van De Tijd wel niet mocht uitblijven. Dat antwoord luidt in zijn geheel (17 Juni '12): Wg zijn niet van plan, verder in te gaan op de aanvallen van de Groene" om redenen, die ?wij reeds eenige weken geleden uiteengezet hebben. Volgens de methode van de Groene" zon het niet de minste moeite kosten ook andere standen, b.v. die van advocaat, genees heer, beeldend kunstenaar enz. enz. verdacht en belachelijk te maken door bijzonderheden mede te deelen uit hun vak, bijzonderheden, die het publiek noch in zichzelve, noch in haar samen hang begrijpt en alleen voor vakge leerden bestemd zijn. Eene kleine bijzonderheid, die een eigenaardig licht werpt op de weten schap van den schrijver in de Groene". Hy spreekt van een proces van heilig verklaring van Innocentius XI, waarin door den advocaat des duivels de op merking gemaakt zou zijn, dat deze Paus zoo weinig tegen het Jansenisme heeft gedaan. En deze opmerking, zegt hu, is eigenlijk nooit weerlegd." Dat eelooven wij best; want Innocen tius XI is nooit zalig, laat staan heilig verklaard. Hiermede basta. Kan het armoediger? Wat is dat voor een, nu in duidelijker vorm herhaald, bakerpraatje, dat publi catie van bizpnderheden" uit andere vakken" geschikt zou zijn de beoefening daarvan verdacht" te maken ? Het gaat om hetgeen op de seminaria geleerd wordt en om niets anders. Hiermee te verge lijken is dus wat op de gymnasia, univer siteiten, kunstacademiën geleerd wordt. A.ls daar Luguoristische leeringen, gelijk hier onlangs beschreven zijn, of andere dergelijke verbreid mochten worden, hopen wij het te vernemen ter dadelijke publicatie! De Tijd haalt er echter, bij wege van onzuivere vergelijking, de bizonderheden" bij van andere vakken". Wel, als dat dan moet, wij publiceerden onlangs nog talrijke bizonderheden" uit het journalisten-vak! De waarheid kan den journalisten-stand, meenden wij, op den duur niet schaden. De Tijd doet het nu voorkomen, ef zij dit anders inziet voor den priester-stand! Het zijn van De Tijd dus onhandige bakerpraatjes. Moet daarmee de in spanning verkeerende katholieke lezer zich tevreden stellen? Want het is een feit, en De Tijd weet dit, dat over deze zaken thans een gevoel van spanning alle katholieken beheerscht! Men voelt het hier: De Tijd heeft eerst de stukken uitgelokt, en nu durft zij ze niet aan,... De redactie weet natuurlijk zeer goed, dat haar ge roep om toch vooral De Amsterdammer niet te lezen geen verblindend-schitte rende argumentatie inhoudt in de oogen der geloofsgenooten met gezond verstand. Zij moet weten, gelijk wij het weten, dat onder mannen van katholiek aanzien hare houding lamentabel gevonden wordt. Toch zwijgt zij, waar zij spreken moest, en praat er maar weer op los, voorzoover ze voorzichtiger had gedaan te zwijgen. Wij z$n volstrekt geen voorstanders van de patriarchale strafrechtplegin* uit de groote katholieke dagen, maar als de redactie en de directie van De Tijd in plechtigen optocht, onder 't spelen van 't carillon, midden op den Dam, op eene verhooging, en in boetekleed gehuld, zich moesten in 't publiek verootmoe digen voor haar talrijke onwaarheidjes en haar pijnlijke on bekwaamheid j es, wij zouden het nog zoo dwaas niet vinden. En menig kalholiek, wij zijn er zeker van, applaudisseerde mee. KRONIEK. SCHEVENINGEX. Bij meerderheid van stemmen heeft de Haagsche Gemeenteraad besloten, dat op een zeker gedeelte van het strand te Scheveningen het pootjes-baden door volwas senen (een volks-amusement) niet zou zijn toegestaan: van paal zooveel tot zooveel meter ten zuidwesten van paal zus. Net 't gedeelte, waar de beau monde gewoon is te vertoeven. "Wij hebben met genoegen de gewone inconsequente woordvoerders van de Vrij heid over dezen maatregel gelezen. Zij zaten n.I. weer eens een beetje in 't nauw Erkennen dat de maatregel er enkel en alleen een was ten gerieve van de zeebadonderneming, want ten gerieve van de wel gestelde zeebad-bezoekers, die alle mogelijke bloote beenen met volkomen gemoedsrust en door een binocle bekijken, mits ze niet zijn de onderdeelen van de onderdeelen der maatschappij, dat ging niet! Op alle ma nieren hebben toen de verdedigers van de bains mixte»en van de Vrijheid een alge meen belang uit dat bloote-beenen-verbod gedistilleerd. Waarom al die moeite, humoristische Vryheidsverdedigers? De Vrijheid van baden kan net zoo goed in klassen verdeeld worden als de Vrijheid van reizen. Men zij eerlijker. Scheveningen hebbe drie stranden. Een eerste- klassestrand, een tweede-klassestrand, een derde-klassestrand. BLOEMEN. Wij lezen uit Die Gartenwelt overgenomen: Een aangrijpende plechtigheid is kort geleden aan boord van het stoomschip Carmania gehouden, toen dit daar kwam, waar de Titanic gezonken is. Onder de passagiers bevond zich mrs. Loring, wier man tot de verongelukten behoorde. Zij bracht van Londen, van waar z vertrokken was om het graf van haar betreurden echtgenoot te zien, een immortellenkrans en een aantal bloemen mede. Toen het schip op de plaats van de zeeramp was gekomen, liet de kapitein stoppen en mrs. Loring wierp den krans en een arm vol bloemen in zee, als blijk van vereering van haar veronge lukten man. Daarna viel zij in onmacht. De 500 passagiers waren met gebogen en ontbloot hoofd getuigen van dit treurig offer en vele vrouwen weenden van aandoening. De aanwezige zeecrocodillen mengden menige traan met het Atlantische Oceaan water. Is er luguberder parodie op diepgevoelden rouw denkbaar dan zulke bloemen offers op het oceaan-graf dat men gaat zien?" De gemeenlijk staalkoude Engelschen houden er een zeer apart en soms schrik wekkend valsch gevoel op na. Wit en Zwart op de HaarliWe, n. Karaktenueringen. Bracquemond is gepre zen om zyn portret. Het is zeker een stnk van zuiveren toeleg en van onophoudelijk werkmanschap. Het portret mist allen angst voor gevoeligheid die de moderne Dnitschers zoo dikwijls cynisch maakt (door den weeromstuit), en verhardt, dat, wat in schoone vloeiende golven zich moet be wegen. Maar belangrijker lijkt mjj de Haan die Vive Ie Taar" luidkeels kraait. Het is een sterke, struiache Coq Gaulois. Hy zit in zy'n veeren (om de pooten heen) zooals een Moscoviet, op oude prenten, zit in zyn pikbroek, en zooals Czaar Peter zich ver toonde, toen hij aan de Schepen van Hol land het timmeren van de Russische vloot wou leeren. De vlerken hangen vanaf de schouders van den Haan forsch neer, en de borst met het been er in als van een scheepsdeel en als van een scheepsvoorsteven en heeft ademtocht genoeg en te over voor den luiden roep. Het is een der prenten die op deze tentoonstelling kracht bij modeléhebben, en uitdrukking bij toch vol-op gekenden vorm Er is forschheid in zonder luwheid, en macht zonder vertoon. En dezelfde eigen schappen vindt ge in aanleg in de bord versiering" met de vogels. Beslist is daar ook iedere trek van den kunstenaar, en zonder halfslachtig pogen, is iedere haal een uitdrukkend gelukken. De voordracht, het innerlijke, het wezen, van A. Lepere is ver schillend. Hoewel deze kunstenaar soms in (schijnbaar) grootere partyen verdeelt dan Bracquemond, is Bracquemond van de twee de grootere en Lepere in zyn prentkunst een fijnere van aard. Met een aantal taaltjes (lijken ie soms niet kris-kras, door elkaar) bereikt hy de voorstellingen dikwijls, die bij wil laten zien. De kleine Haven en een ge zicht op Saint Jean des Monts, zijn daarvan de voorbeelden. In de houtsnedea is natuur lijk door de techniek de oplossing der vormen een andere, maar toch trilt ook daarin nog die gratie door, die door u en door my ge zocht wordt als een fijnen wegwijzer naar het schoone. Yeber, dien ik laatst voor u karakteriseerde (hoewel ge het artikel, lezer, nog niet laast) heeft hier een aantal, zyn kenmerken yertoonende, voorstellingen. Het volk, dat hy zoekt, ia vroolyk, leelij t, onbe houwen en dwaas. Het is de groteske, soms haast grof-hnmoristische, voorstelling van de Tandentrekster, van de Wor&telaarstera, van Dynamis en een Dronkaard, naar huis gebracht. Het zy'n figuren .in een grooten omtrek gevangen, slap van vleescb, en on belangrijk van wezen, die, zonder welken schoonen schyn ook, vol juistheid en vroolken haat ? door den teekenaar ons gegeven worden. Het is een volk uit kleine stegen en steden dat de twee meiden beky'kt die (op het eerste plan) een scherpe bespotting vormen van het niet-aesthetisch geworstel. Het is, het werk van Veber, een tandentrekster, waarin ge iet* vindt van de hellen van Bronwer's herbergen, en van de sinistere vroolykheid, die by daarin vond. Ge kont in Yeber zonder moeite een nakomer zien van de Schilders der Herbergecènes en der kitten uit onze zeventiende eeuw. Alleen zyn on zo schilders van kleur verfijnder, doortastender in de weergave, en vertoonen ze zelden of nooit de fout, die Veber wel heeft: dat het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl