De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 23 juni pagina 2

23 juni 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTE E DAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1826 werk op sommige plekken ie leeg aandoet, of dat er b.v. een rand OM is waarin noch kleur noch lijn levendmakende kracht heef t. Toch is het werk, ook naar wat ik er van in Frankrijk zag, persoonlek; het vertoont een Weien en bet heeft kracht genoeg om dat Weien te formuleeren. Het werk is niet oppervlakkig. Chahine is dat wel. Niet altijd, eer zelden, raakt deie geprezen virtuoos aan ' andere dingen, dan waaraan deze virtuozen raken. Het is mjjn doel niet hiermee op zjjn vaardigheid af te geven. Integendeel. Het is mjjn wensen dat in de Hollanders van nu meer vaardigheid opvnre dan wat aj daaraan een tijdlang bezeten hebben. Het is te gsmakljjk herkenbaar geworden dat een aantal, zonder knnstenaarsvermogen, zich gevoelig noemt, om zijne onhandigheden belangrijk te maken. Boven dat getal staat Chahine ver, maar hij verwierf zich toch tot zijn schee, dia vlugheid van hand, die luchtigheid van observatie en in de waarneming die, gevat modelleert, maar die nooit synthetisch weer geeft, of ongekende zijden met scherpe stout moedigheid stng vertoont. Be overige Franschen zal ik in dit kort overzicht onbesproken laten. Van de Dnitschers noodt Liebermann tot een bespreking, Ge bespeurt ook hier, in zijne serieën etsen, dat noch het werk der Hol landers noch dat der Franschen hem onbe kend ie. HU, die als schilder naar het Ex pressieve, het dadelijk zich mededeelende ?oekt, moet van uit zjjn wezen dit ook vin den in de etsen. Hfl vindt het er. Hu vindt er tevens het behagen in den licht vlaag, maar hij geeft dien liohtylaag nog niet, als drager van een groote, rijke, of woeste, gemoeds stemming; het gaat bij Liebermann (die een goed geschilderd portret op de tentoonstelling heeft) in de wit en zwart werken meer om het objectieve spel der beschuttingen, van het licht in het dag-nnr. Sommige der etsen xjjn daarin niet zonder adem noch zonder bekoorlijkheid voor een Dnitscher. De hand is voor iemand van zijn ras soms eer lucht, ' en de etsen zijn van een werkwijze, die ik in se gaarne vind; geestige griffelarijen. Met Zorn zoudt ge het werk van Liebermann in ijjn Impressionisme verwant kunnen noemen. Terwijl Bracqnemond volvoerden vorm zoekt en ,soms haast T wil gaan styleereu, zijn n Liebermann en Zorn beide zoekers naar dat, wat aan de haptische vormen knabbelt, of ze ontsluiert. Bracquemond is meer sculpturaal, ?jjn Liebermann en Zorn meer schilderlrjk? Theoretisch wel? Zorn is tegenover Lieber mann geiden met minder luchtigheid soms, . soms met dieper beslistheid. Maar wat hen ook verder scheidt, toch doen beide als coekers uit een zelfde periode sterk aan; beide zijn impressionisten, en het tegen deel «ijn beide van de kunstenaars der grootste perioden,wier droom zich, op moeilijk nit te drukken wijze, ontwikkelt van uit vormen, eenvoudig, bepaald, groot gegeven, en met den adem in zich van stormen en winden nit woestijnen, door wier waaien de eenzaamheid als een luiden fluittoon klinkt... Baertsoen heeft hier twee goede etsen, maar Brangwyn en Pennell zijn de twee die ik nog bespreken wil in dit stuk. Pennell is de etser der groote steden, en ook van de huizen in Amerika, die tot torens werden, en aan wier voet, en basis, diepe holen gegraven worden voor nieuwe fun deering van moren. Pennell zoekt het phenomenale dezer verschijningen te benaderen van vit een wezen dat door desen tijd en door Whistler's invloed geschakeerd is. Hu tracht dat phenomenale vit te drukken im een wolkenspel vol warreling (dat niets heeft van het witte opvlammen der hemels vu Znleaga) en tracht het tijdelijke weer te geven in een manier, in het sparen van het wit hier en daar waarin hjj naar de gratie zoekt van Whistler's luchtige etsjsinuaties ? De compositie van zijn werk is een weinig gevarieerde, evenals het heele wesen dit is. En Brangwyn 7 Brangwyn is zeker een der belangrijke etsers van dezen tijd. HU drukt het stoffelijke van de dingen zwaar uit. Een brug staat, een schip weegt, een stelling is vol gewicht. Het is een eigen schap van zekere grootheid. Het daimonÏBche" is belangrijker van Brangwyn dan van Pennell. Penaell is niet meer dan een vaardig en snel cansenr, zoo ge se ala sprekers wondt denken; het werk van Brangwya, zoo ge hem als etser ziet, heeft zwijgende IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIMIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIMMIIIIIIIHMIIIIIIIIIIIIII Een fiirtgerMe m een inzietoiierwijzeres DOOR CHRISTINE HOEKSTRA. I. 't Was winter en Zondagmorgen. In de kamer heerste lauwe, verslappende, weeë warmte, een slaapkamerwarmte. Een blinkend-zwart fornuisje brandde, uit het be slapen bed zoolde de warmte op en uit de grote badkuip, midden in de kamer staande en vol heet, gebruikt waswater, stegen warme dampen op, vermengd met de reuk van sterk-geparfumeerde zeep. Op de toilettafel stond een glazen schaal, gevuld met viooltjes van zoet-welriekende geur, benevens een bonbondoos en een pakje cigaretten. Een half leeg poederdoosje stond open op de wastafel, daar naast lagen enige verwelkte winterrozen. Een rose avondjapon, achteloos op een stoel gegooid, enige bladen muziek, ge havende romans, fijn linnengoed, verspreid op de stoelen en het bed liggend, zilverpapier, vulsel en een leeg chokolade doosje, op de grond gevallen, voltooiden de artis tieke wanorde van de kamer. Ineen gedoken in een rnststoel en gehuld in een warme mantel, zat de muziekonder wijzeres van Boomsburg, Miss Starton, en kield achteloos een boek in de hand. Enid Starton was klein en gezet; ze had een eigenaardig, saffraan-kleurig gezicht, de uitdrukking van haar gelaat was bits, haar stem scherp en haar gang plomp. Jaren lang was ze een inwoonster van het grote Londen geweest en nu gaf ze pianoen zang-les in een klein dorp, waar ze het leven van een plant, een kasbloem leidde. Op Miss Starton's gezicht, waarin heur grote, zwarte, scherpe ogen onophoudelik heen en weer schoten als twee spitse pijlen, lag een ontevreden trek: zéliet haar boek op haar knieën vallen, geeuwde Verveeld en loom stond ze daarna op, bet boek viel van haar schoot neer op de stilten in zich, waari.it de diepere meeningen der mensohen geboren kunnen worden. Er is zeker hier en daar een leegte in te vinden. Niet altijd zgn de groote platen die hij durft beginnen, everal even gelukkig geëindigd, maar Brangwyn is een voornaam etser van figuren, die hun werk doen en tot rhythmische geheelen worden, en van stads gezichten, waarin de voorwerpen, die hij er in ziet, meer beteekenis verkrijgen en van blijvender belangrijkheid worden dan ie wellicht als zaak bevatten. Brangwy* is een spiegel die grootsch kaatst. Er is in zijn etsen soms iets heroïsch. PLASSCHAERT. Drukfouten in Wit en Zwart I op de Vierjaarlyksche: eerste kolom regel 3, lees voor en w; tweede kolom regel 23, de moeiten der karakteriseeringen. In het stuk over de Moor, Nijland, en Bakels lees regel l: Karakteriseering. Is en regel 5 voor het eind van het artikel lees in plaats van heeft hu: heeft. Léji Dien, de dichter vmn het Schopenhaueriaawch Pettimüme. In de buurt van Montmartre is stil en eenzaam Léon Dierx gestorven. HU was een van de laatsten, zoo niet de laatste, der Parnassiens, die inLeconte de Lisle hun erkend opper hoofd hadden. Men had in dien tijd nog scholen, terwijl deze vereenigingen van dichters of schrijvers op den huldigen dag er niet meer in slagen tot vestiging of een heid te komen. Passage Choisenl woonde de uitgever Lemerre en het was daar, dat een paar maal in de week tnsschen vijf en zes uur de dichters van den Parnaete samen kwamen, waarbij Leconte de Lisle als een ware Zeus, langzaam en vol majesteit, met opgeheven hoofd gewoonlijk zijn intrede deed. Oek Léon Dierx, alhoewel hy veel jonger was, voegde zich dikwijls bij het uitgelezen gezelschap. Later, na den dood van zijn meester, eopieerde hij hem gaarne in zijn doen en laten, in zijne manier van zijn. Toch heeft zijn roem niet verder mogen reiken dan tot aan de grenzen van den kring van dichters, waartoe hy behoorde. Zg'n lot is eenigszins eigenaardig geweest, in zooverre als hij sinds bijna veertig jaren een onder de dichters zeer bekende van naam is geweest en sinds die veertig jaren die grens niet heef t overschreden. In het begin der tachtiger jaren werd hij altijd met anderen genoemd en altijd met een zekeren eerbied. Daarbij is het gebleven, tot in 1901 hij door zijne collega's als prins der Fransche poëten werd benoemd. Vór dien tijd was het namelijk Mallarm geweest. Het was meer omdat er geen andere, meer respectabele was, dan om zijne eigen lijke verdiensten dat hij werd gekozen. En toch Bjjn zijne gedichten niet zonder werke lijk emotie. Die zit er zelf* meer in, dan in de ijskoude beeldengalerij van zijn meester. Hij was een zachtere dan deze, en de ram pen van Frankrijk in 1870 trilden na met zacht-sonberen weemoed in Les Parolee d'tm ««wtcu. Zoo nam hij soms deel aan de publieke zaak. En toen Léon Cladel fulmi neerde, dat men het graf van Bandelaire op het kerkhof Montparnassa verwaarloosde, ant woordde Léon Dierx: Laissez les os i la terre, oubliez ce qai n'est que pouasière et que pl&tras et ne faites vos devotions a ces morts qu'oüils sont revêtns d'immortalité: dans votre bibliothèque, sous la forme imp rissable dn livre. Lisez-les: c'est les honorer." Zijn complete werken zijn vervat in twee deelen, waarvan voornamelijk het gedeelte: Let Lèvret cloies tot het beste kan gerekend worden. Vreemdsoortig is zijn lot geweest in zoo verre, dat een zoo obscuur dichter, als hij altijd was, een man van zoo weinig lawaaiend talent, het tot de benoeming van eersten poëet van Frankrijk heeft kunnen brengen. Hij had dit misschien daaraan te danken, dat zijne verzen nooit van middelmatig gehalte zijn, maar altijd zich verheffen tot eene zekere hoogte. Zg dringen niet diep door, maai bewegen de ziel als een koele bries op war men avond den gladden waterspiegel van een grooten vijver. Zg bewegen de ziel als de klanken van de avondklok het vredige landschap, zooals hij het heeft bezongen in een zeer zuiver doorleefd gedicht. linmiiiiiMitiiiiMiimiiiiiiiMiiiiHiimiiiHiiimii vloer, met een harde smak, die haar schrikken deed. Oh, what a horrid noise", zei de muziekonderwijzeres, met een nerveuse samen trekking van haar gezicht en bedekte haar oren even met haar handen. Ze geeuwde nog eens, keek de kamer rond en ging toen naar de toilettafel. Ze rook even aan de viooltjes, nam een bon bon en strekte de hand uit naar een cigarette, stak hem aan en deed een paar trekjes. Al gauw trok ze een ontevreden gezicht en gooide het ding op de vloer. Miss Starton rekte zich eens uit, keek naar buiten en mompelde, What shall I do today? Sunday is such a dull day. I suppose I kad botter go to the library". Terwijl ze bezig was haar hoed op te zetten en haar bont om te doen, begon de baby van haar kostvrouw onbedaarlik te huilen. Nijdig vertrok de muziekonderwijzeres haar gezicht en bromde, How that brat screamsl" Op de stoep ontmoette ze haar kostbaas, die, om warm te worden, met de pijp in de mond en de handen op de rug, ijverig heen en weer stapte in de heldere zonne schijn. Net koud, vanmorre, nè, Miss Starton," zei Max Smit met een fijne glimlach om de mond. I beg your pardon," vroeg de Engelse, de wenkbrauwen optrekkend. Dat dit vanmorre koud is," herhaalde de Afrikaner. I am sure I don't understand yon," her nam Miss Starton, keerde haar kostbaas de rug toe en liep naar de bibliotheek. In de boekerij bevonden zich o. m. enige jonge heren, die gekheid maakten met twee aardige meisjes. De mnziekonderwijzeres begaf zich naar de boekenkast, waar enige hollandse boeken, verdwaald geraakt onder de engelse, haar opmerkzaamheid onaangenaam troffen: Hm, Dutch. Of coursel What a waste of money." Na lang zoeken onder de engelse boeken, nam ze eindelik maar een op goed geluk af. Ze wilde er in gaan lezen, maar 't beviel haar niet langer in de bibliotheek met de De volgende strophen nit Le Fantóme mogen eenig idee geven van zijne manier: On voit errer nne vapenr En tes beanx yenx de fllle d'Eve Lointaine on proche comme nu róve, Comme un reflet donx et trompenr. Une vapenr en tes yenx nage, A la snrface on tont an fond, Comme nne pale et cfaère image En qui mon coeur entier se fond. Mon coeur' mon a me et ma eervolle Et tons mes sens vaparisés, Sons mille clats d'astres brisés, Dans tes yeux piongent avec alle. Een kwart eeuw geleden werd Dierx vaak geciteerd, maar dan altijd in gezelschap van de namen van Léon Valade en Albertj Merat. Zelden of nooit allén. Hij was toen al half obscuur en noch in de enquête van Huret, noch in den Journal van Goncourt komt hy voor. Men heeft nooit veel notitie van hem genomen. Daarom was zijne keuze tot Prince des poe tes frangais dubbel curieus. F. EBENS. der X. De, thans vijftien of zestien jaar oude, letterkundige loopbaan van Bene de Clercq zal eene gelukkige en eene blijde mogen worden genoemd; en het verschijnen van een herdruk der Gedichten", naast zijn nieuw bundeltje uit de Diepten" (beide in de Roo-Bozen Serie", Amsterdam. S. L. van Looy, 1911) geven mij het geluk en de blijheid, er hier te kunnen van getuigen. Ik weet dat sommigen er eenigszins om smalen zullen, dat ik voor dit werk een oogenblik deze bizondere aandacht en waardeering vraag; ik weet dat anderen er mij zullen om prijzen. Maar 't eene als het andere, misprijzen of lof, kan mjj nogal koel laten, waar ik op ander standpunt kan staan dan dezen die Renéde Clercq min der achten, evengoed als ik hem om andere reden hoog hef dan genen die er een apostel der toekomst-poezie, een zanger van het nieuwe geluid" in voorvoelen. Want aan dezen die beweren, dat, bij de Clercq, alles of schier alles niet dan uiter lijkheid en schoone schijn is, kan ik wel antwoorden den dichter lang en goed genoeg te kennen om te weten wat hg zooal inhoudt; en den anderen, die hem huldigen als een inleider eener nieuwere, meer maatschappelijk-algemeene poëzie, zon het mij niet moeilijk vallen aan te toonen, dat hy niet minder individueel is in zijne bedoeling en uitdrukking, dan menig andere, die helaas door ingewikkelder afstamming en cultuur niet zoo eenvoudig en onmiddellijk bevat telijk is, en dat Renéde Clercq in deiedns even ver staat van, bv., Adama van Scheltema, die, misschien wel, bedoelt tot het volk te gaan, als van Bontens, die zich daar aan weinig gelegen laat, naar ik meen te mogen denken. HIk ben van den boer," zong de Clercq. Ik heb hem ook van den boer zien komen. Wij waren beiden toen student te Gent, en leerden de Germaansche philologie. lederen ochtend kwam hu van huis gereisd, daar vér nit het vlakke West-Vlaanderen; iederen ochtend kwam hij te laat. En toen de prof hem vroeg waarom hy zoo laat kwam, dan vond Clercq zeer ingewikkelde redenen; maar mij ver klaarde hu het in mijn oor: Daar steeg prachtig een leeuwerik op; daardoor heb ik natuurlijk mijn trein gemist l" Hy was toen pas nit het college, waar de gróote dichters waren: Bilderdyk en Ladeganck. Clercq, die een gehoorzaam leer ling was, hoewel een geboren dichter, schreef verzen als Bllderdgk en als Ledeganck. Even later werd hij ongehoorzaam: niettegenstaande verbod las hu Pol de Mont en Helene Swaith. En hu maakte verzen alp Pol de Mont en Helene S wart h. Hu was reeds aan de uni versiteit, toen bij ernstig nadere kennis maakte met Geaelle, waar hij vroeger wel wat minder bewonderde: deze was immers nit dezelfde streek, en zoo eenvoudig!.... Wy' gingen hem echter wat beter lezen, en Clercq voelde eindelijk zich-zelf, n zich zelf, ontbotten. Hij ging bloeien naar den eigen West-Vlaamschen aard. Eerst niet zoo MiitiiiiiiiiMmii flirtende paartjes er in, die haar, al wilde ze 't zich zelf niet bekennen, een gevoel van heimwee gaven. In haar haast om weg te komen, vergat ze haar boek op de tafel in de boekerij en liep het veld in, snel voortstappend over het vale, dorre gras. Miss Starton zou niet precies hebben kunnen zeggen waarover haar gedachten, gedurende de eerste minuten van haar wandeling, liepen. In vaag gedwarrel volgden beelden uit haar kindsheid en jeugd en van haar ge boorteplaats, elkander op; maar n voor stelling toch was scherper belijnd dan de andere, de voorstelling namelik van een slanke, blonde jonge-man, en dat beeld drong eindelik de andere geheel op de achter grond en overheerste enige tyd alle andere indrukken. Enid Starton zag haar vroegere verloofde in gedachten voor zich, iedere trek van zijn gezicht, elke eigenaardige en onwillekeurige beweging van zijn ogen, zijn gelaat en zijn handen zag zij. Harold was zijn naam ge weest : hoe had ze als jong meisje niet met die naam gedweept; hij paste zo bij zijn voorkomen en zijn aard, meende zij, en altijd weer had de jonge advokaat haar herinnerd aan het beeld, dat zij van Ha rold, the Saxon", zoals hij in haar oud geschiedenisboek beschreven was, gevormd had, en haar fantasie had het blond en krullend haar van beur Harold ook af doen stromen langs zijn schouders, had de figuur van haar verloofde kracht en lenigheid bij gezet, tot het de kloek een schone gestalten leek van de wettige opvolger van Edward the Confessor"; haar verliefde verbeelding had de vrolike wetgeleerde al de typerende karaktertrekken van een held toegeschre ven Dat was het gelukkigste tijdperk van haar leven geweest en nu was het de droefste herinnering. Toen Harold uit haar leven gegaan was, kwam Miss Starton's slecht humeur met verdubbelde kracht weer boven, terwijl haar vroegere zwartgalligheid veranderde in hatelike spot met alles en iedereen. Later had ze og dikwels flirt-periodes gehad met heren, die haar bitsheid vermakelik en haar cyniese kyk op de wereld heel oorspronkelijk, al kan bij hem nooit spraak geweest ion van rechtstreeksche Gezelle-navolging. Maar langzamerhand ontlook de eigen natunrvisie, uitgedrukt in het eigene, vrije vers, zonder de Gazelliaansche strofegebondenheid. En kort daarop klonk zijn eigen wezen, rythmisch-vrank en van zeer persoon lijk-tonende plastiek, nit in de Ambachtsliede ren, waar reeds door woelde het sociale medelijden, van dezen zoon nit zeer nederige ouden, wiens drang naar, haast physisehe, actie hem tot een partijganger der christenedemocraten had gemaakt: Roef, roef! rep been en arm! Roef, roef! ons volk is arm! Myn vader heeft gezwingeld; Zy'n hand met bloed gesingeld. Roef, roef! De zwingel draait zoo droef." En uitdrukkelijker: Vlegels of, en vlugge, Plof! Kromt uw nek en rngge, Plof! Niets voor 't huis en al voor 't hof I Vlegelt dol en dof." Leidt er niet nit af dat Clercq er een be wust omwentelaar, laat staan een bedreven politicus, of zelfs maar een overtuigd partij man om geworden was: er huisde alleen in hem, naast vele andere gevoelens, dat zijner getemde en weinig verduldige nederigheid, en hij was te gezond om ze willig te dragen, al dacht hij er nochtans niet bewust aan ze af te schudden.... Wat hem troiwens te dien tijde meer bezig hield dan vlijtig sociaal propagandeeren, hetgeen hij dan ook hoofdzakelijk deed vanwege de lange ritten in jolig gezel schap van 't eene dorp naar 't andere, waar het uit flappen van geestdriftige redevoeringen vooral veel opgewondenheid en dorst tot ge volg had, wat toen hoofdzakelijk de kom mer zijner dagen was: vrijen. Want hu was zeer verliefd, al gebeurde het hem, naar den aard der minnaars, het tegendeel te beweren; en het bracht wér een nieuwen toon in zijne poëzie: Het avondt nit al de wolken, Het land is al n rust. O die nu op zy'n dorpel zyn eigen vrouwtje kust! O die nu met zijn kindren Het brood der armoe breekt, En vaderlijk-eenvoudig De taal der liefde spreekt! Mijn hert is zonder liefde. Mijn hemel zonder ster! Het avondt nit al de wolken, Nabij en ver." Deze innigheid van beter bewust zieleleven had hem tot een stemmingsdichter gemaakt. Waar hij verder nog natuar-dichter zon blijven, zal hu het niet langer meer bloot-objectief zijn. Die perceptie van de stemming, die hem de liefde zou schenken, ver ruimde zyne menschelykheid. Hij lei ze onder meer bloot in twee uitvoerige verhalende gedichten nit dien tijd: De Vlassehaard" en Terwe". Het meer sociale element in zijn dichterwezen was echter hierbij niet gedoofd; het zon even later fel opblaken, toen hij, te Gent tot leeraar M. O. benoemd, omgang vond in kringen, waar zijn phyaieke nood naar strijd aangewakkerd, opgepord, aange blazen werd, niet echter ten dienste eener eigen lijke politieke partij, maar veel meer ten bate der Vlaamsche Beweging ocder haar (Eco nomisch verschijnen. Vroeger had Clercq dagbladartikels geschreven, in proza natuur lijk, vlijmend en striemend voor de anderen, voor hem hoofdzakelijk jool en leute, uiting van een te vol aan leven en aan beeldenwealde, pcë:ie minder van een propagandist, dan van iemand die zy'n overtollige krachten evengoed aan propaganda kan vergooien als aan iets anders. En terwijl de dichter denhnisely'ken kring in roerende liederen bezingt want hij is intnsschen getrouwd en vader geworden flapt hij thans artikels-in-ver zen uit: improvisaties bijna, gelegenheidsdichtjes zooals Goethe het bedoelt, maar waar een groote keurigheid inde natuurlijke uitdrukking en de bondigheid van een vorm die, zelf niet ongedwongen, wijl aange kweekte strengheid gekozen, daarom geen vrije lenigheid uitsluit, een ruggesteun en en de mensen pikant vonden. Enige tijd boeide zij zo'n vluchtige bewonderaar dan door haar soms originele zetten en scherpe opmerkingen en haar eksentrisiteit, totdat haar stekelige grappen voor hem oudbakken en gezocht werden en haar haviksnatuur hem tegenstond. En na ied're flirtation" werd de piano onderwijzeres meer verbitterd en voelde ze de leegte in haar aart groter worden, werd haar onbestemd heimwee naar iets onbereikbaars, iets, dat zij voor zich zelf nooit wilde noemen, namelik naar een levens lange vriend en metgezel en een eigen en gezellig tehuis, sterker. Toen Miss Starton eindelik van haar een zame wandeling door het veld terug kwam, was het al drie uur, en het middagmaal reeds lang afgelopen. Mrs. Smit had het eten van de muziek onderwijzeres in de oven gezet; maar de opgewarmde kost smaakte de Engelse, die in een slecht humeur was, dat niet verbe terd werd, nu ze alleen eten moest, slecht. Hm," bromde Miss Starton, terwijl ze haar mondhoeken scherp samentrok toen ze een weinig van de soep en groenten ge bruikt had en, hatelik, tegen haar kostjuffrouw, die op dit ogenblik met het des sert binnenkwam: I'm enjoying my dinner very much. Of course, being baked hard in the oven, improves those splendid eatibles immensely." Al gauw was Miss Starton opgestaan en had zich naar haar kamer begeven, waar ze naar het boek, dat ze uit de bibliotheek genomen had, zocht; maar na lang zoeken bedacht ze, dat ze het zeker in de boekerij vergeten had. Ontstemd had ze zich ten laatste op haar bed gelegd en geprobeerd, deze keer zonder lezen, de slaap te vatten. 't Was tevergeefs geweest en ze had zich te lusteloos gevoeld om nog eens weer naar de bibliotheek te stappen en haar boek daar te gaan zoeken. In haar gemakkelike dekstoel had ze geen rust. Dan maar een brief proberen te schrijven naar Engeland. Dat wilde ook niet lukken. Goede hemel, wat moest ze toch doen? Was de middag maar voorbij! Ze vond bet ten slotte nog een uitkomst eene definitieve zeggingswaarde aan geven, gelijk de overtuiging die aan het eenvou digste woord verleenen kan. En dit worden de, in Vlaanderen zeer opgemerkte, in Hol land minder-gesmaakte Toortsen": voor ons echte strydzangen van een geheel volk ; voor de Noord-Nederlanders, die Clercq droomden als den zanger eeier ruimere gemeenschap, beperking van wat zg dachten een opzettelijke, en geenszins eene van nature noodzakelijke houding te zijn. En aldus verliep, in hare drievoudige, en toch zoo eenvoudige eenheid, Renéde Clercq's gelukkige en blijde loopbaan: die van den literator naast die van den mensen, zonder leugen, in volledige harmonie. Een treurige gebeurtenis kwam echter den mensen knakken, en bracht kentering in de vreugde volle werkzaamheid van den dichter: zyne vrouw stierf.... Voor iemand die het leven botviert, zonder achterdocht noch kommer, gelijk de krach tige en blijde Renéde Clercq dat placht te doen, moet zulk ongeluk vreeslyker zgn geweest dan voor ieder ander, die geleefd heeft uit eigen neigingen in zorg en in pyn. Die nieuwe toestand in zijn bestaan, moet hem verbijstering hebben gegeven. Die verbijstering, dat onklare, het nogal on gewone van een nieuw huwelijk met de zuster der eerste, zoo innig-vereerde vrouw: het gaf aanleiding tot het boekje: Uit de Diep ten," een bundeltje dat eveneens onklaar is, wijl niet bezonken en niet geheel beheerscht, dat nit de vorige boeken geschakeld ligt, en dat wij minder genieten kunnen, ook vanwege een niet zoo zuiveren, vaak aarzelenden vorm, dan die vroegere andere, de klare, hoe dan ook minder-diepe boekjes. Wij voelen er de zelf-ver wondering in: 't Geluchte rust; de molen ook. Heel ver een schouw gelijk een spook. Draait de aarde? Neen, airs stond de rook Zoo stil niet. Nog stiller staat mijn hart en moe Van wat ik doe en niet en doe. De dag moet naar den avond toe, En wil niet." Wij lijden er de, voor zijne natuur ver schrikkelijke, gedwongen-berustende schrij ning der pijn mé: Nacht is zacht gelijk een vrouw. Nacht is rust, beraad, berouw. Nacht vereffent alle schuld Waar de dag zich mee verguldt. Och, het stralen ben ik moe. Zijg, o duister, naar me toe; Dat ik eenzaam vroo mag *yn In de omarming van de pijn." En wij worden het ook gewaar, het haast troebele, ook, naar wij gevoelen, voor hem niet zoo heel natuurlijke, in dat tweede huwelijk.... Maar wij weten wat een levenskrachtige Clercq is; welk een, dan toch altijd geluk kig en blij, oerwezen. En het verwondert dan ook niet dat zyn zang al gauw weer klinkt: Scheen ik bijwijlen troosteloos bitter Daar ik, vereenzaamd in lijden en rouw, Zachtjes pijn zingen tot klagen verkleinde Wonden in groei met rotsen omheinde; Dagen van machtig zongeschitter, Hemelen blauwer, wolken witter, Liefde, geloof in myn kunst en my'n vrouw, Leven, thans houd ik n hoog tot het einde!" Men neme mij niet kwalijk, dat ik deze schets van Renéde Clercq's dichterswezen, voethoudend met zy'n menschenbestaan, niet vermocht dan in wat al te ruwe houwen voor n nit een wond van bloeiende verzen nit te hakken; waar trouwens terughouding voor kiesche toestanden, evengoed als ge brek aan plaats, my belett'en dieper op mijn onderwerp in te gaan. Het kwam hier trouwens op niets anders aan, dan er n de wezenlijkheid van aan te toonen, en er op te wijzen, dat de poësie van Clercq al even grondig, en al even individueel als van een ander mag worden geacht. En misschien ben ik hierin genoeg geslaagd, om aan som migen een beter inzicht te geven in het werk van m\jn zeer gewaardeerd, mijn oud-bevriend landgenoot. KABEL VAN DE WOESTIJNE. toen Mr. en Mrs. Smit haar Heten uitnodigen tee met hen te komen drinken in de warme, gezellige eetkamer, en ze had heel genadig tegen Sannie, een aardig klein meisje en 't oudste dochtertje van haar kostjuffrouw gezegd, Well, yes, I dpn't mind! It will at least help to pass the time a little." II. Klokslag zeven bevond de piano-onder wijzeres zich die avond aan tafel. Enige minuten later en daar klonken zware regel matige stappen in de gang en weldra trad Mr. George Mc Wall, kapitein van de tranivaalse politie, de eetkamer binnen, en nam, na Miss Starton vriendelik gegroet te hebben, aan tafel plaats. Zijn hoge, brede en forse gestalte maakte bij zijn inkomen, zoals altijd de grootste indruk en miste ook deze keer zijn uitwerking op de snel ont vlammende Engelse niet. De nieuw-aange komene had een pracht van een lichaam en een knap gezicht, waarin de grijze ogen goedhartig, kalm en toch doordringend rondkeken: een ideaal toonbeeld van kracht. Niet lang daarna kwamen de twee overige kostgangers aan tafel, een onderwijzer en een boekhouder. Miss Starton was spoedig op_ haar stokpaardje en begon al gauw de minderwaardigheid van de man" te hekelen. Dat onderwerp had zij altijd bij de hand in tegenwoordigheid van heren, op wie zij indruk wilde maken. Ofschoon zij al enige malen eerder met verachting over dejnannen gesproken en de getrouwde vrouwen, die het juk der slavernij moesten torsen, beklaagd had, kon zij niet nalaten, in een aanval van koketterie en bitsheid beide, er van avond nogmaals op terug te komen. Wat is er HOU voor bezonders in een man, een eenvoudig man-mens! En toch geven zoveel vrouwen alles prijs: hun persoonlikheid en vrijheid om toch maar met zo'n wezen getrouwd te kunnen zijn en beschouwen ze een huwelik als het ideaal van hun wensen, als het hoofddoel van hun bestaan". Och ja, die mannen zijn nietswaardige wezens, 't mag een groot wonder heten, dat zoveel vrouwen zich nog verwaardigen om met zulke schepsels te trouwen, om

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl