Historisch Archief 1877-1940
'V,
DE AMSTEEDAMMBE
A°. '1912*
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
aummer bevat een bijvoegsel.
'
Oncler redactie van IMIr. .lEEC. IP. L.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
T_
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor mdië per jaar, by vooruitbetaling, mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/
Zondag 7 Juli,
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
, 0.30
,0.40
INHOUD:
VAK VERRE EN VAN NABIJ:
Staatscommissiën, door L. Da Nieuwe Botterdamsche
Courant. De saak-Boerdinkholder, dooi A.
Moresco.?FEUILLETON: Extra gesorteerde
Betnwsche Meikersen, door Minca
VersterBosch Reitz. KUNST EN LETTEREN:
Vaderlandsche historie, XIV, door prof. L.
Knappert. Madhnmati en de Vreemde
ling en andere verhalen Sproken der
Ziel, door G< Henvelman, beoordeeld door
Frans C oen en. Grapnieche knust by de
Erven Dorens, door W. Steenhoff.
VROU-WENRTJBRIEK: Tntti Fintti, door N.
Mansfeldt-de Witt Hnberts. Nieuwe Boeken
van en vór Kinderen, door Hessel Jongsma
ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NA
TU R, door E. Heimans. Een bezoek aan
het atelier van Constantin Mannier, met af b.,
doog Leopald Aletrino. Het Nederlandsch
Muziekfeest, door Matthjjs Vermeulen.
Prof. J. H. Scholte, door D. Smit. Zwart
en Wit op de 4 Jaarljjkeche, III. door
Plasscbaert.?CHARIV ARI. INGEZONDEN.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO
NIEK, door r. d. M. en v. d. S. Het
Gildefeest van St. Georgina te Stratum.
INGEZONDEN. lm Futuristen, met
afb, DAM8PEL. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIËN.
iiiiiiliiifiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
Ter voorkoming van ongewenschte
vertraging zende men tot 12 Juli a.s.
al hetgeen voor de redactie bestemd
is uitsluitend aan het adres:
De redactie van de Amsterdammer,
Weekblad voor Nederland, Keizers
gracht 333, Amsterdam."
, IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIII1IIIIII II IIIIMIIIIHI Illllll l
Staatscominissiën.
Bij de Memorie van Antwoord «p het
Toorloopig Verslag der Tweede Kamer
over Hoofdstak I der Staatsbegrooting
voor het dienstjaar 1912 werd overgelegd
een Staat van de ingestelde en nog niet
ontbonden Staatscommissiën, met opgave
van de Koninklijke besluiten, waarbij die
Commissies werden in het leven geroepen,
en, voor zoover hieromtrent inlichtingen
verschaft kunnen worden, van den staat
der aan bedoelde Commissiën opgedragen
werkzaamheden".
Blijkens dien staat waren er niet minder
dan 22 Staatscommissiën, waarvan res
sorteerden onder het Departement van
Justitie 3; Binnenlandsche Zaken 4;
Financiën 1; Oorlog 2; Waterstaat 3;
Landbouw, Nijverheid en Handel 8;
Koloniën 1.
Nu is er, zooals men weet, kort ge
leden een Staatscommissie bij gekomen,
nl. over Marine-zaken en een over de
verdediging van Oost-Indië.
Er zijn echter 3 afgegaan: die tot
onderzoek van de vraag, welke wijzi
gingen in de Grondwet behooren te
worden aangebracht"; die, welke te
onderzoeken had, welke de gedragslijn der
Regeering behoort te zijn ten opzichte van
de schrijfwijze der Nederlandsche taal,
wanneer inzichten omtrent die taal met
elkander in strijd mochten geraken"; die,
tot onderzoek, of de inwendige orga
nisatie van de Departementen van alge
meen bestuur en van de bij Koninklijke
besluiten aan te wijzen, daaronder
ressorteerende administratiën voor vereen
voudiging vatbaar is".
Al deze drie Staatscommissiën ressor
teerden onder het Departement van
Binnenlandsche Zaken.
In vergelijking met de andere Staats
commissiën, hebben deze drie haar taak
betrekkelijk vlug afgedaan. Ze waren
ingesteld bij Koninklijke besluiten,
ondarscheidenlijk van 24 Maart 1910, 22
Juni 1903 en 10 Augustus 1910.
De overige 19 Staatscommissiën
dagteekenen: twee van 1892, n van 1903,
a van 1904, n van 1905, twee van
1906, n van 1907, n van 1908, twee
van 1909, drie van 1910, n van 1911.
Gelijk uit het bovenstaande blijkt, is
het tegenwoordig Ministerie in deze niet
karig geweest.
Het «stellen van Staatscommissiën is
wel eens genoemd het voor geruimen
tijd van zich afschuiven van werk, daar
die Commissiën behoorlijk tijd voor haar
arbeid nemen.
Als in vroegeren tijd Commissiën haar
taak hadden volbracht, werden ze een
voudig ontbonden, onder dankbetuiging
aan haar leden en dan secretaris voor
de belangrijke (soms ontbrak dit laatste
woord) diensten, door hen bewezen".
Nu sedert eenigen tijd is het anders
gewerden en ontvangen voorzitter of
secretaris, als ze niet reeds zija gede
coreerd", een Koninklijke onderscheiding.
Zoo is het nu weder gebeurd met den
secretaris der commissie voor het onder
zoek naar de inwendige organisatie van
de Departementen van algemeen bestuur
enz., jhr. mr. Wittert van Hoogland,
die tot Officier in de Orde van
OranjeNassau werd benoemd, een onderschei
ding alleszins verdiend, met het oog op
het uitgebracht belangrijk rapport, groo
tendeels door hem opgemaakt.
Met de commissie voor het onderzoek
betreffende de schrijfwijze der
Nederlandsche taal enz. is het anders gegaan.
Ofschoon de taak dier commissie vrij
wat minder belangrijk was, dan die van
de eerstgenoemde commissie, volgde mede
een Kominklijke onderscheiding, en wel
die van Grootofficier in de Orde van
Oranje-Nassau, niet echter voor den secre
taris, maar voor den voorzitter... dr.
A. Kuyper, behalve van eenige
buitenlandsche ridderorden, reeds voorzien van
de Orde van den Nederlandschen Leeuw.
Algemeen heeft men zich over deze
buitengewone onderscheiding verbaasd.
Spoedie echter week dit gevoel. De
ontbinding der Staatscommissie, waarvan
dr. Kuyper voorzitter was, had plaats
zoowat tegelijkertijd dat het veertigjarig
bestaan van De Standaard werd gevierd.
Moeilijk kon de Regeering, k om het
Erecedent, dr. Kuyper bij deze
gelegeneid een onderscheiding toekennen. Het
zou zijn geweest een al te veel partij
kiezen voor den hoofdman der
anti-revolutionaire partij. Doch men kon hem
in de andere genoemde kwaliteit een
zeer hooge Koninklijke onderscheiding
toekennen, die anders slechts bij buiten
gewone gelegenheden wordt verleend.
Zówordt door de booze wereld" van
den Haag verteld.
In alle geval is door deze onderschei
ding een precedent gesteld voor de voor
zitters van de later te oatbinden Staats
commissiën !
_ L'
De Nieuwe Botterdamsche
Courant.
Naar aanleiding van ons jongste artikel
over de zaak Cohen-Drielsma in verband
met het oordeel, in deze uitgesproken
door het Bestuur van den Nederl. Jour
nalistenkring, schrijft de redactie van de
N. B. Ct. dato 3 Juli:
Eenigen tijd geleden hebben wij ons
enkele malen moeten bezig houden met
de schandelijke verdachtmakingen, welke
het Groene Weekblad had geuit ten koste
van onzen Parijschen correspondent, die
door gemeld weekblad werd beschuldigd
een anoniemen brief te hebben geschre
ven aan de hoofdredactie van De Tele
graaf ten nadeele van den Parijschen
correspondent van dat blad. (Wij heb
ben niet beschuldigd". Beschuldigd werd
de correspondent door alle zijn vijf
Nederlandsche collega's te Parijs. Ook daarom
hebben wij ons uiterste best gedaan om
de scheldende maar niet handelende
N. R. Ct. en haar correspondent er toe
te brengen, de in Nederland (de Tele
graaf) overgebrachte beschuldiging in
Nederland te onderzoeken. Klaagt
Alexander Cohen aan, schreven wij. Red. Amstr.)
Men zal zich herinneren, dat deze zaak
voor eene commissie van Parijsche jour
nalisten was onderzocht, en afgedaan met
met eene vrijspraak van onzen corres
pondent onder betuiging van leedwezen
over de beschuldiging. (En men zal zich
ook herinneren, dat deze uitspraak ge
schiedde onregelmatig en op een beperkt
aantal gegevens. Red. Amstr.)
Deze aangelegenheid is thans, op ver
zoek van den redacteur van het Groene
Weekblad, door het bestuur van den
Nederlandschen Journalistenkring op zijn
beurt in behandeling genomen, en onder
worpen aan een onderzoek, zoowel hier
te lande, waar ook de redacteur van de
Groene is gehoord, als te Parijs. Het be
stuur heeft nu van zijn kant verleden
week bij eene met algemeene stemmen
genomen beslissing uitgemaakt, dat naar
de overtuiging van het Kringbestuur de
tegen het kringlid mr. A. J. Hankes
Drielsma gerichte beschuldiging is onge
grond."
Dit belet niet, dat thans de redacteur
van de Groene in zijn blad van Zater
dag 1.1. over deze zaak een artikel heeft
geplaatst, welks kwaadaardige strekking
wij niet nader zullen kwalificeeren. Het
spreekt van zelf, dat wij van deze en moge
lijke volgende perfidieën nu verder geen
notitie meer nemen. Dat de opinie" van
de Groene na de, nu ook door het be
stuur van den Nederlandschen Journa
listenkring gedane, uitspraak aan
vangt te wankelen", is nog al ver
klaarbaar. En dat de redactie in goede
trouw geen amende honorable kan doen"
behoeft haar niet te benauwen: die
honorable" boetedoening kan zij gerust
achterwege laten! W ij begeeren haar
allerminst meer!"
Ziedaar. Op Zaterdagmorgen had de
hoofdredactie ons artikel in haar bezit.
Zij heeft dus, van Zaterdag op Woensdag,
vier etmalen noodig gehad om het boven
staande te bedenken.
De machtelooze woede, welke uit het
stukje spreekt, zou iemand, die nog eenige
illusie had, kunnen inlichten omtrent de
karakterzuiverheid zoowel als de be
kwaamheid van de hoofdredactie der
N. R. C t. (Waarom vraagt ze toch niet,
dat men haar wat helpe P Zij heeft waarlijk
bekwame redacteurs genoeg).
Net als gedurende onze polemiek met
haar, in Februari en Maart, verdonkere
maant deze hoofdredactie ook nu weer
voor haar getrouwen zooveel maar mo
gelijk is, verschrijft zich op belangrijke
puaten en geeft den lezer een valsche
voorstelling van wat wij schreven door
geheel uit 't verband gerukte zinsneden
hem voor oogen te brengen, gesausd met
woorden als kwaadaardige strekking"
en parodieën" waarvoor de man, die
ze schrijven durfde, na ons, op zómoeilijk
oogenblik, overtuigd-gedachte en
overtuigd-gevoelde artikel, ... lijfstraffelijke
rechtspleging verdiend had: wij schreven
eerst een huiselijker term.
Het was met een bekommerden geest,
want met ean voor 't eerst getroffen
overtuiging, dat wjj ons, door ver
scheidene journalisten - buitenstaanders
gebillijkt artikel geschreven hebben.
Maar zie, wat heeft de N. R. Ct. met
de overtuiging van een eerlijk mensen
te maken, bij wiens bestaan zij niet ge
nteresseerd is ? Wat kunnen haar ge
wone menschelyke overwegingen doen?
Op zyn bureaustoel had een hoofdredac
teur van een blad, dat zijn ver watenheid
nu en dan niet op kan, gesidderd bij de
gedachte wat dat wel worden kon: dat
onderzoek tegen een der zijnen, voor wien
hij zonder voldoende kennis van zaken,
maar in het geacheveerd brutale machts
gevoel van de groote krant", van de
Nieuwe Bott. Courant (blijvend monument
inderdaad van een zeker deel van den
Nederlandschen geest van nu!), zich had
borg gesteld, vo9r wien hij op acht
bare lieden wildweg (zonder aanwijzing
zelfs!) de schaduw van den laster wierp
(het complot!) o, zeker! toen het
onderzoek niet vlug afliep, toen eindelijk
een vergadering duurde tot drie uur in
den nacht toen heeft die man over
wogen : hoe ontzettend zou dit wezen....
Hoe zou, ware het eens...." Men vuile
vrijelijk in. Toen kwam de officieuse
mededeeling van des Bestuurs eenstem
mig oordeel. Welk een vreugde. Tele
gram van gelukwensch. De oude
intellectueele- en kasta-hoogmoed kon zich
weer terstond vestigen... Nu kon men
wel eischen waarom ook bang geweest?!
Zou de Amsterdammer de formule ge
bruiken van spijtbetoo»: de N. R. Ct.
zou die natuurlijk afdrukken met een
hoog" woordje erbij, een deftig" woordje
vaa zelf-beter-zijn; zie. dat was toch
maar weer een succes! En is succes
in deze wereld niet het hoogste ? Als de
Amsterdammer anders deed, als zij zweeg
tout court: Nu, dan paste een verrukkelijk
minachtende bejegening, een denkbaar
hoogsthirtige afstraffing.
Da zomersene zon lachte den man toe.
De woede van de N. R. Ct. kan nu,
hoe men ook nadenkt, geen andere zijn
dan deze, dat van al die fraaiighedbn
niets is kunnen komen. Zij is, let wel,
te vroeg verdrietig (dat moet ze wyten
aan haar te groot wantrouwen, een wan
trouwen van zoo de waard is vertrouwt
hij zijn gasten"), immers wij hebben ver
klaard niets liever te wenschen dan van
de onschuld ook persoonlijk te worden
overtuigd en dit dan te zullen zeggen.
Wij hebben verklaard en verklaren,
dat wij meenen zonder iemand onrecht
te doen inzage te kunnen verzoeken van
het dossier der zaak. Ware een vonnis
gewezen op contradictoire verhooren, of
ware hier sprake geweest van een klacht"
met de rechtsmiddelen van hooger beroep,
die het Huish. Reglement van den Kring
dan kent, of ware het Bestuur niet
vreemd geweest aan de Parijsche ver
houdingen en omstandigheden wij
hadden anders tegenover dit geval ge
staan. Thans waren wij volkomen ge
rechtigd ons rdeel-opschortend verzoek
te doen. Een snuggere N. R. C t. zou het
terstond doorzien hebben: maar beperkt
heid van geestelijke vermogens (en ge
brek aan fijnen tastzin op het gemoeds
leven) is moeder van veel brallende
beosaardigheden.
Uit een tot het Kringbestuur gerichten
brief, getaekend door den verantwoorde
lijken redacteur van dit Weekblad, lichten
wij de essentieele passage, die er het
slot van vormt:
Daar Gij weet, dat ik door jarenlangen
omgang methetmeerendeel der betrokken
personen te Parijs, tegenover de vele den
heer Drielsma belastende feiten anders
moet staan dan Uw geacht College, dat
zich daar eenigszins als vreemde bij voelen
kon, kunt Gy, meen ik, geen de minste
oneerbiedigheid zien aan 't adres van Uw
doorzicht .en objectiviteit, indien ik mijne
overtuiging niet zie omslaan na lezing
van Uwe korte conclusie.
Het is nu gevolg van mijn wensch
eigen dwaling eventueel naar waarheid
te kunnen erkennen in het blad, waarin
ik Mr. Drielsma zooal niet beschuldigde
dan toch als beschuldigde heb doen
kennen, dat ik bij deze de vrijheid neem
Uw Bestuur het verzoek te doen mij in
vertrouwen alle inlichtingen te verstrek
ken en alln documenten te toonen, welke
Uzelf bij Uw onderzoek hebben gediend.
Ik mag naast dezen persoonlijken wensch
wijzen op 't volgende. Naar een bericht
uit Parijs mij bevestigt, is bij waarschijn
lijk alle, maar in elk geval bij het
meerendeel der daar gevestigde
medeKiingleden van Mr. Drielsma, na Uwe
sobere conclusie een twijfelmoed blijven
bestaan, die ik reken dat uit oorzaken
voortkomt conform aan de bij mij aan
wezige. Het moet nu Uw Bestuur niet
onmogelijk voorkomen, dat het zich
aan'sluiten bij Uwe overtuiging, of bij Uw
oordeel, van iemand, die in speciale
kennis van personen en toestanden in de
sfeer van die Kringleden zich beweegt,
bij dezen den twijfel zou kunnen op
heffen, die hen nu blijft drukken. En
ik meen dat zulk een effect Uw geacht
College eventueel niet minder aangenaam
zou zijn dan mij".
Ons dunkt, dat deze brief, waarvan
de verzending eenige dagen vór de
publicatie van het entrefilet der N. R. Ct.
plaats had, de insinuaties daarvan op haar
rechte waarde kan doen schatten.
De zaak-Roerdinkholder.
Lezer, kent ge de zaak-Roerdinkholder?
Als ge zegt dat ik u met die zaak van
het lijf moet blijven, omdat ze u al genoeg
verveeld heeft, en omdat ze bovendien uu
is dan zijt ge een Hagenaar.
Maar als uw antwoord luidt dat ge dezer
dagen wel iets hebt gelezen over klachten,
ingezonden stukken en adressen aan de
Tweede Kamer die naar aanleiding van
deze zaak zijn opgesteld, maar dat ge er
eigenlijk niet veel van begrijpt en ge wel
eens het fijne van de zaak zoudt willen
weten, dan zijt ge een ««^-Hagenaar.
In het laatste geval moet ge echter niet
meenen, dat het fijne van de zaak" van
erg veel beteekenis is.
Want de zaak"is eigenlijk doodeenvoudig
en erg alledaagsch.
De conciërge van het hoofdkantoor der
Haagsche Tramwegmaatschappij kreeg op
zekeren dag onaangenaamheden met zijn
directie, naar aanleiding van klachten die
hij had geformuleerd omtrent zijn woning
in het hoofdkantoor; en ook om andere
redenen, waarvan een ruzie'tje tusschen z\jn
vrouw en een der vrouwelijke kantoor
bedienden wel de voornaamste schijnt te
zijn geweest. En dientengevolge werd hu
door de directie wegens ongeschiktheid"
uit zijn betrekking ontslagen. Dit ontslag was
voor hem en zijn gezin een des te zwaarder
slag, omdat hij tevens gedwongen werd zijn
dienstwoning te ontruimen, terwijl het hem
onmogelijk was, om dadelijk een andere
woning te vinden. Vooreerst toch was hij
zonder middelen van bestaan. In de tweede
plaats eischen de huiseigenaars van kleine
woningen, die bijna allen lid der Vereeniging
van Huiseigenaren" zijn, dat iemand, aan
wien zij een woning verhuren, vooraf de
kwitantie van de laatst verschenea
huurtermijn der vorige woning vertoont. En
daar Roerdinkholder tot dusver vrije woning
in het gebouw der tramwegmaatschappij
had genoten, was het hem onmogelijk zulk
een kwitantie te produceeren.
.Roerdinkholder schreef nu een brochure,
waarin hij zijn wedervaren verhaalde.
Daarbij bepaalde hij zich niet tot het ge
schil, dat de aanleiding tot het ontslag was
geworden, maar hij ging verder. Hij be
schuldigde verschillende hoofdambtenaren
der maatschappij van eneerlijke praktijken.
Daarbij bleek hij kennis te hebben gekregen
van missives en brieven, die gewoonlijk
niet voor een conciërge toegankelijk zijn.
Deze brochure verkocht hij den vprigen
zomer, weken lang, eiken dag vór het
hoofdkantoor der maatschappij, op het uur,
dat de ambtenaren dit kantoor verlieten.
Het waarschijnlijk aldus bedoeld ge
volg bleef niet uit. Dag aan dag verzamelde
zich een groote menigte nieuwsgierigen vór
het gebouw. En dag aan dag waren de
directeuren en de hoogere ambtenaren der
maatschappij het voorwerp van een voor
hen zeer onaangename belangstelling.
Natuurlijk werd de politie te hulp ge
roepen. Zij handhaafde op de gebruikelijke
wijze de orde, door het publiek tot
doorloopen aan te manen en door Roerdinkholder
en zijn vrouw telkens als dit met toepassing
der bepalingen tegen hinderlijk volgen"
of het veroorzaken van een volksverza
meling" kon geschieden, te arresteeren,
met of zonder het opmaken van proces
verbaal.
Nu en dan schijnen deze arrestaties nogal
hardhandig te zijn geschied, vooral ten
opzichte van B.'s vrouw. In het adres, dat
hu dezer dagen aan de Tweede Kamer
zond komt tenminste een door twee en dertig
ooggetuigen onderteekende verklaring voor,
waarin verontwaardiging wordt uitge
sproken over de ruwe wijze, waarop op
Zaterdag 29 Juli 1911 de vrouw door de
politie is gearresteerd, toen z\j op het
Smidswater met eenige personen stond te
praten.
Een tweede brochure werd weldra ge
schreven ea ook deze werd op dezelfde
geruchtmakende wijze aan den man gebracht.
Het was een bijna dagelijks terugkeerend
namiddag-vermaak voor vele Hagenaars,
om de vertooning te gaan zien, welke door
het echtpaar Roerdinkholder op het korte
Voorhout werd gegeven.
Ten slotte werd den man door bemid
deling van een paar invloedrijke personen
een betrekking bezorgd op een fabriek.
Daar hij hiermede zijn doel bereikt kon
achten hield hij met zijn straatmanifestaties
op. Zijn vrouw echter zette deze nog van
tijd tot tijd voort, ea maakte het sedert nog
herhaaldelijk den directeur der
tramwegmaatschappij en zelfs soms leden van diens
gezin lastig.
Dit laatste schijnt op genoemden directeur
ten slotte zóirriteerend te hebben ge
werkt, dat hij zich door de bestaande wet
telijke bepalingen niet meer voldoende be
schermd achtte, en in een adres aan de
Tweede Kamer zijn nood ging klagen; een
adres, dat, naar men begrijpen kan, onmid
dellijk door een tegenadres van
Roerdinkholder aan dezelfde Tweede Kamer werd
gevolgd.
Tot zoover de feitelijke toedracht der
zaak.
Ik heb met zorg vermeden om haar in
eenig opzicht te kleuren, hetzij volgens de
voorstelling door den tram-directeur in zijn
adres, hetzij volgens die, welke door Roer
dinkholder in diens adres en beide brochures
?werd gegeven.
Een conciërge krijgt ruzie met zijn directie.
Hij wordt ontslagen. En om zich te wreken
over dit ontslag waarvan de formeele
wettigheid niet aangevochten kon worden
gingen hy en zijn vrouw de directie uit
schelden en een paar hunner superieuren
van oneerlijkheid beschuldigen.
Men ziet: het geval kan niet gewoner en
alledaagscher.
Wanneer men nu de uitingen van Roer
dinkholder en zijn vrouw nagaat, dan blijkt
het,dat beidentotdez g.n. lastigemensehen"
behooren. Zij kunnen datgene, wat zij als
onrecht voelen niet verkroppen. Zij moeten
zieti uiten, hoe dan ook. Zy willen in de
eerste plaats gehoord worden en wanneer
dan de middelen die zij gebruiken om de
aandacht te trekken niet van een juist inzicht
in de verhoudingen en ook niet van bizonder
goeden smaak getuigen, dan bereiken zij
nog al eens het tegenovergestelde van
hetgeen zij bedoelden.
Nu heeft deze Roerdinkholder een bizon
der smakeloos-handige manier om de per
sonen die hij wil treffen, aan de kaak te
stellen.
Zoo lezen -wij in zijn tweede brochure
over een der hoogere beambten bij de tram
wegmaatschappij een betoog, dat deze geen
geweten" heeft. In dit betoog staat o.a.
het volgende zinnetje: Zullen de ouders,
broeders en zusters van het meisje, dat
ongeveer drie jaar geleden uit het water
aan de Dunne Bierkade levenloos en in
zwangeren toestand werd opgehaald, hem
een geweten toekennen ? Ik denk van neen."
Een paar regels vroeger luidt het: Voor
zeker, niemand, die de eer (?) heeft hem te
kennen; noch zijn eerste echtgenoote, noch
de uit dat huwelijk voortgesproten kinderen,
noch zijn verdere familieleden zullen hem
de eer van dat bezit (van een geweten
namelijk) toekennen."
Omtrent een der andere hoogere ambte
naren bij de maatschappij lezen we het
volgende:
In Februari, toen ik bij Gerrit zoo
zal ik hem maar blijven noemen ten
zijnen huize bezig was het bewuste kippen
hok te timmeren, was op een Vrijdag zijn
wederhelft ongesteld en lag te bed. Dit
beduidde voor Gerrit, dat als hij om 12 uur
thuis kwam, er niets voor hem te bikken
was, want hij was gewoon om 12 uur zijn
middagmaal te nuttigen en mevrouw" hield
geen meid. _Toen ik om half twaalf bij mijn
vrouw thuis kwam en zag dat deze een
heerlijke pan soep op het fornuis had staan,
kreeg ik medelijden met den man, die om
12 uur thuis komende, niets zou vinden om
zijn honger te stillen. Misschien inspireerde
mij ook al dezelfde gedachte als den heer
B. de vader van Gerrit's jongste klerkje.
Ook kan het wel zijn, dat ik dacht, gelijk
de Javanen: Deze vereeren nl. den duivel.
God is töeh goed, zeggen zü, maar den
duivel moeten wij tot vriend houden. Hoe
dit zij, ik wist mijn vrouw over te halen,
Gerrit om 12 uur in mijn
kelderkeuken?woning, te roepen, waar hij door haar ont
haald werd op een lekker bord soep. Want
lekker was ze, dit zal hu niet ontkennen,
zoo gewetenloos als hij is. Op de vraag
tenminste of meneer nog een bordje