De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 7 juli pagina 1

7 juli 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

'V, DE AMSTEEDAMMBE A°. '1912* WEEKBLAD VOOK NEDERLAND aummer bevat een bijvoegsel. ' Oncler redactie van IMIr. .lEEC. IP. L. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. T_ Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor mdië per jaar, by vooruitbetaling, mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/ Zondag 7 Juli, Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?0.25 , 0.30 ,0.40 INHOUD: VAK VERRE EN VAN NABIJ: Staatscommissiën, door L. Da Nieuwe Botterdamsche Courant. De saak-Boerdinkholder, dooi A. Moresco.?FEUILLETON: Extra gesorteerde Betnwsche Meikersen, door Minca VersterBosch Reitz. KUNST EN LETTEREN: Vaderlandsche historie, XIV, door prof. L. Knappert. Madhnmati en de Vreemde ling en andere verhalen Sproken der Ziel, door G< Henvelman, beoordeeld door Frans C oen en. Grapnieche knust by de Erven Dorens, door W. Steenhoff. VROU-WENRTJBRIEK: Tntti Fintti, door N. Mansfeldt-de Witt Hnberts. Nieuwe Boeken van en vór Kinderen, door Hessel Jongsma ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NA TU R, door E. Heimans. Een bezoek aan het atelier van Constantin Mannier, met af b., doog Leopald Aletrino. Het Nederlandsch Muziekfeest, door Matthjjs Vermeulen. Prof. J. H. Scholte, door D. Smit. Zwart en Wit op de 4 Jaarljjkeche, III. door Plasscbaert.?CHARIV ARI. INGEZONDEN. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door r. d. M. en v. d. S. Het Gildefeest van St. Georgina te Stratum. INGEZONDEN. lm Futuristen, met afb, DAM8PEL. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. iiiiiiliiifiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiin Ter voorkoming van ongewenschte vertraging zende men tot 12 Juli a.s. al hetgeen voor de redactie bestemd is uitsluitend aan het adres: De redactie van de Amsterdammer, Weekblad voor Nederland, Keizers gracht 333, Amsterdam." , IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIII1IIIIII II IIIIMIIIIHI Illllll l Staatscominissiën. Bij de Memorie van Antwoord «p het Toorloopig Verslag der Tweede Kamer over Hoofdstak I der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912 werd overgelegd een Staat van de ingestelde en nog niet ontbonden Staatscommissiën, met opgave van de Koninklijke besluiten, waarbij die Commissies werden in het leven geroepen, en, voor zoover hieromtrent inlichtingen verschaft kunnen worden, van den staat der aan bedoelde Commissiën opgedragen werkzaamheden". Blijkens dien staat waren er niet minder dan 22 Staatscommissiën, waarvan res sorteerden onder het Departement van Justitie 3; Binnenlandsche Zaken 4; Financiën 1; Oorlog 2; Waterstaat 3; Landbouw, Nijverheid en Handel 8; Koloniën 1. Nu is er, zooals men weet, kort ge leden een Staatscommissie bij gekomen, nl. over Marine-zaken en een over de verdediging van Oost-Indië. Er zijn echter 3 afgegaan: die tot onderzoek van de vraag, welke wijzi gingen in de Grondwet behooren te worden aangebracht"; die, welke te onderzoeken had, welke de gedragslijn der Regeering behoort te zijn ten opzichte van de schrijfwijze der Nederlandsche taal, wanneer inzichten omtrent die taal met elkander in strijd mochten geraken"; die, tot onderzoek, of de inwendige orga nisatie van de Departementen van alge meen bestuur en van de bij Koninklijke besluiten aan te wijzen, daaronder ressorteerende administratiën voor vereen voudiging vatbaar is". Al deze drie Staatscommissiën ressor teerden onder het Departement van Binnenlandsche Zaken. In vergelijking met de andere Staats commissiën, hebben deze drie haar taak betrekkelijk vlug afgedaan. Ze waren ingesteld bij Koninklijke besluiten, ondarscheidenlijk van 24 Maart 1910, 22 Juni 1903 en 10 Augustus 1910. De overige 19 Staatscommissiën dagteekenen: twee van 1892, n van 1903, a van 1904, n van 1905, twee van 1906, n van 1907, n van 1908, twee van 1909, drie van 1910, n van 1911. Gelijk uit het bovenstaande blijkt, is het tegenwoordig Ministerie in deze niet karig geweest. Het «stellen van Staatscommissiën is wel eens genoemd het voor geruimen tijd van zich afschuiven van werk, daar die Commissiën behoorlijk tijd voor haar arbeid nemen. Als in vroegeren tijd Commissiën haar taak hadden volbracht, werden ze een voudig ontbonden, onder dankbetuiging aan haar leden en dan secretaris voor de belangrijke (soms ontbrak dit laatste woord) diensten, door hen bewezen". Nu sedert eenigen tijd is het anders gewerden en ontvangen voorzitter of secretaris, als ze niet reeds zija gede coreerd", een Koninklijke onderscheiding. Zoo is het nu weder gebeurd met den secretaris der commissie voor het onder zoek naar de inwendige organisatie van de Departementen van algemeen bestuur enz., jhr. mr. Wittert van Hoogland, die tot Officier in de Orde van OranjeNassau werd benoemd, een onderschei ding alleszins verdiend, met het oog op het uitgebracht belangrijk rapport, groo tendeels door hem opgemaakt. Met de commissie voor het onderzoek betreffende de schrijfwijze der Nederlandsche taal enz. is het anders gegaan. Ofschoon de taak dier commissie vrij wat minder belangrijk was, dan die van de eerstgenoemde commissie, volgde mede een Kominklijke onderscheiding, en wel die van Grootofficier in de Orde van Oranje-Nassau, niet echter voor den secre taris, maar voor den voorzitter... dr. A. Kuyper, behalve van eenige buitenlandsche ridderorden, reeds voorzien van de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Algemeen heeft men zich over deze buitengewone onderscheiding verbaasd. Spoedie echter week dit gevoel. De ontbinding der Staatscommissie, waarvan dr. Kuyper voorzitter was, had plaats zoowat tegelijkertijd dat het veertigjarig bestaan van De Standaard werd gevierd. Moeilijk kon de Regeering, k om het Erecedent, dr. Kuyper bij deze gelegeneid een onderscheiding toekennen. Het zou zijn geweest een al te veel partij kiezen voor den hoofdman der anti-revolutionaire partij. Doch men kon hem in de andere genoemde kwaliteit een zeer hooge Koninklijke onderscheiding toekennen, die anders slechts bij buiten gewone gelegenheden wordt verleend. Zówordt door de booze wereld" van den Haag verteld. In alle geval is door deze onderschei ding een precedent gesteld voor de voor zitters van de later te oatbinden Staats commissiën ! _ L' De Nieuwe Botterdamsche Courant. Naar aanleiding van ons jongste artikel over de zaak Cohen-Drielsma in verband met het oordeel, in deze uitgesproken door het Bestuur van den Nederl. Jour nalistenkring, schrijft de redactie van de N. B. Ct. dato 3 Juli: Eenigen tijd geleden hebben wij ons enkele malen moeten bezig houden met de schandelijke verdachtmakingen, welke het Groene Weekblad had geuit ten koste van onzen Parijschen correspondent, die door gemeld weekblad werd beschuldigd een anoniemen brief te hebben geschre ven aan de hoofdredactie van De Tele graaf ten nadeele van den Parijschen correspondent van dat blad. (Wij heb ben niet beschuldigd". Beschuldigd werd de correspondent door alle zijn vijf Nederlandsche collega's te Parijs. Ook daarom hebben wij ons uiterste best gedaan om de scheldende maar niet handelende N. R. Ct. en haar correspondent er toe te brengen, de in Nederland (de Tele graaf) overgebrachte beschuldiging in Nederland te onderzoeken. Klaagt Alexander Cohen aan, schreven wij. Red. Amstr.) Men zal zich herinneren, dat deze zaak voor eene commissie van Parijsche jour nalisten was onderzocht, en afgedaan met met eene vrijspraak van onzen corres pondent onder betuiging van leedwezen over de beschuldiging. (En men zal zich ook herinneren, dat deze uitspraak ge schiedde onregelmatig en op een beperkt aantal gegevens. Red. Amstr.) Deze aangelegenheid is thans, op ver zoek van den redacteur van het Groene Weekblad, door het bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring op zijn beurt in behandeling genomen, en onder worpen aan een onderzoek, zoowel hier te lande, waar ook de redacteur van de Groene is gehoord, als te Parijs. Het be stuur heeft nu van zijn kant verleden week bij eene met algemeene stemmen genomen beslissing uitgemaakt, dat naar de overtuiging van het Kringbestuur de tegen het kringlid mr. A. J. Hankes Drielsma gerichte beschuldiging is onge grond." Dit belet niet, dat thans de redacteur van de Groene in zijn blad van Zater dag 1.1. over deze zaak een artikel heeft geplaatst, welks kwaadaardige strekking wij niet nader zullen kwalificeeren. Het spreekt van zelf, dat wij van deze en moge lijke volgende perfidieën nu verder geen notitie meer nemen. Dat de opinie" van de Groene na de, nu ook door het be stuur van den Nederlandschen Journa listenkring gedane, uitspraak aan vangt te wankelen", is nog al ver klaarbaar. En dat de redactie in goede trouw geen amende honorable kan doen" behoeft haar niet te benauwen: die honorable" boetedoening kan zij gerust achterwege laten! W ij begeeren haar allerminst meer!" Ziedaar. Op Zaterdagmorgen had de hoofdredactie ons artikel in haar bezit. Zij heeft dus, van Zaterdag op Woensdag, vier etmalen noodig gehad om het boven staande te bedenken. De machtelooze woede, welke uit het stukje spreekt, zou iemand, die nog eenige illusie had, kunnen inlichten omtrent de karakterzuiverheid zoowel als de be kwaamheid van de hoofdredactie der N. R. C t. (Waarom vraagt ze toch niet, dat men haar wat helpe P Zij heeft waarlijk bekwame redacteurs genoeg). Net als gedurende onze polemiek met haar, in Februari en Maart, verdonkere maant deze hoofdredactie ook nu weer voor haar getrouwen zooveel maar mo gelijk is, verschrijft zich op belangrijke puaten en geeft den lezer een valsche voorstelling van wat wij schreven door geheel uit 't verband gerukte zinsneden hem voor oogen te brengen, gesausd met woorden als kwaadaardige strekking" en parodieën" waarvoor de man, die ze schrijven durfde, na ons, op zómoeilijk oogenblik, overtuigd-gedachte en overtuigd-gevoelde artikel, ... lijfstraffelijke rechtspleging verdiend had: wij schreven eerst een huiselijker term. Het was met een bekommerden geest, want met ean voor 't eerst getroffen overtuiging, dat wjj ons, door ver scheidene journalisten - buitenstaanders gebillijkt artikel geschreven hebben. Maar zie, wat heeft de N. R. Ct. met de overtuiging van een eerlijk mensen te maken, bij wiens bestaan zij niet ge nteresseerd is ? Wat kunnen haar ge wone menschelyke overwegingen doen? Op zyn bureaustoel had een hoofdredac teur van een blad, dat zijn ver watenheid nu en dan niet op kan, gesidderd bij de gedachte wat dat wel worden kon: dat onderzoek tegen een der zijnen, voor wien hij zonder voldoende kennis van zaken, maar in het geacheveerd brutale machts gevoel van de groote krant", van de Nieuwe Bott. Courant (blijvend monument inderdaad van een zeker deel van den Nederlandschen geest van nu!), zich had borg gesteld, vo9r wien hij op acht bare lieden wildweg (zonder aanwijzing zelfs!) de schaduw van den laster wierp (het complot!) o, zeker! toen het onderzoek niet vlug afliep, toen eindelijk een vergadering duurde tot drie uur in den nacht toen heeft die man over wogen : hoe ontzettend zou dit wezen.... Hoe zou, ware het eens...." Men vuile vrijelijk in. Toen kwam de officieuse mededeeling van des Bestuurs eenstem mig oordeel. Welk een vreugde. Tele gram van gelukwensch. De oude intellectueele- en kasta-hoogmoed kon zich weer terstond vestigen... Nu kon men wel eischen waarom ook bang geweest?! Zou de Amsterdammer de formule ge bruiken van spijtbetoo»: de N. R. Ct. zou die natuurlijk afdrukken met een hoog" woordje erbij, een deftig" woordje vaa zelf-beter-zijn; zie. dat was toch maar weer een succes! En is succes in deze wereld niet het hoogste ? Als de Amsterdammer anders deed, als zij zweeg tout court: Nu, dan paste een verrukkelijk minachtende bejegening, een denkbaar hoogsthirtige afstraffing. Da zomersene zon lachte den man toe. De woede van de N. R. Ct. kan nu, hoe men ook nadenkt, geen andere zijn dan deze, dat van al die fraaiighedbn niets is kunnen komen. Zij is, let wel, te vroeg verdrietig (dat moet ze wyten aan haar te groot wantrouwen, een wan trouwen van zoo de waard is vertrouwt hij zijn gasten"), immers wij hebben ver klaard niets liever te wenschen dan van de onschuld ook persoonlijk te worden overtuigd en dit dan te zullen zeggen. Wij hebben verklaard en verklaren, dat wij meenen zonder iemand onrecht te doen inzage te kunnen verzoeken van het dossier der zaak. Ware een vonnis gewezen op contradictoire verhooren, of ware hier sprake geweest van een klacht" met de rechtsmiddelen van hooger beroep, die het Huish. Reglement van den Kring dan kent, of ware het Bestuur niet vreemd geweest aan de Parijsche ver houdingen en omstandigheden wij hadden anders tegenover dit geval ge staan. Thans waren wij volkomen ge rechtigd ons rdeel-opschortend verzoek te doen. Een snuggere N. R. C t. zou het terstond doorzien hebben: maar beperkt heid van geestelijke vermogens (en ge brek aan fijnen tastzin op het gemoeds leven) is moeder van veel brallende beosaardigheden. Uit een tot het Kringbestuur gerichten brief, getaekend door den verantwoorde lijken redacteur van dit Weekblad, lichten wij de essentieele passage, die er het slot van vormt: Daar Gij weet, dat ik door jarenlangen omgang methetmeerendeel der betrokken personen te Parijs, tegenover de vele den heer Drielsma belastende feiten anders moet staan dan Uw geacht College, dat zich daar eenigszins als vreemde bij voelen kon, kunt Gy, meen ik, geen de minste oneerbiedigheid zien aan 't adres van Uw doorzicht .en objectiviteit, indien ik mijne overtuiging niet zie omslaan na lezing van Uwe korte conclusie. Het is nu gevolg van mijn wensch eigen dwaling eventueel naar waarheid te kunnen erkennen in het blad, waarin ik Mr. Drielsma zooal niet beschuldigde dan toch als beschuldigde heb doen kennen, dat ik bij deze de vrijheid neem Uw Bestuur het verzoek te doen mij in vertrouwen alle inlichtingen te verstrek ken en alln documenten te toonen, welke Uzelf bij Uw onderzoek hebben gediend. Ik mag naast dezen persoonlijken wensch wijzen op 't volgende. Naar een bericht uit Parijs mij bevestigt, is bij waarschijn lijk alle, maar in elk geval bij het meerendeel der daar gevestigde medeKiingleden van Mr. Drielsma, na Uwe sobere conclusie een twijfelmoed blijven bestaan, die ik reken dat uit oorzaken voortkomt conform aan de bij mij aan wezige. Het moet nu Uw Bestuur niet onmogelijk voorkomen, dat het zich aan'sluiten bij Uwe overtuiging, of bij Uw oordeel, van iemand, die in speciale kennis van personen en toestanden in de sfeer van die Kringleden zich beweegt, bij dezen den twijfel zou kunnen op heffen, die hen nu blijft drukken. En ik meen dat zulk een effect Uw geacht College eventueel niet minder aangenaam zou zijn dan mij". Ons dunkt, dat deze brief, waarvan de verzending eenige dagen vór de publicatie van het entrefilet der N. R. Ct. plaats had, de insinuaties daarvan op haar rechte waarde kan doen schatten. De zaak-Roerdinkholder. Lezer, kent ge de zaak-Roerdinkholder? Als ge zegt dat ik u met die zaak van het lijf moet blijven, omdat ze u al genoeg verveeld heeft, en omdat ze bovendien uu is dan zijt ge een Hagenaar. Maar als uw antwoord luidt dat ge dezer dagen wel iets hebt gelezen over klachten, ingezonden stukken en adressen aan de Tweede Kamer die naar aanleiding van deze zaak zijn opgesteld, maar dat ge er eigenlijk niet veel van begrijpt en ge wel eens het fijne van de zaak zoudt willen weten, dan zijt ge een ««^-Hagenaar. In het laatste geval moet ge echter niet meenen, dat het fijne van de zaak" van erg veel beteekenis is. Want de zaak"is eigenlijk doodeenvoudig en erg alledaagsch. De conciërge van het hoofdkantoor der Haagsche Tramwegmaatschappij kreeg op zekeren dag onaangenaamheden met zijn directie, naar aanleiding van klachten die hij had geformuleerd omtrent zijn woning in het hoofdkantoor; en ook om andere redenen, waarvan een ruzie'tje tusschen z\jn vrouw en een der vrouwelijke kantoor bedienden wel de voornaamste schijnt te zijn geweest. En dientengevolge werd hu door de directie wegens ongeschiktheid" uit zijn betrekking ontslagen. Dit ontslag was voor hem en zijn gezin een des te zwaarder slag, omdat hij tevens gedwongen werd zijn dienstwoning te ontruimen, terwijl het hem onmogelijk was, om dadelijk een andere woning te vinden. Vooreerst toch was hij zonder middelen van bestaan. In de tweede plaats eischen de huiseigenaars van kleine woningen, die bijna allen lid der Vereeniging van Huiseigenaren" zijn, dat iemand, aan wien zij een woning verhuren, vooraf de kwitantie van de laatst verschenea huurtermijn der vorige woning vertoont. En daar Roerdinkholder tot dusver vrije woning in het gebouw der tramwegmaatschappij had genoten, was het hem onmogelijk zulk een kwitantie te produceeren. .Roerdinkholder schreef nu een brochure, waarin hij zijn wedervaren verhaalde. Daarbij bepaalde hij zich niet tot het ge schil, dat de aanleiding tot het ontslag was geworden, maar hij ging verder. Hij be schuldigde verschillende hoofdambtenaren der maatschappij van eneerlijke praktijken. Daarbij bleek hij kennis te hebben gekregen van missives en brieven, die gewoonlijk niet voor een conciërge toegankelijk zijn. Deze brochure verkocht hij den vprigen zomer, weken lang, eiken dag vór het hoofdkantoor der maatschappij, op het uur, dat de ambtenaren dit kantoor verlieten. Het waarschijnlijk aldus bedoeld ge volg bleef niet uit. Dag aan dag verzamelde zich een groote menigte nieuwsgierigen vór het gebouw. En dag aan dag waren de directeuren en de hoogere ambtenaren der maatschappij het voorwerp van een voor hen zeer onaangename belangstelling. Natuurlijk werd de politie te hulp ge roepen. Zij handhaafde op de gebruikelijke wijze de orde, door het publiek tot doorloopen aan te manen en door Roerdinkholder en zijn vrouw telkens als dit met toepassing der bepalingen tegen hinderlijk volgen" of het veroorzaken van een volksverza meling" kon geschieden, te arresteeren, met of zonder het opmaken van proces verbaal. Nu en dan schijnen deze arrestaties nogal hardhandig te zijn geschied, vooral ten opzichte van B.'s vrouw. In het adres, dat hu dezer dagen aan de Tweede Kamer zond komt tenminste een door twee en dertig ooggetuigen onderteekende verklaring voor, waarin verontwaardiging wordt uitge sproken over de ruwe wijze, waarop op Zaterdag 29 Juli 1911 de vrouw door de politie is gearresteerd, toen z\j op het Smidswater met eenige personen stond te praten. Een tweede brochure werd weldra ge schreven ea ook deze werd op dezelfde geruchtmakende wijze aan den man gebracht. Het was een bijna dagelijks terugkeerend namiddag-vermaak voor vele Hagenaars, om de vertooning te gaan zien, welke door het echtpaar Roerdinkholder op het korte Voorhout werd gegeven. Ten slotte werd den man door bemid deling van een paar invloedrijke personen een betrekking bezorgd op een fabriek. Daar hij hiermede zijn doel bereikt kon achten hield hij met zijn straatmanifestaties op. Zijn vrouw echter zette deze nog van tijd tot tijd voort, ea maakte het sedert nog herhaaldelijk den directeur der tramwegmaatschappij en zelfs soms leden van diens gezin lastig. Dit laatste schijnt op genoemden directeur ten slotte zóirriteerend te hebben ge werkt, dat hij zich door de bestaande wet telijke bepalingen niet meer voldoende be schermd achtte, en in een adres aan de Tweede Kamer zijn nood ging klagen; een adres, dat, naar men begrijpen kan, onmid dellijk door een tegenadres van Roerdinkholder aan dezelfde Tweede Kamer werd gevolgd. Tot zoover de feitelijke toedracht der zaak. Ik heb met zorg vermeden om haar in eenig opzicht te kleuren, hetzij volgens de voorstelling door den tram-directeur in zijn adres, hetzij volgens die, welke door Roer dinkholder in diens adres en beide brochures ?werd gegeven. Een conciërge krijgt ruzie met zijn directie. Hij wordt ontslagen. En om zich te wreken over dit ontslag waarvan de formeele wettigheid niet aangevochten kon worden gingen hy en zijn vrouw de directie uit schelden en een paar hunner superieuren van oneerlijkheid beschuldigen. Men ziet: het geval kan niet gewoner en alledaagscher. Wanneer men nu de uitingen van Roer dinkholder en zijn vrouw nagaat, dan blijkt het,dat beidentotdez g.n. lastigemensehen" behooren. Zij kunnen datgene, wat zij als onrecht voelen niet verkroppen. Zij moeten zieti uiten, hoe dan ook. Zy willen in de eerste plaats gehoord worden en wanneer dan de middelen die zij gebruiken om de aandacht te trekken niet van een juist inzicht in de verhoudingen en ook niet van bizonder goeden smaak getuigen, dan bereiken zij nog al eens het tegenovergestelde van hetgeen zij bedoelden. Nu heeft deze Roerdinkholder een bizon der smakeloos-handige manier om de per sonen die hij wil treffen, aan de kaak te stellen. Zoo lezen -wij in zijn tweede brochure over een der hoogere beambten bij de tram wegmaatschappij een betoog, dat deze geen geweten" heeft. In dit betoog staat o.a. het volgende zinnetje: Zullen de ouders, broeders en zusters van het meisje, dat ongeveer drie jaar geleden uit het water aan de Dunne Bierkade levenloos en in zwangeren toestand werd opgehaald, hem een geweten toekennen ? Ik denk van neen." Een paar regels vroeger luidt het: Voor zeker, niemand, die de eer (?) heeft hem te kennen; noch zijn eerste echtgenoote, noch de uit dat huwelijk voortgesproten kinderen, noch zijn verdere familieleden zullen hem de eer van dat bezit (van een geweten namelijk) toekennen." Omtrent een der andere hoogere ambte naren bij de maatschappij lezen we het volgende: In Februari, toen ik bij Gerrit zoo zal ik hem maar blijven noemen ten zijnen huize bezig was het bewuste kippen hok te timmeren, was op een Vrijdag zijn wederhelft ongesteld en lag te bed. Dit beduidde voor Gerrit, dat als hij om 12 uur thuis kwam, er niets voor hem te bikken was, want hij was gewoon om 12 uur zijn middagmaal te nuttigen en mevrouw" hield geen meid. _Toen ik om half twaalf bij mijn vrouw thuis kwam en zag dat deze een heerlijke pan soep op het fornuis had staan, kreeg ik medelijden met den man, die om 12 uur thuis komende, niets zou vinden om zijn honger te stillen. Misschien inspireerde mij ook al dezelfde gedachte als den heer B. de vader van Gerrit's jongste klerkje. Ook kan het wel zijn, dat ik dacht, gelijk de Javanen: Deze vereeren nl. den duivel. God is töeh goed, zeggen zü, maar den duivel moeten wij tot vriend houden. Hoe dit zij, ik wist mijn vrouw over te halen, Gerrit om 12 uur in mijn kelderkeuken?woning, te roepen, waar hij door haar ont haald werd op een lekker bord soep. Want lekker was ze, dit zal hu niet ontkennen, zoo gewetenloos als hij is. Op de vraag tenminste of meneer nog een bordje

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl