Historisch Archief 1877-1940
D-E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.' 1828
lustte"" volgde het antwoord: Heelgraag,
juffrouw.""
Ook dit tweede bord ging met smaak
den weg op van het eerste, waarna Gerrit
aftn vette bek afveegde, Roer (men noemde
müonder het kantoorpersoneel als verkor
ting Roer") en de juffrouw bedankte, zijn
rigarenkoker voor den dag haalde en....
Boer uit erkentelijkheid een sigaar liet
opsteken, denkt ge? Mis, waarde lezer, ik
heb u reeds gezegd, dat de man geen ge
weten had. Hij stak zelf een sigaar aan
en vertrok, dampende als oen fabrieks
schoorsteen. Is het wonder, dat zulk een
onbeschaamd man eenige dagen daarna
met alle kracht durfde mee te werken tot
den ondergang van mij\ en mijn gezin ? Men
kan van zulke individuen zelfs het aller
laagste verwachten" enz. enz.
Men kan zich uit deze staaltjes van R.'s
schrijfmanier vrijwel een meening vormen
omtrent de wijze, waarop hij zal zijn op
getreden tegen de hoofdambtenaren, met
wie hij krachtens zijn betrekking als con
ciërge dagelijks in aanraking kwam.
Hij zal waarschijnlijk van een ietwat
opdringerige beleefdheid en vriendelijkheid
zyn geweest, om dan, wanneer die beleefd
heid niet het gehoopte voordeel bracht men
herleze zijn tirade omtrent den duivel,
dien men te vriend honden moet,"
de betrokken personen de genoten
beieefdheden te gaan verwijten, waarbij hij het
niet versmaadt om bij wijze van
weerwraak, alles wat hu ten nadeele van zoo
iemand mocht hebben gehoord, of op een
of andere wijze te weten gekomen mocht
zijn tegen hem aan te wenden.
Yeel moet hier natuuilyk op rekening
worden geschreven van zijn eigenaardige
betrekking als conciërge. In deze hoedanig
heid komt hij beurtelings met bijna alle
leden van het personeel in aanraking. Hjj
hoort hoe de een achter diens rug door den
ander wordt beoordeeld, bekritiseerd, be
schimpt. Hij leeft als het ware in een spheer
van achterklap en men moet al een zeer
stevige persoonlijkheid zijn om er niet op
den langen duur door te worden besmet.
Maar tusschen het belangstellen en het
oververtellen van praatjes, n het
publibliceeren van deze praatjes in een met groot
vertoon te koop geboden brochure, is nog
een groot onderscheid. En het is te begrij
pen, dat een directie iemand, die aldus blyk
geeft van gebrek aan goeden smaak, en
die ook op andere wijze een volkomen gemis
aan bescheidenheid toonde, liever niet als
conciërge in haar dienst heeft.
Dat men dus het eerste het beste geschil
te baat nam om Roerdinkholder als con
ciërge te ontslaan, is volkomen te begrijpen,
en tot op zekere hoogte te billijken. Maar...
had men dit mogen doen op de wijze,
waarop dit volgens de niet weersproken
voorstelling door R. ervan gegeven is
geschied ?
Men kon R. alweer volgens zijn niet
weersproken verklaring geen enkele
ernstige tekortkoming ten laste leggen die
een onmiddellijk en smadelijk ontslag kan
wettigen. Hij was een lastig en vervelend
mensck voile, tout. In zulk een geval
maakt men iemand niet onmiddellijk
broodeloos en nog daarenboven dakloos; doch men
geeft hem een ander baantje, waar hij niet
meer hinderlijk wezen kan. Zóhandelt
een directie, dia de moreele verantwoorde
lijkheid begrijpt, welke zij draagt voor het
welzjjn van het personeel, welks arbeids
kracht zij gebruikt.
Thans heeft Roerdinkholder ten slot t e
toch nog een andere betrekking gekregen.
Maar dit is geschied, omdat hij nu eenmaal
een lastig heer is, die de kunst verstaat
om de boel op stelten te zetten," en niet
erg kieskeurig is in de middelen, waarop
hij dit gedaan krijgt. Hij is dus geslaagd,
juist krachtens de eigenschappen, die men
in hem af te keuren heeft. Ware hu een
bescheiden figuur geweest, die
luidruchtiglllllllllllllllllHHIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIimillllllllllllllllllll
Eïlra iwrtterie Betnwsciie Meikersen
DOOE
MINCA VERSTER-BOSCH REITZ.
Ze stond nog met 't kistje in de handen,
precies zpoals ze 't van den postbesteller
had aangenomen.
Meneer had de kaart op 't kantoor
afgeteekend, hem toen met 't kistje door
gestuurd naar huis, 't was toch maar zoo
vlak bij," had de man haar minzaam in
gelicht.
En nu bestaarde zij 't ding met onver
holen afkeuring. Hoe was 't in godsnaam
mogelijk om tien kilo kersen in te slaan
a drie gulden zestig cent als 't op 't einde
van de maand loopt en je allerlei foefjes
gebruiken moet om met eer en fatsoen
n je man's waarlijk microscopisch tracte
ment de eerste van de volgende maand te
halen... Ze liep terug naar haar salon",
klemde 't stofdoekje, waarmede zij bezig
was geweest alle pulletjes, poppetjes en
vaasjes die, ter verfraaiing daar kwistiglijk
verspreid waren, van een verondersteld
stoflaagje te ontdekken,in haar linker oksel,hield
de witte ruiggeschaafde kersenkist tusschen
haar handen, recht voor zich uit als een
opengeslagen boek en bestudeerde nogmaals
het vele wat daar te lezen stond.
In den linkerhoek met blauw potlood:
Extra gesorteerde Betuwsche Meikersen,
tien kilogram a ? 3.60."
In den rechterhoek met zwarte, stijve
inktdrukletters:
Den Wel B delen Heer Johan Mathiesen,
Employé-bij de Universum" Levensver
zekeringsbank te Meerloo."
Hu was dol op kersen, trouwens zij ook,
wie zou 't niet zijn. Maar tien kilo tegelijk
inslaan en dat nog wel... de hoeveelste
was 't vandaag? Ze keek op den
scheurkalender, die in vijf dagen niet was afge
trokken, toen naar het Nieuws van den Dag
van den vórigen dag, dat voor het raam
stond als teeken van waarde genoten en
dus tot medelezen afhaalbaar door de be
vriende overburen. Ze zette de kist op de
glimmend geboende mahoniehouten tafel,
bedacht zich, tilde 't diug weer op, spreidde
met wijden zwaai 't stofdoekje op 't
smettelooze tafelblad uit, deponeerde toen de
kist er op. En weer bleven haar blikken
en gedachten ganschelijk geabsorbeerd door
hetgeen de blauwe potloodletters en de
zwarte drukinkt dito, met felle opdringerig
heid en insinuatie versmaadde, dan zon hu
nog altijd broodeloos zijn.
En ten slotte nog n opmerking.
Onder de verschillende verwijten, die R.
tot zijn vroegere superieuren richt, zijn een
paar formeele beschuldigingen van oneer
lijke praktijken aan het adres van twee
hoofdambtenaren der tramwegmaatschappij.
Waarom heeft men hem deswege niet ver
volgd? Eene veroordeeling wegens smaad
ware toch wel het beste middel geweest,
om aan zijn hinderlijk optreden een einde
te maken.
A. MORESCO
VaJerlanlscle historie.
XIV.
Uil ONZE ALLEBJONGSTE KERKGESCHIEDENIS.
Dat wij onder desen titel kunnen gaan
schreven over de benoeming van dr. Noordtzij
tot hoogleeraar te Utrecht, is al een bewijs
voor de onzuivere toestanden ten onsent.
De door den Staat geroepene zal onderwas
hebben te geven aan toekomstige dienaren
van de hervormde kerk, daarom is zy'n ambt
nog niet kerkelijk. De wet op het H. O.
vraagt voor rjjks hoogleeiaren ook in de
godgeleerdheid niet naar een
kerkgeiootBchap. De eenige vraag moet zijn: hebben
wij hier een man, die als in elke facul
teit de hem aangewezen vakken aldus
zal onderwijzen, dat hu niet slechts de kennis
zijner leerlingen vermeerdert, maar vooral
hun leert wat wetenschappelijk werken is,
methodisch, eerlijk, rustig bronnenonderzoek,
waarbij nooit op een bepaald resultaat
mag worden aangestuurd, nog veel minder
van te voren dit of dat resultaat mag worden
vastgesteld. Want dat is averechtsche methode
en op den kop gezette wetenschap. Natuurlijk
zal het winst zjjn, als een hoogleeraar nog
bovendien door den adel van zyn geest, de
nobelheid van zijn karakter, de warmte van
zijn gemoed op zyne studenten gezegenden
invloed oefent, maar hoe hoog wy dit stellen,
bet onbevooroordeelde, het onzelfzuchtige,
het ruiterlijke der zuivere wetenschap is
ons te lief, dan dat wij daarop ooit zon
den willen cien inkorten. En het is op
dit punt, dat wij de benoeming van dr.
Noordtzij met bekommernis hebben ver
nomen, juist dat eene, waarom tot ons
leedwezen, in den thans woedenden strijd
niet wordt gerept. Hoe kan deze hoogleeraar
de O. T. wetenschappen wezenlijk onderwijzen,
daar hjj tegelijk als gereformeerde art. 3?5
van de geloofsbelijdenis aanvaardt en dus
reeds van te voren aanneemt, dat wy°in
den bijbel hebben die heilige en goddelijke
schriftuur, vervat in O. en N. daer niet
tegen te seggen valt", terwijl wij ghelooven
al wat in den denzelven begrepen is, sonder
eenige twyfelinghe". Op dit cardinale punt
is van vrij (innige zjjde geweien o. a. door
dr. v. d. Bergh van Eisinga te Helmond,
maar men hoort er niet van in het kamp
dergenen, die met hevigheid op dr. Noordtzij
zy'n aangevallen. Natuurlek niet, nademaal
zij zelven, gelijk de Hervorming van 8 Juni
jl. zeide: evenzeer gevaar loopen in hun
onderwij 3 te mengen wat er niet bij behoort".
Wat is dan daa> de grief en de bronwei
der ergernis? Gelijk elk verschijnsel wil
ook dit uit de geschiedenis worden begrepen.
Wy zullen een lang verhaal kort maken. Na
de onrust van het napoleontisch tijdperk
verlangden de volken boven alles naar rust.
Ook by ons trad een periode in van vreed
zame kalmte, het ia in Noord-Nederland
zoo stil" zegt De Clercq in 1834, dat men
een blad kan hooren vallen", en over de
heid verkondigden... Tien kilogram extra
gesorteerde Betuwsche Meikersen a drie
gulden zestig cent voor Johan Mathiesen,
Employébüde Levensverzekingbank Uni
versum" te Meerloo"
Hoe kwam hij er toe... hoe kwam hjj
er in godsnaam toe om zoo'n zotheid uit
te halen!... Hoe konden ze nu, ten goede,
met hun beiden twintig pond kersen op!
Al was ze nu eens hél gul en gaf ze de
daghit er ook wat van mee,.. ? gut zoo'n
kind moet je toch ook niet verwennen...
later valt 't haar maar destemeer af als ze
'ns niét zoo'n royale dienst treft... en
bovendien, je komt zoo gauw in praatjes,
dat je maar van de hooge boom leeft...
't maar voor 't opscheppen schijnt te hebben,
de heele straat bestond haast uit
Universummers", je wist dus zoo precies wat
iedereen doen of laten kon
Ze nam de kist weer op, bekeek dien
aandachtig, 't Stof doekje bleef als een flard
aan 'n splinter van den bodem mallig heen
en weer wapperen. Ze zag 't niet, zag
alleen maar de tergende blauw-potlooden
verzekering, dat er voor drie gulden zestig
cent aan kwistige overdaad in haar huis was
gebracht. Ze kneep haar lippen nijdig op
elkaar, fronste haar wenkbrauwen, peinsde
en keek,... keek en peinsde...
God, god, wat 'n zeldzame egoïst was hij
toch, baar man! Gisteren, toen haar vader
jarig was geweest en ze zoo dolgraag daar
om naar huis had gegaan... n dagje
maar, had hij bezwaar gemaakt vanwege
de reiskosten, en, goeie sul die ze was, had
ze dadelijk toegegeven, dat hij gelijk had,
zoo op 't eind van de maand dan moest je
'n gulden driemaal omkeeren eer je hem
uitgaf... en toen had hij toch al stiekem
voor f 3.60 z'n meikersen besteld, anders
konden ze toch nu al niet hier zijn!...
Tjee, Tjee, wat 'n streken, wat 'n streken
nu toch; maar dat stond zoo vast als een
paal boven water, geen mond zou ze er
aan zetten... gén mond... hoe dol of ze
er ook op was Voor haar part kon hij
nu z'n twintig pond extra uitgezochte mei
kersen allén ... hélemaal allén opeten ...
Ze wilde de kist weer neerzetten, miste
't tafelbeschermende stofdoekje, keek op
den grond, zocht, zocht overal; god wat 'n
lam ding nou toch, waar had ze 't nou
gelaten
Ze werd warm van 't bukken en van
broeierige boosheid.
Eindelijk kreeg ze 't in 't oog, trok 't
nijdig los
De kinderen van de Gemeenteschool
klompen-klepperden in draf de straat door,
grissend hier aan 'n hek, dat knarspiepend
natie woei die geest van zelfgenoegzaamheid,
die haar prat deed gaan op haar vrijheid en
burgerdeugd. Zoo was het ook op het terrein
van godsdienst en kerk. Men was mild en
geneigd tot verdraagzaamheid, bang voor
uitersten, gekant zoowel tegen de vrygeesten
als tegen de oude Dordtsche rechzinnigheid.
De hervormde kerk, door Willem I nieuw
georganiseerd, was niet meer de publieke be
voorrechte kerk uit de dagen der Republiek, er
was gelijkheid voor de wet voor elke kerk en ge
zindte, maar zij was endoor de traditie n door
haarledental invloedrijk en machtig, en ook
binnen haar muren troonde een halfslachtig
liberalisme, aan de zachtzinnigheid ontgroeid,
verlangende ook vór alles rust en vrede.
Enkele jaren nu na den Belgischen opstand
werd die vrede verstoord. In Ulrnm, dicht
bij de Lanwers en in Doeveren cl.'Heusden
waren het de predikanten H. de Cock en
H. P. Scholte, die uiting gaven aan wat er
leefde onder honderden boeren en burgers,
in wie nog de geest woonde der oude,
preciese gereformeerden: verzet tegen de afgo
den der eeuw, gehechtheid aan de Drie for
mulieren, die zij aanvaarden met huid en
haar, grimmigheid des toorns tegen eene
kerk waar reglementen gingen boven Goda
woord, waar eene algemeene genade gepre
dikt en een gezangenbundel gebruikt werd,
die, naast de psalmen Datheens werden geacht
te klinken als Sireensche b ... liederen om
de menschen ter helle te lokken." Dit op
treden leidde in den herfst van 1834 tot de
afscheiding. Hare aanhangers, onder Willem
I vervolgd, ademden onder Willem II ruimer
en stichtten met groote offervaardigheid die
christelijk gereformeerde kerk, die met een
eigen kweekschool te Kampen, sedert baar
afzonderlijk bestaan leefde, afgezonderd van,
allengekens niet meer fel vijandig tegen de
oude hervormde kerk.
Maar in het laatste kwart der 19e eeuw
organiseerde dr. Abr. Knijper wederom een
verzet van preciesen" tegen den
rekkeljjken" geest in de hervormde kerk, stichtte
in 1880 de Vrije Universiteit, opdat de zonen
Israëls niet langer bij de Filistijnen hunne
zwaarden zonden behoeven te smeden,
trachtte met de kweekelingen dier inrichting
hervormde gemeenten te bezetten, het syno
dale juk af te schudden en de Dordteche
kerkorde van 1619 in te voeren. Hij verloor
in 1886 den elag, en het was natuurlijk,
dat de nieuwe doleantie toen aansluiting
zocht büde oude afscheiding: het was (op
pervlakkig bezien) n geest, n leer, n
kerkbegrip. Zoo kwam in 1892 de samen
smelting der beide groepen tot stand als
Gereformeerde kerken" met een ledental
van ruim 300.000. Echter gingen niet allen
mede, er waren er die trouw bleven aan de
vaderen der afscheiding" en hunne stich
ting, de school te Kampen, niet door de
Vrije wilden laten o vervleugen; zy bleven
de oorspronkelijk christelijk gereformeerde
kerk vormen en stichtten in 1894 een eigen
school.
In de gereformeerde kerken van 1892
brachten de volgelingen van dr. Kuyper
hun vijandschap tegen de hervormde kerk
mede. Bij de oude afgescheidenen was dat
vuur bijkans gebluscht, nu sloeg de vlam
weer hoog op; in felle taal nu, in zalvende
woorden dan, ? werd de heilige oorlog ge
predikt tegen de voor God driewerf ge
vloekte genootschapskelk". Toch waren er
in die kerk nog genoeg gebleven, die in
godsdienst en leer van de gereformeerden
niet veel verschilden, zij lieten zicb licht
voor de politieke coalitie winnen; anderen,
schoon niet gereformeerd, maar van eene
lichter gekleurde orthodoxie, gingen mede
uit vrees voor liberalisme of socialisme
en zoo zijn zühet te gader, die o. a. bet
ministerie Heemskerk op het kussen brach
ten, dat dr. Noordtzjj benoemde. Geheel
wettig, zagen wQ. Ja, maar aangezien de
nieuwe hoogleeraar les zal geven voor (te
Utrecht, uitgezonderd enkele Hongaren, al
leen) hervormde theologen, zien de
coalitiedichtdaverde, ophitsend daar met felle
sargeluiden 'n vastliggende hond, die viermaal
daags aldus z'n gemoedsrust wijken voelde
voor machtelooze, wraakzuchtige woede ...
't Was halftwaalf geworden.
Om de hoek van de suite-deur spitste 't
vale muize-snuifje van de daghit: Mevrouw
zal ik maar de koffie gaan malen?"
Nee, nee, wacht maar, ik kom dadelijk".
Ze liep met de kersenkist naar de achter
kamer, 't kind maalde altijd 'n slordige
molen vol... je kon er 'n weeshuis van
tracteeren....
Eerst deponeerde ze de kist op de tafel
van de achterkamer, bedacht zich dat daar
voor twaalf uur gedekt moest worden, greep
't ding weer op, bleef er hulpeloos mee rond
kijken... Daar op 't buffetje zou ze hem
zetten... in 't oog loopend ... zódat-ie
dadelijk als-ie thuiskwam moest zien dat
ze er waren... z'n meer dan rpekelopze
geldverspilling z'n ... z'n millionair's
kuren... z'n schandelijk egoïstische genot ?
zucht
En toen ze de kamer uitging om koffie
te malen, keek ze nog eens om naar 't
buffet, liep terug, schoof een lepeldoosje
aan de achterkant onder de kist, zoodat 't
bovenvlak schuin lag gelijk een zerk en
de
blauw-potlooden-en-zwarte-druk-inktinscriptie gauwer en duidelijker in 't oog
viel ....
Ze zaten nu zwijgend tegenover elkaar,
hij verwerkend vol mannenmoed boterham
men met koude, gebraden varkenslap, waar
van hij niet hield, nooit van houden zou,
omdat-ie rilde tegen 't zachte, weeke,
deddelige vet, maar die hem, 't was z'n noodlot,
tegen 't einde der maand minstens driemaal
per week werden voorgezet, in causaal ver
band met de eer, 't fatsoen en 't microsco
pisch tractement.
's Middag's kreeg-ie ze warm ... dat
was verhooge penitentie en er bleef dan
vél over.
Dit batig saldo verscheen den volgenden
dag ter koffie-tafel.
Soms had-ie de verzenen tegen de prik
kelen geslagen, de lap fier verloochend, en
onbelegde boterhammen gegeten. Maar toen
dit stil verzet ten gevolge had, dat
'srniddag's, opnieuw gewarmd, 't yarkensgerecht
ter tafel verscheen, bezat hu voortaan zijn
ziel in lijdzaamheid, en berustte reeds bij
de eerste koude aanbieding, moed puttend
uit het feit, dat er een eind is aan alle
dingen ....
Toen ze hem zijn derde en laatste kop
koffie toeschoof, zei ze, wat hoog, en met
'n hautain gebaar naar het buffet:
aanhangers, die tegelijk d* hervormde kerk
liefhebben, in den gereformeerden manden
vijand, in zijne benoeming een bedreiging
dier kerk. De vrijzinnig hervormden staan
buiten deze beweging, al zal deze en gene
niet kunnen nalaten de etischen te herinne
ren, dat bunne eigen bondgenooten hun
deze troef uitgespeeld hebben.
Het is ons volstrekt onbekend, of dr.
Noordtzij behoort tot die bittere vijanden
der hervormde kerk, van wie wjj gewaagden;
dat hij, zelfs in dat geval, van den katheder,
tusschen zijne ondtestamentiek in, tegen die
kerk zon polemiseeren, achten wij voor ons
niet waarschijnlijk; of de beweging in 1913 der
coalitie stemmen zal kosten, moet men af
wachten als mogelijk, doch volstrekt niet
zeker. Maar tegen een ander mogelijk gevolg
moeten wij met klem waarschuwen, Or. C. E.
H(ooykaas) wees er reeds op in het Handels
blad van 27 Juni. De noodzakelijkheid is van
rechtzinnige zy'de uitgesproken, om nu eerst
te gaan werken met eene wijziging in het
godgeleerde hooger onderwijs. O.m. houdt
dit in, dat dit onderwijs niet meer aan de
Universiteit, maar aan Seminariën zou ge
geven worden. En dit is eene zware be
dreiging voor die vrije, wetenschappelijke
opleiding, waarvan wij in den aanvang van
dit artikel ge waagden. Daarover kan schrijver
dezes slechts herhalen, wat hij vór 10 jaren
in zijne intreerede zeide: de hervormde
kerk plaatst hare kweekscholen onder den
klokslag der nniverseiteiten, opdat hare
toekpmstige predikanten eene universitaire
opleiding en geen Beminarie-OBderwys
ontvangen. Een protestantsch kerkgenootschap
verdraagt zich niet met het begrip semenarie.
Het vreest voor zijne hooge belangen het
vrij onderzoek niet, noch de wetenschap en
hare uitkomsten en evenmin begeert het
zijne aanstaande dienaren binnen
kloostermuren op te sluiten".
Leiden, 3 Juli '12. L, KNAPPERT.
Madhumati en de Preemdeling en andere
verhalen Sproken der Ziel, door G.
HEUVBLMAN. Haarlem, J. W. Boissevain
en Co. 1911.
In een Voorwtord licht de schrijver toe:
Sproken der ziel", droomen van werkelijk
heden in gewaad der verbeelding, die in
klenrigen stoet door m^jn waakbewnstzyn
togen, bevatten meer waarheid dan de nuch
tere feiten van eiken dag, omdat zy de
spiegelbeelden zyn van gebeurtenissen uit
het innerlyk leven, van het worstelend
streven naar omhoog, dat in op- en neer
gaande golvingen zich afspeelt in sfeer van
eeuwigheid.
Moge de waarheid, die zich op de volgende
bladzijden achter den sluier der allegorie
verbergt, de waarheid van het zich door
vreugde, leed en ontzegging tot geestelijk
heid ontplooiend leven gevonden worden
door den lezer, dit is de wensch van den
schrijver November 1911."
Ja, zoo en niet anders was de wensch van
den schrijver in November 1911 en men zou
zeggen, hoezeer theosoof die schrijver ook
zy, dat het een christelijke wensch ware, in
dien n.l. het vinden der waarheid" als een
genoegen aangemerkt mocht worden. Om
een zeer begrijpelijk misverstand weg te
ruimen, wil ik hier dadelyk zeggen dat
de beer Heuvelman geenszins bedoelt ons
büwijze van gezelschapsspel naar de
waarheid achter zijn allegorieën te doen
zoeken en de hoop uitspreekt, dat wüver
nuftig mogen zyn. Ware dit zoo, men kon
er niets tegen hebben. Er is een toenemende
behoefte aan degelijke Raadselboeken in deze
onkinderlijke tyden en de vervulling eener
dusdanige behoefte ware dan nog hoe
zeer theosophisch gemeend christelijk
te heeten. De heer Heuvelman, het doet
mij leed dit te moeten verklaren, be
doelt het echter zoo onschuldig en ver
makelijk niet. Geenszins wil hy ons enkel
verwijzen naar den zin van zyn allegorische
Daar staan kersen."
Hij keek haar wat ge-intrigeerd aan; ze
was boos, dat was zoo klaar als de dag ...
waarom ? dat wist de hemel. ? . enfin als
er wat was dan moest ze zelf maar uit de
hoek komen; met die malle kippenkuren
kon hij zicb niet ophouden ... ze was
puik in d'r humeur toen-ie dien morgen
wegging, en nou was 't ineens mis . . .
best . . . dan maar mis ....
Ze keek 'm hard iu de oogen, dacht dat-ie
haar niet verstaan had, zei toen nog eens
met 'n zwierig handgebaar naar de op 't
buffet prijkende kist:
Daar staan kersen."
Dat zie ik," antwoordde hij toen, goed
moedig, moet ik 'm openmaken?"
Dat moet jij weten . . . voor mij hoeft
't niet", zei ze met volmaakte onverschil
ligheid.
Nou God . . . dan niet", mompelde hij
bot, met hoog opgetrokken wenkbrauwen
van quasi minachtende verwondering, kij
kend weer op z'n bord naar de laatste hap
vet-omstolten varkensvleeech, die bij nog
te verwerken had.
En zij leunde tegen haar stoelleuning,
dronk zwijgend, met precieuse gebaartjes,
telkens nippertjes van haar kpffiie, muisde
dunne boterhammetjes-met-niemendal, en
trok met haar ongebruikt eierlepelt] e
de patroon-lijntjes van 't tafellaken om ...
Vroeger dan anders sloeg de huisdeur
achter hem dicht, zag ze hem, op haar
teenen staand midden in de kamer, want
ze wou niet, per se wou ze hem nu niet
nakijken voor 't raam, zag ze hem naar
de kantoren van Universum" gaan.
In die middaguren vergat ze eenigszins
haar ontstemming, haar leed . . . There
are more things in heaven and earth,
Horatio, than are dreamtofinour philosophy"
. . . had Hamlet met evenveel recht tot een
jeugdige HoIIandsche huisvrouw kunnen
zeggen, wier inkomen zeer begrensd is en
wier bediendenschaar zich tot n onbe
nullige daghit beperkt; hoe 't ook zij, dien
middag had ze 't druk met vele huiselijke
werkzaamheden, en tegen verdriet bestaat
geen beter medicijn dan werken, zoodat ze
opgemonterd de benarde toestand der laatste
tien maanddagen onder de oogen durfde
zien en zelfs lust en volharding voelde om
uit te rekenen, hoe ze zich a.s. Zondag een
extra-tje, 'n pleziertje of zoo, zouden kun
nen gunnen, 't Zat 'm niet alleen in 't
genot van 't uitgaan . . ? gut nee ... ze
was nét zoo gelukkig thuis . ?. Maar by'na
alle Universummers" gingen Zondags uit,
dat was 'n soort van tol, die je aan je
notaraadseltjes, maar naar den zin van het Leven
zelf en het is werkelijk de vraag of het voor
alle menschen dienstig is daarnaar te zoeken.
Er zijn er velen, ion ik zeggen, die het best
doen maar te leven, zich uit te leven, als de
planten en dieren, naïef-weg en zonder vragen.
De zin hunner levens bestaat daarin, dat
jjj ontstaan en bloeien (voor zoover men dit
b.v. van een makelaar en een
belastingcontroleur zeggen kan) en vergaan, dat zij ver
schijningen^ z^n, meest geen imposante, van
het eenwiglyk wordende leven. En daar
mee uit.
De heer Heuvelman, die het anders wil,
weet gewisselijk niet hoeveel slappe
theosophen, spiritisten, scientiaten enz. enz. enz. er
bestaan, wier lenterig gezoek naar de waarheid
het leren onfrisch en klonterig maakt, als
melk, die aan 't zunrworden is.
Zyn Zielesproken," het zy met permissie
gezeid, zyn zelf zulke onverteerde en onver
teerbare klonten, op zyn minst niet getuigend
van de frischeid der zielsfeer, waarin z
klonterden.
Laat ons pogen dit nader te be luiden. Er
is de eerste klont Madhumati en de Vreem
deling geheeten. De wijze Madbumati laat den
Vreemdeling op zyn desbetreffend verzoek,
de in letterlijken zin iou»-iols van het leven
aanschouwen. Hy ziet Werkers met dier kop
pen, vaart over een meer vol levend doode
drenkelingen, gaat door een dood bosch en
ontmoet drie zingende meisjes, waarvan een
een bijtend slangebeest blijkt.
Al deze verschijningen hebben hun alle
gorische beduidenis, met moeilijk te raden
voor wie met theosophie en Indische sprookjes
op de hoogte is". Maar hiermee is het nog
niet uit.
De Vreemdeling ziet ook een zaal vol
wyze grysaarden, die bly'de de doodskus
ontvangen en woont een begin van de
eeuwige vreugden van Nirwana bij. En dan
bidt de Vreemdeling.
Hy aanbad bet leven, dat uit den
myatieken dood geboren wordt, het leven dat boven
deze in zijn veelheid verscheurde wereld is
uitgegaan tot de Eenheid: het Vuur waarin
de vlammen spelen, de Zee die de golven
draagt, het scbadnwlooze zuivere Licht. Hy
aanbad de waarheid der Vreugde, die zalig
heid is; zaligheid die als een groote vrede
komt tot den mensch, die zichzelf verloochend
en de ketenen der begeerte eigenhandig
verbrijzeld heeft, zaligheid, het deel van den
asceet in wiens ziel de passielooze lelie ont
loken is."
Hier is dan de gansche gebruikelijke in
ventaris, voor een on-theosoof niet zeer
begrijpelijk, voor den theosooph als gesneden
koek. Wie moet dit echter mooi vinden, wie
zal het als knust ea schoonheid of ook zelfs
maar als levende reproductie van het leven
kunnen genieten? Het is als een slecht ver
toonde kinder-operette. Men ziet de decors
waaien op den tocht en de rokjes zakken
af van de engeltjes met snotneuejea. Van
de phantasmagorie verschijnt hier werkelijk
enkel het magere en het gore, vooral het
magere, want de verbeelding is zoo armoedig
by al de weidachheid van haar gebaar. Voor
zyn begrippen zoekt de schrijver verbeeldin
gen (beeldjes uit een dertig-cents-bazaar) en
tracht deze dan even zelf te zien. Dit doet
hy inderdaad tamelyk nauwgezet en schrijft
ook gewoonlijk een behoorlijken volzin. Maar
hoe oppervlakkig en rhetoriech voos het een
en het ander is, bewijzen malle fraaigheden
als deze:
Wel voelde ik een naamlooze leegte in
mijn binnenste, de leegte van een open graf
dat de komst van den doode w&cht."
En: Roerloos stonden de tempels... in
den blauwen nacht, doorklaard van
zilverblanken maneschijn, die langs de verre luchten
dreef en in wier zachte lichting de sterbril
janten gloeiden als brandende diamanten."
Znlke dingsigheden, met een gelijken
pathetischen zwier ala het overige daarnaar
gepend, doen een mensch twijfelen aan de
echtheid van de visie en de gedachte beide,
biliteit verschuldigd was; ... als je thuis
bleef dan kon je pp je vingers uittellen,
dat de n poesvriendelijk Maandag al
kwam vragen of er toch geen zieken
waren", nummer twee argeloos vertellen
van haar beeldig nieuwe toilet j e en de
snoeperige toque, die ze nét gisteren voor
't eerst gedragen had" . . . nummer drie
arglistig peilen naar eventueele echtelijke
troebelen . . .
Nee, als 't maar eenigszins aan mekaar
te pasgen was, dan wou ze uit, aanstaande
Zondag, 't kwam haar toe ... ze had er
recht op, vooral nu ze dat kleine uitstapje
naar de oudelui gisteren had opgegeven,
en hij kersen kocht . . . kersen voor drie
gulden zestig cent ...
Met kletterenden smak rinkinkten in de
achterkamer vele breekbare dingen over
den grond.
Ze schoot er op af, struikelde in haar
vaart over de daghit, die al bezig was
scherven te verzamelen; 't kind dat voor
't middageten kwam dekken, als ze daar
mee klaar was, ging ze met 'n boterham
naar huis, 't kind had de onzalige ge
dachte gehad om een stapeltje borden op
de schuinstaande kersenkist te zetten, met
't logisch gevolg, dat zelfs in dit speciaal
geval de groote natuurwet van de aan
trekkingskracht der aarde zich niet ver
loochende.
Wat 'n ezelachtig schepsel ben je toch!"
duwde mevrouw baar verachtelijk toe, en
't kind, heftelijk in haar eer getast, nijdigde
huilerig: U hebt zélf altijd gezeid dat ik
de boel op 't buffet moet zetten" . . .
Maar niet op 'n kersenkist, uil!" riep
mevrouw van onder de tafel, grabbelende
naar verspreide porselein-fragmenten.
Kan ik 't helpen dat 't ding scheef staat..
't lijkt wel 'n glijbaan?" jammerde 't
kolderige hitje, brutaler dan ze ooit gedacht
had te durven zijn.
Mevrouw kroop tusschen de tafelpooten
door, verzamelend links en rechts halve,
kwarten en scherven van borden.
De hit deed 't zelfde tusschen de stoelen.
Toen ging de kamerdeur open, kwam
Joban Mathiesen binnen, goed humeursch
al, na afgeloopen werktijd, maar nu opeens
tergend goedlachsch door 't vreemde
gescharrel op den grond: God, dat doet me nou
denken aan m'n jonge jaren toen we Artis1'
speelden... ik en m'n broers waren ver
scheurende beesten en hadden op 'n rij onze
hakken tuaschen de stoelpooten, en onder
de tafel zat me zus Mies... daar was 't
apenhok "
Hèhèwat ben jij aardig ... kolossaal"
beet Mevrouw hem hevig gepiqueerd toe;