De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 7 juli pagina 2

7 juli 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

D-E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.' 1828 lustte"" volgde het antwoord: Heelgraag, juffrouw."" Ook dit tweede bord ging met smaak den weg op van het eerste, waarna Gerrit aftn vette bek afveegde, Roer (men noemde müonder het kantoorpersoneel als verkor ting Roer") en de juffrouw bedankte, zijn rigarenkoker voor den dag haalde en.... Boer uit erkentelijkheid een sigaar liet opsteken, denkt ge? Mis, waarde lezer, ik heb u reeds gezegd, dat de man geen ge weten had. Hij stak zelf een sigaar aan en vertrok, dampende als oen fabrieks schoorsteen. Is het wonder, dat zulk een onbeschaamd man eenige dagen daarna met alle kracht durfde mee te werken tot den ondergang van mij\ en mijn gezin ? Men kan van zulke individuen zelfs het aller laagste verwachten" enz. enz. Men kan zich uit deze staaltjes van R.'s schrijfmanier vrijwel een meening vormen omtrent de wijze, waarop hij zal zijn op getreden tegen de hoofdambtenaren, met wie hij krachtens zijn betrekking als con ciërge dagelijks in aanraking kwam. Hij zal waarschijnlijk van een ietwat opdringerige beleefdheid en vriendelijkheid zyn geweest, om dan, wanneer die beleefd heid niet het gehoopte voordeel bracht men herleze zijn tirade omtrent den duivel, dien men te vriend honden moet," de betrokken personen de genoten beieefdheden te gaan verwijten, waarbij hij het niet versmaadt om bij wijze van weerwraak, alles wat hu ten nadeele van zoo iemand mocht hebben gehoord, of op een of andere wijze te weten gekomen mocht zijn tegen hem aan te wenden. Yeel moet hier natuuilyk op rekening worden geschreven van zijn eigenaardige betrekking als conciërge. In deze hoedanig heid komt hij beurtelings met bijna alle leden van het personeel in aanraking. Hjj hoort hoe de een achter diens rug door den ander wordt beoordeeld, bekritiseerd, be schimpt. Hij leeft als het ware in een spheer van achterklap en men moet al een zeer stevige persoonlijkheid zijn om er niet op den langen duur door te worden besmet. Maar tusschen het belangstellen en het oververtellen van praatjes, n het publibliceeren van deze praatjes in een met groot vertoon te koop geboden brochure, is nog een groot onderscheid. En het is te begrij pen, dat een directie iemand, die aldus blyk geeft van gebrek aan goeden smaak, en die ook op andere wijze een volkomen gemis aan bescheidenheid toonde, liever niet als conciërge in haar dienst heeft. Dat men dus het eerste het beste geschil te baat nam om Roerdinkholder als con ciërge te ontslaan, is volkomen te begrijpen, en tot op zekere hoogte te billijken. Maar... had men dit mogen doen op de wijze, waarop dit volgens de niet weersproken voorstelling door R. ervan gegeven is geschied ? Men kon R. alweer volgens zijn niet weersproken verklaring geen enkele ernstige tekortkoming ten laste leggen die een onmiddellijk en smadelijk ontslag kan wettigen. Hij was een lastig en vervelend mensck voile, tout. In zulk een geval maakt men iemand niet onmiddellijk broodeloos en nog daarenboven dakloos; doch men geeft hem een ander baantje, waar hij niet meer hinderlijk wezen kan. Zóhandelt een directie, dia de moreele verantwoorde lijkheid begrijpt, welke zij draagt voor het welzjjn van het personeel, welks arbeids kracht zij gebruikt. Thans heeft Roerdinkholder ten slot t e toch nog een andere betrekking gekregen. Maar dit is geschied, omdat hij nu eenmaal een lastig heer is, die de kunst verstaat om de boel op stelten te zetten," en niet erg kieskeurig is in de middelen, waarop hij dit gedaan krijgt. Hij is dus geslaagd, juist krachtens de eigenschappen, die men in hem af te keuren heeft. Ware hu een bescheiden figuur geweest, die luidruchtiglllllllllllllllllHHIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIimillllllllllllllllllll Eïlra iwrtterie Betnwsciie Meikersen DOOE MINCA VERSTER-BOSCH REITZ. Ze stond nog met 't kistje in de handen, precies zpoals ze 't van den postbesteller had aangenomen. Meneer had de kaart op 't kantoor afgeteekend, hem toen met 't kistje door gestuurd naar huis, 't was toch maar zoo vlak bij," had de man haar minzaam in gelicht. En nu bestaarde zij 't ding met onver holen afkeuring. Hoe was 't in godsnaam mogelijk om tien kilo kersen in te slaan a drie gulden zestig cent als 't op 't einde van de maand loopt en je allerlei foefjes gebruiken moet om met eer en fatsoen n je man's waarlijk microscopisch tracte ment de eerste van de volgende maand te halen... Ze liep terug naar haar salon", klemde 't stofdoekje, waarmede zij bezig was geweest alle pulletjes, poppetjes en vaasjes die, ter verfraaiing daar kwistiglijk verspreid waren, van een verondersteld stoflaagje te ontdekken,in haar linker oksel,hield de witte ruiggeschaafde kersenkist tusschen haar handen, recht voor zich uit als een opengeslagen boek en bestudeerde nogmaals het vele wat daar te lezen stond. In den linkerhoek met blauw potlood: Extra gesorteerde Betuwsche Meikersen, tien kilogram a ? 3.60." In den rechterhoek met zwarte, stijve inktdrukletters: Den Wel B delen Heer Johan Mathiesen, Employé-bij de Universum" Levensver zekeringsbank te Meerloo." Hu was dol op kersen, trouwens zij ook, wie zou 't niet zijn. Maar tien kilo tegelijk inslaan en dat nog wel... de hoeveelste was 't vandaag? Ze keek op den scheurkalender, die in vijf dagen niet was afge trokken, toen naar het Nieuws van den Dag van den vórigen dag, dat voor het raam stond als teeken van waarde genoten en dus tot medelezen afhaalbaar door de be vriende overburen. Ze zette de kist op de glimmend geboende mahoniehouten tafel, bedacht zich, tilde 't diug weer op, spreidde met wijden zwaai 't stofdoekje op 't smettelooze tafelblad uit, deponeerde toen de kist er op. En weer bleven haar blikken en gedachten ganschelijk geabsorbeerd door hetgeen de blauwe potloodletters en de zwarte drukinkt dito, met felle opdringerig heid en insinuatie versmaadde, dan zon hu nog altijd broodeloos zijn. En ten slotte nog n opmerking. Onder de verschillende verwijten, die R. tot zijn vroegere superieuren richt, zijn een paar formeele beschuldigingen van oneer lijke praktijken aan het adres van twee hoofdambtenaren der tramwegmaatschappij. Waarom heeft men hem deswege niet ver volgd? Eene veroordeeling wegens smaad ware toch wel het beste middel geweest, om aan zijn hinderlijk optreden een einde te maken. A. MORESCO VaJerlanlscle historie. XIV. Uil ONZE ALLEBJONGSTE KERKGESCHIEDENIS. Dat wij onder desen titel kunnen gaan schreven over de benoeming van dr. Noordtzij tot hoogleeraar te Utrecht, is al een bewijs voor de onzuivere toestanden ten onsent. De door den Staat geroepene zal onderwas hebben te geven aan toekomstige dienaren van de hervormde kerk, daarom is zy'n ambt nog niet kerkelijk. De wet op het H. O. vraagt voor rjjks hoogleeiaren ook in de godgeleerdheid niet naar een kerkgeiootBchap. De eenige vraag moet zijn: hebben wij hier een man, die als in elke facul teit de hem aangewezen vakken aldus zal onderwijzen, dat hu niet slechts de kennis zijner leerlingen vermeerdert, maar vooral hun leert wat wetenschappelijk werken is, methodisch, eerlijk, rustig bronnenonderzoek, waarbij nooit op een bepaald resultaat mag worden aangestuurd, nog veel minder van te voren dit of dat resultaat mag worden vastgesteld. Want dat is averechtsche methode en op den kop gezette wetenschap. Natuurlijk zal het winst zjjn, als een hoogleeraar nog bovendien door den adel van zyn geest, de nobelheid van zijn karakter, de warmte van zijn gemoed op zyne studenten gezegenden invloed oefent, maar hoe hoog wy dit stellen, bet onbevooroordeelde, het onzelfzuchtige, het ruiterlijke der zuivere wetenschap is ons te lief, dan dat wij daarop ooit zon den willen cien inkorten. En het is op dit punt, dat wij de benoeming van dr. Noordtzij met bekommernis hebben ver nomen, juist dat eene, waarom tot ons leedwezen, in den thans woedenden strijd niet wordt gerept. Hoe kan deze hoogleeraar de O. T. wetenschappen wezenlijk onderwijzen, daar hjj tegelijk als gereformeerde art. 3?5 van de geloofsbelijdenis aanvaardt en dus reeds van te voren aanneemt, dat wy°in den bijbel hebben die heilige en goddelijke schriftuur, vervat in O. en N. daer niet tegen te seggen valt", terwijl wij ghelooven al wat in den denzelven begrepen is, sonder eenige twyfelinghe". Op dit cardinale punt is van vrij (innige zjjde geweien o. a. door dr. v. d. Bergh van Eisinga te Helmond, maar men hoort er niet van in het kamp dergenen, die met hevigheid op dr. Noordtzij zy'n aangevallen. Natuurlek niet, nademaal zij zelven, gelijk de Hervorming van 8 Juni jl. zeide: evenzeer gevaar loopen in hun onderwij 3 te mengen wat er niet bij behoort". Wat is dan daa> de grief en de bronwei der ergernis? Gelijk elk verschijnsel wil ook dit uit de geschiedenis worden begrepen. Wy zullen een lang verhaal kort maken. Na de onrust van het napoleontisch tijdperk verlangden de volken boven alles naar rust. Ook by ons trad een periode in van vreed zame kalmte, het ia in Noord-Nederland zoo stil" zegt De Clercq in 1834, dat men een blad kan hooren vallen", en over de heid verkondigden... Tien kilogram extra gesorteerde Betuwsche Meikersen a drie gulden zestig cent voor Johan Mathiesen, Employébüde Levensverzekingbank Uni versum" te Meerloo" Hoe kwam hij er toe... hoe kwam hjj er in godsnaam toe om zoo'n zotheid uit te halen!... Hoe konden ze nu, ten goede, met hun beiden twintig pond kersen op! Al was ze nu eens hél gul en gaf ze de daghit er ook wat van mee,.. ? gut zoo'n kind moet je toch ook niet verwennen... later valt 't haar maar destemeer af als ze 'ns niét zoo'n royale dienst treft... en bovendien, je komt zoo gauw in praatjes, dat je maar van de hooge boom leeft... 't maar voor 't opscheppen schijnt te hebben, de heele straat bestond haast uit Universummers", je wist dus zoo precies wat iedereen doen of laten kon Ze nam de kist weer op, bekeek dien aandachtig, 't Stof doekje bleef als een flard aan 'n splinter van den bodem mallig heen en weer wapperen. Ze zag 't niet, zag alleen maar de tergende blauw-potlooden verzekering, dat er voor drie gulden zestig cent aan kwistige overdaad in haar huis was gebracht. Ze kneep haar lippen nijdig op elkaar, fronste haar wenkbrauwen, peinsde en keek,... keek en peinsde... God, god, wat 'n zeldzame egoïst was hij toch, baar man! Gisteren, toen haar vader jarig was geweest en ze zoo dolgraag daar om naar huis had gegaan... n dagje maar, had hij bezwaar gemaakt vanwege de reiskosten, en, goeie sul die ze was, had ze dadelijk toegegeven, dat hij gelijk had, zoo op 't eind van de maand dan moest je 'n gulden driemaal omkeeren eer je hem uitgaf... en toen had hij toch al stiekem voor f 3.60 z'n meikersen besteld, anders konden ze toch nu al niet hier zijn!... Tjee, Tjee, wat 'n streken, wat 'n streken nu toch; maar dat stond zoo vast als een paal boven water, geen mond zou ze er aan zetten... gén mond... hoe dol of ze er ook op was Voor haar part kon hij nu z'n twintig pond extra uitgezochte mei kersen allén ... hélemaal allén opeten ... Ze wilde de kist weer neerzetten, miste 't tafelbeschermende stofdoekje, keek op den grond, zocht, zocht overal; god wat 'n lam ding nou toch, waar had ze 't nou gelaten Ze werd warm van 't bukken en van broeierige boosheid. Eindelijk kreeg ze 't in 't oog, trok 't nijdig los De kinderen van de Gemeenteschool klompen-klepperden in draf de straat door, grissend hier aan 'n hek, dat knarspiepend natie woei die geest van zelfgenoegzaamheid, die haar prat deed gaan op haar vrijheid en burgerdeugd. Zoo was het ook op het terrein van godsdienst en kerk. Men was mild en geneigd tot verdraagzaamheid, bang voor uitersten, gekant zoowel tegen de vrygeesten als tegen de oude Dordtsche rechzinnigheid. De hervormde kerk, door Willem I nieuw georganiseerd, was niet meer de publieke be voorrechte kerk uit de dagen der Republiek, er was gelijkheid voor de wet voor elke kerk en ge zindte, maar zij was endoor de traditie n door haarledental invloedrijk en machtig, en ook binnen haar muren troonde een halfslachtig liberalisme, aan de zachtzinnigheid ontgroeid, verlangende ook vór alles rust en vrede. Enkele jaren nu na den Belgischen opstand werd die vrede verstoord. In Ulrnm, dicht bij de Lanwers en in Doeveren cl.'Heusden waren het de predikanten H. de Cock en H. P. Scholte, die uiting gaven aan wat er leefde onder honderden boeren en burgers, in wie nog de geest woonde der oude, preciese gereformeerden: verzet tegen de afgo den der eeuw, gehechtheid aan de Drie for mulieren, die zij aanvaarden met huid en haar, grimmigheid des toorns tegen eene kerk waar reglementen gingen boven Goda woord, waar eene algemeene genade gepre dikt en een gezangenbundel gebruikt werd, die, naast de psalmen Datheens werden geacht te klinken als Sireensche b ... liederen om de menschen ter helle te lokken." Dit op treden leidde in den herfst van 1834 tot de afscheiding. Hare aanhangers, onder Willem I vervolgd, ademden onder Willem II ruimer en stichtten met groote offervaardigheid die christelijk gereformeerde kerk, die met een eigen kweekschool te Kampen, sedert baar afzonderlijk bestaan leefde, afgezonderd van, allengekens niet meer fel vijandig tegen de oude hervormde kerk. Maar in het laatste kwart der 19e eeuw organiseerde dr. Abr. Knijper wederom een verzet van preciesen" tegen den rekkeljjken" geest in de hervormde kerk, stichtte in 1880 de Vrije Universiteit, opdat de zonen Israëls niet langer bij de Filistijnen hunne zwaarden zonden behoeven te smeden, trachtte met de kweekelingen dier inrichting hervormde gemeenten te bezetten, het syno dale juk af te schudden en de Dordteche kerkorde van 1619 in te voeren. Hij verloor in 1886 den elag, en het was natuurlijk, dat de nieuwe doleantie toen aansluiting zocht büde oude afscheiding: het was (op pervlakkig bezien) n geest, n leer, n kerkbegrip. Zoo kwam in 1892 de samen smelting der beide groepen tot stand als Gereformeerde kerken" met een ledental van ruim 300.000. Echter gingen niet allen mede, er waren er die trouw bleven aan de vaderen der afscheiding" en hunne stich ting, de school te Kampen, niet door de Vrije wilden laten o vervleugen; zy bleven de oorspronkelijk christelijk gereformeerde kerk vormen en stichtten in 1894 een eigen school. In de gereformeerde kerken van 1892 brachten de volgelingen van dr. Kuyper hun vijandschap tegen de hervormde kerk mede. Bij de oude afgescheidenen was dat vuur bijkans gebluscht, nu sloeg de vlam weer hoog op; in felle taal nu, in zalvende woorden dan, ? werd de heilige oorlog ge predikt tegen de voor God driewerf ge vloekte genootschapskelk". Toch waren er in die kerk nog genoeg gebleven, die in godsdienst en leer van de gereformeerden niet veel verschilden, zij lieten zicb licht voor de politieke coalitie winnen; anderen, schoon niet gereformeerd, maar van eene lichter gekleurde orthodoxie, gingen mede uit vrees voor liberalisme of socialisme en zoo zijn zühet te gader, die o. a. bet ministerie Heemskerk op het kussen brach ten, dat dr. Noordtzjj benoemde. Geheel wettig, zagen wQ. Ja, maar aangezien de nieuwe hoogleeraar les zal geven voor (te Utrecht, uitgezonderd enkele Hongaren, al leen) hervormde theologen, zien de coalitiedichtdaverde, ophitsend daar met felle sargeluiden 'n vastliggende hond, die viermaal daags aldus z'n gemoedsrust wijken voelde voor machtelooze, wraakzuchtige woede ... 't Was halftwaalf geworden. Om de hoek van de suite-deur spitste 't vale muize-snuifje van de daghit: Mevrouw zal ik maar de koffie gaan malen?" Nee, nee, wacht maar, ik kom dadelijk". Ze liep met de kersenkist naar de achter kamer, 't kind maalde altijd 'n slordige molen vol... je kon er 'n weeshuis van tracteeren.... Eerst deponeerde ze de kist op de tafel van de achterkamer, bedacht zich dat daar voor twaalf uur gedekt moest worden, greep 't ding weer op, bleef er hulpeloos mee rond kijken... Daar op 't buffetje zou ze hem zetten... in 't oog loopend ... zódat-ie dadelijk als-ie thuiskwam moest zien dat ze er waren... z'n meer dan rpekelopze geldverspilling z'n ... z'n millionair's kuren... z'n schandelijk egoïstische genot ? zucht En toen ze de kamer uitging om koffie te malen, keek ze nog eens om naar 't buffet, liep terug, schoof een lepeldoosje aan de achterkant onder de kist, zoodat 't bovenvlak schuin lag gelijk een zerk en de blauw-potlooden-en-zwarte-druk-inktinscriptie gauwer en duidelijker in 't oog viel .... Ze zaten nu zwijgend tegenover elkaar, hij verwerkend vol mannenmoed boterham men met koude, gebraden varkenslap, waar van hij niet hield, nooit van houden zou, omdat-ie rilde tegen 't zachte, weeke, deddelige vet, maar die hem, 't was z'n noodlot, tegen 't einde der maand minstens driemaal per week werden voorgezet, in causaal ver band met de eer, 't fatsoen en 't microsco pisch tractement. 's Middag's kreeg-ie ze warm ... dat was verhooge penitentie en er bleef dan vél over. Dit batig saldo verscheen den volgenden dag ter koffie-tafel. Soms had-ie de verzenen tegen de prik kelen geslagen, de lap fier verloochend, en onbelegde boterhammen gegeten. Maar toen dit stil verzet ten gevolge had, dat 'srniddag's, opnieuw gewarmd, 't yarkensgerecht ter tafel verscheen, bezat hu voortaan zijn ziel in lijdzaamheid, en berustte reeds bij de eerste koude aanbieding, moed puttend uit het feit, dat er een eind is aan alle dingen .... Toen ze hem zijn derde en laatste kop koffie toeschoof, zei ze, wat hoog, en met 'n hautain gebaar naar het buffet: aanhangers, die tegelijk d* hervormde kerk liefhebben, in den gereformeerden manden vijand, in zijne benoeming een bedreiging dier kerk. De vrijzinnig hervormden staan buiten deze beweging, al zal deze en gene niet kunnen nalaten de etischen te herinne ren, dat bunne eigen bondgenooten hun deze troef uitgespeeld hebben. Het is ons volstrekt onbekend, of dr. Noordtzij behoort tot die bittere vijanden der hervormde kerk, van wie wjj gewaagden; dat hij, zelfs in dat geval, van den katheder, tusschen zijne ondtestamentiek in, tegen die kerk zon polemiseeren, achten wij voor ons niet waarschijnlijk; of de beweging in 1913 der coalitie stemmen zal kosten, moet men af wachten als mogelijk, doch volstrekt niet zeker. Maar tegen een ander mogelijk gevolg moeten wij met klem waarschuwen, Or. C. E. H(ooykaas) wees er reeds op in het Handels blad van 27 Juni. De noodzakelijkheid is van rechtzinnige zy'de uitgesproken, om nu eerst te gaan werken met eene wijziging in het godgeleerde hooger onderwijs. O.m. houdt dit in, dat dit onderwijs niet meer aan de Universiteit, maar aan Seminariën zou ge geven worden. En dit is eene zware be dreiging voor die vrije, wetenschappelijke opleiding, waarvan wij in den aanvang van dit artikel ge waagden. Daarover kan schrijver dezes slechts herhalen, wat hij vór 10 jaren in zijne intreerede zeide: de hervormde kerk plaatst hare kweekscholen onder den klokslag der nniverseiteiten, opdat hare toekpmstige predikanten eene universitaire opleiding en geen Beminarie-OBderwys ontvangen. Een protestantsch kerkgenootschap verdraagt zich niet met het begrip semenarie. Het vreest voor zijne hooge belangen het vrij onderzoek niet, noch de wetenschap en hare uitkomsten en evenmin begeert het zijne aanstaande dienaren binnen kloostermuren op te sluiten". Leiden, 3 Juli '12. L, KNAPPERT. Madhumati en de Preemdeling en andere verhalen Sproken der Ziel, door G. HEUVBLMAN. Haarlem, J. W. Boissevain en Co. 1911. In een Voorwtord licht de schrijver toe: Sproken der ziel", droomen van werkelijk heden in gewaad der verbeelding, die in klenrigen stoet door m^jn waakbewnstzyn togen, bevatten meer waarheid dan de nuch tere feiten van eiken dag, omdat zy de spiegelbeelden zyn van gebeurtenissen uit het innerlyk leven, van het worstelend streven naar omhoog, dat in op- en neer gaande golvingen zich afspeelt in sfeer van eeuwigheid. Moge de waarheid, die zich op de volgende bladzijden achter den sluier der allegorie verbergt, de waarheid van het zich door vreugde, leed en ontzegging tot geestelijk heid ontplooiend leven gevonden worden door den lezer, dit is de wensch van den schrijver November 1911." Ja, zoo en niet anders was de wensch van den schrijver in November 1911 en men zou zeggen, hoezeer theosoof die schrijver ook zy, dat het een christelijke wensch ware, in dien n.l. het vinden der waarheid" als een genoegen aangemerkt mocht worden. Om een zeer begrijpelijk misverstand weg te ruimen, wil ik hier dadelyk zeggen dat de beer Heuvelman geenszins bedoelt ons büwijze van gezelschapsspel naar de waarheid achter zijn allegorieën te doen zoeken en de hoop uitspreekt, dat wüver nuftig mogen zyn. Ware dit zoo, men kon er niets tegen hebben. Er is een toenemende behoefte aan degelijke Raadselboeken in deze onkinderlijke tyden en de vervulling eener dusdanige behoefte ware dan nog hoe zeer theosophisch gemeend christelijk te heeten. De heer Heuvelman, het doet mij leed dit te moeten verklaren, be doelt het echter zoo onschuldig en ver makelijk niet. Geenszins wil hy ons enkel verwijzen naar den zin van zyn allegorische Daar staan kersen." Hij keek haar wat ge-intrigeerd aan; ze was boos, dat was zoo klaar als de dag ... waarom ? dat wist de hemel. ? . enfin als er wat was dan moest ze zelf maar uit de hoek komen; met die malle kippenkuren kon hij zicb niet ophouden ... ze was puik in d'r humeur toen-ie dien morgen wegging, en nou was 't ineens mis . . . best . . . dan maar mis .... Ze keek 'm hard iu de oogen, dacht dat-ie haar niet verstaan had, zei toen nog eens met 'n zwierig handgebaar naar de op 't buffet prijkende kist: Daar staan kersen." Dat zie ik," antwoordde hij toen, goed moedig, moet ik 'm openmaken?" Dat moet jij weten . . . voor mij hoeft 't niet", zei ze met volmaakte onverschil ligheid. Nou God . . . dan niet", mompelde hij bot, met hoog opgetrokken wenkbrauwen van quasi minachtende verwondering, kij kend weer op z'n bord naar de laatste hap vet-omstolten varkensvleeech, die bij nog te verwerken had. En zij leunde tegen haar stoelleuning, dronk zwijgend, met precieuse gebaartjes, telkens nippertjes van haar kpffiie, muisde dunne boterhammetjes-met-niemendal, en trok met haar ongebruikt eierlepelt] e de patroon-lijntjes van 't tafellaken om ... Vroeger dan anders sloeg de huisdeur achter hem dicht, zag ze hem, op haar teenen staand midden in de kamer, want ze wou niet, per se wou ze hem nu niet nakijken voor 't raam, zag ze hem naar de kantoren van Universum" gaan. In die middaguren vergat ze eenigszins haar ontstemming, haar leed . . . There are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamtofinour philosophy" . . . had Hamlet met evenveel recht tot een jeugdige HoIIandsche huisvrouw kunnen zeggen, wier inkomen zeer begrensd is en wier bediendenschaar zich tot n onbe nullige daghit beperkt; hoe 't ook zij, dien middag had ze 't druk met vele huiselijke werkzaamheden, en tegen verdriet bestaat geen beter medicijn dan werken, zoodat ze opgemonterd de benarde toestand der laatste tien maanddagen onder de oogen durfde zien en zelfs lust en volharding voelde om uit te rekenen, hoe ze zich a.s. Zondag een extra-tje, 'n pleziertje of zoo, zouden kun nen gunnen, 't Zat 'm niet alleen in 't genot van 't uitgaan . . ? gut nee ... ze was nét zoo gelukkig thuis . ?. Maar by'na alle Universummers" gingen Zondags uit, dat was 'n soort van tol, die je aan je notaraadseltjes, maar naar den zin van het Leven zelf en het is werkelijk de vraag of het voor alle menschen dienstig is daarnaar te zoeken. Er zijn er velen, ion ik zeggen, die het best doen maar te leven, zich uit te leven, als de planten en dieren, naïef-weg en zonder vragen. De zin hunner levens bestaat daarin, dat jjj ontstaan en bloeien (voor zoover men dit b.v. van een makelaar en een belastingcontroleur zeggen kan) en vergaan, dat zij ver schijningen^ z^n, meest geen imposante, van het eenwiglyk wordende leven. En daar mee uit. De heer Heuvelman, die het anders wil, weet gewisselijk niet hoeveel slappe theosophen, spiritisten, scientiaten enz. enz. enz. er bestaan, wier lenterig gezoek naar de waarheid het leren onfrisch en klonterig maakt, als melk, die aan 't zunrworden is. Zyn Zielesproken," het zy met permissie gezeid, zyn zelf zulke onverteerde en onver teerbare klonten, op zyn minst niet getuigend van de frischeid der zielsfeer, waarin z klonterden. Laat ons pogen dit nader te be luiden. Er is de eerste klont Madhumati en de Vreem deling geheeten. De wijze Madbumati laat den Vreemdeling op zyn desbetreffend verzoek, de in letterlijken zin iou»-iols van het leven aanschouwen. Hy ziet Werkers met dier kop pen, vaart over een meer vol levend doode drenkelingen, gaat door een dood bosch en ontmoet drie zingende meisjes, waarvan een een bijtend slangebeest blijkt. Al deze verschijningen hebben hun alle gorische beduidenis, met moeilijk te raden voor wie met theosophie en Indische sprookjes op de hoogte is". Maar hiermee is het nog niet uit. De Vreemdeling ziet ook een zaal vol wyze grysaarden, die bly'de de doodskus ontvangen en woont een begin van de eeuwige vreugden van Nirwana bij. En dan bidt de Vreemdeling. Hy aanbad bet leven, dat uit den myatieken dood geboren wordt, het leven dat boven deze in zijn veelheid verscheurde wereld is uitgegaan tot de Eenheid: het Vuur waarin de vlammen spelen, de Zee die de golven draagt, het scbadnwlooze zuivere Licht. Hy aanbad de waarheid der Vreugde, die zalig heid is; zaligheid die als een groote vrede komt tot den mensch, die zichzelf verloochend en de ketenen der begeerte eigenhandig verbrijzeld heeft, zaligheid, het deel van den asceet in wiens ziel de passielooze lelie ont loken is." Hier is dan de gansche gebruikelijke in ventaris, voor een on-theosoof niet zeer begrijpelijk, voor den theosooph als gesneden koek. Wie moet dit echter mooi vinden, wie zal het als knust ea schoonheid of ook zelfs maar als levende reproductie van het leven kunnen genieten? Het is als een slecht ver toonde kinder-operette. Men ziet de decors waaien op den tocht en de rokjes zakken af van de engeltjes met snotneuejea. Van de phantasmagorie verschijnt hier werkelijk enkel het magere en het gore, vooral het magere, want de verbeelding is zoo armoedig by al de weidachheid van haar gebaar. Voor zyn begrippen zoekt de schrijver verbeeldin gen (beeldjes uit een dertig-cents-bazaar) en tracht deze dan even zelf te zien. Dit doet hy inderdaad tamelyk nauwgezet en schrijft ook gewoonlijk een behoorlijken volzin. Maar hoe oppervlakkig en rhetoriech voos het een en het ander is, bewijzen malle fraaigheden als deze: Wel voelde ik een naamlooze leegte in mijn binnenste, de leegte van een open graf dat de komst van den doode w&cht." En: Roerloos stonden de tempels... in den blauwen nacht, doorklaard van zilverblanken maneschijn, die langs de verre luchten dreef en in wier zachte lichting de sterbril janten gloeiden als brandende diamanten." Znlke dingsigheden, met een gelijken pathetischen zwier ala het overige daarnaar gepend, doen een mensch twijfelen aan de echtheid van de visie en de gedachte beide, biliteit verschuldigd was; ... als je thuis bleef dan kon je pp je vingers uittellen, dat de n poesvriendelijk Maandag al kwam vragen of er toch geen zieken waren", nummer twee argeloos vertellen van haar beeldig nieuwe toilet j e en de snoeperige toque, die ze nét gisteren voor 't eerst gedragen had" . . . nummer drie arglistig peilen naar eventueele echtelijke troebelen . . . Nee, als 't maar eenigszins aan mekaar te pasgen was, dan wou ze uit, aanstaande Zondag, 't kwam haar toe ... ze had er recht op, vooral nu ze dat kleine uitstapje naar de oudelui gisteren had opgegeven, en hij kersen kocht . . . kersen voor drie gulden zestig cent ... Met kletterenden smak rinkinkten in de achterkamer vele breekbare dingen over den grond. Ze schoot er op af, struikelde in haar vaart over de daghit, die al bezig was scherven te verzamelen; 't kind dat voor 't middageten kwam dekken, als ze daar mee klaar was, ging ze met 'n boterham naar huis, 't kind had de onzalige ge dachte gehad om een stapeltje borden op de schuinstaande kersenkist te zetten, met 't logisch gevolg, dat zelfs in dit speciaal geval de groote natuurwet van de aan trekkingskracht der aarde zich niet ver loochende. Wat 'n ezelachtig schepsel ben je toch!" duwde mevrouw baar verachtelijk toe, en 't kind, heftelijk in haar eer getast, nijdigde huilerig: U hebt zélf altijd gezeid dat ik de boel op 't buffet moet zetten" . . . Maar niet op 'n kersenkist, uil!" riep mevrouw van onder de tafel, grabbelende naar verspreide porselein-fragmenten. Kan ik 't helpen dat 't ding scheef staat.. 't lijkt wel 'n glijbaan?" jammerde 't kolderige hitje, brutaler dan ze ooit gedacht had te durven zijn. Mevrouw kroop tusschen de tafelpooten door, verzamelend links en rechts halve, kwarten en scherven van borden. De hit deed 't zelfde tusschen de stoelen. Toen ging de kamerdeur open, kwam Joban Mathiesen binnen, goed humeursch al, na afgeloopen werktijd, maar nu opeens tergend goedlachsch door 't vreemde gescharrel op den grond: God, dat doet me nou denken aan m'n jonge jaren toen we Artis1' speelden... ik en m'n broers waren ver scheurende beesten en hadden op 'n rij onze hakken tuaschen de stoelpooten, en onder de tafel zat me zus Mies... daar was 't apenhok " Hèhèwat ben jij aardig ... kolossaal" beet Mevrouw hem hevig gepiqueerd toe;

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl