Historisch Archief 1877-1940
No. 1828
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD' VOOR NEDERLAND.
J. DB HAAS,
da vermaarde Hollandsche Damspeler.
flIlHIMMHIIIIIlltlllllllllllllllll
IIIIIIIIIIIIUiniMIIMIIIIIIHIIIIIIIII
Romunsehe als bij de Grermaansehe
volken. Vuur was er in dezen nacht
overal, zoowel reëel als zinnebeeldig, en
in het bizonder in bergachtige streken,
waar men ook ten huldigen dage nóg
wel de St. Jans-vuren brandt. Naar men
mij mededeelde geschiedt dit o. a. nog
immer in sommige streken van
ZuidFrankrijk en Spanje, en in het bizonder
in de Pyreneeën. Ook in Nederland was
dit gebruik weleer algemeen. Men brandde
?er de St. Jansvnren bij gebrek aan bergen
op de dijken, en zelfs op de pleinen Ier
steden; maar de van ouds-bernohte
Hollandscbe straatslenters, die in de
trjden van Olim al niet minder erg waren
dan tegenwoordig, gedroegen zaoh b$j
dit volksvermaak zoo barbaarseh, dat de
overheid, zoowel de kerkelijke als de
wereldlijke, hnn uiterste best deden om
?dit vunr, dat helsche eigenschappen ver
toonde, voor goed te blusschen, wat hun
ook wonderwel gelukte. In nog vroegeren
tijd dan de zeventiende eeuw had het
jrioh intusschen verheugd in de gunst van
de hotgste oppermacht in den staat,
want toen in 1515 Keizer Earel de
Vijfde, toen nog geen Keizer, maar Aarts
hertog van Oostenrijk, gedurende eenige
dagen te 's-Gravenhage vertoefde, stak
hij in den avond van den drie en
twintigsten Juni zelf op de markt het St.
Jansvunr aan, en danste er lustig om
heen. Dit was chter vermoedelijk een
jeugdige onbezonnenheid van dezen
ernstigen vorst, want hij was toen nog pas
een knaap van vijftien jaren, en hij zou
in later jaren deze afdwaling zeker ver
foeid hebben, indien zijn voor den gods
dienst ijverend gemoed zich bewust ware
geworden, dat hij zich met dit schijnbaar
?onschuldige vuurtje-branden tot een offer
aan de afgoden had laten verleiden.
Het geval stond trouwens niet op zich
zelf, want in 1497 woonde Keizer
Maximiliaan op de markt te Augsburg het
ontsteken bij van het Sonnewendfeuer,"
dat door de schoone Susanna Neidhart
met een fakkel werd in gloed gezet, en
in 1401 dansten Hertog Stephanus met
zijn gemalin te München op
Johannesavond om de vlammende houtmijt.
Op sommige plaatsen in Duitsehland
werd in het hoog-vlammende vuur een
paardenkop geworden, die dan geheel
tot asch verteren moest, voor het feest
.geëindigd was. Da asch werd dan door
de feestgenooten zuinig verzameld, en
gold als een genees- en voorbehoedmiddel
tegen duifeand en een, kwalen; ouderen
van dagen droegen deze wonderasch in
hun schoenen om zich een lang leven te
verzekeren. Men sprong ook zelf door
en over het vunr en jaagde paarden,
koeien en varkens er door heen, want
deze vunrdoop schonk gezondheid en
lang leven, evenals de waterdoop, het
baden in het vroege morgenuur, dut op
dezen dag schoonheid en gezondheid
schonk.
Ook op andere wijze bracht men offers
aan den zomer in de vlammen van het St.
Jansvuur. Door geheel zuidelijk Duitsch
land verbreid was het zoeken van kruiden
«p den St Jansavond die tot een krans
werden bij elkander gevoegd en dan op
het hoofd rezet bij het dansen om de
houtmijt. Wanneer de dans was geëin
digd wierp men de kransen in het vuur,
en sprak den wensch uit: Es gehe
hinweg, und werde verbrannt mit diesem
Krant all mein nglück!"
O»k in Engeland was blijkbaar dit
gebruik van het dragen van bloemkraneen
ter viering van het feest van den jongen
zomer inheemsoh, want Shakespeare heeft
het op geestige wijze toegepast in zijn
Midsummernightsdream, waar Titania
den wever Bottom, die eerst door Pack
een ezelskop heeft gekregen, en ver
volgens aan de Koningin der Elfen als
minnaar is geschonken, een krans van
St. Janskruiden vlecht om zijn
langgeoord hoofd.
Men zocht dit S t. Janskruid hier en
elders met ijver op den eersten
zomermorgen, want het was goed en nuttig
voor alles en nog wat.
Men hing het op boren de deuren, en
zette het in de vensterbanken, want het
was een krachtig middel tegen tooverij
en ziekten. Ook werd er uit deze kruiden
?een soort van zeer onschuldig zalf je be
reid, dat .Johanniskrautöl" genoemd
werd, en dat buitengewone geneeskrach
tige eigenschappen bezat, in het bizonder
als onfeilbaar geneesmiddel voor schot
wonden.
Natuurlijk speelde Amor op dezen dag
ook ean gewichtig rolletje mee, en in
het bizonder aan het bloemen-zoeken op
iet 8t Jansfeest had hij zijn deel.
Nog zal onder de jonge meisjes wel
niet overal in Zuid-Duitschland het ge
bruik zijn afgeschaft, om 's morgens zeer
vroeg op St. Jansdag naar buiten te
gaan, en negen verschillende soorten van
kruiden te plukken onder welke in het
bizonder in aanmerking kwamen:. Weide,
Storehschnabel en Peldraute." Van deze
plantjes werden dan kransen gevlochten,
die gebonden moesten worden met garen,
dat door de vleohtster zelf gesponnen
was, en was het bloemenkroontje een
maal klaar, dan begon nog pas het
eigenlijke feest: een volmaakt orakel.
Het meisje dat dit orakel wensohtete
raadplegen ging dan met den rug naar
een boom met wijd-uitgespreide twijgen
staan, en wierp achter zich om den krans
omhoog met de innige begeerte, dat deze
spoedig aan een tak zon blijven hangen,
want elke maal, dat ze mis gooide
beteekende een jaar wachtene voor ze in
het huwelijksbootje zou stappen. Een
eigenaardigheid van deze ceremonie was,
dat er geen woord bjj gesproken mocht
worden, anders was de uitspraak van
het orakel waardeloos.
Intusschen waren er op het gebruik
van het Johannés-vunr nog allerlei
varianten.
Een der interessantste was wel die
van het vurige rad, waarin men een
zinnebeeldige voorstelling heeft willen
zien van de Sonnenwende". Vroeger
schijnt dit gebruik zoowel in Engeland
als in Duitachland zeer populair geweest
te zijn. Dat het hier in Nederland ook
geschiedde heb ik niet vermeld gevonden.
Een reiziger woonde het nog in 1823
bij te Konz in Lotharingen. Tegen den
avond begaven zich .al de bewoners van
?het dorp naar een hoogén heuvel aan
den oever der Moezel, terwijl ze een
reusachtig wiel naar boven sjouwden, zoo
dicht met stroo omwonden, dat er van
het hout niets meer zichtbaar was.
Onder luid gezang en geschreeuw werd
dit wonderwerk dan in brand gestoken,
en in beweging gebracht, en al vlammende
rolde het naar den oever van de rivier,
waar het, indien alles naar wensch ging
van den hoogén kant af met wilde vaart
in de rivier vloog en daar knetterend
en sissend uitdoofde, terwijl een dikke
kolom damp boven het watergraf opsteeg.
Wanneer het zoo afliep was ieder con
tent, en aan het zingen en dansen kwam
geen einde, want dat was een onfeilbaar
teeken, dat de wijnoogst goed gelukken
zou. Ook hier dus een orakel.
Droomen in St. Jansnacht gedroomd
trouwens hadden bizondere beteekenis en
gunden een blik in de toekomst. Het is
dus niet gewaagd te vooronderstellen, dat
Shakespeares MidBummernightsdream
allegorisch bedoeld is, en talrijke toe
spelingen bevat, waarvan ons thans de
béteekenis Ontgaat, maar die in verband
iet de tijdsomstandigheden duidelijk
waren. Niet alleen profetisch echter
maar ook zeer poëtisch brandden de St.
Jansvuren, en vooral in den lateren tijd
zijn de literaire kunstwerken, waarin het
oude gebruik wordt te pas gebracht tal
rijk. Ik herinner hier o. a. aan
Sudermann's Johannis-feuer", en aan
Wagner's Meistersinger". En vooral dit
laatste werk is vervuld van de jonge
kracht van den nieuwen zomer, die de
geheele partituur beheerscht. Het
Johannesvuur heeft hier zijn gloed uitgestort
in de schoonste muziek... en dit is wel
het machtigste wonder van dit oude
feest, dat door Shakespeare en Wagner
het rijk in het eeuwig-nieuwe voor
immer is binnengeleid.
J. D. C. VAN DOKKUM.
Het mteluiuk Muziekfeest,
i.
Opmerkingen.
Het zonderling einde.
Toen Diepenbrocks Te Denm moest be
ginnen zag men het orgel gereed maken en
menigeen zal zich afgevraagd hebben of
Diepenbrock zyn Te Denm voor de tweede
maal omwerkte en er dezen keer een orgel
begeleiding bijvoegde; maar de trompetten
hieven aan en de organist bleef weg. Een
maat of tien voor het slot zag men Simon
Kroon naar 4e claviatnar hollen. Ik dacht:
schreef Diepen broek misschien een
orgelslot-accoord? en werd duirela ongerust;
naïeve fantasie, doch geen onmogelijkheid
ten minste.
De Te Denm liep ten einde. Of men
geapplandisseerd zon hebben weet ik niet, want
Diepenbrock is de eenige componist, dien
men op dit muziekfeest niet vleide. Er was
echter geen tijd om te applaudisseeren.
Mengelberg had reeds vier nor maat geslagen
(vat geluk staat met een wandeling van
acht nat) en scheen een glorieuze uittocht
gemediteerd te hebben voor zich zelf. Toen
de spelers 't laatste blad keerden van den
Te Deum, keken ze op 't Wilhelmus van
Nassau we, en vór dat klank of rythme van
DiepenbrockB werk konden wegsterven, liet
Mengelberg orchett en koor het volkslied
inzetten. Erger nog en toppunt van parodie:
hösprong van zijn lessenaar en dirigeerde
het publiek, dat geen tyd kreeg om weg te
loopen.
Het l^jkt me een historisch moment vol
spot, hoon, schennis en scnande, want
ik geloof niet, dat er ooit kunstwerk of
kunstenaar gruwzamer op de tortuur lag van
onze Hollandsche waardeering. Ik zoek ver
klaring voor die willekeurige verplettering van
emotie en muziek, doch gtait alom op
kleinhartigheid en loensche berekening. Zelfs het
diabolieke ontbrak .... dan had hjj 't Wien
Nederlandsen bloed doen zingen. En zoo
Mengelberg inderdaad satanisch genoeg voelde
om te openbaren dat het geheele mnüek-feest
een comediespellatje was, hijzelf de gerouti
neerde protagonist, (meer niet 1) dan had zijn
beeldenstorm de talrijke
schoonheidsprofanaties mogen treffen, doch niet een der
zeer weinige meesterwerken, welke de
feestdirigent op zijn programma's nam.
Daarbij komt nog dat de reproductie van den
Te Denm geenszins voldeed aan de verwach
ting: de dirigent was moe en gejaagd, het
erchest afgemat (de trompetten ga ven schralen
klank, wat telkens uitdrukking en beteekenis
van het signaal vernietigde), het koor onvol
tallig; op verschillende plaatsen nanwiyks
hoorbaar of ruw galmend; (tnoe van 't luis
teren I) hetsolo-qaartet slecht geëqnllibreerd;
en men had haast: er werden hier en daar
bijna dubbele tempi genomen; dat een zan
geres als mevrouw Noordewier van de wijs
raakte kan toonen hoe verstrooid men deze
compositie behandelde l
Maar ondanks alles leefde men in de
muiiek en dit blijft het geldigst motief om
Mengelbergs inval te laken. Diepenbrock's
Te De im is religieus en hymnisch, waarachtig
in z\jn elevatie en grootheid; schoon van
passie en ziel, brandend van goddelijkheid
ondanks alles; het is sterk en zacht, het
is jong en opbruisend, bezit de groote emo
tie, de tyrannleke hartstocht en klank
het eischt eerbied. Wat Mengelberg
deed toen hij 't Wilhelmus Inzette, was
een burleake arrogantie, daar het muziek
feest pas Maandag sloot; een zweepslag
(erger l) voor de vereerders van het werk,
welks muriek en impressie geschonden wer
den; een onmazikaliteit van geringen smaak,
die me onbeschrijflijk ontroerde en waarmee
ik te meer rekening houd, omdat ik anderen
heb zien fchreien van spijt en woede.
Het orcheit.
Elk instrumentaal programma vermeldde:
met medewerking van het
Concertgebouworchest." De repetities voor het muziekfeest
zijn begonnen op Maandag 3 Juni, er is
geregeld 't morgens gerepeteerd en bijna
doorloopend 's avonds. Het orehest, dat den
vermoeiendsten winter achter den rag heeft,
dien 't meemaakte, is das ongeveer een
maand afgebeuld, gedurende een tijd dat het
pleegt te rusten, daar de programma's der
zomerconcerten geen inspanning vergen, en
verveeld (denk ik) wijl er wel eenige seer
mooie mnziek is ingestudeerd, maar over 't
algemeen zeer Minderwaardige en vooral
eindeloos vele.
Nu, beschikt de Maatschappij tot Bevor
dering der Toonkunst" over een rijke kas en
kan dus rfke fooien geven aan de kunste
naars, die voor haar ploeteren: De l oden van
het orehest ontvingen ieder vijf- en twintig
gulden I
Een meevaller l vooral wanneer men nagaat
hoeveel er verspild is aan reclame-biljetten,
annonces, portretten-clichéi, (allén het
het oroiest ontbrak in den feestgids!) tele
grammen, SoUstengeld, etc. etc. Een meeval
ler! want men heeft de hoeren, zonder hen
op de hoogte te brengen van het honora
rium (!) een maand laten zwoegen, wat z
wegens een contract (met het Concertgebouw)
niet weigeren konden en gewillig deden
vanaf 3 Juni.
Wanneer men het een eer rekent voor den
Nederlandschen musicus, dat hij op een pa
triottisch mnilekf eest meewerkt; dan moet die
eer voor allen een gelijke en even belanglooze
zijn I Doch als een aantal een honorarium
meer op prijs stelt dan die eer, en duur
betaald wordt, dan mag men niet dulden,
dat zü, die de «ér^poorten timmerden,
waardoor een menigte middelmatigheden
intocht hield, dat de heranten van den f
eestdirecteur, de overladen lastdragers, die per
slot 't meeste aandeel hebben aan de artis
ticiteit der uitvoeringen, op zulke achtelooze
en onverschillige wijze bejegend worden. E u
het orehest is zelfa niet nmaal gehuldigd!
Het feeitprogramma.
In vqf dagen zgn er composities uitge
voerd van 32 twee en dertig
componisten. Misschien lijkt dit getal niet
bijzonder hoog voar hen die schilderijen
tentoonstellingen inrichten, bloemencorso's
of etalagewedstrijden arrangeeren. Maar
merk op, dat men daar uit- en inloopt, zoo
dikwijls men wil, photo's neemt etc., zijne
gedachten dus rustig modeleert. Dit laat de(
aard der toonkunst niet toe en alle co mit e's'
voor muziekfeesten moesten ernstiger over
wegen, dat de impressie der mnziek zelden zoo
stetk slaat dat men ze een dag meedraagt. Het
geen dus op tentoonstellingsgebied aan wend
baar is: een groot getal deelnemers, wordt
noodlottige afgoden] by een festival, tenzij
het drie weken duurt. Want men wil niet
32 namen kennen en nog meer titels, om
koel en dof te luisteren naar de werken,
doch den meester of de meesters, in wie de
muzikale macht van 't volk zich conden
seert; en elke analytische opzet in de ge
geven tijdruimte is verderfelijk te achten.
Zoo men Böntgen, Wagenaar, Zweers en
Diepenbrock b.v. tot vertegenwoordigers had
gekozen en elk deser componisten een con
cert ter beschikking had gesteld, om 't vijfde
te verdeelen over van Gilse en Jan
Ingenhoven, wat geen enkele party" tot protest
zon verlokken, dan ware het muziekfeest
ten minste geslaagd door zjjn eenheidsbeeld.
En een jury met jnisten kijk op de toe
standen zon als haar eersten eisch voor
schrijven: men moet nieuwe werken inzenden
of niet-uitgevoerde. Ean maatregel om het
getal inzenders te bekrimpen, want compo
nisten met passie voor 't vak zqn er hier
zeer weinige en men begrenst zich gaarne
tot klein werk; een maatregel om misschien
een nieuwe bloeiatorting van muziek te
voorschijn te roepen, om de belangstelling
voor de onderneming; te verhoogen.
Dat er van de 6000 leden der Maatschappij
slechts 40 zich passepartouts kochten is
bovenal te wijten aan de aanlokkelijkheid van
den opzet. De symphonieën van Oerardvon
Brncken Fock en Röntgen, nochthans geen
opvallende of memorable werken, werden
hier binnen korten tyd n.b. driemaal ge
speeld! Etc. etc.
Ik kan me niet verhengen over dit feest,
waaraan te veel ontbrak. Waarom geen enkele
compositie van Dirk Schater? Waarom die
talrijke, waardeloos* liederen? waarom geen
a-cappella-koor ? waarom slechts een kleinig
heid van Jan Ingenhoren, die een geniale
verschijning bleek en wiens partituren ge
drukt klaar liggen? Waarom die kleinigheid
(aet quartet nitgesondard) slordig en onnauw
keurig ? Want ik verseker, dat niemand, die
de partituur niet kende, zich van
Ingenhoven's fymphonische Phantasie ber
Zarathnstra's Nachtlied" een idee mocht
vormen, daar aan de uitvoering alles man
keerde, wat muriek ten leven pleegt te roe
pen. Waarom bijna niets, in verhouding tot
de anderen, van Diepenbrock? Vergeet niet
dat Boayaard's den Grjsbreght toch zou ge
monteerd hebben met de reien van Diepen
brock, en dat die voorstelling meer een han
dige reclame was voor het feest, dan hulde
aan den componist. De vertolking immers der
reien door Nederlands bekende solo-zangers
en solo-zangeressen" was niets dan waan van
voortreffelijkheid en had veel schooner kun
nen gebeuren, 200 Mengelberg de uiterst
zware muziek een weinig langer had gere
peteerd. (Alleen 't orkest musiceerde met
intentie.) Herinner n verder den Te Denm van
een matten dirigent, mat koor, mat orehest
en matte hoorders en vergelijk 't met de
luisterrijke reproducties van Zweers' kinder
liedjes en ode aan de schoonheid, van Gilse's
Lebensmesse en Böntgens symphonie!
De vioolsonate van den jongen Theo
Kreiten, een merkwaardig en zeer belangrijk
stuk, ging verloren in den rompslomp van
een eindeloos programma.
Nó< enkele détails: Had Urlus wol tijd
om den korten tenorsolo der Lebensmesse
te komen zingen, doch niet om in 't
soloqnartet van den Te Denm op te treden ? Waar
om moest mevrouw Noordewier onmiddsljjk
vór den Te Denm zich vermoeien met drie
ondankbare en lastige liederen van Otto Lies?
Is het ook niet bitter en betreurenswaardig,
dat een waarlijk geniale kunstenaar als Jan
Ingenhoven zijn werk moet inzenden" (het
was een eerste uitvoering in 't vaderland,
hoewel men hem kent I) en zonder waarborg
van een reproductie naar zijn intenties?
Dit zjjn niet de eenlgste voorbeelden, waar
uit blijken -kan, dat het muziekfeest een
schimp, n hoon was voor de paar
vereerenswaardige meesters, wier namen op het
programma stonden.
De feeêtdiriymt.
't Karate deel van Brncken-Fock's sym
phonie moest op de uitvoering worden af
gelikt en herbegonnen, wijl de blazers uit
de maat waren en er niet meer inraakten.
Doch "Mengelberg deed 't zoo handig, dat
velen 't hoorden als een korte fermate en
voor de overigen was 't de eenige
noemelijke stoornis, welke gedurende de reeks
concerten voorviel. Men mag dus spreken
van een virtnose praestatie en het behendige
dirigeeren van zooveel manuscripten en on
bekende mnziek bewonderen. Maar daar
blijft 't bij.
De Gijsbreght-reien (ik schrijf nader over
de mndek) zijn door den dirigent onverge
lijkelijk weergegeven; Mengelberg vond voor
deze klanken een bijzonderen stijl: alles
werd melodie en zang, het rythme en kracht
van den toon wisselden onophoudelijk en
overal, dan weer vlvz, dan weer langzaam;
alles zweefde op mysteriense aceenten, be
weeglijk, lenig, robuust en elastisch, het was
weidsche gedragenheid en veelvoudig leven
in lederen toon, een onuitsprekelijke dyna
miek, de effnsie van een zeer machtig kun
stenaar.
Dezen gloed en expressie heeft hij op de
volgende concerten in de verste verte niet
benaderd; het bleef enthousiast, knap, gerou
tineerd, piecies, maar zonder intensiteit en
zonder levensaccent. Het spijt me, vooral
daar de dirigent niet minder schuld draagt
dan de mnziek. 't'is misschien loffelijk, dat
men een jury niet terroriseert het was
hier geenszins overbodig. Mengelberg had
met 't zelfde succes De drie Kaboutertjes"
kunnen leiden als Hei, 't was in de Mei";
geestelooze en kinderachtige variaties van
Willem Andrieaeen, Hanneke's HemeldroQm",
dor, kleurloos en onmuzikaal maakwerk van
Loman, Hnbert Cnypers' Die Wallfahrt nach
Kevlar", slecht geïnstrumenteerd en zonder
inventie, de zoetsappige violoncelballade van
Elisabeth Kuyper, de Symphonie van Böntgen
etc. allemaal van gelijke artisticiteit! In
ieder geval is 't zeer jammer, dat hij niet
ean der' comités of latere bewindsmannen
geterroriseerd heeft, want de structuur der
programma's was aanvankelijk geheel anders,
zooals blijkt uit den officieelen prospectus,
gelukkiger, minder volgepropt en tamelijk
fijn afgewogen.
Het is even jammer dat Mengelberg niet
bespeurde, dat hij niet alles kon regeeren
zonder te vervallen in een zekere opper
vlakkige virtuositeit. Waarom liet hij den
auteurs, die dit wenechten, (zij dirigeeren
allen!) niet het bestuur over hnn werk?
Waarom beperkte Mengelberg zijn taak niet
tot het noodigste, om zich intens te geven
aan de meesterstukken? Waarom eischte hij
geen meesterstukken? Dan ware er meer
muziek gespeeld van Diepenbrock, wat diens
zeldzame en groote persoonlijkheid, de tradi
tie en het feest" vorderden, veler vereering
voor Mengelberg ware niet getroebeld, en
sommigen van de 32 hadden allicht een
ietwat sterkere impressie gemaakt op de
herinnering. Daar is het toch om te doen;
men schat nooit de hoedanigheid van een
kunst-leven naar het aantal kunstenaars,
doch hetgeen men wederom vergat
naar de waarde der voortreffaljjksten.
MATTBIJS VERMEULEN.
Zwart en Vit op de 4-Jaarlijtsciie.
HL
De moeilijkheden die, menigvuldig, rijzen
big het bijeenbrengen van een verzameling
zwart-en-wit, zijn op deze tentoonstelling niet
ontgaan. Er worden werken gemist, die er
zijn konden, en er zijn werken, die gemakkelijk
gemist konden worden. Maar dit is iets, dat
altijd voor zal komen. Er is echter de font,
dat het buitenland niet vertegenwoordigd
is alleen in een voldoend aantal van de
meest krachtige kunstenaars. Te veel etsen
etc. zijn er van weinig belang, die ons niet
tot voorbeeld kunnen zyn, en te weinig zijn
er soms etsen, etc. van diegenen, die ons
tot prikkel, of tot verheldering, of lelfs tot
schrillen afkeer konden zyn. Misschien is
de oplossing op een andere wijze mogelijk,
dan op deze Vier jaarlij ksche geschiedde. Voor
genomen kon worden, dat naast een goede
vertegenwoordiging van Holland (ook hier
voor was niets alles gedaan), telkens op een
vierjaarlijksehe tentoonstelling een overzicht
gegeven werd van Vat een land als Frankrijk,
Engeland, Belg ë, Duitschland, etc. in een
bepaald tijdvak echiep: bij van 1850 (ongeveer)
tot heden. Te kiezen zonden dan vele goede
etsen zyn, en een overzicht over zoo'n reeks
jaren is gemakkelijker dan lijkt omdat
dadelijk een groot getal te noemen was van
werken, die tot onophondelijken roem ge
komen waren. Holland zelve kon op date
wijze ook te zien gegeven worden. De com
missie, die daarover te oordeelen zon hebben,
moest ten eerste bestaan, niet vit museum
directeuren, wier oog te dikwijls (en ten
GVBTAVK COHEN,
nieuw benoemd Hoogleeraar in de
Fransche Taal en Letterkunde aan
de Universiteit te Amsterdam.
lllllllflilUIIIIIIIIIIIIIIIIMHIIIItlllllllflIMIIIIini
onrechte) alleen historisch staart, maar uit
kunstenaars en kunstkenners, wier wensch
naar het schoone en het gevoelzware gaat.
Daar voor zulk een overzicht eenige tijd
van voorbereiding altijd noodzakelijk is,
kon men zich voornemen, naast een klein
collectie buitenlanders, op de eerstkomende
Vierjaarlijksehe Holland (1860, heden) als
hoofddoel van de zwart-en-wit afdeelixg
te organiseeren, en tevens zachtjes aan,
voor de daarna-komende tentoonstelling,
Frankrijk's werken voor te bereiden. De
hulp kon dan ingeroepen worden van de
Fransehe kennen in het bijeenbrengen van
snik een collectie, terwijl aan de commissie
der Vierjaarlijksehe toch het eindoordeel
voorbehouden bleef. België kon hierop weer
volgen. Er zijn daar een goed getal bekwame
etsers te vinden; en merkwaardig ia me,
altijd opnieuw, hoe weinig de-kunst van een
volk, zoo vlak naast ons wonend, bij ons
bekend is. Zoo ontbreken op dese
4-jaarIjjksche de etsen van Vaes, die zeker niet
zonder fijn roeren zijn, hoewel Baartaoen
met zijn forsohen trek er te vinden was,
Bassenfosse niet afwezig bleek, maar de
Lnikenaars, etc. toch slechts in een vage
aanduiding te ontdekken waren. Van zelve
zon zich, hoop ik, het geval voor-doen bij
zulke belangrijke tentoonstellingen, dat de
verzamelingen in de goede zalen zouden ge
plaatst worden met het goede licht, en niet,
dat werk van Bracquemond en van Steinlen
etc. in gangen hing, waar een aantal onbe
langrijke cchilderijen eerder goed verscholen
waren geworden. En ik verzeker n, dat bij
zulke tentoonstellingen, waar de goede etsers
doer goede werken ruim vertegenwoordigd
waren, verrassingen niet zonden uitblijven,
en dat er een aantal kunstenaars, ook in dese
richting werkend, zonden gevonden worden,
die door enkele, of door meer uitingen, zich
naast de officieelen zonden handhaven. En
daarenboven is het voor iedereen belangrijk
om al de etsen van Maris, Mauve, eens bijeen
te zien en hnn juiste plaats in het gansene
werk, dat ze nalieten, te bepalen. Wellicht
(en zeker) souden we de pijnlijke ervaring
opdoen, dat er van sommigen geen volledige
verzameling in Holland te krijgen was, noch
uit Musea (die indertijd voor *oo goed alt niet
hadden kunnen koopen), noch uit verzame
lingen van hen, die werklijk de liefde hebben
tot de sobere kleuren en de levende lijnen
van een ets, tot het fluweelen diep-sijn of
het even-beroerd-zyn van een lithographie,
of tot de moeite Tolle styleerende lijnen van
de openbarende bij zijn gravure. Maar deze
pijnlijke ervaring kon haar nut hebben. Zou
ze dat niet ? Zon ze zeker de
Mnsea-directenren niet opwekken tot tijdigen aankoop van
wat in den beginne goedkoop en haast te
geef, later duurder wordt en soms zeldzamer,
dan zij vermoeden? En zonden daardoor
sommige bescham'ngen voor later niet voor
komen worden? En zon het plaatsen der
etsen etc., zoo niet op de eereplaats, toch op
een der eereplaateen op de koopers (die altijd
geprikkeld moeten worden) niet dien invloed
hebben, dat ze «aan inzien, dat zulke ver
zamelingen ook hnn belang hebben en openlijk
als van belang erkend worden, en
zondaardoor verder niet de zucht ontstaan om deze,
soms allerliefste, soms speelsche, soms
doodernstige, soms woelend-diepe uitingen, te ver
zamelen, en zou aoo schoonheid, die te veel
in de portefeuilles der Musea verdwijnt,
niet rijker aan den dag komen dan tot nu
toe gebeurt? Ook in zulk opzicht werkt de
erkenning der zwart-en-witkunst gunstig, en
voor ons, die gaarne zien," en voor hen, die
gaarne maken. Het publiek zelve zon zich
met zulk inzicht baten. Het sluimert mis
schien slechts, wat dit betreft. Want
ik herhaal voor den prijs van n schilderij
van slechts geringe waarde zijn o. m. een
aantal etsen te koopen van débeste soort
in Holland en van de beste schilders en
etsers, mits niet gewacht wordt tot deze etsen
zeldzaam werden, of dat de kunsthandel ze
aangreep en ze monopoliseerde. Ik herhaal:
er zijn te veel etsen, die niet verkocht worden,
tegenover te veel elechte schilderijen, die wel
verkocht worden. En wie weet juist en pre
cies, welke opwekking tot het maken van
goed werk verslapt wordt, juist doordat de
etsers, in een moedeloos uur, denken: waar
toe? en zich daarom zetten tot het maken
van een middelmatig schilderij in plaats van
tot het trekken van een aangrij penden, grif
felenden trek in taai koper, dat fijn bewerk
baar is, of in zink, dat brokkiger door het
zuur gebeten wordt?
Een eerbetoon aan de Zwart-en-Witkungt
hadde dus meer dan n nut: het bracht in
kennis met verborgen schoonheid; het gaf
etsers moed; het maakte wellicht het publiek
wat meer? wakker; het had het voordeel,
dat goed werk niet achterstond büeen slecht
schilderij; het wekte op tot het verzamelen.
en voorkwam latere beschaming.
PLABSCHAÏKT.
ClariTarL
9***Mffa*», $cttts<9rax»«er JUT»!
Dit is eene meening, die 's dichters
visie op dit prachtige brok geschiedenis
verstoort en ontstelt." (Royaardti. h. HbL)