De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 7 juli pagina 7

7 juli 1912 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1828 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD' VOOR NEDERLAND. J. DB HAAS, da vermaarde Hollandsche Damspeler. flIlHIMMHIIIIIlltlllllllllllllllll IIIIIIIIIIIIUiniMIIMIIIIIIHIIIIIIIII Romunsehe als bij de Grermaansehe volken. Vuur was er in dezen nacht overal, zoowel reëel als zinnebeeldig, en in het bizonder in bergachtige streken, waar men ook ten huldigen dage nóg wel de St. Jans-vuren brandt. Naar men mij mededeelde geschiedt dit o. a. nog immer in sommige streken van ZuidFrankrijk en Spanje, en in het bizonder in de Pyreneeën. Ook in Nederland was dit gebruik weleer algemeen. Men brandde ?er de St. Jansvnren bij gebrek aan bergen op de dijken, en zelfs op de pleinen Ier steden; maar de van ouds-bernohte Hollandscbe straatslenters, die in de trjden van Olim al niet minder erg waren dan tegenwoordig, gedroegen zaoh b$j dit volksvermaak zoo barbaarseh, dat de overheid, zoowel de kerkelijke als de wereldlijke, hnn uiterste best deden om ?dit vunr, dat helsche eigenschappen ver toonde, voor goed te blusschen, wat hun ook wonderwel gelukte. In nog vroegeren tijd dan de zeventiende eeuw had het jrioh intusschen verheugd in de gunst van de hotgste oppermacht in den staat, want toen in 1515 Keizer Earel de Vijfde, toen nog geen Keizer, maar Aarts hertog van Oostenrijk, gedurende eenige dagen te 's-Gravenhage vertoefde, stak hij in den avond van den drie en twintigsten Juni zelf op de markt het St. Jansvunr aan, en danste er lustig om heen. Dit was chter vermoedelijk een jeugdige onbezonnenheid van dezen ernstigen vorst, want hij was toen nog pas een knaap van vijftien jaren, en hij zou in later jaren deze afdwaling zeker ver foeid hebben, indien zijn voor den gods dienst ijverend gemoed zich bewust ware geworden, dat hij zich met dit schijnbaar ?onschuldige vuurtje-branden tot een offer aan de afgoden had laten verleiden. Het geval stond trouwens niet op zich zelf, want in 1497 woonde Keizer Maximiliaan op de markt te Augsburg het ontsteken bij van het Sonnewendfeuer," dat door de schoone Susanna Neidhart met een fakkel werd in gloed gezet, en in 1401 dansten Hertog Stephanus met zijn gemalin te München op Johannesavond om de vlammende houtmijt. Op sommige plaatsen in Duitsehland werd in het hoog-vlammende vuur een paardenkop geworden, die dan geheel tot asch verteren moest, voor het feest .geëindigd was. Da asch werd dan door de feestgenooten zuinig verzameld, en gold als een genees- en voorbehoedmiddel tegen duifeand en een, kwalen; ouderen van dagen droegen deze wonderasch in hun schoenen om zich een lang leven te verzekeren. Men sprong ook zelf door en over het vunr en jaagde paarden, koeien en varkens er door heen, want deze vunrdoop schonk gezondheid en lang leven, evenals de waterdoop, het baden in het vroege morgenuur, dut op dezen dag schoonheid en gezondheid schonk. Ook op andere wijze bracht men offers aan den zomer in de vlammen van het St. Jansvuur. Door geheel zuidelijk Duitsch land verbreid was het zoeken van kruiden «p den St Jansavond die tot een krans werden bij elkander gevoegd en dan op het hoofd rezet bij het dansen om de houtmijt. Wanneer de dans was geëin digd wierp men de kransen in het vuur, en sprak den wensch uit: Es gehe hinweg, und werde verbrannt mit diesem Krant all mein nglück!" O»k in Engeland was blijkbaar dit gebruik van het dragen van bloemkraneen ter viering van het feest van den jongen zomer inheemsoh, want Shakespeare heeft het op geestige wijze toegepast in zijn Midsummernightsdream, waar Titania den wever Bottom, die eerst door Pack een ezelskop heeft gekregen, en ver volgens aan de Koningin der Elfen als minnaar is geschonken, een krans van St. Janskruiden vlecht om zijn langgeoord hoofd. Men zocht dit S t. Janskruid hier en elders met ijver op den eersten zomermorgen, want het was goed en nuttig voor alles en nog wat. Men hing het op boren de deuren, en zette het in de vensterbanken, want het was een krachtig middel tegen tooverij en ziekten. Ook werd er uit deze kruiden ?een soort van zeer onschuldig zalf je be reid, dat .Johanniskrautöl" genoemd werd, en dat buitengewone geneeskrach tige eigenschappen bezat, in het bizonder als onfeilbaar geneesmiddel voor schot wonden. Natuurlijk speelde Amor op dezen dag ook ean gewichtig rolletje mee, en in het bizonder aan het bloemen-zoeken op iet 8t Jansfeest had hij zijn deel. Nog zal onder de jonge meisjes wel niet overal in Zuid-Duitschland het ge bruik zijn afgeschaft, om 's morgens zeer vroeg op St. Jansdag naar buiten te gaan, en negen verschillende soorten van kruiden te plukken onder welke in het bizonder in aanmerking kwamen:. Weide, Storehschnabel en Peldraute." Van deze plantjes werden dan kransen gevlochten, die gebonden moesten worden met garen, dat door de vleohtster zelf gesponnen was, en was het bloemenkroontje een maal klaar, dan begon nog pas het eigenlijke feest: een volmaakt orakel. Het meisje dat dit orakel wensohtete raadplegen ging dan met den rug naar een boom met wijd-uitgespreide twijgen staan, en wierp achter zich om den krans omhoog met de innige begeerte, dat deze spoedig aan een tak zon blijven hangen, want elke maal, dat ze mis gooide beteekende een jaar wachtene voor ze in het huwelijksbootje zou stappen. Een eigenaardigheid van deze ceremonie was, dat er geen woord bjj gesproken mocht worden, anders was de uitspraak van het orakel waardeloos. Intusschen waren er op het gebruik van het Johannés-vunr nog allerlei varianten. Een der interessantste was wel die van het vurige rad, waarin men een zinnebeeldige voorstelling heeft willen zien van de Sonnenwende". Vroeger schijnt dit gebruik zoowel in Engeland als in Duitachland zeer populair geweest te zijn. Dat het hier in Nederland ook geschiedde heb ik niet vermeld gevonden. Een reiziger woonde het nog in 1823 bij te Konz in Lotharingen. Tegen den avond begaven zich .al de bewoners van ?het dorp naar een hoogén heuvel aan den oever der Moezel, terwijl ze een reusachtig wiel naar boven sjouwden, zoo dicht met stroo omwonden, dat er van het hout niets meer zichtbaar was. Onder luid gezang en geschreeuw werd dit wonderwerk dan in brand gestoken, en in beweging gebracht, en al vlammende rolde het naar den oever van de rivier, waar het, indien alles naar wensch ging van den hoogén kant af met wilde vaart in de rivier vloog en daar knetterend en sissend uitdoofde, terwijl een dikke kolom damp boven het watergraf opsteeg. Wanneer het zoo afliep was ieder con tent, en aan het zingen en dansen kwam geen einde, want dat was een onfeilbaar teeken, dat de wijnoogst goed gelukken zou. Ook hier dus een orakel. Droomen in St. Jansnacht gedroomd trouwens hadden bizondere beteekenis en gunden een blik in de toekomst. Het is dus niet gewaagd te vooronderstellen, dat Shakespeares MidBummernightsdream allegorisch bedoeld is, en talrijke toe spelingen bevat, waarvan ons thans de béteekenis Ontgaat, maar die in verband iet de tijdsomstandigheden duidelijk waren. Niet alleen profetisch echter maar ook zeer poëtisch brandden de St. Jansvuren, en vooral in den lateren tijd zijn de literaire kunstwerken, waarin het oude gebruik wordt te pas gebracht tal rijk. Ik herinner hier o. a. aan Sudermann's Johannis-feuer", en aan Wagner's Meistersinger". En vooral dit laatste werk is vervuld van de jonge kracht van den nieuwen zomer, die de geheele partituur beheerscht. Het Johannesvuur heeft hier zijn gloed uitgestort in de schoonste muziek... en dit is wel het machtigste wonder van dit oude feest, dat door Shakespeare en Wagner het rijk in het eeuwig-nieuwe voor immer is binnengeleid. J. D. C. VAN DOKKUM. Het mteluiuk Muziekfeest, i. Opmerkingen. Het zonderling einde. Toen Diepenbrocks Te Denm moest be ginnen zag men het orgel gereed maken en menigeen zal zich afgevraagd hebben of Diepenbrock zyn Te Denm voor de tweede maal omwerkte en er dezen keer een orgel begeleiding bijvoegde; maar de trompetten hieven aan en de organist bleef weg. Een maat of tien voor het slot zag men Simon Kroon naar 4e claviatnar hollen. Ik dacht: schreef Diepen broek misschien een orgelslot-accoord? en werd duirela ongerust; naïeve fantasie, doch geen onmogelijkheid ten minste. De Te Denm liep ten einde. Of men geapplandisseerd zon hebben weet ik niet, want Diepenbrock is de eenige componist, dien men op dit muziekfeest niet vleide. Er was echter geen tijd om te applaudisseeren. Mengelberg had reeds vier nor maat geslagen (vat geluk staat met een wandeling van acht nat) en scheen een glorieuze uittocht gemediteerd te hebben voor zich zelf. Toen de spelers 't laatste blad keerden van den Te Deum, keken ze op 't Wilhelmus van Nassau we, en vór dat klank of rythme van DiepenbrockB werk konden wegsterven, liet Mengelberg orchett en koor het volkslied inzetten. Erger nog en toppunt van parodie: hösprong van zijn lessenaar en dirigeerde het publiek, dat geen tyd kreeg om weg te loopen. Het l^jkt me een historisch moment vol spot, hoon, schennis en scnande, want ik geloof niet, dat er ooit kunstwerk of kunstenaar gruwzamer op de tortuur lag van onze Hollandsche waardeering. Ik zoek ver klaring voor die willekeurige verplettering van emotie en muziek, doch gtait alom op kleinhartigheid en loensche berekening. Zelfs het diabolieke ontbrak .... dan had hjj 't Wien Nederlandsen bloed doen zingen. En zoo Mengelberg inderdaad satanisch genoeg voelde om te openbaren dat het geheele mnüek-feest een comediespellatje was, hijzelf de gerouti neerde protagonist, (meer niet 1) dan had zijn beeldenstorm de talrijke schoonheidsprofanaties mogen treffen, doch niet een der zeer weinige meesterwerken, welke de feestdirigent op zijn programma's nam. Daarbij komt nog dat de reproductie van den Te Denm geenszins voldeed aan de verwach ting: de dirigent was moe en gejaagd, het erchest afgemat (de trompetten ga ven schralen klank, wat telkens uitdrukking en beteekenis van het signaal vernietigde), het koor onvol tallig; op verschillende plaatsen nanwiyks hoorbaar of ruw galmend; (tnoe van 't luis teren I) hetsolo-qaartet slecht geëqnllibreerd; en men had haast: er werden hier en daar bijna dubbele tempi genomen; dat een zan geres als mevrouw Noordewier van de wijs raakte kan toonen hoe verstrooid men deze compositie behandelde l Maar ondanks alles leefde men in de muiiek en dit blijft het geldigst motief om Mengelbergs inval te laken. Diepenbrock's Te De im is religieus en hymnisch, waarachtig in z\jn elevatie en grootheid; schoon van passie en ziel, brandend van goddelijkheid ondanks alles; het is sterk en zacht, het is jong en opbruisend, bezit de groote emo tie, de tyrannleke hartstocht en klank het eischt eerbied. Wat Mengelberg deed toen hij 't Wilhelmus Inzette, was een burleake arrogantie, daar het muziek feest pas Maandag sloot; een zweepslag (erger l) voor de vereerders van het werk, welks muriek en impressie geschonden wer den; een onmazikaliteit van geringen smaak, die me onbeschrijflijk ontroerde en waarmee ik te meer rekening houd, omdat ik anderen heb zien fchreien van spijt en woede. Het orcheit. Elk instrumentaal programma vermeldde: met medewerking van het Concertgebouworchest." De repetities voor het muziekfeest zijn begonnen op Maandag 3 Juni, er is geregeld 't morgens gerepeteerd en bijna doorloopend 's avonds. Het orehest, dat den vermoeiendsten winter achter den rag heeft, dien 't meemaakte, is das ongeveer een maand afgebeuld, gedurende een tijd dat het pleegt te rusten, daar de programma's der zomerconcerten geen inspanning vergen, en verveeld (denk ik) wijl er wel eenige seer mooie mnziek is ingestudeerd, maar over 't algemeen zeer Minderwaardige en vooral eindeloos vele. Nu, beschikt de Maatschappij tot Bevor dering der Toonkunst" over een rijke kas en kan dus rfke fooien geven aan de kunste naars, die voor haar ploeteren: De l oden van het orehest ontvingen ieder vijf- en twintig gulden I Een meevaller l vooral wanneer men nagaat hoeveel er verspild is aan reclame-biljetten, annonces, portretten-clichéi, (allén het het oroiest ontbrak in den feestgids!) tele grammen, SoUstengeld, etc. etc. Een meeval ler! want men heeft de hoeren, zonder hen op de hoogte te brengen van het honora rium (!) een maand laten zwoegen, wat z wegens een contract (met het Concertgebouw) niet weigeren konden en gewillig deden vanaf 3 Juni. Wanneer men het een eer rekent voor den Nederlandschen musicus, dat hij op een pa triottisch mnilekf eest meewerkt; dan moet die eer voor allen een gelijke en even belanglooze zijn I Doch als een aantal een honorarium meer op prijs stelt dan die eer, en duur betaald wordt, dan mag men niet dulden, dat zü, die de «ér^poorten timmerden, waardoor een menigte middelmatigheden intocht hield, dat de heranten van den f eestdirecteur, de overladen lastdragers, die per slot 't meeste aandeel hebben aan de artis ticiteit der uitvoeringen, op zulke achtelooze en onverschillige wijze bejegend worden. E u het orehest is zelfa niet nmaal gehuldigd! Het feeitprogramma. In vqf dagen zgn er composities uitge voerd van 32 twee en dertig componisten. Misschien lijkt dit getal niet bijzonder hoog voar hen die schilderijen tentoonstellingen inrichten, bloemencorso's of etalagewedstrijden arrangeeren. Maar merk op, dat men daar uit- en inloopt, zoo dikwijls men wil, photo's neemt etc., zijne gedachten dus rustig modeleert. Dit laat de( aard der toonkunst niet toe en alle co mit e's' voor muziekfeesten moesten ernstiger over wegen, dat de impressie der mnziek zelden zoo stetk slaat dat men ze een dag meedraagt. Het geen dus op tentoonstellingsgebied aan wend baar is: een groot getal deelnemers, wordt noodlottige afgoden] by een festival, tenzij het drie weken duurt. Want men wil niet 32 namen kennen en nog meer titels, om koel en dof te luisteren naar de werken, doch den meester of de meesters, in wie de muzikale macht van 't volk zich conden seert; en elke analytische opzet in de ge geven tijdruimte is verderfelijk te achten. Zoo men Böntgen, Wagenaar, Zweers en Diepenbrock b.v. tot vertegenwoordigers had gekozen en elk deser componisten een con cert ter beschikking had gesteld, om 't vijfde te verdeelen over van Gilse en Jan Ingenhoven, wat geen enkele party" tot protest zon verlokken, dan ware het muziekfeest ten minste geslaagd door zjjn eenheidsbeeld. En een jury met jnisten kijk op de toe standen zon als haar eersten eisch voor schrijven: men moet nieuwe werken inzenden of niet-uitgevoerde. Ean maatregel om het getal inzenders te bekrimpen, want compo nisten met passie voor 't vak zqn er hier zeer weinige en men begrenst zich gaarne tot klein werk; een maatregel om misschien een nieuwe bloeiatorting van muziek te voorschijn te roepen, om de belangstelling voor de onderneming; te verhoogen. Dat er van de 6000 leden der Maatschappij slechts 40 zich passepartouts kochten is bovenal te wijten aan de aanlokkelijkheid van den opzet. De symphonieën van Oerardvon Brncken Fock en Röntgen, nochthans geen opvallende of memorable werken, werden hier binnen korten tyd n.b. driemaal ge speeld! Etc. etc. Ik kan me niet verhengen over dit feest, waaraan te veel ontbrak. Waarom geen enkele compositie van Dirk Schater? Waarom die talrijke, waardeloos* liederen? waarom geen a-cappella-koor ? waarom slechts een kleinig heid van Jan Ingenhoren, die een geniale verschijning bleek en wiens partituren ge drukt klaar liggen? Waarom die kleinigheid (aet quartet nitgesondard) slordig en onnauw keurig ? Want ik verseker, dat niemand, die de partituur niet kende, zich van Ingenhoven's fymphonische Phantasie ber Zarathnstra's Nachtlied" een idee mocht vormen, daar aan de uitvoering alles man keerde, wat muriek ten leven pleegt te roe pen. Waarom bijna niets, in verhouding tot de anderen, van Diepenbrock? Vergeet niet dat Boayaard's den Grjsbreght toch zou ge monteerd hebben met de reien van Diepen brock, en dat die voorstelling meer een han dige reclame was voor het feest, dan hulde aan den componist. De vertolking immers der reien door Nederlands bekende solo-zangers en solo-zangeressen" was niets dan waan van voortreffelijkheid en had veel schooner kun nen gebeuren, 200 Mengelberg de uiterst zware muziek een weinig langer had gere peteerd. (Alleen 't orkest musiceerde met intentie.) Herinner n verder den Te Denm van een matten dirigent, mat koor, mat orehest en matte hoorders en vergelijk 't met de luisterrijke reproducties van Zweers' kinder liedjes en ode aan de schoonheid, van Gilse's Lebensmesse en Böntgens symphonie! De vioolsonate van den jongen Theo Kreiten, een merkwaardig en zeer belangrijk stuk, ging verloren in den rompslomp van een eindeloos programma. Nó< enkele détails: Had Urlus wol tijd om den korten tenorsolo der Lebensmesse te komen zingen, doch niet om in 't soloqnartet van den Te Denm op te treden ? Waar om moest mevrouw Noordewier onmiddsljjk vór den Te Denm zich vermoeien met drie ondankbare en lastige liederen van Otto Lies? Is het ook niet bitter en betreurenswaardig, dat een waarlijk geniale kunstenaar als Jan Ingenhoven zijn werk moet inzenden" (het was een eerste uitvoering in 't vaderland, hoewel men hem kent I) en zonder waarborg van een reproductie naar zijn intenties? Dit zjjn niet de eenlgste voorbeelden, waar uit blijken -kan, dat het muziekfeest een schimp, n hoon was voor de paar vereerenswaardige meesters, wier namen op het programma stonden. De feeêtdiriymt. 't Karate deel van Brncken-Fock's sym phonie moest op de uitvoering worden af gelikt en herbegonnen, wijl de blazers uit de maat waren en er niet meer inraakten. Doch "Mengelberg deed 't zoo handig, dat velen 't hoorden als een korte fermate en voor de overigen was 't de eenige noemelijke stoornis, welke gedurende de reeks concerten voorviel. Men mag dus spreken van een virtnose praestatie en het behendige dirigeeren van zooveel manuscripten en on bekende mnziek bewonderen. Maar daar blijft 't bij. De Gijsbreght-reien (ik schrijf nader over de mndek) zijn door den dirigent onverge lijkelijk weergegeven; Mengelberg vond voor deze klanken een bijzonderen stijl: alles werd melodie en zang, het rythme en kracht van den toon wisselden onophoudelijk en overal, dan weer vlvz, dan weer langzaam; alles zweefde op mysteriense aceenten, be weeglijk, lenig, robuust en elastisch, het was weidsche gedragenheid en veelvoudig leven in lederen toon, een onuitsprekelijke dyna miek, de effnsie van een zeer machtig kun stenaar. Dezen gloed en expressie heeft hij op de volgende concerten in de verste verte niet benaderd; het bleef enthousiast, knap, gerou tineerd, piecies, maar zonder intensiteit en zonder levensaccent. Het spijt me, vooral daar de dirigent niet minder schuld draagt dan de mnziek. 't'is misschien loffelijk, dat men een jury niet terroriseert het was hier geenszins overbodig. Mengelberg had met 't zelfde succes De drie Kaboutertjes" kunnen leiden als Hei, 't was in de Mei"; geestelooze en kinderachtige variaties van Willem Andrieaeen, Hanneke's HemeldroQm", dor, kleurloos en onmuzikaal maakwerk van Loman, Hnbert Cnypers' Die Wallfahrt nach Kevlar", slecht geïnstrumenteerd en zonder inventie, de zoetsappige violoncelballade van Elisabeth Kuyper, de Symphonie van Böntgen etc. allemaal van gelijke artisticiteit! In ieder geval is 't zeer jammer, dat hij niet ean der' comités of latere bewindsmannen geterroriseerd heeft, want de structuur der programma's was aanvankelijk geheel anders, zooals blijkt uit den officieelen prospectus, gelukkiger, minder volgepropt en tamelijk fijn afgewogen. Het is even jammer dat Mengelberg niet bespeurde, dat hij niet alles kon regeeren zonder te vervallen in een zekere opper vlakkige virtuositeit. Waarom liet hij den auteurs, die dit wenechten, (zij dirigeeren allen!) niet het bestuur over hnn werk? Waarom beperkte Mengelberg zijn taak niet tot het noodigste, om zich intens te geven aan de meesterstukken? Waarom eischte hij geen meesterstukken? Dan ware er meer muziek gespeeld van Diepenbrock, wat diens zeldzame en groote persoonlijkheid, de tradi tie en het feest" vorderden, veler vereering voor Mengelberg ware niet getroebeld, en sommigen van de 32 hadden allicht een ietwat sterkere impressie gemaakt op de herinnering. Daar is het toch om te doen; men schat nooit de hoedanigheid van een kunst-leven naar het aantal kunstenaars, doch hetgeen men wederom vergat naar de waarde der voortreffaljjksten. MATTBIJS VERMEULEN. Zwart en Vit op de 4-Jaarlijtsciie. HL De moeilijkheden die, menigvuldig, rijzen big het bijeenbrengen van een verzameling zwart-en-wit, zijn op deze tentoonstelling niet ontgaan. Er worden werken gemist, die er zijn konden, en er zijn werken, die gemakkelijk gemist konden worden. Maar dit is iets, dat altijd voor zal komen. Er is echter de font, dat het buitenland niet vertegenwoordigd is alleen in een voldoend aantal van de meest krachtige kunstenaars. Te veel etsen etc. zijn er van weinig belang, die ons niet tot voorbeeld kunnen zyn, en te weinig zijn er soms etsen, etc. van diegenen, die ons tot prikkel, of tot verheldering, of lelfs tot schrillen afkeer konden zyn. Misschien is de oplossing op een andere wijze mogelijk, dan op deze Vier jaarlij ksche geschiedde. Voor genomen kon worden, dat naast een goede vertegenwoordiging van Holland (ook hier voor was niets alles gedaan), telkens op een vierjaarlijksehe tentoonstelling een overzicht gegeven werd van Vat een land als Frankrijk, Engeland, Belg ë, Duitschland, etc. in een bepaald tijdvak echiep: bij van 1850 (ongeveer) tot heden. Te kiezen zonden dan vele goede etsen zyn, en een overzicht over zoo'n reeks jaren is gemakkelijker dan lijkt omdat dadelijk een groot getal te noemen was van werken, die tot onophondelijken roem ge komen waren. Holland zelve kon op date wijze ook te zien gegeven worden. De com missie, die daarover te oordeelen zon hebben, moest ten eerste bestaan, niet vit museum directeuren, wier oog te dikwijls (en ten GVBTAVK COHEN, nieuw benoemd Hoogleeraar in de Fransche Taal en Letterkunde aan de Universiteit te Amsterdam. lllllllflilUIIIIIIIIIIIIIIIIMHIIIItlllllllflIMIIIIini onrechte) alleen historisch staart, maar uit kunstenaars en kunstkenners, wier wensch naar het schoone en het gevoelzware gaat. Daar voor zulk een overzicht eenige tijd van voorbereiding altijd noodzakelijk is, kon men zich voornemen, naast een klein collectie buitenlanders, op de eerstkomende Vierjaarlijksehe Holland (1860, heden) als hoofddoel van de zwart-en-wit afdeelixg te organiseeren, en tevens zachtjes aan, voor de daarna-komende tentoonstelling, Frankrijk's werken voor te bereiden. De hulp kon dan ingeroepen worden van de Fransehe kennen in het bijeenbrengen van snik een collectie, terwijl aan de commissie der Vierjaarlijksehe toch het eindoordeel voorbehouden bleef. België kon hierop weer volgen. Er zijn daar een goed getal bekwame etsers te vinden; en merkwaardig ia me, altijd opnieuw, hoe weinig de-kunst van een volk, zoo vlak naast ons wonend, bij ons bekend is. Zoo ontbreken op dese 4-jaarIjjksche de etsen van Vaes, die zeker niet zonder fijn roeren zijn, hoewel Baartaoen met zijn forsohen trek er te vinden was, Bassenfosse niet afwezig bleek, maar de Lnikenaars, etc. toch slechts in een vage aanduiding te ontdekken waren. Van zelve zon zich, hoop ik, het geval voor-doen bij zulke belangrijke tentoonstellingen, dat de verzamelingen in de goede zalen zouden ge plaatst worden met het goede licht, en niet, dat werk van Bracquemond en van Steinlen etc. in gangen hing, waar een aantal onbe langrijke cchilderijen eerder goed verscholen waren geworden. En ik verzeker n, dat bij zulke tentoonstellingen, waar de goede etsers doer goede werken ruim vertegenwoordigd waren, verrassingen niet zonden uitblijven, en dat er een aantal kunstenaars, ook in dese richting werkend, zonden gevonden worden, die door enkele, of door meer uitingen, zich naast de officieelen zonden handhaven. En daarenboven is het voor iedereen belangrijk om al de etsen van Maris, Mauve, eens bijeen te zien en hnn juiste plaats in het gansene werk, dat ze nalieten, te bepalen. Wellicht (en zeker) souden we de pijnlijke ervaring opdoen, dat er van sommigen geen volledige verzameling in Holland te krijgen was, noch uit Musea (die indertijd voor *oo goed alt niet hadden kunnen koopen), noch uit verzame lingen van hen, die werklijk de liefde hebben tot de sobere kleuren en de levende lijnen van een ets, tot het fluweelen diep-sijn of het even-beroerd-zyn van een lithographie, of tot de moeite Tolle styleerende lijnen van de openbarende bij zijn gravure. Maar deze pijnlijke ervaring kon haar nut hebben. Zou ze dat niet ? Zon ze zeker de Mnsea-directenren niet opwekken tot tijdigen aankoop van wat in den beginne goedkoop en haast te geef, later duurder wordt en soms zeldzamer, dan zij vermoeden? En zonden daardoor sommige bescham'ngen voor later niet voor komen worden? En zon het plaatsen der etsen etc., zoo niet op de eereplaats, toch op een der eereplaateen op de koopers (die altijd geprikkeld moeten worden) niet dien invloed hebben, dat ze «aan inzien, dat zulke ver zamelingen ook hnn belang hebben en openlijk als van belang erkend worden, en zondaardoor verder niet de zucht ontstaan om deze, soms allerliefste, soms speelsche, soms doodernstige, soms woelend-diepe uitingen, te ver zamelen, en zou aoo schoonheid, die te veel in de portefeuilles der Musea verdwijnt, niet rijker aan den dag komen dan tot nu toe gebeurt? Ook in zulk opzicht werkt de erkenning der zwart-en-witkunst gunstig, en voor ons, die gaarne zien," en voor hen, die gaarne maken. Het publiek zelve zon zich met zulk inzicht baten. Het sluimert mis schien slechts, wat dit betreft. Want ik herhaal voor den prijs van n schilderij van slechts geringe waarde zijn o. m. een aantal etsen te koopen van débeste soort in Holland en van de beste schilders en etsers, mits niet gewacht wordt tot deze etsen zeldzaam werden, of dat de kunsthandel ze aangreep en ze monopoliseerde. Ik herhaal: er zijn te veel etsen, die niet verkocht worden, tegenover te veel elechte schilderijen, die wel verkocht worden. En wie weet juist en pre cies, welke opwekking tot het maken van goed werk verslapt wordt, juist doordat de etsers, in een moedeloos uur, denken: waar toe? en zich daarom zetten tot het maken van een middelmatig schilderij in plaats van tot het trekken van een aangrij penden, grif felenden trek in taai koper, dat fijn bewerk baar is, of in zink, dat brokkiger door het zuur gebeten wordt? Een eerbetoon aan de Zwart-en-Witkungt hadde dus meer dan n nut: het bracht in kennis met verborgen schoonheid; het gaf etsers moed; het maakte wellicht het publiek wat meer? wakker; het had het voordeel, dat goed werk niet achterstond büeen slecht schilderij; het wekte op tot het verzamelen. en voorkwam latere beschaming. PLABSCHAÏKT. ClariTarL 9***Mffa*», $cttts<9rax»«er JUT»! Dit is eene meening, die 's dichters visie op dit prachtige brok geschiedenis verstoort en ontstelt." (Royaardti. h. HbL)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl