De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 14 juli pagina 1

14 juli 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

NV 1829 DE AMSTERDAMMER A°. 1912. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND redactie veuza. Dit nummer bevat een bijvoegsel. . H. D?. L. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post / 1.65 Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121, Zondag 14 Juli, Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer ? 0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel . . . . , 0.30 Reclames per regel 0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Ambtenarenrecht. Benoemingen aan de Amsterdamache Universiteit. Slotstuk. Een antwoord, dat het bü'na nog erger maakt, door X, FEUILLETON: Het viervoetig geschenk, door Otto Ernst. Vertaald door Free Hart. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Matthys Vermeulen. Charles Dickens en de Romantiek, door Frans Coenen, beoordeeld door A. Pit. Dr. Scbaepman niet vergeten, door G. Ka'ff. INGEZONDEN. BERICHTEN. VROU WENRUBRIEK: Tutti Fmtti, doorN.Mansfeldt-de Witt Huberts Een moderne vrouw, door Een man. ALLERLEI, door Allegra. UIT'DE NATUUR, door E. Heimans. Drie dagen gast bij Jaques-Dalcroze, met af b., door Bslthazar Verhagen. Hoe een vrouw te Minneapolis 12.000 menschen in vuur bracht. CHARIVARI. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d,8.?SCHAAKSPEL. DAMSPEL.ADVERTENTIEN. Ambtenaren-recht. 4- Zoo nu en dan komt een frappant geval ons er wed?r eens met onnoodige duidelijkheid aan herinneren, dat het er ten onzent altijd nog maar heel raar voorstaat met de rechts-positie der ambte naren. Hier en daar is er wat geregeld, maar wanneer het er het meest op aan komt, dan is er eigenlijk absolute rechte loosheid, dan staan de menschen machte loos, soms zelfs met de handen gebonden. Er zijn al zijn zij vaak wat heel schraal toegemeten er zijn .zonder twijfel belaDgrijkevoordeelenaandeambtenarenpositie verbonden, er is bijvoorbeeld, als alles goed gaat, een zeker heid, welke men elders tevergeefs zoekt. Maar van dat voordeel blijft al bitter weinig over, wanneer het allén bestaat onder de mits dat alles goad gaat, wann.eer het, met andere woorden, in rook vervliegt zoodra er geschil komt, zoodra het tusschen den ambtenaar en zijn werkgever niet meer boteren wil en de belangen van beiden in botsing komen. Inderdaad, dan wordt alle voordeel illusoir. Het lijkt wel of wij daarvan dezer dagen wederom een voorbeeld hebben kunnen zien in de zaak van den heer Tolsma, adjunct-commies bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, op een termijn van twee maanden eervol, maar niet op verzoek ontslagen. Aan het orgaan van den Ambtenaarsbon d waarvan de ontslagene bestuurslid is ontleenen wij het volgende verhaal over het ontslag en wat er aanleiding toe gaf: Da Bond van Ambtenaren voert een actie tegen de bevoorrechting van gegromoveerde (juristen-) ambten aren door uitemgewone verhoogingen en promoties. Een der in deze kwestie in de Amb tenaar" verschenen artikelen gaf den direkteur van genoemd Bureau, mr. H. W. Methorst, aanleidicg daarover don heer Tolsma, die een belangrijk aandeel in de leiding dezer zaak had, en enkele andere ambtenaren, werkzaam bij dit Bureau, leden van den Bond, te interpelleeren. Vooral echter, nadat in December j.l. deze aktie met succes bekroond werd. toen B.]. op 12 December het kamerlid Ter Laan de juristenbevoorrechting in da Tweede ?i Kamer ter sprake bracht en minister Heemskerk dien afgevaardigde een ook voar den Bond zeer bevredigend ant woord had gegeven, werd het optreden van den direkteur tegen Tolsma buiten gewoon fel en vijandig. Het behoeft dan ook hem, die met ambtelijke aangelegenheden bekend is, geen verwondering te baren, dat korten tijd na deze behandelirg in de Tweede Kamer, waarbij de minister het stand punt van den direkteur van het Bureau voor de Statistiek desavoueerde, deze zich met een rapport tot den minister wendde, waarin een reeks van klachten tegen den heer Tolsma voorkwam. De heer Tolsma wendde zich middelerwijl eveneens tot minister Heemskerk met e?n bezwaarecbrift en verzcclit Zijne Excellentie een onderzoek te doen instellen. De minister voldeed hieraan, doch liet het onderzoek over aan de Centrale Commissie voor de Statistiek, die da algemeene kontrole heeft over het Bureau, welke op haar beurt het onderzoek op droeg aan eene kommissie van 5 personen. Hoe ? werd deze kommissie samenge steld? Men had mogen verwachten, dat bij dit onderzoek da orpartijdigheid bstracht zou worden en dat door dtn cetrokkan ambtenaar 2 leden in de kom missie zouden zijn aangewezen, 2 door den direkteur van het Bureau voor de Statistiek, met een onpartijdig voorzitter, zooals dit bijv. aan de Rijksverzekerings bank is geregeld. Niets van dat alles, de voorzitter der Commissie van de Statistiek (prof. Yerrijn Stuart, vroeger direkteur van het Bureau) wees uit haar midden 5 personen aan, welke de Commissie van Onderzoek zouden vormen. Wanneer we er nu verder de aandacht op vestigen, dat de Centrale Commissie voor de Statistiek de begrooting van het Bureau goedkeurt, dus steeds hare sanktie heeft verleend aan de bestreden juristen bevoorrechting, derhalve eveneens door den minister was gedesavoueerd, dan begrijpt ieder, dat van onpartijdigheid van eece commissie, uit leden der Cen trale Commissie van de Statistiek be staande, in deze zaak geen sprake kan zijn. Een dergelijke commissie moet de dingen eenzijdig zien, zij is niet anders dan rechter in eigen zaak. Ten derde werd als sekretaris der commissie aangewezen mr. de Roos onder-direkteur van het Bu reau voor de Statistiek, iemand dus, die in geregeld nauw kon takt staat met den direkteur, n der twee partijen in deze zaak. De commissie, bestaande uit de heeren prof. Fabiu-i te Amsterdam, voorzitter en leden de oud-minister De Meester, de sekretaris-generaal van het Departe ment van Landbouw mr. Versteeg, dr. Nolens en H. Polak ging aan het onderzoeken. In de laatste zitting werd aan den heer Tolsma voorgelezen het proces-verbaal van zjjn verhoor, 't welk door hem moest worden geteekend. Dach de Commissie van Onderzoek weigerde hemeen afschrift van dit proces-ver baal te doen toekomen. Da commissie weigerde eveneens, hem, Tolsma, den meest betrokkene in deze zaak, in kennis te stellen met hare konklusie, haar ad vies, 't welk zij door de Cen trale Commissie voor de Sta tistiek aan den ministerzou uitbrengen. Nadat de verhooren van Tolsma en sommige andere ambtenaren van het Bureau in April j.l. waren afgeloopen, vernam men van de commissie niets. Tot opeens zonder eenige voorafgaande voorbereiding aan Tolsma op 28 Juni eenvoudig werd medegedeeld, dat hij met ingang van l September eervol was ontslagen. Geen motiveering, geen op gave der redenen, waarop dit ontslag was gegrond, niets van dit alles, eervol ontslagen zonder meer. Het schijnt een feit dat de heer Tolsma een verdienstelijk ambtenaar is met een eervollen staat van dienst, ook in vorige betrekkingen, wien de meest vleiende beoordeelingen van de zijde'zijner vroe gere superieuren ten dienste staan. Van vroegere chffs, doch ook van zijnte_genwoordige. Immers, Tolsma, die ruim 9 jaar zijne tegenwoordige betrekking bij het Bureau voor de Statistiek bekleedt, heeft zich, blijkens het eigen oordeel van den direkteur, daar een zoo hoogst be kwame en voor zijn taak berekende ambtenaar getoond, dat deze, dezelfde mr. Methorst, hem, den niet-gegradueerde een hoogo uitzondering dus tot tweemaal toe voordroeg voor buitenge wone verhooging. Er zijn blijkens dit relaas in hetgeral wel alla elementen om over de rechte loosheid van den ambtenaar te oordeelen. Da chef" is tevreden hij zorgt voor buitengowone" verhooging. Doch de ondankbare" ambtenaar doet iets, dat den chef ocaatgenaam is: hij stelt zich aan de spits van oen heirleger van ongegradueerde ambtenaren en komt tegen de bevoorrechting van academisch gevormden op, ook tegen die in zijneigen omgeving, aan het Centraal Bureau. Da chef laat de andere kant van zijn macht zien en gevoelen: da ambtenaar wordt ontslagen. Dat wil ze?gen er wordt nog e:rst onderzocht". Eene commissie uit liet Bestuur van het Centraal Bureau hoort" den ambtenaar, en geeft een uitspraak die echter niet wordt be kend gemaakt aan de betrokkene, Vooral in dit laatste ligt het ergerlijke. Da commissie uit het Bestuur was natuurlijk al een grove fout, cok al zijn er geen redenen om reeds van tevoren aan de onbavangenheid dezer heeren te twijfelen. Maar dat men de uitspraak voor den betrokkene ge heim hield, d«t men z«*lf« bij het ontslag geene motiveerirg voegde, ontleend aan die uitspraak ziet, daarmede maakt men die geheele commissoriale behande ling tot een onnoozele vertooning. Tot een vertooning, die den ambtenaar wien het betrof onmogelijk ook maar een schijn van het ge roei kan geven, dat ook voor zijn rechten wordt gewaakt, dat hij niet is: een weerlooze tegenover zijn supe rieuren. Het is mogelijk, dat het ij veren voor betere toestanden in de ambtenaars wereld in het algemeen den hesr Tolsma verleid heeft tot het voeren van een personenstrijd in zijn directe omgeving. En het is mogelijk dat hij na het voorgevallene niet meer op het Centr. Bureau was te handhaven. Wij kennen de verhoudingen niet en wij kunnen daarover dus niet oordeelen. Maar het is ook mogelijk, dat een en ander het gevolg is van een minder ver standig optreden van den direkteur van het C. B., die zijn ondergeschikte" zag, waar hij slechts een zekeren heer Tolsma had te zien, en die zoodoende de per soonlijke kant naar voren haalde, welke er niet had behoeven te zijn. Wij weten, daarvan evenmin iets, ea kunnen dus ook hierover geen oordeel uitspreken. Doch in beide gevallen had er overleg met den heer Tolsma die een bekwaam ambtenaar moet zijn gepleegd behooren ta worden. Er zijn bijvoorbeeld ge noeg bureaux in den Haag, waarheen deze met volkomen instemming en in gelijken rang zou kunnen overge plaatst zijn. Doch daarover denkt men niet. Men overlegt niet, men ontslaat zonder toelichting, kortweg. Het is noodig dat daarover mér licht gegeven worde. Zoo al een onderzoek door een tweede commissie ook met mede werking van den heer Tolsma samen gesteld niet meer mogelijk is, men publiceere in elk geval de uitspraak van de commissie, welke er nji toch eenmaal is geweest, opdat men *wete of hier wer kelijk iemand ontrecht is. En dit is, men vergete dat niet, niet slechts een zaak van belang voor den heer T. allén; ook niet een van beteekenis slechts voor ambtenaren. Zij heeft die voor ons allen. Voor zoover namelijk het ons belang is, dat oogendienerij, kruiperigheid, vleizucht en wat al niet meer voor ondeugden, welke bij slecht geleide ambtenaren welig tieren kunnen, zich niet nog meer inburgeren in onze natie. Wij leven te dien opzichte reeds in een kwaden tijd: een regeeringsmeerderheid brengt ons een politiek bederf, dat letterlijk drijft tot huichelarij. Als daarbij de, na gevallen als dit zér gerechtvaardigde, vrees komt voor despotisch-gezinde chefs, dan gaat het ambtenarencorps, dat juist in zijn beste ele menten meer ruggegraat begon te krijgen, weer met snelheid den weg naar de verslapping op. Er is een immoraliteit, die niet behoeft aangewakkerd te wor den, en welke te bestrijden elk eerlijk mans plicht is. Zonder aan te dringen op verschaffing van een behoorlijk ge waarborgde rechtspositie juist voor ambte naren is die bestrijding onmogelijk. E a geeft men niet mér licht over het ontslag-Tolsma, dan komt dit de reeks van voorbeelden vermeerderen van der ambtenaren rechteloosheid. Dan brengt het wel hier en daar een moedig-gezinde tot de organisatie en het verzet, maar helaas talloos meer, die voor helden en martelaars niet geschapen zijn doet het wat dieper, wat schichtiger bukken, slaafscher gehoorzamen ten koste van het beste, dat zij bezitten: hun eigen waarde. Dat beteekent voor ons allen verlies, juist in een tijd, dat wij weinig te ver liezen habben! Benoemingen aan de Amsterdamsche Universiteit. Men schrijft ons: De benoeming van den heer J. H. Scholte, leeraar aan de Ie Hoogere Burgerechool met 5 jarigen cursus te Am sterdam, tot gewoon hoogleeraar in de Duitsche taal aan de Gemeente-Univer siteit, een benoeming, uitgaande, zooals men weet, van de letterkundige faculteit zelve, wekt in kringen, die het kunnen weten, bevreemding. Voor het Franscb. viel de keuze der faculteit, ingelicht door bevoegde personen, op een geleerde van naam. Wat nu den heer Scholte betreft weten wij dit: S adert een jaar publi ceerde hij het een en ander over Grimmelshausen, een 17e eeuwsch auteur, een arbeid, waarover ernstige kritiek zich nog niet heeft uitgelaten; hij publi ceerde die studiën met het oog op een privaatdocentscbap aaa de Amsterdamsche Universiteit, waarvoor curatoren te recht het overleggen van een wetenBchappelijken arbeid verlangden : hij pre pareerde candidaten voor het Duitsch A-examen, misschien ook voor B, en had zitting in de examens M.O. Duitsch. Ons dunkt, dat er aan een hoogleeraar andere eisenen moeten worden gesteld. Opleiders voor examens zijn nuttige mannen, maar van een hoogleeraar verwachten we boren alles, dat hij, zelf doordrongen van wetenschappelijke me thode en zelf een onderzoeker pur-sang, dien geest van wetenschappelijkheid ook in zijne hoorders zal wekken. De paar onderzoekingen van den heer Scholte, voor zoover wij zagen niet Epochemachend", geven, in 't openbaar onbecritiseerd els ze zijn, toch geen waar borg, dat het nieuwe professoraat in de beste handen is. Wij achten derhalve het voorstel der letterkundige faculteit, den heer Scholte te doen benoemen, niet ge lukkig. Wij achten desn Gemeenteraad een beetje overrompeld. Zijn we goed ingelicht, dan heeft de letterkundige faculteit het zelfs niet noodig geoordeeld, het advies in te winnen van den man, die sedert meer dan 25 jaren in Neder land de drager heet van de Germanis tische wetenschap, den Groningschen hoogleeraar, prof. dr. B. Sijmons. Eene verdere merkwaardigheid is, dat andere mannen hier te lande, die sedert lang hunne sporen als onderzoekers op Germa nistisch en aangrenzend gebied hebben verdiend, zooals hunne tallooze artikelen in binnen- en buitenlai dsche tijdschriften, of in boekvorm, bewijzen, zonder meer bij den heer Scholte worden achterge steld. Wilde men deze mannen niet? Waarom dan niet desnoods een degelijk buitenlandsch geleerde voorgedragen, zoodat de leerstoel voor Duitsch niet behoefde achter te staan bij dien voor Fransch. Een paar jaren geleden heeft dezelfde faculteit door den Gemeenteraad een hoogleeraar doen benoemen, waarbij kenners in binnen- en buitenland elkan der vragend aanzagen. Men behoeft slechts met deskundigen te rade te gaan om dit te hooren bevestigen. Het strekt der reputatie eener faculteit niet ten goede, dat binnen zeer korten (ij d een tweede door haar uitgelokte benoeming weer onnoodig de aandacht trekt. Het is te meer plicht dit te zeggen, nu de reden, waarom men met de benoeming van den hoogleeraar voor het Engelsch talmt, geen andere is dan weer een spel achter de schermen. Wij schrijven dit alles, opdat da Gemeenteraad zich voortaan goed doe voorlichten. Immers het is de Amsterdamsche Universiteit, die dupe wordt. Slotstuk. Namens het Bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring zond ons de secretaris een schrijven, waarin dit ant woord op het den lezer bekend verzoek: Ik heb de eer u in antwoord op uw schrij ren dd. 28 Juni in opdracht van het Kringbestuur mee te deelen, dat het niet kan voldoen aan het verzoek in bedoeld schrijven vervat. Het Bestuur besloot met betrekking tot de zaak Cohen-Drielsma tot geheimhoudir g zijner handelingen en beraadslagingen en meent zich dus u iet gerechtigd om in afwijking daarvan in lichtingen te verstrekken aan a Kringlid, terwijl deze aan de andere leden zouden worden onthouden. Maar boven dien is inwilliging ook reeds om deze practische reden onmogelijk, dat de stuk ken van het dossier reeds aan hun ver schillende eigenaars zijn teruggezonden en inzage van notulen en processenverbaal geen volledig inzicht meer zouden kunnen geven aan iemand, die niet alle phasen van het geding, zoo schriftelijke als mondelinge, benevens de gehouden beraadslagingen heeft meegemaakt.'' Op onderling gemaakte afspraken kun nen ook Bestuursleden, meenden wij, te rugkomen, en verzonden stukken kuanen worden teruggevraagd. In de bizondere positie, waarin wij verkeeren, een die van een vredebrengende kracht had kunnen zijn, gelijk wij uitlegden, was het, meenden wij, onze plicht, met opschor ting van ons laatste woord, de bizondere gunst te vragen. Waren (moeilijk denk baar !) belangrijke dossier-stukken aan het Bestuur geweigerd, zoo had het Bestuur in elk geval een poging gedaan. Het spijt ons zeer, dat aldus voor ons de begeerde mogelijkheid wordt afgesneden eventueel mér te doen dan naar strikt lidmaatschap geschiedt: het zich, als Kringlid, eenvoudig neerleggen bij een beslissing van het Kringbestuur. Wij doen dit dan bij deze, en maken daarmee aan de artikelenreeks een eind. Een antwoord, dat het bjjna nog erger maakt. De Heer J. L. Jansen, die in de Tijd met drie uitvoerige artikelen een welsprekend en lang verbeid démenti heeft gegeven van de overtuiging der Tijd-redactie, dat men op het geschrijf van auteurs als mijn persoon nergens en nimmer behoort in te gaan, is Bedemptorist, d.i- jongere der door 8. Alphonsns de Liguori gestichte orde, en semi narie-professor teWittem, waar hrj arbeidt naast den grooten Aertnys. Hij is dus in hppge mate specialiteit en zijn geschrijf is bijna eene oratio pro domo, zoodat men geene krachtigere verdediging van S. Alph. bij mogelijkheid kon verwachten. Mijne ver wachting, dat nu ditmaal in plaats van de sporadische slimmigheidjes der Tijd-redactie een geheel arsenaal van listigheidjes' zou worden vertoond, is dan ook niet beschaamd. Overigens zijn mijne artikelen zelfs in geen onderdeel weerlegd, 's Heeren Jansen's be wering, dat de aanvallen van Döllïnger, Hoensbroech, Grassmann alle voldoende weerlegd zijn, is onjuist. Men heeft bij hen hier een verkeerd citaatje opgespoord, daar een onjuiste vertaling van een terminus technicus, of ook eene bijzonderheid uit het persoonlijk leven van den auteur publiek gemaakt, en alle zoogenaamde refutaties" kwamen hierop neer, dat men zulk een detail met groote handigheid opblies tot pompeuze verhandelingen, waarvan de hautaine toon voor ieder kenner de miserabele zwakheid van het verweer te duidelijker demonstreerde. Het door de Maasbode en den heer Jansen dringend aanbevolen geschriftje van L, Klawer hoort hier toe.*) Tot de manier" van den heer Jansen c.s. hoort de toon, de vaderlijke toon, die de kleine luyden betoovert en de meer ont wikkelden glimlachen doet. Vriendelijk met telkens als een bliksemflits een dreigement. Ook de heer Jansen doorspekt zijn artikel met bpoze zinnetjes, die gericht zijn tegen hen, die ook maar n oogenblik getwijfeld hebben aan iets wat N.B. door het leergezag der kerk is goedgekeurd.Zou deze bedreiging ook werken op ontwikkelde Katholieken ? Overigens bestrijdt de heer Jansen de juistheid der citaten etc. niet, doch hu verwijt mij, dat ik casu quo of 1. een algemeen beginsel verzwegen heb, f 2. een bijzondere omstandigheid onver meld heb gelaten. VOORBEELD ad lm. Over den diefstal als doodzonde. T.a.p. wordt n door den Catechismus n door Alphonsus enkel besproken de zwaarte dier zonde, wat de materieele zonde betreft, en gezegd dat onder dit opsicht de daad groote of kleine zonde is, naarmate de relatieve grootte der berokkende schade." Ik: Onjuist, het staat er niet bij. De heer Jansen doet het bovendien met onovertref bare oolijkheid voorkomen, alsof naar mate van de grootte van het gestolen bedrag, de zonde klein of groot is. Het gaat echter niet om een quantitatief, maar om een diepgaand qualitatief onderscheid, nl. tus schen dagelijkse/te zonde en doodzonde, en dit wordt N.B. afhankelijk gemaakt van getalwaarden van het gestolene. Ik stel daartegenover: alleen de intentie maakt de zonde tot een doodzonde, en geen Katholiek zal, als hij zij»natuurlijk gevoel raadpleegt, door het bedrag van den diefstal den die pen ernst der zonde doen bepalen. Nu zegt de heer Jansen, dat de leer, dat de intentie van een daad de schuld ervan bepaalt, ook bij S. Alph. de Ligu. staat. On getwijfeld ! Er staat veel goeds in de Liguori, maar in verband met zijne probabilistische, of zoo men wil, aequiprobabilistische methode staan er de precies tegengestelde meeningen, k in ! De meineed is streng verboden maar de eed met mentale restrictie's - watpractisch gelijk is aan meineed is dit niet, etc. De heer Jansen schijnt het mogelijk te achten, dat men herhaaldelijk diefstallen pleegt, bijv. als dienstbode jegens den meester, zonder den minsten opzet. Om, onvruchtbare discussie's te voorkomen, stel ik den heer Jansen de volgende vraag; I. Iemand steelt 29 maal achtereen aan een rijken koopman een kwartje, staakt dit spel twee maanden en begint dan weer van voren af etc. etc. De heer Jansen geve nu aan, hoe hij zich dit spelletje d°nken kan zonder opzet en dus, volgens hem, zon der moreele schuld en derhalve zonder dood zonde van den beklaagde. Kan de heer Jansen dit niet, dan is het algemeene beginsel" van Aertnys-de Ligu. gered, maar de regel voor de furtula minuta is immoreel. Kan hij het wel, dan is deze regel gered, maar waar blijft het al gemeene beginsel? Ik verzoek contradic toire repliek. VOORBEELD ad 2m. 1PY/ dagen vriend of vijand uit, de leer van Alphonsus van sonde of onbilifftheid te overtuigen; mits men echter die letr juist voorstelle en begrijpe; nl. zoo: de reden waarom b.v. een verloofde aan haar aanstaande niet alle heimelijke gebreken behoeft te bekennen, (bv. dat *) L. Klawer, Mr. P. J. Troelstra en de z.g. meineedsleer van den H. A. de Ligu., uitgever G. Borg, Amsterdam, 1910, is bij iederen boekhandelaar a 10 ets. verkrijgbaar. Mtn leze het geschriftje!! en leere eruit, hoe mee, als eerlijk man, ni*t moet polemiseeren!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl