Historisch Archief 1877-1940
NV 1829
DE AMSTERDAMMER
A°. 1912.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
redactie veuza.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
. H. D?. L.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121,
Zondag 14 Juli,
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer ? 0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel . . . . , 0.30
Reclames per regel 0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ:
Ambtenarenrecht. Benoemingen aan de Amsterdamache
Universiteit. Slotstuk. Een antwoord,
dat het bü'na nog erger maakt, door X,
FEUILLETON: Het viervoetig geschenk, door
Otto Ernst. Vertaald door Free Hart.
KUNST EN LETTEREN: Muziek in de
Hoofdstad, door Matthys Vermeulen.
Charles Dickens en de Romantiek, door
Frans Coenen, beoordeeld door A. Pit.
Dr. Scbaepman niet vergeten, door G. Ka'ff.
INGEZONDEN. BERICHTEN. VROU
WENRUBRIEK: Tutti Fmtti,
doorN.Mansfeldt-de Witt Huberts Een moderne vrouw,
door Een man. ALLERLEI, door Allegra.
UIT'DE NATUUR, door E. Heimans.
Drie dagen gast bij Jaques-Dalcroze, met af b.,
door Bslthazar Verhagen. Hoe een vrouw
te Minneapolis 12.000 menschen in vuur
bracht. CHARIVARI. FINANCIEELE
EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d.
M. en v. d,8.?SCHAAKSPEL.
DAMSPEL.ADVERTENTIEN.
Ambtenaren-recht.
4- Zoo nu en dan komt een frappant
geval ons er wed?r eens met onnoodige
duidelijkheid aan herinneren, dat het er
ten onzent altijd nog maar heel raar
voorstaat met de rechts-positie der ambte
naren. Hier en daar is er wat geregeld,
maar wanneer het er het meest op aan
komt, dan is er eigenlijk absolute rechte
loosheid, dan staan de menschen machte
loos, soms zelfs met de handen gebonden.
Er zijn al zijn zij vaak wat heel schraal
toegemeten er zijn .zonder twijfel
belaDgrijkevoordeelenaandeambtenarenpositie verbonden, er is bijvoorbeeld,
als alles goed gaat, een zeker
heid, welke men elders tevergeefs zoekt.
Maar van dat voordeel blijft al bitter
weinig over, wanneer het allén bestaat
onder de mits dat alles goad gaat,
wann.eer het, met andere woorden, in rook
vervliegt zoodra er geschil komt, zoodra
het tusschen den ambtenaar en zijn
werkgever niet meer boteren wil en de
belangen van beiden in botsing komen.
Inderdaad, dan wordt alle voordeel
illusoir. Het lijkt wel of wij daarvan
dezer dagen wederom een voorbeeld
hebben kunnen zien in de zaak van den
heer Tolsma, adjunct-commies bij het
Centraal Bureau voor de Statistiek, op
een termijn van twee maanden eervol,
maar niet op verzoek ontslagen. Aan
het orgaan van den Ambtenaarsbon d
waarvan de ontslagene bestuurslid is
ontleenen wij het volgende verhaal over
het ontslag en wat er aanleiding toe gaf:
Da Bond van Ambtenaren voert een
actie tegen de bevoorrechting van
gegromoveerde (juristen-) ambten aren door
uitemgewone verhoogingen en promoties.
Een der in deze kwestie in de Amb
tenaar" verschenen artikelen gaf den
direkteur van genoemd Bureau, mr. H. W.
Methorst, aanleidicg daarover don heer
Tolsma, die een belangrijk aandeel in de
leiding dezer zaak had, en enkele andere
ambtenaren, werkzaam bij dit Bureau,
leden van den Bond, te interpelleeren.
Vooral echter, nadat in December j.l. deze
aktie met succes bekroond werd. toen B.].
op 12 December het kamerlid Ter Laan
de juristenbevoorrechting in da Tweede
?i Kamer ter sprake bracht en minister
Heemskerk dien afgevaardigde een ook
voar den Bond zeer bevredigend ant
woord had gegeven, werd het optreden
van den direkteur tegen Tolsma buiten
gewoon fel en vijandig.
Het behoeft dan ook hem, die met
ambtelijke aangelegenheden bekend is,
geen verwondering te baren, dat korten
tijd na deze behandelirg in de Tweede
Kamer, waarbij de minister het stand
punt van den direkteur van het Bureau
voor de Statistiek desavoueerde, deze
zich met een rapport tot den minister
wendde, waarin een reeks van klachten
tegen den heer Tolsma voorkwam.
De heer Tolsma wendde zich
middelerwijl eveneens tot minister Heemskerk
met e?n bezwaarecbrift en verzcclit
Zijne Excellentie een onderzoek te doen
instellen.
De minister voldeed hieraan, doch liet
het onderzoek over aan de Centrale
Commissie voor de Statistiek, die da
algemeene kontrole heeft over het Bureau,
welke op haar beurt het onderzoek op
droeg aan eene kommissie van 5 personen.
Hoe ? werd deze kommissie samenge
steld? Men had mogen verwachten, dat
bij dit onderzoek da orpartijdigheid
bstracht zou worden en dat door dtn
cetrokkan ambtenaar 2 leden in de kom
missie zouden zijn aangewezen, 2 door
den direkteur van het Bureau voor de
Statistiek, met een onpartijdig voorzitter,
zooals dit bijv. aan de Rijksverzekerings
bank is geregeld. Niets van dat alles, de
voorzitter der Commissie van de
Statistiek (prof. Yerrijn Stuart, vroeger
direkteur van het Bureau) wees uit
haar midden 5 personen aan, welke
de Commissie van Onderzoek zouden
vormen.
Wanneer we er nu verder de aandacht
op vestigen, dat de Centrale Commissie
voor de Statistiek de begrooting van het
Bureau goedkeurt, dus steeds hare sanktie
heeft verleend aan de bestreden juristen
bevoorrechting, derhalve eveneens door
den minister was gedesavoueerd, dan
begrijpt ieder, dat van onpartijdigheid
van eece commissie, uit leden der Cen
trale Commissie van de Statistiek be
staande, in deze zaak geen sprake
kan zijn. Een dergelijke commissie
moet de dingen eenzijdig zien, zij is niet
anders dan rechter in eigen zaak.
Ten derde werd als sekretaris
der commissie aangewezen mr. de Roos
onder-direkteur van het Bu
reau voor de Statistiek, iemand
dus, die in geregeld nauw kon takt staat
met den direkteur, n der twee partijen
in deze zaak.
De commissie, bestaande uit de heeren
prof. Fabiu-i te Amsterdam, voorzitter
en leden de oud-minister De Meester,
de sekretaris-generaal van het Departe
ment van Landbouw mr. Versteeg, dr.
Nolens en H. Polak ging aan het
onderzoeken.
In de laatste zitting werd aan den heer
Tolsma voorgelezen het proces-verbaal
van zjjn verhoor, 't welk door hem moest
worden geteekend. Dach de Commissie
van Onderzoek weigerde hemeen
afschrift van dit proces-ver
baal te doen toekomen.
Da commissie weigerde eveneens,
hem, Tolsma, den meest betrokkene in
deze zaak, in kennis te stellen
met hare konklusie, haar ad
vies, 't welk zij door de Cen
trale Commissie voor de Sta
tistiek aan den ministerzou
uitbrengen.
Nadat de verhooren van Tolsma en
sommige andere ambtenaren van het
Bureau in April j.l. waren afgeloopen,
vernam men van de commissie niets.
Tot opeens zonder eenige voorafgaande
voorbereiding aan Tolsma op 28 Juni
eenvoudig werd medegedeeld, dat hij met
ingang van l September eervol was
ontslagen.
Geen motiveering, geen op
gave der redenen, waarop dit
ontslag was gegrond, niets van
dit alles, eervol ontslagen zonder meer.
Het schijnt een feit dat de heer Tolsma
een verdienstelijk ambtenaar is met een
eervollen staat van dienst, ook in vorige
betrekkingen, wien de meest vleiende
beoordeelingen van de zijde'zijner vroe
gere superieuren ten dienste staan. Van
vroegere chffs, doch ook van
zijnte_genwoordige. Immers, Tolsma, die ruim 9
jaar zijne tegenwoordige betrekking bij
het Bureau voor de Statistiek bekleedt,
heeft zich, blijkens het eigen oordeel van
den direkteur, daar een zoo hoogst be
kwame en voor zijn taak berekende
ambtenaar getoond, dat deze, dezelfde
mr. Methorst, hem, den niet-gegradueerde
een hoogo uitzondering dus tot
tweemaal toe voordroeg voor buitenge
wone verhooging.
Er zijn blijkens dit relaas in hetgeral
wel alla elementen om over de rechte
loosheid van den ambtenaar te oordeelen.
Da chef" is tevreden hij zorgt voor
buitengowone" verhooging. Doch de
ondankbare" ambtenaar doet iets, dat
den chef ocaatgenaam is: hij stelt zich
aan de spits van oen heirleger van
ongegradueerde ambtenaren en komt tegen
de bevoorrechting van academisch
gevormden op, ook tegen die in zijneigen
omgeving, aan het Centraal Bureau. Da
chef laat de andere kant van zijn macht
zien en gevoelen: da ambtenaar wordt
ontslagen. Dat wil ze?gen er wordt nog
e:rst onderzocht". Eene commissie uit
liet Bestuur van het Centraal Bureau
hoort" den ambtenaar, en geeft een
uitspraak die echter niet wordt be
kend gemaakt aan de betrokkene,
Vooral in dit laatste ligt het ergerlijke.
Da commissie uit het Bestuur was
natuurlijk al een grove fout, cok al
zijn er geen redenen om reeds van
tevoren aan de onbavangenheid dezer
heeren te twijfelen. Maar dat men
de uitspraak voor den betrokkene ge
heim hield, d«t men z«*lf« bij het ontslag
geene motiveerirg voegde, ontleend aan
die uitspraak ziet, daarmede maakt
men die geheele commissoriale behande
ling tot een onnoozele vertooning. Tot
een vertooning, die den ambtenaar wien
het betrof onmogelijk ook maar een schijn
van het ge roei kan geven, dat ook voor
zijn rechten wordt gewaakt, dat hij niet
is: een weerlooze tegenover zijn supe
rieuren.
Het is mogelijk, dat het ij veren voor
betere toestanden in de ambtenaars wereld
in het algemeen den hesr Tolsma verleid
heeft tot het voeren van een
personenstrijd in zijn directe omgeving. En het
is mogelijk dat hij na het voorgevallene
niet meer op het Centr. Bureau was te
handhaven. Wij kennen de verhoudingen
niet en wij kunnen daarover dus niet
oordeelen.
Maar het is ook mogelijk, dat een en
ander het gevolg is van een minder ver
standig optreden van den direkteur van
het C. B., die zijn ondergeschikte" zag,
waar hij slechts een zekeren heer Tolsma
had te zien, en die zoodoende de per
soonlijke kant naar voren haalde, welke
er niet had behoeven te zijn. Wij weten,
daarvan evenmin iets, ea kunnen dus
ook hierover geen oordeel uitspreken.
Doch in beide gevallen had er overleg
met den heer Tolsma die een bekwaam
ambtenaar moet zijn gepleegd
behooren ta worden. Er zijn bijvoorbeeld ge
noeg bureaux in den Haag, waarheen
deze met volkomen instemming en
in gelijken rang zou kunnen overge
plaatst zijn. Doch daarover denkt men
niet. Men overlegt niet, men ontslaat
zonder toelichting, kortweg.
Het is noodig dat daarover mér licht
gegeven worde. Zoo al een onderzoek door
een tweede commissie ook met mede
werking van den heer Tolsma samen
gesteld niet meer mogelijk is, men
publiceere in elk geval de uitspraak van de
commissie, welke er nji toch eenmaal
is geweest, opdat men *wete of hier wer
kelijk iemand ontrecht is.
En dit is, men vergete dat niet, niet
slechts een zaak van belang voor den
heer T. allén; ook niet een van
beteekenis slechts voor ambtenaren. Zij
heeft die voor ons allen. Voor zoover
namelijk het ons belang is, dat
oogendienerij, kruiperigheid, vleizucht en wat
al niet meer voor ondeugden, welke bij
slecht geleide ambtenaren welig tieren
kunnen, zich niet nog meer inburgeren
in onze natie. Wij leven te dien opzichte
reeds in een kwaden tijd: een
regeeringsmeerderheid brengt ons een politiek
bederf, dat letterlijk drijft tot huichelarij.
Als daarbij de, na gevallen als dit zér
gerechtvaardigde, vrees komt voor
despotisch-gezinde chefs, dan gaat het
ambtenarencorps, dat juist in zijn beste ele
menten meer ruggegraat begon te krijgen,
weer met snelheid den weg naar de
verslapping op. Er is een immoraliteit,
die niet behoeft aangewakkerd te wor
den, en welke te bestrijden elk eerlijk
mans plicht is. Zonder aan te dringen
op verschaffing van een behoorlijk ge
waarborgde rechtspositie juist voor ambte
naren is die bestrijding onmogelijk.
E a geeft men niet mér licht over het
ontslag-Tolsma, dan komt dit de reeks
van voorbeelden vermeerderen van der
ambtenaren rechteloosheid. Dan brengt
het wel hier en daar een moedig-gezinde
tot de organisatie en het verzet, maar
helaas talloos meer, die voor helden
en martelaars niet geschapen zijn doet
het wat dieper, wat schichtiger bukken,
slaafscher gehoorzamen ten koste van
het beste, dat zij bezitten: hun eigen
waarde.
Dat beteekent voor ons allen verlies,
juist in een tijd, dat wij weinig te ver
liezen habben!
Benoemingen aan de
Amsterdamsche Universiteit.
Men schrijft ons:
De benoeming van den heer J. H.
Scholte, leeraar aan de Ie Hoogere
Burgerechool met 5 jarigen cursus te Am
sterdam, tot gewoon hoogleeraar in de
Duitsche taal aan de Gemeente-Univer
siteit, een benoeming, uitgaande, zooals
men weet, van de letterkundige faculteit
zelve, wekt in kringen, die het kunnen
weten, bevreemding. Voor het Franscb.
viel de keuze der faculteit, ingelicht door
bevoegde personen, op een geleerde van
naam. Wat nu den heer Scholte betreft
weten wij dit: S adert een jaar publi
ceerde hij het een en ander over
Grimmelshausen, een 17e eeuwsch auteur,
een arbeid, waarover ernstige kritiek
zich nog niet heeft uitgelaten; hij publi
ceerde die studiën met het oog op een
privaatdocentscbap aaa de
Amsterdamsche Universiteit, waarvoor curatoren te
recht het overleggen van een
wetenBchappelijken arbeid verlangden : hij pre
pareerde candidaten voor het Duitsch
A-examen, misschien ook voor B, en
had zitting in de examens M.O. Duitsch.
Ons dunkt, dat er aan een hoogleeraar
andere eisenen moeten worden gesteld.
Opleiders voor examens zijn nuttige
mannen, maar van een hoogleeraar
verwachten we boren alles, dat hij, zelf
doordrongen van wetenschappelijke me
thode en zelf een onderzoeker pur-sang,
dien geest van wetenschappelijkheid
ook in zijne hoorders zal wekken.
De paar onderzoekingen van den
heer Scholte, voor zoover wij zagen niet
Epochemachend", geven, in 't openbaar
onbecritiseerd els ze zijn, toch geen waar
borg, dat het nieuwe professoraat in de
beste handen is. Wij achten derhalve het
voorstel der letterkundige faculteit, den
heer Scholte te doen benoemen, niet ge
lukkig. Wij achten desn Gemeenteraad
een beetje overrompeld. Zijn we goed
ingelicht, dan heeft de letterkundige
faculteit het zelfs niet noodig geoordeeld,
het advies in te winnen van den man,
die sedert meer dan 25 jaren in Neder
land de drager heet van de Germanis
tische wetenschap, den Groningschen
hoogleeraar, prof. dr. B. Sijmons. Eene
verdere merkwaardigheid is, dat andere
mannen hier te lande, die sedert lang
hunne sporen als onderzoekers op Germa
nistisch en aangrenzend gebied hebben
verdiend, zooals hunne tallooze artikelen
in binnen- en buitenlai dsche tijdschriften,
of in boekvorm, bewijzen, zonder meer
bij den heer Scholte worden achterge
steld. Wilde men deze mannen niet?
Waarom dan niet desnoods een degelijk
buitenlandsch geleerde voorgedragen,
zoodat de leerstoel voor Duitsch niet
behoefde achter te staan bij dien voor
Fransch. Een paar jaren geleden heeft
dezelfde faculteit door den Gemeenteraad
een hoogleeraar doen benoemen, waarbij
kenners in binnen- en buitenland elkan
der vragend aanzagen. Men behoeft
slechts met deskundigen te rade te gaan
om dit te hooren bevestigen. Het strekt
der reputatie eener faculteit niet ten
goede, dat binnen zeer korten (ij d een
tweede door haar uitgelokte benoeming
weer onnoodig de aandacht trekt. Het is
te meer plicht dit te zeggen, nu de reden,
waarom men met de benoeming van den
hoogleeraar voor het Engelsch talmt, geen
andere is dan weer een spel achter de
schermen.
Wij schrijven dit alles, opdat da
Gemeenteraad zich voortaan goed doe
voorlichten.
Immers het is de Amsterdamsche
Universiteit, die dupe wordt.
Slotstuk.
Namens het Bestuur van den
Nederlandschen Journalistenkring zond ons de
secretaris een schrijven, waarin dit ant
woord op het den lezer bekend verzoek:
Ik heb de eer u in antwoord op uw
schrij ren dd. 28 Juni in opdracht van het
Kringbestuur mee te deelen, dat het niet
kan voldoen aan het verzoek in bedoeld
schrijven vervat. Het Bestuur besloot met
betrekking tot de zaak Cohen-Drielsma
tot geheimhoudir g zijner handelingen en
beraadslagingen en meent zich dus u iet
gerechtigd om in afwijking daarvan in
lichtingen te verstrekken aan a
Kringlid, terwijl deze aan de andere leden
zouden worden onthouden. Maar boven
dien is inwilliging ook reeds om deze
practische reden onmogelijk, dat de stuk
ken van het dossier reeds aan hun ver
schillende eigenaars zijn teruggezonden
en inzage van notulen en
processenverbaal geen volledig inzicht meer zouden
kunnen geven aan iemand, die niet alle
phasen van het geding, zoo schriftelijke
als mondelinge, benevens de gehouden
beraadslagingen heeft meegemaakt.''
Op onderling gemaakte afspraken kun
nen ook Bestuursleden, meenden wij, te
rugkomen, en verzonden stukken
kuanen worden teruggevraagd. In de
bizondere positie, waarin wij verkeeren, een
die van een vredebrengende kracht had
kunnen zijn, gelijk wij uitlegden, was het,
meenden wij, onze plicht, met opschor
ting van ons laatste woord, de bizondere
gunst te vragen. Waren (moeilijk denk
baar !) belangrijke dossier-stukken aan het
Bestuur geweigerd, zoo had het Bestuur
in elk geval een poging gedaan. Het
spijt ons zeer, dat aldus voor ons de
begeerde mogelijkheid wordt afgesneden
eventueel mér te doen dan naar strikt
lidmaatschap geschiedt: het zich, als
Kringlid, eenvoudig neerleggen bij een
beslissing van het Kringbestuur. Wij
doen dit dan bij deze, en maken daarmee
aan de artikelenreeks een eind.
Een antwoord, dat het bjjna
nog erger maakt.
De Heer J. L. Jansen, die in de Tijd met
drie uitvoerige artikelen een welsprekend
en lang verbeid démenti heeft gegeven van
de overtuiging der Tijd-redactie, dat men
op het geschrijf van auteurs als mijn persoon
nergens en nimmer behoort in te gaan, is
Bedemptorist, d.i- jongere der door 8.
Alphonsns de Liguori gestichte orde, en semi
narie-professor teWittem, waar hrj arbeidt
naast den grooten Aertnys. Hij is dus in
hppge mate specialiteit en zijn geschrijf is
bijna eene oratio pro domo, zoodat men geene
krachtigere verdediging van S. Alph. bij
mogelijkheid kon verwachten. Mijne ver
wachting, dat nu ditmaal in plaats van de
sporadische slimmigheidjes der Tijd-redactie
een geheel arsenaal van listigheidjes' zou
worden vertoond, is dan ook niet beschaamd.
Overigens zijn mijne artikelen zelfs in geen
onderdeel weerlegd, 's Heeren Jansen's be
wering, dat de aanvallen van Döllïnger,
Hoensbroech, Grassmann alle voldoende
weerlegd zijn, is onjuist. Men heeft bij hen
hier een verkeerd citaatje opgespoord, daar
een onjuiste vertaling van een terminus
technicus, of ook eene bijzonderheid uit het
persoonlijk leven van den auteur publiek
gemaakt, en alle zoogenaamde refutaties"
kwamen hierop neer, dat men zulk een detail
met groote handigheid opblies tot pompeuze
verhandelingen, waarvan de hautaine toon
voor ieder kenner de miserabele zwakheid
van het verweer te duidelijker demonstreerde.
Het door de Maasbode en den heer Jansen
dringend aanbevolen geschriftje van L,
Klawer hoort hier toe.*)
Tot de manier" van den heer Jansen c.s.
hoort de toon, de vaderlijke toon, die de
kleine luyden betoovert en de meer ont
wikkelden glimlachen doet. Vriendelijk met
telkens als een bliksemflits een dreigement.
Ook de heer Jansen doorspekt zijn artikel
met bpoze zinnetjes, die gericht zijn tegen
hen, die ook maar n oogenblik getwijfeld
hebben aan iets wat N.B. door het leergezag
der kerk is goedgekeurd.Zou deze bedreiging
ook werken op ontwikkelde Katholieken ?
Overigens bestrijdt de heer Jansen de
juistheid der citaten etc. niet, doch hu
verwijt mij, dat ik casu quo of
1. een algemeen beginsel verzwegen
heb, f
2. een bijzondere omstandigheid onver
meld heb gelaten.
VOORBEELD ad lm. Over den diefstal als
doodzonde.
T.a.p. wordt n door den Catechismus
n door Alphonsus enkel besproken de
zwaarte dier zonde, wat de materieele
zonde betreft, en gezegd dat onder dit
opsicht de daad groote of kleine zonde
is, naarmate de relatieve grootte der
berokkende schade."
Ik: Onjuist, het staat er niet bij. De heer
Jansen doet het bovendien met onovertref
bare oolijkheid voorkomen, alsof naar mate
van de grootte van het gestolen bedrag,
de zonde klein of groot is. Het gaat echter
niet om een quantitatief, maar om een
diepgaand qualitatief onderscheid, nl. tus
schen dagelijkse/te zonde en doodzonde, en
dit wordt N.B. afhankelijk gemaakt van
getalwaarden van het gestolene. Ik stel
daartegenover: alleen de intentie maakt de
zonde tot een doodzonde, en geen Katholiek
zal, als hij zij»natuurlijk gevoel raadpleegt,
door het bedrag van den diefstal den die
pen ernst der zonde doen bepalen.
Nu zegt de heer Jansen, dat de leer, dat
de intentie van een daad de schuld ervan
bepaalt, ook bij S. Alph. de Ligu. staat. On
getwijfeld ! Er staat veel goeds in de Liguori,
maar in verband met zijne probabilistische,
of zoo men wil, aequiprobabilistische methode
staan er de precies tegengestelde meeningen,
k in ! De meineed is streng verboden maar
de eed met mentale restrictie's - watpractisch
gelijk is aan meineed is dit niet, etc.
De heer Jansen schijnt het mogelijk te
achten, dat men herhaaldelijk diefstallen
pleegt, bijv. als dienstbode jegens den
meester, zonder den minsten opzet. Om,
onvruchtbare discussie's te voorkomen, stel
ik den heer Jansen de volgende vraag;
I. Iemand steelt 29 maal achtereen aan
een rijken koopman een kwartje, staakt
dit spel twee maanden en begint dan weer
van voren af etc. etc. De heer Jansen geve
nu aan, hoe hij zich dit spelletje d°nken
kan zonder opzet en dus, volgens hem, zon
der moreele schuld en derhalve zonder dood
zonde van den beklaagde.
Kan de heer Jansen dit niet, dan is het
algemeene beginsel" van Aertnys-de Ligu.
gered, maar de regel voor de furtula
minuta is immoreel. Kan hij het wel, dan is
deze regel gered, maar waar blijft het al
gemeene beginsel? Ik verzoek contradic
toire repliek.
VOORBEELD ad 2m.
1PY/ dagen vriend of vijand uit, de
leer van Alphonsus van sonde of
onbilifftheid te overtuigen; mits men echter
die letr juist voorstelle en begrijpe; nl.
zoo: de reden waarom b.v. een verloofde
aan haar aanstaande niet alle heimelijke
gebreken behoeft te bekennen, (bv. dat
*) L. Klawer, Mr. P. J. Troelstra en de
z.g. meineedsleer van den H. A. de Ligu.,
uitgever G. Borg, Amsterdam, 1910, is bij
iederen boekhandelaar a 10 ets. verkrijgbaar.
Mtn leze het geschriftje!! en leere eruit,
hoe mee, als eerlijk man, ni*t moet
polemiseeren!