De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 21 juli pagina 1

21 juli 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

R', 1830 DE AMSTERDAMMER A°. 1912. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Ozid.er redactie van. IMIr. IHI. F. L. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad Ko. 124). Abonnement per 3 maanden ." ? 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indië per jaar, h>üvooruitbetaling, mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/« Zondag 21 Juli, Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunsfpagina per regel Reclames per regel ?0.25 .0.30 ,0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VA.N NABIJ: Wethoudermedeplichtige, door H. J. Het Ambtsge heim in gevaar, door dr. G. W. Brninama. FEUILLETON: De Paraplu. Naar het Fransch, van Gay de Manoaggant, door Joachtm van Ameyden. KUNST EN LETTEREN: Cuypers-Berlage. De Zwaluwen neergestre ken ..., door Lonis Couperus, beoordeeld door Frana Coenen. Kleine Proaastakken, door Bodolf Atele, beoordeeld door Frane Erens. Geef ons den Zindug, door M. v. d. MejjUnger. INGEZONDEN. BERICHTEN VROUWEN RUBRIEK: Openingsrede, uitge sproken op den feestavond ter gelegenheid van de algemeene Zomervergadering der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, door N. Manefeldt-de Witt Hnberts. Wie helpt ze aan n pret*iaën Vacantie-dag, door E. Heiman*. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Hoe Amsterdam uitging, I, met af b., door J. H. RÖJSinp. Aziatische Kunst in het R(jksEtbnographisch Museum te Leiden, door T. B. Roorda. E. J. v. Wïsselingh & Co., Den Haag, Palchri, door Plasschaert. Een Volks bibliotheek, met af b., door J. Korthals Altes. Frederik VIII tra Danmark, door Johanna Diepenhorst. Rooserelt-Taft, door Ton van Tast. De Stier, met af b., door Henkiemet 't geweer.?CHARIVARI FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. 8. (ad interim). 8CH4.AKSPEL. DAM8PEL. - ADVERTENTIËN. m van Wethouder-medeplichtige. Aan de openbare lagere school no. 129 te Amsterdam is verbonden een oplei dingscursus voDr het toelatingsexamen tot de gemeente -kweekschool. De jonge lieden, die voor dat examen niet slagen, komen gewoonlijk terecht op een der particuliere cormaalscholen daar ter stede en zijn dan, door de onvoldoende oplei ding, voor hun geheele verdere leven gehandicapt, behalve dan nog, dat een zeer groot percentage van de leerlingen van die normaalscholen pas na vijf of zes jaar slaagt. De onderwijzers van de Examenklasse aan school 129, benevens het hoofd, de heer J. C. Holtsappel, hebben dus tegenover hun leerlingen en de ouders van die leerlingen den duren plicht, hun leerlingen zooveel mogelijk te doen slagen voor gemeente- (ofrijks-) kweekschool. Doch de heer Holtzappel, hoofd van school 129, is van kweekschool-voorstan der plots ijveraar voor normaalscholen geworden, en maakte voor die veranderde meening ook proselieten onder de ouders zijner leerlingen. Die ommekeer in 's heeren Holtzappels meening had echter een bedenkelijke oorzaak Einde Maart van dit j aar is een nieuwe particuliere normaalschool opgericht on der directie van den heer M. J. Broekhuijsen, hoofd van school 117. Op de oprichtingsvergadering van deze inrich ting, die geen ander doel heeft dan jacht pp de subsidies van f 700, welke ?het Rijk verstrekt vcnr iedere na min stens 4 j aar als onderwij zer afgeleverde" leerling, was ook de heer Holtzappel tegenwoordig, en uit een op verzoek ver strekte rooster van personeel en werk zaamheden bleek iets nog ergerlijkere over de verhouding van Examenklasse school 1 29 tot de nieuwe normaalschool. Hier volgt de rooster, door den heer Broekhuijsen persoonlijk aan iemand ge geven, die inlichtingen vroeg omtrent die normaalschool. AMSTERDAMSOHE CURSUS TEU OPLEIDING VAX ONDERWIJZERS EN >TDEUWIJ/ERE(SSE\. Personeel : H. Spruitenburg: Paedagogiek. F.H.M.Spruitenbuï'g : Aardrijkskunde, Engelsen. J. C. Holtzappel: 1) Nederlandsch, Fransch. W. Hopman: Geschiedenis, Tee kenen. Duitsch. "W. P. Broekhuijsen : (cand. i/d. wis- en natuurkund.) Physica en Nat.Historie. M. J. Broekhuijsen : (deze als directeur) Lezen, Schrijven, Rakenen,Wiskunde, Zang. De lessen worden gegeven: In dezen lesrooster wordt misschien nog een enkele niet noemenswaardige 1) wijziging aangebracht. Echter komen er niet meer avonduren bij. De Directeur: w.g. M. J. BROEKHUIJSEN. P. S. Voor Gymnastiek en handwerken nog afzonderlijke onderwijzers. w.g. M. J. Br. In hun begeerlijkheid naar de subsidies van f 700 waren de families Spruiten burg en Broekhuijsen zoo kaufmiianiech" geweest aan hun inrichting te verbinden twee heeren, die naast het ambt van leeraar tevens de functie konden waar nemen van leerlingaanbrenger: n.l. ge noemden heer Holtzappel en een der beide onderwijzers"aan de Examenklasse van Holtzapeels school, den heer W. Hopman. We zien hier dus den voor ouders en leerlingen zeer bedenkelijken toestand ontstaan, dat de onderwijzers, die, krachtens hun functie en krachtens het belang hunner leerlingen, opleiden moeten voor de kweekschool, fiaanciëal geïnteresseerd zijn bij een particuliere school, die er juist belang bij heeft, dat er zoo weinig mogelijk kinderen voor de kweekschool slagen. Da heeren Holtzappel en Hopman ver vulden hu»taak zoo uitnemend, dat bgna alle leerlingen (ruim 20) der Examen klasse van school 129 toelatingsexamen voor de nieuwe normaalschool aflegden, waarvan slechts el i door de ouders in geschreven waren. De zeer zakelijke en practisehe heer Broekhuijsen had d andere kinderen maar direct een oproe ping voor het examen doen toekomen, zoo, dat sommige ouders pas na het examen bemerkten, dat hun kind voor een particuliere school geslaagd was. Voor het verkrijgen van de adressen dier ouders, had hij, naar zijn eigen verklaring aan een onderwijzer, in zijn mede-genooten, Holtzappel en Hopman, belanglooze bemiddelaars ge vonden. Van wie anders dan van deze onderwijzers, of van een van hen beiden, zou hij trouwens die adreseen hebben kunnen krijgen ? Voor de andere bestaande nor maalscholen, nl. die van Michels en van Werdes, heeft gén van Holtzappels leerlingen examen gedaan. Door de redactie van Da Volksschool", orgaan der afd. Amsterdam van den ofid van Nederlandsche onderwijzers, is dit ernstige geval van corruptie en overtreding van de instructie (het ver strekken van adressen) gepubliceerd, in de cos. van l en 8 Mei. Da heeren Holtzappel en Broekhuijsen zijn toen bij den Wethouder van Onder wijs, mr. S. de Vries Czn., geroepen en hebban het bestaan van de eigenaardige verhouding eenvoudig ontkend. Ofschoon de ergerlijke houding van de heeren Broekhuijsen, Holtzappel en Hop man, alle drie gemeente-ambtenaren, toch inderdaad wel een ernstig ambte lijk onderzoek wettigde, meende de Wethouder, dat de ontkenning van de beide schoolhoofden tegenover da beschul diging van de inferieure Volksschoolredactie zwaar genoeg woog om haar in een onderhoud op 11 Mei te verwij ten, dat het haar doel niet was de waarheid aan het licht te brengen, doch... personen, in dit geval hoofden van scholen, te treffen. Des Wethouders recht om deze ungentlemanlike beschuldiging te debiteeren, is minstens dubieus, waar de onderwijzers, die de Volksschool-redactie uitmaakten, nooit blijk gaven van kwade trouw en zij trouwens k hun collega, nietschoolhoofd en notabene mede-bond s1 i d, Hopman baschuldigden l In plaats dat de anders pientere en gansch-niet-verlegen Wethouder nu zelf een onderzoek instelt, neemt hij er ge noegen mee, dat de Yolksschool-redactie een nadere enquête zal houden, om de waarheid van haar beweringen te staven. Den San Juni publiceerde De Volks school nog meer bezwarend materiaal. als gevolg van het verder ingestelde onderzoek. Dan 13an Juni werden de leden der redactie uitgenoodigd, den 17en d. o. v. een bijeenkomst bij te wonen, onder lei ding van den Wethouder, te houden naar aanleidingvan genoemd onderzoek. Toen de redactie vernam, dat mede uitgenoodigd waren; de heeren Holtzappel, Hop man en Traast (resp. hoofd van school 129 en onderwijzers aan de Examen klasse dier school), Van der Velden en Vam O^erbeeke (hoofd en onderwijzer aan de Leerschool) en Broekhuijsen, stel den zij zich veel van dat onderhoud voor. De heeren Van der Velden en VaaOverbeeke zouden dan als getuigen opgeroepen zijn, vooral de laatste, op wien de redactie zich in zake verscheidene inlichtingen beroepen moest. Doch de redactie-leden werden op die bijeenkomst moedwillig-onbeleefd en uit da hoogte behandeld, in onaangename be woordingen toegesproken, gepaard aan vuistslagen op de tafel, alsof zij de beschul digden waren in plaats van de heeren Broekhuijsen, Holtzappel, Hopman en Traast. Da heer Traast was n.l. nadat de heer Holtzappel te elfder ure zich uiterlijk van de rormaalschool-Broekhuijsen had losgemaakt, in zijn plaats benoemd tot leeraar in het hoofdvak, de Nederlandsche taal, ofschoon hij voluit erkende zich eerst over de benoeming beraden te hebben... omdat hij geen bijzondere studie van Nederlanisch gemaakt had! Daaruit spreekt wel duidelijk de opzet van deze geheele normaalschool! Ofschoon de houding van den Wet houder van uit de hoogte zijner autocratie tegenover de volkomen belangloaze onderwijzera-redactie-leden meer dan grievend was, en sterk getuigend van een partijdige opvatting, moest hij zelf, na de verdediging van de heeren Holtz appel c.s., die zich voornamelijk be riepen op geheugenzwakta en vergis singen, het volgende erkennen: En vraagt men mij nu, of het den heer Broekhuijsen tot nu toe gelukt is, vol doende duidelijk te maken, hoe de positie van den heer Holtzappel tegenover den cursus was, dan antwoord ik: neen."" Het doet eigenaardig aan, dat een scherpzinnig en ontwikkeld man als mr. Da Vries met dat neen" genoegen nam. Dat het geen oogenblik bij hem is opge komen, dat het zijn eerste plicht was, een streng ambtelijk onderzoek in te stellen naar de beweringen van de be schuldigde hoofden en onderwijzers en naar hun schuld. In zoo'n zaak is men moreel-medeplichtig wanneer men zich neer legt bij: dat was een vergissing" of ik weet niet meer", waaruit de eenige en sterkste verdediging bestaan heeft! Er bestaat een precedent, dat van de opvatting van het Wethouderschap van Onderwijs eener groote stad als Amster dam een vrij wat beteren indruk geeft. De onderwijzers aan den Amsterdamschen vervolgcursus voor a.s. kwa?kelin gen, de heeren N. Bouwman en E. J. H. Dull, exploiteerden omstreeks 1900 in hun vrijen tijd zelf een particuliere opleidings school, die o. a. voorbereidde voor toe latingsexamen kweek- of normaalschool. Aan hun school verbonden zij een afdeeling, die opleidde voor den straks genoemden vervolgcursus, waaraan zij dus zelf als onderwijzer waren verbonden. Zij zouden dus bij het toelatingsexamen voor den vervolgcursus, als mede-exami natoren, hun particuliere leerlingen kun nen bevoordeelen en daarmede tevens hun eigen beurs. Ofschoon nu de goede trouw dier beide onderwijzers boven ver denking bleek en zij op het toelatings examen voor den vervolgcursus weinig invloed konden uitoefenen, daar het be wuste examen buiten hen om geregeld werd en zij samen een minderheid vorm den in het examinatorencollege, wenschte de liberale Wethouder Van Hall, dat zelfs de schijn van een incorrecte ver houding tuBschen de particuliere- en de ge meen te-school zou worden vermeden. Het gevolg was, dat bedoelde cursus op gehesen werd. Dat was een behoorlijke behartiging van het openbaar onderwijs. De heer Van Hall begreep terecht, dat alleen kern-gezonde innerlijke tosstanden den naam van het openbaar onderwijs hoog konden houden, en drukte daarom den schijn van corruptie den kop in. Het geval met de normaalschoolBroekhuijsen was echter veel ernstiger. Hier bpstond geen schijn, hier bestond zelfs mér dan een ernstig vermoeden: hier zijn door getuigenissen gestaafde feiten in het geding gebracht. In de eerste plaats werd een gemeentelijke inrichting, door gemeentegeld onderhouden en in stand gehouden, uitgebuit ter wille van eenige particuliere kinder-exploitanten, wel onderwijzers (of liever in meerendeel schoolhoofden) doch bij wie het geldel ij k resultaat zwaarder woog dan de ziel en de toekomst van het kind. Dat het hun meenens is met hun subsidiën-bedrijf, blijkt wel uit de voorzorgen, die ze hebben genomen, om ock, al loopen de leerlingen tiet alle ronden, hun risico te dekken. De volgende fraaie verklaring mosten ouders van leerlingen onderteekenen. Ondargeteekende, als vader, mos der, voogd van verbindt zich tegenover den heer M. J. Broekhuijsen, Directeur van den Amsterdamschen Cursus ter op leiding van Onderwijzers(essen), om genoemde dezen Cursus ten einde toe te doen volgen en daarna examen te doen afleggen voor de acte van onderwijzerfes); of, zoo niet, aan den heer M. J. Broekhuijsen voornoemd, uit te betalen een bedrag, gelijk staande met zooveel malen tien gulden, als het aantal maanden bedraagt, dat genoemde 1) den Cursus bezocht zal hebben. 2) Hiermede gaat accoord Een andere kant van de kwestie is misschien van nog veel ernstiger aard, omdat die in het sociale leven grijpt. De ouders van de kinderen, die de Examenklasse bevolken, zijn voor het meertoüdeel min- of on-vermogend. Hun verlangen om hun kinderen op te doan leiden tot onderwijzar of onderwijzeres, is, wanneer de kinderen daarvoor begaafd zijn, billijk, en Gemeente en Rijk komen in betrekkelijke mate die verlangens tegemoet. Rijks-kweekscholen en ook de gemeente-kweekschool te Amsterdam bieden faciliteiten wat de onkosten aan gaat, die een particuliere school uit den aard der zaak, ah commercieele onder neming, mist. Doch nu hebben gemeente-ambtenaren den moed gehad om hier in te grijpen en de fatsoenlijke bedoeling van de gemeente tegen te werken. Wanneer ze er in slagen hun leerlingen naar de normaalschool te loodsen, waarbij zij onmiddellijk belang hebbende zijn, jagen zij de ouders op kos ten, die vaak boven dier bereik gaan, en waaraan de gemeente juist door laag schoolgeld, kostelooze plaatsing enz. tege moet wilde komen. En hierom alleen al had de Wethouder in moeten grijpen. Hij kan zich achter geen enkel behoorlijk motief verschuilen. Zijn aarzelen, zijn later klaarblijkelijk partij-kiezen voor de hoofden en de door dezen geprotegeerde onderwijzers, heeft deze zaak nog verwarder, nog onver kwikkelijker en voor hem zelf nog be denkelijker gemaakt dan zij al was. Een vaste hand en een scherpe blik zijn noodig om hier te rechten. De Heer de Vries heeft die wel. Maar heeft onze clericale Wethouder van ons Opanbaar Onderwijs er ook DEX WIL toe, zonder aanzien des pmoons? H. J. 1) Cursiveering van onr. 2) Ean uit sondering wordt gemaakt voor duidelijk gebleken noodgedwongen verlaten van de school vór het eind der cursus. Het Ambtsgeheim in gevaar. De artikels 66 en 163 van het "Wetboek van Strafvordering zeggen, dat tegenover den rechtercommhsaris met het onderzoek van eenig misdrijf belast, niet genoodzaakt kunnen worden getuigenis af te leggen on ter terechtzitting zich kunnen verschoonen van hot geven van getuigenis en zelfs van het afleggen van onbeeëdigde verklaring: zij, die uit hoofde van hunnen stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding ver plicht zijn, doch. alleen omtrent hetgeen, waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd. Op deze wetsbepaling berust het feit, dat nagenoeg nimmer een R. K. geestelijke als getuige wordt opgeroepen of in allen geval door den rechter nimmer ernstig getracht wordt hem over te halen tot het mededeelen van het -een of andor, dat hem in den biechtstoel misschien door een beklaagde is gezegd. De overtuiging, dat dit biechtgeheim veilig is en nimmer mag worden geopen baard, staat ook bij niet-katholieken vast en menigeen, die heeft waargenomen hoe het ook door de rechterlijke macht van alle landen wordt geërbiedigd, is geneigd aan te nemen, als zou het een voorrecht zijn en door bijzondere wetsbepalingen worden beschermd. Dit is echter in geenen deele het geval, het verschoouen van het geven van getuigenis van den priester wordt alleen toegelatea, omdat hij behoort tot hen, die uithoof'ie van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn. Tal van anderen behooren tot precies de zelfde categorie; bijv. geestelijken van andere gezinten, die, al is het niet in een biechtstoel, de meededeelingen ontvangen van een gemoedsbezwaarde die troost en steun bij hem hoopt te ontvangen; evenals de priester zal hij waarschijnlijk menigmaal den schuldige aansporen om ter wille van zijn gemoedsrust een openhartige bekente nis voor den rechter af te leggen, maar, indien de misdadiger zelf daartoe niet ge negen is, zal de predikant, zich beroepende op zijn geestelijk ambt, nimmer gedwongen kunnen worden getuigenis af te leggen van hetgeen hem is toevertrouwd. Hetzelfde, niemand twijfeld er aan, is het geval met de gesprekken binnenskamers van den advocaat met zijn cliënt of van den notaris op zijn kantoor; het daar verhandelde zijn zaken, waarvan de wetenschap aan hen is toevertrouwd, niet als particulier persoon, maar terwijl zij in hun hoedanigheid in de uitoefening van hun ambt of beroep optraden. Tot nog toe mocht worden verondersteld, dat ook de geneesheeren gerekend werden te behooren onder deze zelfde categorie van personen, die door en in de uitoefening van hun beroep werden vrijgesteld om te ge tuigen. In het buitenland is dit algemeen aan genomen en cok voor zoover de Nederlandsche jurisprudentie leert kon niet anders worden verwacht. De vorige maand is echter anders geble ken;*) een geneesheer, wiens goede trouw *) Arrondiesements-Kachtbank (e 's Herto genboscb, 15 Mei 1912 (Weekbl. v. b. Recht 24 Mti 1912), en correcte opvatting van plicht aan geen twijfel 'onderhevig konden zijn, weigerde voor den rechter eenige mededeeling te doen omtrent den toestand en de behandeling van een zijner patiënten en werd deswege door de rechtbank veroordeeld om te worden ge gijzeld- Wij haasten ons hier bij te voegen, dat het O.M. de welwillendheid heeft gehad de gijzeling voorshands niet toe te passen en dat de uitspraak van de rechtbank in hooger beroep terstond is vernietigd, toch blijft het geval niet minder bedenkelijk. Wat heden met den medicus is gebeurd kan morgen den priester treffen, wanneer toevallig de meerderheid van drie rechts geleerden, in rechtbank vereenigd, meenen, dat hij niet valt onder deze uitzonderings bepaling, omdat b.v. het woord biecht" niet in den text genoemd wordt. Want men verlieze niet uit het oog, de bedoelde arts werd hoofdzakelijk veroordeeld, omdat hij niet kon of wilde aantoonen, dat hetgeen hij wist van zijn patiënt hem was toevertrouwd". De rechtbank nam dus niet aan, dat, wanneer iemand een geestelijke, een advokaat, een geneesheer gaat opzoeken om met hem te spreken en te overleggen of wanneer hij dezen met dat doel tot zich roept, hierin van zelf het toevertrouwen" is inbegrepen en dit laatste niet met woorden behoeft te worden uitgedrukt. Een paar voorbeelden mogen dit ver duidelijken. Ik werd geroepen in een gezin, waar een der kinderen een beenbreuk had gekregen, zooals men mij vertelde door een val. Spoedig echter begreep ik, dat de man, overigens een goed huisvader, in drift de verwonding had toegebracht; toen dit ruchtbaar werd, kwam men bij m\j om iets te vernemen. Was het familiegeheim mij nu minder toevertrouwd", omdat men het droevig geval mij niet in duidelijke woorden had geopenbaard P Op zekeren tijd werd binnen den kring van mijn prak tijk half begraven in een boschje het Ujkje gevonden van een kind, dat vermoedelijk niet geleefd had; waarschijnlijk had het reeds een paar maanden a daar gelegen. Bij het onderzoek werd ook ik opgeroepen; de treurige geschiedenis was mij bekend, een jong meisje was ver'eid en verlaten; zij had haar zwangerschap verborgen weten te houden, haar moeder (een weduwe) was geheel alleen bij de bevalling tegenwoordig geweest en had het levenloos kindj»in den donker weggebracht; haar ietwat afgelegen woning had dit alles mogelijk gemaakt. Enkele dagen later werd ik echter geroepen, omdat de kraamvrouw ernstig ziek was geworden en bij die bezoeken kwam ik achter de waarheid. Mocht ik nu geheel die lijdensgeschiedenis aan de politie ver raden, omdat de ongelukkigen haar n'et met zooveel woorden mij hadden toever trouwd" ? Zulk een benepen opvatt'ng, die nogthans herhaaldelijk door juristen wordt verdedigd f n ook bij het besproken vonnis ten grond slag ligt, zou eisenen, dat ieder die een biechtstoel binnentreedt, het bureau van een advokaat, het kantoer van een notaris of de spreekkamer van een dokter, wil hy tegen latere onthullingen gewaarborgd zijn, moet begint en uit te roepen: wat ik u kom vertellen, wordt u als geheim toevertrouwd! De veronderstelling is al te bespottelijk en toch, ik herhaal het, de hier besproken veroordeeling berust op de overweging, dat de patiënt zulk een waarschuwing niet heeft laten voorafgaan, toen zij zich onder behandeling stelde. De geneesheeren hier te lande hebben trouwens zelf veel schuld aan de averechtsche opvatting als zouden zij verplicht zijn allerlei inlichtingen uit hun praktijk mede te deelen; de meesten ontzien zich niet aan een veldwachter of politieagent op eerste aanvraag bijzonderheden mede te deelen, die deze verlangen te weten en roept op het land een burgemeester den dokter ophet gemeentehuis of komt een marechaussee bij hem aan huis dan ziet hij daarin reeds een bevel tot spreken en acht hij zich aan geen stilzwijgen meer gebonden. Dezelfde ambtenaren zullen zich wel wach ten soortgelijke stappen te doen bij priesters en advokaten, die toch door geen enkel ander wetsartikel worden beschermd dan de ge neeskundigen. De artsen moeten zelf zich meer door dringen van hun beroepsgeheim en van hun plicht om te zwijgen over hetgeen in de uitoefening hunner praktijk ter hunner kennis komt; hun patiënten, al zeggen zij het niet, rekenen er toch op, en de over tuiging, dat zij dit mogen doen, is een groot algemeen belang, opdat ieder, onder welke omstandigheden ook, de geneeskundige hulp, die noodig is, gerust kan en durft inroepen. 't Is nog maar enkele jaren geleden, toen na een inbraak ergens in Amsterdam, aan de haak van een hek een afgerukte vinger gevonden werd; de politie ging onmiddellijk bij alle medici rond om te onderzoeken wie hunner dien nacht een verwonde bij zich gehad had; de man dit voorziende en niet zonder grond vrezende, dat hij daardoor zou worden ontdekt, had echter zich niet onder behandeling durven stellen; eenigen tijd later kwam er echter bloedvergiftiging en koudvuur in den arm, waardoor hij ge dwongen werd zich te doen opnemen in het ziekenhuis, waar hij echter niet meer te redden was en spoedig is overleden. Ware de man overtuigd geweest, dat hij evengerust zijn wonde had kunnen toever trouwen aan den arts, als dat hij zijn ge weten had kunnen ontlasten bij een priester

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl