De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 21 juli pagina 2

21 juli 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1830 of zijn verdediging in handen geven van een advokaat, h\j was zeer zeker niet na een langdurig pünlijk lijden vór den tijd gestorven. Na in de latere tijden veel meer dan vroeger de geneesheer bij behandeling van zieken en gewonden wordt bijgestaan door hulppersoneel en de justitie niet zelden pogingen in het werk stelt inlichtingen te verkrijgen van deze assistenten en ver pleegsters, is het niet overbodig er op te wijzen, dat ook zij onder de verplichting vallen van het beroepsgeheim en zich op het verschooningsrecht kunnen beroepen uit hoofde van hun stand, beroep of ambt." De beteekenis van hulp- en verplegingspersoneel neemt bij de moderne ziekenbehandeling steeds grooter plaats ip; laten de beoefenaars ook hierin zich hun waarde bewust worden en de klassieke woorden van Hippocrates zich in het hart griffen: wat ik bij de uitoefening van mijn kunst of ook buiten die uitoefening zal zien of hooren, wat niet naar buiten moet geopenbaard worden, zal ik verzwijgen. zulke zaken tot de geheimen rekenende.' Zij zullen zich ten allen tijde voor oogen houden, dat de ziekekamer en de operatie zaal voor hen zijn als de biechtstoel van den priester, waaruit nimmer geheimen, aan wie ook, mogen worden geopenbaard. Dr. G. W. BRUINSMA. Geen helden zijn er voor den interviewer laat ons aldus een Fransen spreekwoord uitbreiden. De Onder de Menschen"redacteur van de N. R. Ct. is met den grijzen Bouwmeester Dr. Caypers gaan praten, heeft met virtuositeit het praten in babbelen doen verkeeren, zoodat eindelijk de altijd zoo treft'elijke gereserveerdheid van den man, die niets meer wenschen kan, daar hu zijn hoogste doelen in dit leven bereikt heeft, vervluchtigde als een droppel spiritus. De Spiritus was meteen gevlogen. Ieder moet binnen vier muren zoo nu en dan los j es weg mogen praten, zonder veel meer grondslag dan slecht gelezen of reeds vergeten krantenberichten. Het leven werd anders niet te dragen zwaar! Laat de men schen maar eens babbelen. En wien zou men dit privilegie der tot niets verbindende oauserie niet ruimer moeten toemeten dan den vriendelijk gezinden vijf en tachtigjarigen kunstenaar ? Zijne beweringen ech ter, waarvan de interviewer zelf gemakke lijk den on j uisten grondslag controleeren kon, te publicéeren dat zal zeker een groote voldoening geven van journalistiek succes I maar is onder deze omstandig heden dit succes een gelukwensen waard P De algemeen geëerde architect van het Rijksmuseum heeft dan, gezeten tegenover dezen journalist, in een blijkbaar bizonder geprikkelde stemming tegen den Beurs bouwmeester verkeerend, over diens kunst uitgepakt". Hij heeft daarbij veel gezegd wat hij als oudere en als gastheer meende tot leering van zijn bezoeker te moeten bijbrengen. Daar is dus van alles bij wat men meent meer gehoord te hebben, maar toch ook wel anders, zoo b- v. dat Berlage zijne constructie niet logisch uit het inwendige van een gebouw doet voortkomen. Men heeft Berlage wel eens het tegendeel tot een verwijt gemaakt. Ons gaat meer aan de volgende passage van het interview: Maar met dit al" vroeg ik deelt u toch zeker wel de opvatting van z veel kunstenaars en van die menigte intellectueelen, die het ernstig betreuren, dat een voorganger als Berlage in Rot terdam opzettelijk is uitgesloten van het meedingen in den prijskamp voor het nieuwe stadhuis ? . . ." Betreuren ? betreuren ? Die petitie van architecten was ridicuul ! Het be treft hier een particuliere zaak van de ; gemeente Rotterdam, die door den Raad breed is opgevat. Heel breed. En B. en "W., met de voorbereiding van de uitvoering belast, hebben eenige archi tecten genomen, om mee de deelnemers aan de prijsvraag te kiezen. Gaat 't nu aan te vragen : waarom hebt ge dien en dien niet genoodigd ? Met welk recht IIIIIIIMIIIIIIlIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIMIIIIUIIIinilllllMIIHUhMIIIHIIIII DE PARAPLU. Naar het Fransch, van Guy de Maupassant, door Joachim van Ameyden. Mevrouw Van Amen was zuinig. Zij kende de waarde van een halven cent en bezat een menigte strenge principes over de vermeerdering van het geld. Haar dienst bode zag geen kans, haar voor een dubbel tje te bedriegen en mijnheer Van Amen verkreeg zijn zakgeld niet dan met de grootste moeite. Toch zaten zij er warmpjes in en hadden geen kinderen, maar mevrouw vond het nu eenmaal verschrikkelijk het geld uit huis te zien gaan. Dat ging haar aan het hart en een onvermijdelijke, eenigszins be langrijke uitgave berokkende haar minstens n slapeloozen nacht. Mijnheer Van Amen zei telkens tegen zijn vrouw: Je kon best royaler zijn, we verteren niet eens onze inkomsten." Maar dan antwoordde zij: Je kunt nooit weten wat er gebeuren kan. 't Is beter te veel te hebben dan te weinig." Züwas een klein vrouwtje, van veertig jaar, druk, zindelijk en nog al dikwijls op gewonden. Haar man beklaagde zich ieder oogenblik over de ontberingen, die zij hem liet lijden. En er waren er, die hem bij zonder pijnlijk troffen, doordat zij zijn ijdel heid raakten. Hij was hoofdcommies aan het Ministerie van Oorlog, in welke betrekking hij alleen bleef om zijn vrouw te gehoorzamen en zoo de ongebruikte inkomsten te vermeer deren. Zoo kwam hij al gedurende twee jaar op spreken die onderteekenaars van het petitionnement zóals zij dat doen? Wie zijn het, die daar aan Berlage het diploom van den eersten bouwmeester van Nederland uitreiken? De bur gemeester heeft daarop dan ook uit stekend en afdoend geantwoord in den Raad. En wat spreekt ge van richting? Er zijn verscheiden rich tingen in vertegenwoordigd. Jan Stuyt bijvoorbeeld, is nog zoo eenigszins 'n leerling van me Nee, ge zult zien, daar komt een heel goed project van. Er zijn menschen bij, die heel goed wat leveren kunnen...." Is het niet of men .dr. Caypers hoort spreken? Ziedaar immers den toon, waarop iemand zich uit, die zoo'n beetje voor de vuist weg praat. Als een man in vollen ernst het hier behandelde onder de oogen ziet bedenkt hij immers: lo. dat de bouw van het vijf millioenen raadhuis niet is zoomaar een particuliere" zaak van de gemeente Rotterdam, em in elk geval geen particuliere" zaak van den Gemeenteraad of van B. en W. van Rotterdam, 2o.dat B. en "W. breed" kunnen zijn in hun opvat ting!, maar klein zijn gebleken hun middelen: de acuter-de-mouwsche voorstelling van Bet advies van de jury hier gebrandmerkt, 3o. dat het recht" om bij petitie te vragen een groot architect de gelegenheid te geven, met wel tien anderen (!) de beste (of de slechtste) ontwerper te blijken, toch boven twijfel verheven is, 4o. dat niemand aan Berlage het diploma van den eersten Bouw meester van Nederland" heeft uitgereikt, of heeft willen uitreiken, 5o. dat de Burge meester niet alleen niet afdoend heeft geantwoord, maar heeft geantwoord zonder te antwoorden en met een slinksigheidje en een brutaliteit j e zijn Burgemeesterlyke veege lijf heeft gered. Maar misschien kon een interviewer nu op beleidvolle wijze den Burgemeester aan de praat krijgen? En daarna misschien een prikkelbaar jurylid of een architect-uitgenoodigde in zijn vacantie op een warmen dag ? ? Er opent zich een vergezicht van vrucht bare polemiek. De Zwaluwen wêrgettreken.,., door LODIS COUPERUS. Van Holkema & Warendorf, Ansterlam, z. j. Oorspronke yk streken deze zwaluwen in het Vaderland neer en men voelt zich ge drongen het Vaderland (niet het groote, dat, vrees ik, in 1913 meer dan genoeg geprezen zal worden, maar het papieren Vaderland) daarvoor een welgemeend compliment te maken. En de schaar van Haagse hèlezers, die deze feuilletons genoten, mede, want, waarlijk, noch in Arnhem, noch in Utrecht, noch in Amsterdam, noch (godbeware!) in Rotterdam of Nieuwediep zonden de men schen zulke opstellen verdragen, laat staan gewaardeerd, hebben, en onder een slagregen van verontwaardigde brieven en ingezonden stukken ware de jonge plant van Couperus' medewerking alsoo verstikt. Terwijl men blijkbaar in den Haag (die stad zoo aan genaam dicht bij Parijs, gelijk onze te vroeg gestorven kroonprins Willem gezegd moet hebbei) die luchtige Conperusdingies knab belt, als koekjes. Smakelijk knabbelt, glim lacht en... sierlyk tot iets anders overgaat. Geenszins echter wil ik hiermede betoogen, dat zoo te handelen goed zoude zjjn, ja, ik bel zelfs over tot de meening, dat de verontwaardige brieven en ingezonden stukken eenigsüns gelijk zonden hebben Couperus' feuilletons van onredelijkheid te beschuldigen. Hun charme" bestaat namelijk grooten deels in hun onzedelijkheid. En wie daar niet van houdt, nietwaar ?... Ne peut pas eire immoral qui veut", heeft een groot staatsman gezegd, daarmede klaarblijkelijk te kennen gevend, dat onze deugd, zoowel als onze ondeugd, voor het allergrootste deel afbangt van invloeden buiten ons en het satanische hoogst zeldzaam is. Daarom is ook de onzedelijkheid van Louis Couperus maar ten deele echt en voor een groot deel pose. Indien hy op chcqnante wijze eenige onvermijdelijke, deugden mist, waarmede wij allen, welstaanshalve, geboren worden, als daar zijn: gepaste blijmoedigheid en levens lust, energie en ijver in en voor zijn werk, bescheidenheid, christelijke naastenliefde, dito nederigheid, en zich daarentegen laat voor staan op verwijfdheid, weeldezncht, grillig heid, ijdelheid, stat ds- en anderen hoog moed, aristocraüsehen afkeer van ongeluk en armoede, dan... overdrijft hij wel eau beetje. Immers het is den mensch zelden zijn bureau met dezelfde opgelapte, ver schoten paraplu, tot groot vermaak van zijn collega's. Eindelijk kreeg hij genoeg van hun plagerijen en eisohte van zijn vrouw, dat zij hem een nieuw regenscherm kocht. Zij gaf hem er een van n gulden negentig, reclame-artikel uit een warenhuis. Toen de collega's dit voorwerp, bij duizen den in de stad verkocht, bemerkten, be gonnen de plagerijen weer en Van Amen leed vreeselijk. De paraplu was een klungel! In drie maanden was zij totaal versleten en op het Ministerie steeg de vroolijkheid ten top. Men maakte er zelfs een liedje op Van Amens paraplu en dag in dag uit klonk het van beneden tot boven door het groote gebouw. Wanhopig geworden beval Van Amen zijn vrouw hem een andere paraplu te koopen, een zijden van tien gulden en hij verzocht haar het bonnetje mee te bren gen, opdat hij zich van den prijs kon over tuigen. Zij kocht er een van negen gulden on toen ze haar echtgenoot het bewuste voor werp overreikte, zei ze rood van opwinding : Maar nu heb je er een voor minstens vijf jaar!" Van Amen, triomfeerend, behaalde een waar succes op het Ministerie. Toen hij 's avonds thuis kwam, wierp mevrouw een ongerusten blik op de paraplu en zei: Je moet haar niet zoo stijf opgerold laten, daar gaat de zijde van stuk. Je moogt er wel heel goed op passen, want ik koop je vooreerst weer geen nieuwe." Zij nam de paraplu, deed het elastiekje los en schudde de plooien uit elkaar. Stom van schrik hield ze op eens stil. In 't mid den ontdekte zij een rond gaatje zoo groot als een dubbeltje, 't Was een brandgaatje van een sigaar. gegeven een zoo rijken schat van ondeugden te bezitten en daar zelf van te weten en er nog trotsch op te zyn pok. Maar met Couperus is het een eenigszins ander geval. Men is niet ongestraft zyn heele leren een romanschrijver, een epicns, die voortdurend zichzelven in een ander om te zetten tracht, in zooveel en zoo verschillende karakters mogelijk, om dan ineens, als jour nalist, die eigenschap te verliezen en zoet by het honk van eigen ik te blijven. Hetgeen, korter, precies dit zeggen wil, dat Couperus van zichzelf schrijvende een ander beschrijft, tich objectiveert tot een gestalte en karakter naar zyn smaak en kunstenaarsbahagen. Uit heel deze reeks van luchtig neergeschreven feuilletons komt voor ons n figuur naar voren: die van den dandy, den weeken levensgenieter, waartoe de moderne decadent kan worden opgekweekt. In dit schijnbaar argeloos proza wordt hy voor ons gebeeld deze menech van deze tijden, die stemmingen heeft en angsten, en ongemotiveerde voor keuren en grillen, die ontembaar energiek kan zijn, zoowel als van een doodelijke lijd zaamheid en traagheid, wien op oogenblikken niets aangaat, niets roert, niets schokt, om dan weer aandoenlijk en prikkelbaar te zijn, als lagen zijn zenuwen bloot. Deze wonderlijke mensch met zijn gran deur et misère" woidt door Couperus in feuilleton op feuilleton ons voor oogen ge steld en niemand hijzelf allerminst kan zeggen waar hier de fictie begint. Want het eigenaardige van den artiste is juist, dat hu zelf momenteel is, dien hij zich verbeeldt. Een vreemd karakter creëarend, beschrijft hy zichzelf, zichzelf afbeeldende, wordt hy tot een ander. En dit verklaart ook de vrijmoedigheid, de soo gezegde brutaliteit, waarmede Conperus eigen feilen scby'nt bloot te leggen. Brutaliteit is echter geen eigenschap van een waarachtigen kunstenaar, zy komt by kunst zoo min te pas als bij wetenscnap: kunstenaars noch geleerden plegen aan het puoliek te denken, terwijl zij aan hun werk zyn. Zoo is het ook met Couperus, zou ik meenen. Terwijl hij die opstelletjes van de Blauwe Kust schrijft, ontwikkelt by het typ a, dat bij geschapen heeft, het type, dat hijzelf is en niet is en in die vastgehouden aandacht gaan speelsche plaaglust en lust tot poseeren grootendeels onder. Niet geheeJ. Daartoe schrijft Couperus hier te zeer in den jonrnalistieken trant, daartoe is hy vanzelf te veel op onderhouden en vermaken uit. Maar in de beste gedeelten, als de causeurstopn dieper en voller wordt en de ernst door klinkt van het grimmige leren of juist in het allerluchtigste van een vermakelijk opgezet acènetje, is Couperus volmaakt echt en waar in de beelding van die curieuze wereld, aan den rand der groote maatschappij, waar alles twij felachtig is onder een glad Ie perfectie van oppervlakkige werelischheid. Zulke feuilletons in dian toon schrijven, kon niemand anders hier en Couperus zelf kon het vroeger, geloof ik, evenmin. Het schijnt nu wel, of hij allen Hollandschea ernst heefc afgelegd en men kan er hem hartelijk mee gelukwenscben. Want Hollandsche ernst is ernst zonder humor, de ernst van den zich gewichtig en voldaan voelenden burgerheer, die een geacht beursman of industrieel is en gedecoreerd bovendien. Deze lieden onder scheiden in de wereld dingen, waarom men lacht en dingen waarom men niet lacht en zichzelf rekenen s»ij, zonder aarzelen, tot de laatste categorie. En daar hebban irj schoon gelijk aan, want wat bleef van hen indien de sociale en moreele vastigheden onder hun voeten kwamen in te storten l Ean masker van deftigheid en een gekleede jas... weinig meer. Maar Couperus i) een persoonlijkheid geworden, hetgeen zeggen wil, dat hij de ver houding van zijn ik en de wereld heeft ge meten en doorschouwd. E u er is niets dat hij niet doen kan en ook bijna niets dat bij niet zeggen kan, nu de humor het verheft. De humor, die immers niets met grappig heid of zelfs met geestigheid te maken heeft, maar het wisselend-onzekere beduidt, het verwonderlijk twijfelachtige, waaraan het ge zond oordeel" geen hoü-vast heeft, omdat het 't alty'd nieuw wordende leven zelf is. Spelen al die menechen by Couperus het leven of zyn zij te goeder trouw en gelooven zij te zyn wat hun maskeradecostunm voorstelt? Daar verschijnt een fat en dandy, die Cou perus zou voorstellen. Is hij 't heusch of is hij 't niet? Juist die onzekerheid is zoo prikkelend amusant. Vór men 't weet, schijnt men in halsche kolkan van frivoliteit en wat dies meer zy' te staren. Maar van schrik oogknippend, ziet men toch enkel een onschuldig blauw Italiaansch meertje. Was Wat... wat... is... dat ?" stamelde ze. Van Amen keerde zich om, voelde zich verbleeken: Wat zeg je?" Ik zeg, dat je die kostelijke paraplu ge brand hebt I Kijk maar." En op hom toevliegend alsof ze hem wilde slaan, duwde ze hem de cirkelvormige brandwonde ruw onder den neus. Hij stond parplex en stotterde: Wa... -wat is dat ? Ik weet nergens van. Ik heb er niets mee gedaan, dat zweer ik j o. Ik weet niet hoe die paraplu zoo komt." Maar nu schreeuwde zij: Ik wed, dat je er grappen mee gemaakt hebt op js bureau, dat ja voor clown ge speeld hebt en dat je ze opengedaan hebt om ze te laten bekijken!" Ik heb ze maar n keertje opengedaan," antwoordde Van Amon, om te laten zien hoe mooi ze was. Dat is alles, op mijn eerewoord." Maar zij stampvoette van uijd en zij maakte hem een van die echtelijke scènes, die don huiaelijkon haard voor een vrede lievend huisvader erger maken dan een slagveld, waar het kogels regent. Zij zetto een stuk op het gaatje met een lapje van de oude paraplu, die van een heel andere kleur was, en den volgenden morgen stapte Van Amen nederig naar zijn bureau met do verstelde paraplu. Hij zette ze dadelijk in zijn kast en trachtte er niet meer aan te denken. Maar nauwelijks was Lij's avonds binnen of mevrouw rukte hem do paraplu uit de hand, opende zo om te zion of alles nog in ordo was en... stond als mat stomheid ge el gen door een niet te herstellen ramp! Het regenscherm zat vol kleiao gaatjes, blijkbaar alle gebrand, alsof er een bran dende pijp in uitgeklopt wss. De paraplu was verloren, onherroepelijk verloren ! het andere er dan? Of was het er niet? Is het er ooit of is alles maar fictie en zwart kijken" ? AU een feuilleton, een simpel feuilleton, in staat is zulke twijfelingen en radeloosheden bij den geachten" en gemiddelden" (en zelfs be-middelden) lezer op te wekken, wees er dan verzekerd van, dat het een goed feuilleton en de schrijver niet van gisteren is. Terwijl de Couperus-feuilletons dan nog die meerdere bekoringen bezitten van levend en levendig te zijn en kleurig en zoo bij zonder (quasi) naïef. Op een najaarsmiddag (soo begint het tweede stukje in den bundel) ik logeer bij mijn vriend Orlando voor enkele dagen op zyn landhuis by' Cecina zitten wy by het eerste, in hooge, antieke marmeren schouw, op vlammende blokkenvuur, thee te drinken en ik zeg: Orlando, vertel me eens wat. Orlando glimlacht en antwoordt, als hy in 200 een geval steeds doet: Wat wil je, dat ik je vertel? Dat weet ik niet, Orlando, antwoord ik; je mag vertellen wat je wil. Maar ik ben niet bespiegelend van middag, en heb daarbij geen lust zelve te praten. Je moet dus je bent gastheer me bezig honden en me een verhaal doen. Orlando lacht, strijkt zyn hand door zijn ravevlerk, strekt zyn beenen uit, lacht wér eens, haalt zy'n eenouders op en zijn wenk brauwen, en zegt eindelijk: Wit ik je dan het verhaal doen van mijn oom Arnaldo? Het verhaal van myn oom Arnaldo en zijn vriend Candido? Dat is goed l antwoord ik en schenk zorgvuldig myn tweede kopje thee en knabbel er brosse koekjes bij, terwyl Orlando hout op 't vuur gooit ..." Mij dunkt, dit is een welgekozen eitaa'je. Hier kunnen verbazing, spot, ergernis, ver maak, lach, bewondering en zelfs heimelijke pret by elkander komen om den schrijver te bejegenen, een iegelijk naar rijnen aard. En zjj moeten maar doec, hy kan er best tegen, by', ongenaakbaar ver in Nice en nog minder genaakbaar in den geest. FRANS COENEN. Kleine Pfozastukken, door KUDOLF ATBLE. Krimpen a/d. Lek, Meindert Boogaerdt. Het is eau eigenaardige bundel, die ver zameling van Kleine Prozattukkm, zooals de auteur hem noemt. Het is geen gewoon geschrijf. Er ligt in het geschermntsel en ge weef van deze volzinnen eene zekere superioriteit, een licht zich over alles heen zetten, somtijds beschenen met een fijn irorjijehen bijna beminnelyken glimlach. Het is een vluchtig glijden van voorstellin gen. De woorden zyn hier werkelijk gevleu geld. Men leest en leest en laat z:ch om waaien door de koele zephieren in de ij lende vlucht. Dit Is geen slecht, ook geen middelmatig boek, maar het is er ook geen dat diepe indrukken achterlaat. Indien men moest zoe ken naar een werk dat vlug vergeten is, dan is bet dit. Toch leide men uit de algemeen heid dezer karakteristiek niet af, dat er niet tegensprekende bisonderheden hier en daar zoaden kunnen worden aangetroffan, doch deze liggen zooseer verscholen en zyn zoozeer bedekt door het vluchtige dons der lichte gedachten, dat Aeolus bij het weg blazen der hooge massa zyn wangen zou kunnen doen springen. In den gang van dit proza ligt iets van den tijd van Geel en Potgieter, maar het bezit niet het zwaar wichtige en de gedwongen structuur van deze belangrijke voorgangers. Ook is er een lichte anstrica" van dr. Charles van Deventer's ten onzent gelukkig ingevoerd Hellenisme. IK doel hier voornamelijk op bet slotstnk van dezen bundel getiteld: Odyssee door Hedenatiën. Alhoewel ik mij gedrongen voel dit werk van Endolf Atele met een zekere distinctie te introduceeren in den salon onzer Xaderlandsche Letteren, voel ik my niet geneigd na die introductie mijne gedachten en predelecties langer bij dien introducéte laten ver toeven. Een fijn werk voorzeker! De arbeid ook van een aristocraat das geestes, maar ik vind hier niet, wat ik zoek en ik vind dat dit alles veel directer had kunnen worden uitgesproken. Het beginsel, dat de taal den mensch is gegeven om zijne gedachte te overdekken is hier dikwijls zeer handig doorgevoerd, moge ook in een salon van diplomaten zeer gosd te pas komen, voor den nnchteren litterator en eenvondigen zoeker der realiteit is het een vogel in de lucht. Niet overal in deza bladzijden steekt de auteur in zijn etatiafrac en in het gedeelte, Mevrouw aanschouwde de ramp zonder n woord te zeggen, téverontwaardigd, dan dat een enkel gelu'd haar keel ont snappen kon. Mijnheer constateerde ook het onhe>], stom, verslagen, verlamd. Toen keken ze elkaar aan en Van Amen sloeg de oogan neer. Maar zij wierp hem het verminkte voorwerp in 't gezicht en haar spraakvermogen weer-krijgend, schreeuwde ze mot opvlammende woede: O, jij leelijkerd l Dat heb je met opzet gedaan! Maar dat zal ik je betaald zetten! Nooit krijg ja meer een andere...." En de scène begon. Na een storm van een uur kon mijnheer iets in 't midden brengen. Hij zwoerj dat hij er niets van begreep. Het kon niets anders dan een kwajongensstreek of een wraakneming zijn. Hat overgaau van de huisschel verloste hem. Het was een vriend, die bij hom kwam eten. Mevrouw van Amen vertelde hem 't geval. Wat het koopen van een nieuwe aanging, geen sprake van l Haar man kreeg geen andere meer! De vriend merkte evenwel terecht op, dat Van Amen dan zijn kleeren zou bederven, wat nog erger was. Maar het kleine vrouwtje antwoordde, nog altijd woedend: Dan neemt hij maar een paraplu uit de keuken, hij krijgt geen zijden meer!" Nu echter wond Van Amen zich op. Dan vraag ik mijn ontslag," zei hij. maar nooit ga ik naar het Ministerie met zoo'n ouwe spuit uit de keuken." De vriend raadde aan, ze te laten over trekken, dat kostte niet zoo heel veel, doch mevrouw stamelde wanhopig: Toch opz'n minst een gulden of vier. Negen en vier dat is dertien! Dertien gulden voor een paraplu l Dat is <il te gek! Dat is krank zinnig l" Daar kreeg de vriend, arme psnnelikker, dat nog speciaal Kleine Prozattukken heet, spreekt bij categorisch en in gelukkig ge vondene aphorismen. Dit zijn dan ook de parelen en de edelsteenen in dezen stroom. Ik zonde ze willen in goud vatten en voor mij leggen ter herhaalde overdenking, niet tot troost of verwarming van de kilte .des levens, maar tot glimmende bespiegeling. Da aandacht is een staat van onzen geest, dien wy veroveren noch herinneren kunnen. Zoolang wüde aandacht begeeren, zoolang wühaar willen, verschijnt zy' niet. Maar toch stelt zij zich onfeilbaar zeker ten dienste van den menech, die haar met ijver begeert. Zy wacht ons, indien wy ons oefenen om haar te bereiken, en grypt ons plotseling, zonder dat wy beseffen wanneer de oefening is vol tooid. Da gang uit het waken naar den slaap is evenwijdig aan den gang die van de ongebreidelde gedachte tot in de aandacht leidt. Wie de aandacht aantast, heft baar op. Als gy beseft, dat gy aandachtig zjjt, is uw aandachtig-zya rerdwenen. Nuchterheid is negatief, is louter gebrek qan beaieldheid, werkt louter als reactie tegen bezieling. Geestdrift is het eenig levensbevorderlyk sentiment, en de nuchtere geest bevordert alleen het leven, in zoo verre hy den ..hartstocht voor het onwaarachtige aantast. Het voorname is verzet tegen een afstanddoen van de persoonlijkheid." Ook zyn de schetsen, die het eerste ge deelte van het boek-vormen van meer directe visie: de Twist" b.v. Uit een reisboekje" ia een staalt je karak teristiek voor Atele's kunst. Het ia van een grooter eenvoud en de woorden zyn neergevallen op het papier door de zwaartekracht der noodzakelijkheid, licht doch omdat de auteur er zelf niet schijnt op te drukken, een eigenschap die het onbe wegelijk voorname van tij n schrijfwijze niet verloochent, en toch het diepbewogene by' hem aan den dag brengt, wanneer hy zegt, dat de pa er se meisjes hun mondjes trokken in sierlyke plooyen, alsof ze van binnen liederen zongen. De cursiveering is van my. Atele lijkt my een auteur waarvan nog veal goeds te verwachten is. Dit boek is eene be lofte, maar ook niet meer dan dat. Het bevat de onoogelijke zaadkorrels van uitgestrekte velden. De auteur neme se in de hand en strooie ze rond over de wijde vlakten van ons land. Dd richting der kalme zelfbespiegeling is die, waarin hy schynt te moeten gaan. Daarin is hij het meest zich zelf. Het gewaad van het realisme past voor hem minder, omdat hy vermag een terrein fe betreden, waar nog weinig is gezaaid en dat, al ware er veel ge zaaid, met zijn oogst voortdurend voor de hongerigen een steeds welkom voedsel zou opleveren. De zuivere bewegingen der menschely'ke ziel blijven altyd interessant en zyn van alle tyden. Het uiterlijk reëele verandert met den tijd en heden is van geen belang meer, wat het gisteren wel was. Wy hebben tegenwoordig geen tyd meer om stil te staan bij dat wat volkomen uit den tyd is. Wij zyn gedwongen de raderen van ons rijtuig over de scherven van het verleden te laten gaan. F. EBBNS. M ons den Zondag. Op het erf kraaide de haan en maakte my wakker, ik rekte my uit en op myn horloge kykend, zag ik dat het juist balf vijf was, en nog een uur kon bly ven liggen. E ven sprong ik uit bed en deed het bovenste Singapoiedeurtje open. Met een weldadig ge roei van rust strekte ik me uit, op myn rag liggend. De frisse h e morgenlucht stroomde myn kamer binnen met den zoeten geur van da mélattis en het zacht vragend gefluit van de ryatvogel'jes, al bezig hun Zindagsch toilet te maken. Het was Zondag, Zondag in ladië, ik deed myn oogen dicht, en wilde nu eens c iet naar mijn daagsche pak kijken, dat zoo hateljjk juist tegenover me op den kapstok hing. Half soezend verbeelde ik me weer in Holland te zyn bij moeder thuis. Zondags morgens was het zoo stil in huis, dat je wel een muis kon hooren loepen, en ongeveer acht uur werd er zachtjes aan myn deur geklopt, en daar stond ze, Trnueje, met de lange blonde vlechten, lachend de blauwe oogen in bet lief blank gezichtje. Ik herinner me nu dnidelyk dien prettigen Zondagmorgen, zy met het lichtblauwe jurk j a en de lange witte boezelaar. Zg zette een kop thee by me neer, kuste my goeden morgen, en ging dan op het voeteneind van haar broers ledikant zilten. De kleine Ttuns met haar fijn figuurtje is myn twaalfjarig zusje. Zy is zoo een frisch een idee: Laat de Verzekering het betalen. Die maatschappijen vergoeden brandschade ean losse voorwerpen, mits het ongeluk in huis gebeurd is." Bij dit voorstel kalmeerde mevrouw da delijk en na een oogenblik nadenken zei ze tot haar man : Morgen, voor bureautijd, ga je naar het kantoor van de Voorzorg", laat je paraplu zien en vraag vergoeding." Van Amen sprong op : Dat durf'ik nooit van mijn leven! 't Is negen gulden naar de maan, dat is alles! Daar zullen we niet dood van gaan!" Eu den volgenden dag ging hij uit met een wandelstok. Het was mooi weer, gelukkig. Alleen thuis gebleven kon mevrouw van Amen zich maar niet heenzetten over het verlies van haar negen gulden. Zij had de paraplu op de tafel in de huiskamer gelegd en zij bleef er om heen draaien zonder een besluit te kunnen nemen. Het idee van de assurantie kwam telkens weer bij haar op, maar zij zou zich toen ook niet graag bloot stellen aan de spottende blikken van de kantoorheeren, die haar zouden ontvangen. Want tegenover anderen was zij altijd zeer bedeesd, bloosde om niets, en raakte geheel van streek als zij tegen vreemden moest spreken. Die negen gulden echter deden haar pijn als een diepe worde. Zij wilde er niet meer aan denken en toch martelde de gedachte aan het verlies haar onophou delijk. Maar wat te doen ? De uren gingen voorbij, doch ze wist tot geen resultaat te komen. Op eens echter, als een lafaard, die moedig wordt, nam zij een besluit: Ik ga erheen en dan zullen we eens zien!" Eerst echter moest de paraplu zoo ge prepareerd worden, dat de ramp volkomen en de zaak gemakkelijker te verdedigen ?was. Zij nam dus een lucifer van den schoor steen en brandde tusschen de baleinen een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl