Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1830
of zijn verdediging in handen geven van
een advokaat, h\j was zeer zeker niet na
een langdurig pünlijk lijden vór den tijd
gestorven.
Na in de latere tijden veel meer dan
vroeger de geneesheer bij behandeling van
zieken en gewonden wordt bijgestaan door
hulppersoneel en de justitie niet zelden
pogingen in het werk stelt inlichtingen te
verkrijgen van deze assistenten en ver
pleegsters, is het niet overbodig er op te
wijzen, dat ook zij onder de verplichting
vallen van het beroepsgeheim en zich op
het verschooningsrecht kunnen beroepen
uit hoofde van hun stand, beroep of ambt."
De beteekenis van hulp- en
verplegingspersoneel neemt bij de moderne
ziekenbehandeling steeds grooter plaats ip; laten
de beoefenaars ook hierin zich hun waarde
bewust worden en de klassieke woorden
van Hippocrates zich in het hart griffen:
wat ik bij de uitoefening van mijn kunst
of ook buiten die uitoefening zal zien
of hooren, wat niet naar buiten moet
geopenbaard worden, zal ik verzwijgen.
zulke zaken tot de geheimen rekenende.'
Zij zullen zich ten allen tijde voor oogen
houden, dat de ziekekamer en de operatie
zaal voor hen zijn als de biechtstoel van
den priester, waaruit nimmer geheimen,
aan wie ook, mogen worden geopenbaard.
Dr. G. W. BRUINSMA.
Geen helden zijn er voor den interviewer
laat ons aldus een Fransen spreekwoord
uitbreiden. De Onder de
Menschen"redacteur van de N. R. Ct. is met den
grijzen Bouwmeester Dr. Caypers gaan
praten, heeft met virtuositeit het praten in
babbelen doen verkeeren, zoodat eindelijk
de altijd zoo treft'elijke gereserveerdheid
van den man, die niets meer wenschen kan,
daar hu zijn hoogste doelen in dit leven
bereikt heeft, vervluchtigde als een droppel
spiritus. De Spiritus was meteen gevlogen.
Ieder moet binnen vier muren zoo nu
en dan los j es weg mogen praten, zonder veel
meer grondslag dan slecht gelezen of reeds
vergeten krantenberichten. Het leven werd
anders niet te dragen zwaar! Laat de men
schen maar eens babbelen. En wien zou
men dit privilegie der tot niets verbindende
oauserie niet ruimer moeten toemeten dan
den vriendelijk gezinden vijf en
tachtigjarigen kunstenaar ? Zijne beweringen ech
ter, waarvan de interviewer zelf gemakke
lijk den on j uisten grondslag controleeren
kon, te publicéeren dat zal zeker een
groote voldoening geven van journalistiek
succes I maar is onder deze omstandig
heden dit succes een gelukwensen waard P
De algemeen geëerde architect van het
Rijksmuseum heeft dan, gezeten tegenover
dezen journalist, in een blijkbaar bizonder
geprikkelde stemming tegen den Beurs
bouwmeester verkeerend, over diens kunst
uitgepakt". Hij heeft daarbij veel gezegd
wat hij als oudere en als gastheer meende
tot leering van zijn bezoeker te moeten
bijbrengen. Daar is dus van alles bij wat men
meent meer gehoord te hebben, maar toch
ook wel anders, zoo b- v. dat Berlage zijne
constructie niet logisch uit het inwendige
van een gebouw doet voortkomen. Men
heeft Berlage wel eens het tegendeel tot
een verwijt gemaakt.
Ons gaat meer aan de volgende passage
van het interview:
Maar met dit al" vroeg ik deelt
u toch zeker wel de opvatting van z
veel kunstenaars en van die menigte
intellectueelen, die het ernstig betreuren,
dat een voorganger als Berlage in Rot
terdam opzettelijk is uitgesloten van het
meedingen in den prijskamp voor het
nieuwe stadhuis ? . . ."
Betreuren ? betreuren ? Die petitie
van architecten was ridicuul ! Het be
treft hier een particuliere zaak van de
; gemeente Rotterdam, die door den Raad
breed is opgevat. Heel breed. En B.
en "W., met de voorbereiding van de
uitvoering belast, hebben eenige archi
tecten genomen, om mee de deelnemers
aan de prijsvraag te kiezen. Gaat 't
nu aan te vragen : waarom hebt ge dien
en dien niet genoodigd ? Met welk recht
IIIIIIIMIIIIIIlIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIMIIIIUIIIinilllllMIIHUhMIIIHIIIII
DE PARAPLU.
Naar het Fransch, van Guy de Maupassant,
door Joachim van Ameyden.
Mevrouw Van Amen was zuinig. Zij
kende de waarde van een halven cent en
bezat een menigte strenge principes over
de vermeerdering van het geld. Haar dienst
bode zag geen kans, haar voor een dubbel
tje te bedriegen en mijnheer Van Amen
verkreeg zijn zakgeld niet dan met de
grootste moeite.
Toch zaten zij er warmpjes in en hadden
geen kinderen, maar mevrouw vond het
nu eenmaal verschrikkelijk het geld uit
huis te zien gaan. Dat ging haar aan het
hart en een onvermijdelijke, eenigszins be
langrijke uitgave berokkende haar minstens
n slapeloozen nacht.
Mijnheer Van Amen zei telkens tegen
zijn vrouw: Je kon best royaler zijn, we
verteren niet eens onze inkomsten."
Maar dan antwoordde zij: Je kunt nooit
weten wat er gebeuren kan. 't Is beter te
veel te hebben dan te weinig."
Züwas een klein vrouwtje, van veertig
jaar, druk, zindelijk en nog al dikwijls op
gewonden. Haar man beklaagde zich ieder
oogenblik over de ontberingen, die zij hem
liet lijden. En er waren er, die hem bij
zonder pijnlijk troffen, doordat zij zijn ijdel
heid raakten.
Hij was hoofdcommies aan het Ministerie
van Oorlog, in welke betrekking hij alleen
bleef om zijn vrouw te gehoorzamen en
zoo de ongebruikte inkomsten te vermeer
deren.
Zoo kwam hij al gedurende twee jaar op
spreken die onderteekenaars van het
petitionnement zóals zij dat doen?
Wie zijn het, die daar aan Berlage het
diploom van den eersten bouwmeester
van Nederland uitreiken? De bur
gemeester heeft daarop dan ook uit
stekend en afdoend geantwoord in
den Raad. En wat spreekt ge van
richting? Er zijn verscheiden rich
tingen in vertegenwoordigd. Jan Stuyt
bijvoorbeeld, is nog zoo eenigszins 'n
leerling van me Nee, ge zult zien,
daar komt een heel goed project van.
Er zijn menschen bij, die heel goed
wat leveren kunnen...."
Is het niet of men .dr. Caypers hoort
spreken? Ziedaar immers den toon, waarop
iemand zich uit, die zoo'n beetje voor de
vuist weg praat. Als een man in vollen
ernst het hier behandelde onder de oogen
ziet bedenkt hij immers: lo. dat de bouw
van het vijf millioenen raadhuis niet is
zoomaar een particuliere" zaak van de
gemeente Rotterdam, em in elk geval geen
particuliere" zaak van den Gemeenteraad
of van B. en W. van Rotterdam, 2o.dat B.
en "W. breed" kunnen zijn in hun opvat
ting!, maar klein zijn gebleken hun middelen:
de acuter-de-mouwsche voorstelling van Bet
advies van de jury hier gebrandmerkt, 3o.
dat het recht" om bij petitie te vragen
een groot architect de gelegenheid te geven,
met wel tien anderen (!) de beste (of de
slechtste) ontwerper te blijken, toch boven
twijfel verheven is, 4o. dat niemand aan
Berlage het diploma van den eersten Bouw
meester van Nederland" heeft uitgereikt,
of heeft willen uitreiken, 5o. dat de Burge
meester niet alleen niet afdoend heeft
geantwoord, maar heeft geantwoord zonder
te antwoorden en met een slinksigheidje
en een brutaliteit j e zijn Burgemeesterlyke
veege lijf heeft gered.
Maar misschien kon een interviewer nu
op beleidvolle wijze den Burgemeester aan
de praat krijgen?
En daarna misschien een prikkelbaar
jurylid of een architect-uitgenoodigde in
zijn vacantie op een warmen dag ? ?
Er opent zich een vergezicht van vrucht
bare polemiek.
De Zwaluwen wêrgettreken.,., door LODIS
COUPERUS. Van Holkema &
Warendorf, Ansterlam, z. j.
Oorspronke yk streken deze zwaluwen in
het Vaderland neer en men voelt zich ge
drongen het Vaderland (niet het groote, dat,
vrees ik, in 1913 meer dan genoeg geprezen
zal worden, maar het papieren Vaderland)
daarvoor een welgemeend compliment te
maken. En de schaar van Haagse hèlezers,
die deze feuilletons genoten, mede, want,
waarlijk, noch in Arnhem, noch in Utrecht,
noch in Amsterdam, noch (godbeware!) in
Rotterdam of Nieuwediep zonden de men
schen zulke opstellen verdragen, laat staan
gewaardeerd, hebben, en onder een slagregen
van verontwaardigde brieven en ingezonden
stukken ware de jonge plant van Couperus'
medewerking alsoo verstikt. Terwijl men
blijkbaar in den Haag (die stad zoo aan
genaam dicht bij Parijs, gelijk onze te vroeg
gestorven kroonprins Willem gezegd moet
hebbei) die luchtige Conperusdingies knab
belt, als koekjes. Smakelijk knabbelt, glim
lacht en... sierlyk tot iets anders overgaat.
Geenszins echter wil ik hiermede betoogen,
dat zoo te handelen goed zoude zjjn, ja, ik
bel zelfs over tot de meening, dat de
verontwaardige brieven en ingezonden stukken
eenigsüns gelijk zonden hebben Couperus'
feuilletons van onredelijkheid te beschuldigen.
Hun charme" bestaat namelijk grooten
deels in hun onzedelijkheid. En wie daar
niet van houdt, nietwaar ?... Ne peut pas
eire immoral qui veut", heeft een groot
staatsman gezegd, daarmede klaarblijkelijk
te kennen gevend, dat onze deugd, zoowel
als onze ondeugd, voor het allergrootste deel
afbangt van invloeden buiten ons en het
satanische hoogst zeldzaam is. Daarom is ook
de onzedelijkheid van Louis Couperus maar
ten deele echt en voor een groot deel
pose. Indien hy op chcqnante wijze eenige
onvermijdelijke, deugden mist, waarmede wij
allen, welstaanshalve, geboren worden, als
daar zijn: gepaste blijmoedigheid en levens
lust, energie en ijver in en voor zijn werk,
bescheidenheid, christelijke naastenliefde, dito
nederigheid, en zich daarentegen laat voor
staan op verwijfdheid, weeldezncht, grillig
heid, ijdelheid, stat ds- en anderen hoog
moed, aristocraüsehen afkeer van ongeluk
en armoede, dan... overdrijft hij wel eau
beetje. Immers het is den mensch zelden
zijn bureau met dezelfde opgelapte, ver
schoten paraplu, tot groot vermaak van
zijn collega's. Eindelijk kreeg hij genoeg
van hun plagerijen en eisohte van zijn
vrouw, dat zij hem een nieuw regenscherm
kocht. Zij gaf hem er een van n gulden
negentig, reclame-artikel uit een warenhuis.
Toen de collega's dit voorwerp, bij duizen
den in de stad verkocht, bemerkten, be
gonnen de plagerijen weer en Van Amen
leed vreeselijk.
De paraplu was een klungel! In drie
maanden was zij totaal versleten en op het
Ministerie steeg de vroolijkheid ten top.
Men maakte er zelfs een liedje op Van
Amens paraplu en dag in dag uit klonk
het van beneden tot boven door het groote
gebouw.
Wanhopig geworden beval Van Amen
zijn vrouw hem een andere paraplu te
koopen, een zijden van tien gulden en hij
verzocht haar het bonnetje mee te bren
gen, opdat hij zich van den prijs kon over
tuigen.
Zij kocht er een van negen gulden on
toen ze haar echtgenoot het bewuste voor
werp overreikte, zei ze rood van opwinding :
Maar nu heb je er een voor minstens vijf
jaar!"
Van Amen, triomfeerend, behaalde een
waar succes op het Ministerie. Toen hij
's avonds thuis kwam, wierp mevrouw een
ongerusten blik op de paraplu en zei:
Je moet haar niet zoo stijf opgerold
laten, daar gaat de zijde van stuk. Je
moogt er wel heel goed op passen, want
ik koop je vooreerst weer geen nieuwe."
Zij nam de paraplu, deed het elastiekje
los en schudde de plooien uit elkaar. Stom
van schrik hield ze op eens stil. In 't mid
den ontdekte zij een rond gaatje zoo groot
als een dubbeltje, 't Was een brandgaatje
van een sigaar.
gegeven een zoo rijken schat van ondeugden
te bezitten en daar zelf van te weten en er
nog trotsch op te zyn pok.
Maar met Couperus is het een eenigszins
ander geval. Men is niet ongestraft zyn heele
leren een romanschrijver, een epicns, die
voortdurend zichzelven in een ander om te
zetten tracht, in zooveel en zoo verschillende
karakters mogelijk, om dan ineens, als jour
nalist, die eigenschap te verliezen en zoet
by het honk van eigen ik te blijven. Hetgeen,
korter, precies dit zeggen wil, dat Couperus
van zichzelf schrijvende een ander beschrijft,
tich objectiveert tot een gestalte en karakter
naar zyn smaak en kunstenaarsbahagen. Uit
heel deze reeks van luchtig neergeschreven
feuilletons komt voor ons n figuur naar
voren: die van den dandy, den weeken
levensgenieter, waartoe de moderne decadent
kan worden opgekweekt. In dit schijnbaar
argeloos proza wordt hy voor ons gebeeld
deze menech van deze tijden, die stemmingen
heeft en angsten, en ongemotiveerde voor
keuren en grillen, die ontembaar energiek
kan zijn, zoowel als van een doodelijke lijd
zaamheid en traagheid, wien op oogenblikken
niets aangaat, niets roert, niets schokt, om dan
weer aandoenlijk en prikkelbaar te zijn, als
lagen zijn zenuwen bloot.
Deze wonderlijke mensch met zijn gran
deur et misère" woidt door Couperus in
feuilleton op feuilleton ons voor oogen ge
steld en niemand hijzelf allerminst
kan zeggen waar hier de fictie begint. Want
het eigenaardige van den artiste is juist, dat
hu zelf momenteel is, dien hij zich verbeeldt.
Een vreemd karakter creëarend, beschrijft
hy zichzelf, zichzelf afbeeldende, wordt hy
tot een ander.
En dit verklaart ook de vrijmoedigheid,
de soo gezegde brutaliteit, waarmede
Conperus eigen feilen scby'nt bloot te leggen.
Brutaliteit is echter geen eigenschap van
een waarachtigen kunstenaar, zy komt by
kunst zoo min te pas als bij wetenscnap:
kunstenaars noch geleerden plegen aan het
puoliek te denken, terwijl zij aan hun werk
zyn. Zoo is het ook met Couperus, zou ik
meenen. Terwijl hij die opstelletjes van de
Blauwe Kust schrijft, ontwikkelt by het
typ a, dat bij geschapen heeft, het type, dat
hijzelf is en niet is en in die vastgehouden
aandacht gaan speelsche plaaglust en lust
tot poseeren grootendeels onder.
Niet geheeJ. Daartoe schrijft Couperus hier
te zeer in den jonrnalistieken trant, daartoe
is hy vanzelf te veel op onderhouden en
vermaken uit.
Maar in de beste gedeelten, als de
causeurstopn dieper en voller wordt en de ernst door
klinkt van het grimmige leren of juist in het
allerluchtigste van een vermakelijk opgezet
acènetje, is Couperus volmaakt echt en waar in
de beelding van die curieuze wereld, aan den
rand der groote maatschappij, waar alles twij
felachtig is onder een glad Ie perfectie van
oppervlakkige werelischheid.
Zulke feuilletons in dian toon schrijven, kon
niemand anders hier en Couperus zelf kon het
vroeger, geloof ik, evenmin. Het schijnt nu
wel, of hij allen Hollandschea ernst heefc
afgelegd en men kan er hem hartelijk mee
gelukwenscben. Want Hollandsche ernst is
ernst zonder humor, de ernst van den zich
gewichtig en voldaan voelenden burgerheer,
die een geacht beursman of industrieel is en
gedecoreerd bovendien. Deze lieden onder
scheiden in de wereld dingen, waarom men
lacht en dingen waarom men niet lacht en
zichzelf rekenen s»ij, zonder aarzelen, tot de
laatste categorie. En daar hebban irj schoon
gelijk aan, want wat bleef van hen indien de
sociale en moreele vastigheden onder hun
voeten kwamen in te storten l Ean masker
van deftigheid en een gekleede jas... weinig
meer. Maar Couperus i) een persoonlijkheid
geworden, hetgeen zeggen wil, dat hij de ver
houding van zijn ik en de wereld heeft ge
meten en doorschouwd. E u er is niets dat
hij niet doen kan en ook bijna niets dat bij
niet zeggen kan, nu de humor het verheft.
De humor, die immers niets met grappig
heid of zelfs met geestigheid te maken heeft,
maar het wisselend-onzekere beduidt, het
verwonderlijk twijfelachtige, waaraan het ge
zond oordeel" geen hoü-vast heeft, omdat
het 't alty'd nieuw wordende leven zelf is.
Spelen al die menechen by Couperus het leven
of zyn zij te goeder trouw en gelooven zij
te zyn wat hun maskeradecostunm voorstelt?
Daar verschijnt een fat en dandy, die Cou
perus zou voorstellen. Is hij 't heusch of is
hij 't niet? Juist die onzekerheid is zoo
prikkelend amusant. Vór men 't weet, schijnt
men in halsche kolkan van frivoliteit en wat
dies meer zy' te staren. Maar van schrik
oogknippend, ziet men toch enkel een
onschuldig blauw Italiaansch meertje. Was
Wat... wat... is... dat ?" stamelde ze.
Van Amen keerde zich om, voelde zich
verbleeken:
Wat zeg je?"
Ik zeg, dat je die kostelijke paraplu ge
brand hebt I Kijk maar."
En op hom toevliegend alsof ze hem wilde
slaan, duwde ze hem de cirkelvormige
brandwonde ruw onder den neus.
Hij stond parplex en stotterde:
Wa... -wat is dat ? Ik weet nergens van.
Ik heb er niets mee gedaan, dat zweer ik
j o. Ik weet niet hoe die paraplu zoo komt."
Maar nu schreeuwde zij:
Ik wed, dat je er grappen mee gemaakt
hebt op js bureau, dat ja voor clown ge
speeld hebt en dat je ze opengedaan hebt
om ze te laten bekijken!"
Ik heb ze maar n keertje opengedaan,"
antwoordde Van Amon, om te laten zien
hoe mooi ze was. Dat is alles, op mijn
eerewoord."
Maar zij stampvoette van uijd en zij
maakte hem een van die echtelijke scènes,
die don huiaelijkon haard voor een vrede
lievend huisvader erger maken dan een
slagveld, waar het kogels regent.
Zij zetto een stuk op het gaatje met een
lapje van de oude paraplu, die van een heel
andere kleur was, en den volgenden morgen
stapte Van Amen nederig naar zijn bureau
met do verstelde paraplu. Hij zette ze
dadelijk in zijn kast en trachtte er niet
meer aan te denken.
Maar nauwelijks was Lij's avonds binnen
of mevrouw rukte hem do paraplu uit de
hand, opende zo om te zion of alles nog in
ordo was en... stond als mat stomheid ge
el gen door een niet te herstellen ramp!
Het regenscherm zat vol kleiao gaatjes,
blijkbaar alle gebrand, alsof er een bran
dende pijp in uitgeklopt wss. De paraplu
was verloren, onherroepelijk verloren !
het andere er dan? Of was het er niet? Is
het er ooit of is alles maar fictie en zwart
kijken" ?
AU een feuilleton, een simpel feuilleton,
in staat is zulke twijfelingen en radeloosheden
bij den geachten" en gemiddelden" (en
zelfs be-middelden) lezer op te wekken, wees
er dan verzekerd van, dat het een goed
feuilleton en de schrijver niet van gisteren
is. Terwijl de Couperus-feuilletons dan nog
die meerdere bekoringen bezitten van levend
en levendig te zijn en kleurig en zoo bij
zonder (quasi) naïef.
Op een najaarsmiddag (soo begint het
tweede stukje in den bundel) ik logeer bij
mijn vriend Orlando voor enkele dagen op zyn
landhuis by' Cecina zitten wy by het eerste,
in hooge, antieke marmeren schouw, op
vlammende blokkenvuur, thee te drinken
en ik zeg:
Orlando, vertel me eens wat.
Orlando glimlacht en antwoordt, als hy
in 200 een geval steeds doet:
Wat wil je, dat ik je vertel?
Dat weet ik niet, Orlando, antwoord ik;
je mag vertellen wat je wil. Maar ik ben
niet bespiegelend van middag, en heb daarbij
geen lust zelve te praten. Je moet dus
je bent gastheer me bezig honden en me
een verhaal doen.
Orlando lacht, strijkt zyn hand door zijn
ravevlerk, strekt zyn beenen uit, lacht wér
eens, haalt zy'n eenouders op en zijn wenk
brauwen, en zegt eindelijk:
Wit ik je dan het verhaal doen van
mijn oom Arnaldo? Het verhaal van myn
oom Arnaldo en zijn vriend Candido?
Dat is goed l antwoord ik en schenk
zorgvuldig myn tweede kopje thee en knabbel
er brosse koekjes bij, terwyl Orlando hout
op 't vuur gooit ..."
Mij dunkt, dit is een welgekozen eitaa'je.
Hier kunnen verbazing, spot, ergernis, ver
maak, lach, bewondering en zelfs heimelijke
pret by elkander komen om den schrijver
te bejegenen, een iegelijk naar rijnen aard.
En zjj moeten maar doec, hy kan er best
tegen, by', ongenaakbaar ver in Nice en
nog minder genaakbaar in den geest.
FRANS COENEN.
Kleine Pfozastukken, door KUDOLF ATBLE.
Krimpen a/d. Lek, Meindert Boogaerdt.
Het is eau eigenaardige bundel, die ver
zameling van Kleine Prozattukkm, zooals de
auteur hem noemt. Het is geen gewoon
geschrijf. Er ligt in het geschermntsel en
ge weef van deze volzinnen eene zekere
superioriteit, een licht zich over alles heen
zetten, somtijds beschenen met een fijn
irorjijehen bijna beminnelyken glimlach.
Het is een vluchtig glijden van voorstellin
gen. De woorden zyn hier werkelijk gevleu
geld. Men leest en leest en laat z:ch om
waaien door de koele zephieren in de ij lende
vlucht.
Dit Is geen slecht, ook geen middelmatig
boek, maar het is er ook geen dat diepe
indrukken achterlaat. Indien men moest zoe
ken naar een werk dat vlug vergeten is, dan
is bet dit. Toch leide men uit de algemeen
heid dezer karakteristiek niet af, dat er niet
tegensprekende bisonderheden hier en daar
zoaden kunnen worden aangetroffan, doch
deze liggen zooseer verscholen en zyn
zoozeer bedekt door het vluchtige dons der
lichte gedachten, dat Aeolus bij het weg
blazen der hooge massa zyn wangen zou
kunnen doen springen. In den gang van dit
proza ligt iets van den tijd van Geel en
Potgieter, maar het bezit niet het zwaar
wichtige en de gedwongen structuur van deze
belangrijke voorgangers. Ook is er een lichte
anstrica" van dr. Charles van Deventer's
ten onzent gelukkig ingevoerd Hellenisme.
IK doel hier voornamelijk op bet slotstnk
van dezen bundel getiteld: Odyssee door
Hedenatiën.
Alhoewel ik mij gedrongen voel dit werk
van Endolf Atele met een zekere distinctie
te introduceeren in den salon onzer
Xaderlandsche Letteren, voel ik my niet geneigd
na die introductie mijne gedachten en
predelecties langer bij dien introducéte laten ver
toeven. Een fijn werk voorzeker! De arbeid
ook van een aristocraat das geestes, maar ik
vind hier niet, wat ik zoek en ik vind dat
dit alles veel directer had kunnen worden
uitgesproken. Het beginsel, dat de taal den
mensch is gegeven om zijne gedachte te
overdekken is hier dikwijls zeer handig
doorgevoerd, moge ook in een salon van
diplomaten zeer gosd te pas komen, voor den
nnchteren litterator en eenvondigen zoeker
der realiteit is het een vogel in de lucht.
Niet overal in deza bladzijden steekt de
auteur in zijn etatiafrac en in het gedeelte,
Mevrouw aanschouwde de ramp zonder
n woord te zeggen, téverontwaardigd,
dan dat een enkel gelu'd haar keel ont
snappen kon. Mijnheer constateerde ook het
onhe>], stom, verslagen, verlamd. Toen
keken ze elkaar aan en Van Amen sloeg
de oogan neer. Maar zij wierp hem het
verminkte voorwerp in 't gezicht en haar
spraakvermogen weer-krijgend, schreeuwde
ze mot opvlammende woede:
O, jij leelijkerd l Dat heb je met opzet
gedaan! Maar dat zal ik je betaald zetten!
Nooit krijg ja meer een andere...."
En de scène begon. Na een storm van
een uur kon mijnheer iets in 't midden
brengen. Hij zwoerj dat hij er niets van
begreep. Het kon niets anders dan een
kwajongensstreek of een wraakneming zijn.
Hat overgaau van de huisschel verloste
hem. Het was een vriend, die bij hom
kwam eten.
Mevrouw van Amen vertelde hem 't geval.
Wat het koopen van een nieuwe aanging,
geen sprake van l Haar man kreeg geen
andere meer!
De vriend merkte evenwel terecht op, dat
Van Amen dan zijn kleeren zou bederven,
wat nog erger was. Maar het kleine vrouwtje
antwoordde, nog altijd woedend: Dan
neemt hij maar een paraplu uit de keuken,
hij krijgt geen zijden meer!"
Nu echter wond Van Amen zich op. Dan
vraag ik mijn ontslag," zei hij. maar nooit
ga ik naar het Ministerie met zoo'n ouwe
spuit uit de keuken."
De vriend raadde aan, ze te laten over
trekken, dat kostte niet zoo heel veel, doch
mevrouw stamelde wanhopig: Toch opz'n
minst een gulden of vier. Negen en vier
dat is dertien! Dertien gulden voor een
paraplu l Dat is <il te gek! Dat is krank
zinnig l"
Daar kreeg de vriend, arme psnnelikker,
dat nog speciaal Kleine Prozattukken heet,
spreekt bij categorisch en in gelukkig ge
vondene aphorismen. Dit zijn dan ook de
parelen en de edelsteenen in dezen stroom.
Ik zonde ze willen in goud vatten en voor
mij leggen ter herhaalde overdenking, niet
tot troost of verwarming van de kilte .des
levens, maar tot glimmende bespiegeling.
Da aandacht is een staat van onzen geest,
dien wy veroveren noch herinneren kunnen.
Zoolang wüde aandacht begeeren, zoolang
wühaar willen, verschijnt zy' niet. Maar toch
stelt zij zich onfeilbaar zeker ten dienste van
den menech, die haar met ijver begeert. Zy
wacht ons, indien wy ons oefenen om haar
te bereiken, en grypt ons plotseling, zonder
dat wy beseffen wanneer de oefening is vol
tooid. Da gang uit het waken naar den slaap
is evenwijdig aan den gang die van de
ongebreidelde gedachte tot in de aandacht leidt.
Wie de aandacht aantast, heft baar op. Als
gy beseft, dat gy aandachtig zjjt, is uw
aandachtig-zya rerdwenen.
Nuchterheid is negatief, is louter gebrek
qan beaieldheid, werkt louter als reactie tegen
bezieling. Geestdrift is het eenig
levensbevorderlyk sentiment, en de nuchtere geest
bevordert alleen het leven, in zoo verre hy den
..hartstocht voor het onwaarachtige aantast.
Het voorname is verzet tegen een
afstanddoen van de persoonlijkheid."
Ook zyn de schetsen, die het eerste ge
deelte van het boek-vormen van meer directe
visie: de Twist" b.v.
Uit een reisboekje" ia een staalt je karak
teristiek voor Atele's kunst.
Het ia van een grooter eenvoud en de
woorden zyn neergevallen op het papier door
de zwaartekracht der noodzakelijkheid, licht
doch omdat de auteur er zelf niet schijnt op
te drukken, een eigenschap die het onbe
wegelijk voorname van tij n schrijfwijze niet
verloochent, en toch het diepbewogene by' hem
aan den dag brengt, wanneer hy zegt, dat de
pa er se meisjes hun mondjes trokken in
sierlyke plooyen, alsof ze van binnen liederen zongen.
De cursiveering is van my.
Atele lijkt my een auteur waarvan nog veal
goeds te verwachten is. Dit boek is eene be
lofte, maar ook niet meer dan dat. Het bevat
de onoogelijke zaadkorrels van uitgestrekte
velden. De auteur neme se in de hand en
strooie ze rond over de wijde vlakten van ons
land. Dd richting der kalme zelfbespiegeling
is die, waarin hy schynt te moeten gaan.
Daarin is hij het meest zich zelf. Het gewaad
van het realisme past voor hem minder, omdat
hy vermag een terrein fe betreden, waar nog
weinig is gezaaid en dat, al ware er veel ge
zaaid, met zijn oogst voortdurend voor de
hongerigen een steeds welkom voedsel zou
opleveren. De zuivere bewegingen der
menschely'ke ziel blijven altyd interessant en zyn
van alle tyden. Het uiterlijk reëele verandert
met den tijd en heden is van geen belang
meer, wat het gisteren wel was. Wy hebben
tegenwoordig geen tyd meer om stil te staan
bij dat wat volkomen uit den tyd is. Wij zyn
gedwongen de raderen van ons rijtuig over de
scherven van het verleden te laten gaan.
F. EBBNS.
M ons den Zondag.
Op het erf kraaide de haan en maakte my
wakker, ik rekte my uit en op myn horloge
kykend, zag ik dat het juist balf vijf was,
en nog een uur kon bly ven liggen. E ven sprong
ik uit bed en deed het bovenste
Singapoiedeurtje open. Met een weldadig ge roei van
rust strekte ik me uit, op myn rag liggend.
De frisse h e morgenlucht stroomde myn kamer
binnen met den zoeten geur van da mélattis
en het zacht vragend gefluit van de
ryatvogel'jes, al bezig hun Zindagsch toilet te maken.
Het was Zondag, Zondag in ladië, ik deed
myn oogen dicht, en wilde nu eens c iet naar
mijn daagsche pak kijken, dat zoo hateljjk
juist tegenover me op den kapstok hing.
Half soezend verbeelde ik me weer in
Holland te zyn bij moeder thuis. Zondags
morgens was het zoo stil in huis, dat je wel
een muis kon hooren loepen, en ongeveer
acht uur werd er zachtjes aan myn deur
geklopt, en daar stond ze, Trnueje, met de
lange blonde vlechten, lachend de blauwe
oogen in bet lief blank gezichtje.
Ik herinner me nu dnidelyk dien
prettigen Zondagmorgen, zy met het lichtblauwe
jurk j a en de lange witte boezelaar.
Zg zette een kop thee by me neer, kuste
my goeden morgen, en ging dan op het
voeteneind van haar broers ledikant zilten.
De kleine Ttuns met haar fijn figuurtje is
myn twaalfjarig zusje. Zy is zoo een frisch
een idee: Laat de Verzekering het betalen.
Die maatschappijen vergoeden brandschade
ean losse voorwerpen, mits het ongeluk in
huis gebeurd is."
Bij dit voorstel kalmeerde mevrouw da
delijk en na een oogenblik nadenken zei
ze tot haar man : Morgen, voor bureautijd,
ga je naar het kantoor van de Voorzorg",
laat je paraplu zien en vraag vergoeding."
Van Amen sprong op : Dat durf'ik nooit
van mijn leven! 't Is negen gulden naar
de maan, dat is alles! Daar zullen we niet
dood van gaan!"
Eu den volgenden dag ging hij uit met
een wandelstok. Het was mooi weer, gelukkig.
Alleen thuis gebleven kon mevrouw van
Amen zich maar niet heenzetten over het
verlies van haar negen gulden. Zij had de
paraplu op de tafel in de huiskamer gelegd
en zij bleef er om heen draaien zonder een
besluit te kunnen nemen. Het idee van de
assurantie kwam telkens weer bij haar op,
maar zij zou zich toen ook niet graag bloot
stellen aan de spottende blikken van de
kantoorheeren, die haar zouden ontvangen.
Want tegenover anderen was zij altijd zeer
bedeesd, bloosde om niets, en raakte geheel
van streek als zij tegen vreemden moest
spreken. Die negen gulden echter deden
haar pijn als een diepe worde. Zij wilde
er niet meer aan denken en toch martelde
de gedachte aan het verlies haar onophou
delijk. Maar wat te doen ? De uren gingen
voorbij, doch ze wist tot geen resultaat te
komen.
Op eens echter, als een lafaard, die moedig
wordt, nam zij een besluit: Ik ga erheen
en dan zullen we eens zien!"
Eerst echter moest de paraplu zoo ge
prepareerd worden, dat de ramp volkomen
en de zaak gemakkelijker te verdedigen
?was. Zij nam dus een lucifer van den schoor
steen en brandde tusschen de baleinen een