De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 28 juli pagina 1

28 juli 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°, 1831 DE AMSTERDAMMEB A°. 1912* WEEKBLAD VOOR NEDEELAND Ozid-er red-actie Dit nummer bevat een bijvoegsel lULr. H. F. L. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . . . . . ? 1.50, fr. p. post / 1.65 Voor Indië per jaar, by vooruitbetaling mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a Zondag 28 Juli, Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de fmantieêle- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?0.25 . 0.30 ,0.40 INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Onrecht en Wan-economie. De opbrengst van den snikeraccjjns, door dr. G. W. Brninsma. Ambtenaren-recht, II. Kroniek. Het Middelbaar Onderwijs, III, door C. C. van S. FEUILLETON: De Onverbeterlijke, I, door Sam. Goudsmit. KUNST EN LETTEREN: Kroniek der Gedichten, door Karel van de Woest jjne. ??Da misdadiger in <de kunst, I, door Constant van Wessem. Wreedheid büKinderen, door P. M. Wa. BERICH TEN. VROUWENRUBRIEK: Leidraad voor Haageche Meiejes by de keu se van een beroep, door Anna Polak, beoordeeld door H. Goudsmit. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Orer Hendrik Conecience, met af b., door Cyriel Bnysse. Liebermann (Meister der Zeichnnng; Glass nnd Taecher, Leipzig), door Plasschaert. Rbythmische Gym nastiek, door W. P. E. de Hart. CHARIVARI. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. 8. Van de Polders naar (de Bergen, door M. Moresco, beoord. door Hesael Jongsma. INGE ZONDEN. - DAMSPEL.- SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. miiiiMiHiimiiiimiM Onrecht en Wan-economie. Het genot van den eigendom en van zijn vruchten is in de moderne samen leving als met een auraooi van onaan tastbaarheid omgeven. Ons staatsbestier, ons maatschappelijk verkeer zijn op het in beginsel sacrosancte van den eigendom gegrondvest. Telkens als de Staat in dien eigendom ingrijpt, om b.v. fiscale redenen, zoekt hij, wezenlij k of min sten s naar den schijn, er voor te waken, dat de lasten op alle staateburgers ongeveer ge lijkelijk drukken. Een middeleeuwsche riddergril, die om maar iets te noemen, plotseling van alle molenaars van den omtrek het derde deel yan hun meel, of, de molenaars mbt rust latend, van alle marskramers de helft van hun koopwaar zou opeischen, hoort in onzen tijd niet thuis. In Nederland tenminste niet, waar men de golven van verbaasde veront waardiging bij de publieke opinie, pers, Staten-Generaal hoog zou zien opgaan in zoo'n geval, maar in het geduldige uitgestrekte gebied van Ned.-Indië kan men dergelijke feudale practijken noj zien toegepast door Hooge Regeering, voorgelicht" door de hoogste staats lichamen en de hoogste autoriteiten ad hoc. Het geval, dat ons nu bezig houdt:, is de ontleding dubbel waard, daar reeds recidive is ingetreden. September 1911 stond in het officieel Kegeeringsorgaan van Ned. Indië, de Javasche Courant, de ordonnantie afge kondigd, waarbij de uitvoer van rijst uit Ned. Indië tijdelijk werd verboden. In het zoo juist verschenen Verslag van de Javasche Bank, boekjaar 1911 1912, pag. 50 vlg. wordt door den be kenden President dier Bank, mr. C. Visse ring, een o verzicht gegeven van de wijze, waarop deze ordonnantie tot stand kwam. De geleerde schrijver doet dan uitkomen hoe de rijstoogsten in Cachin-China, Siam, Japan, China tegenvielen of zelfs geheel mislukten, zoodat de rijstprijzen in het verre Oosten (en pp de stapel plaats Singapore) geleidelijk opliepen: De rijzing van de rijstprijzen te Singapore had het natuurlijke gevolg dat Java van zijne .voorraden naar Singapore ging verkoopen tot betere prijzen, dan oogenblikkelijk op Java te maken waren. Zoodoende ontstond het gevaar, dat, tengevolge van die uitvoe ren naar Singapore, alsook naar het verre Oosten, op Java eene tijdelijke rijstschaarschte zou ontstaan. In verband met een en ander rees de vraag, of het niet nuttig zou zijn een maatregel te nemen om te voor komen, dat verder rijst, zoowel buitenlandsche als die van Java, uit Nederlandsch-Indië zou wegvloeien. Uit een commercieel oogpunt beschouwd, be hoefde het gevaar voor dat wegvloeien niet zoo groot te worden geacht, want het zou eenvoudig een quaestie worden van duurder betalen; maar van een bestuursstandpunt gezien, kon niet an ders gezegd worden dan dat het risico niet geloopen mocht worden, dat over eenige maanden de voorraadschuur van Java leeg zoude zijn door de hulp, die men door verkoop van rijst aan andere landen van het Oosten had gegeven, terwijl het dan wellicht onmogelijk zoude zijn om tegen behoorlijke pryzen rijst in Nederlandsch-Indië in te voeren. Naar aanleiding van een en ander werd ons (d. i. de Javasche Bank) door de regeering advies gevraagd en deel den wij als onze opinie mede, dat het aan te bevelen was dat de GouverneurGeneraal bij ordonnantie tijdelijk den uitvoer van alle rijst uit NederlandechIndië zou verbieden, met uitzondering echter van die partijen, waarvoor reeds was gecontracteerd. Aldus geschiedde! In de Javasche Courant kon men op 26 Sept. lezen: In Naam der Koningin De Gouverneur-Generaal van N.- Indië Den Baad van Ned.-Indië gehoord Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut l doet te weten: Dat Hij, het noodig oordeelende den uitvoer van rijst uit Ned.-Indië tijdelijk te verbieden; Lettende op de artikelen (alle van formeelen aard. Eed. Amstr.), Heeft goedgevonden en verstaan: Art. 1. De uitvoer van rijst uit Ned.-Indië is tijdelijk Verboden. Da paar uitzonderingen, waarvan alleen die belangrijk is, welke de reeds aange gane verkoop- of verschepingscontracten betreft, sparen wij den lezer. De hand van Idenburg staat onder het staatsstuk. Men leze wat het Verslag der Javasche Bank over deze plotselinge greep in de beurs der rysibezittmden verder te zeggen heeft: De werking van deze ordonnantie is gunstig geweest. De sterke stijging van de rijstprijzen kwam spoedig tot stil stand, en langzamerhand volgde eene geleidelijke daling. Het gevaar, dat door schaarschte aan voedingsmiddelen en bijzonder hooge prijzen in Nederlandsch-Indië eene toestand zich zou openbaren, welke zeker slecht op de algemeene welvaart zou werken, is dus, dank zijl het beleid van de regeering, tijdig afgewend. Orer dit beleid" zijn wel een paar woorden te zeggen. Toen de Gouverneur-Generaal zijn verbod ging uitvaardigen was de rijst, die een zorgzame inlandsche huisvader had opgespaard om er straks gereedschap of kleederf n voor te koopen, waren de balen rijst, die een groothandelaar op Java in zijn schuren geborgen wist, een zeker bedrag waard. De inlander schatte zijn vermogen" op zeg honderd gulden, de grossier had berekend, dat hij voor honderd duizend gulden onder dak had. Hé, meende kapitein Idenburg, kom, kom, overdacht mr. Vissering, het zou wel een3 een dure rijsttijd kunnen worden. De niet rijstbnzittende inlander moet al een kwartje meer geven op ie deren gulden 1) dan hrj tot nu toe ge wend was. Wij zullen eenvoudig een maatregel treffen, waardoor het kwartje per gulden uit de zak van den rijstbezittende komt te wandelen in de zak van den nietrijstbezittende: den rijstkooper. Geniaal! Maar is het niet toch tésimpel ? Welke reden, welk recht heeft immers een Regeering om diegenen onder haar staatsburgers, die toevallig in plaats van goud, of koffie, of tabak, of maïs, rijst hebben opgespaard, of tegen wellicht hooge prijzen om in behoorlijken handel wat te verdienen hebben gekocht, te dwingen de monden der lijsthongerenden te stoppen ? Geen enkele. De Regeering van Ne3. Indlö, den Raad van Ned. Indië en de Jarasche Bank gehoord, heeft eenvoudig riemen gesneden van andermans leer. Dat is dan toch wel duidelijk! Indien er philanthropie moest worden betracht (uitste kend!), waarom dan die philantropie door a groep van personen doen dragen ? Men zal niet durven bewerap, dat de Ned. Indische autoriteiten dit deden, omdat zij onze samenleving zien als een gemoedelijk hofje, waar men bij gebrek aan petroleum de aanwezige lampanolie onder elkander verdeelt, zonder precies op winst of verlies te letten. Deheeren Iden burg en Vissering zijn daartoe de zonen van een ta practisch volk, zijn daartoe te hooge vertrouwensmannen van onze nuchter-commercieele samenleving. Neen er is slechts a uitlegging mo gelijk: Het kan den heeren niet schelen of zij onrecht doen door de rijstduurte van Kromo te betalen uit de beurs van Sidin en uit die van een enkelen Chineeschen of anderen rijstexporteur. Indien men hun voorstelde tien, twintig, dertig procent van hun jaarwedden (voor den Gouv.-Generaal ?182.000) te doen vallen om daarmee de niet-toereikende salaris sen hunner ambtenaren wat aan te vullen, men zou ze hooren! Indien zij aan 1) WJj nemen voor de duidelijkheid deze ruwe verhouding. Hoeveel het hooge per centage precies bedroeg doet er voor ons betoog natuurlijk niets toe. hun hoofdambtenaren het vosrstel deden wat in te krimpen om iets dergelijks te bereiken het zou een storm zijn. Ea terecht! Aldus geschiedde Kromo en Sidin niettemin in Sept. 1911. In Januari d.a.v. werd het verbod opgeheven, nadat ge bleken was, dat de oogst op Java.... be vredigend kon worden genoemd!! Mr. Vissering zegt erbij de voorraden buitenlandsche rijst hadden echter niet gemist kunnen worden". Eenige nadere moti veering voor deze verklaring geeft de bekende economist intusschen niet. Indien het evenwel juist is wat hij zegt, zoo zouden dunkt ons door de Regeering van Ned. Indië deze hoeveelheden rijst, die niet gemist konden worden", kunnen zijn opgekocht. Zoo handelen en handel den zeer bekwame staatslieden, waaraan Gouverneur Generaal Idenburg zonder gehande een voorbeeld nemen mag. Zoo handelt, naar men ons mededeelde, de Regeering van Engelsch Indië, als hon gersnood voor de deur staat. Zao han delde, gelijk broeder Idenburg kan vinden in het Baek der B3eken, Jozef, de groot bankier van Pharao's koninkrijk.... Zonder den heer Idenburg den raad te willen geven dezen Jozef ook na te vol gen in de wijze, waarop hij zijn graanopzamelingen productief maakte, kan hem toch worden gewezen op Jozef als op den staatsman, die tenminste niet zoo simpel en onrechtvaardig optrad als hij (en niet zoo tégen alle eenvoudigste be grippen van economie!), maar zijn adoptief-yolk door tijdig opkoopen en latere distributie van e3n wissen ondergang gered heeft. Dat bij de Indische Regeering het philanthroop spden op andermans kosten reeds een chronische kwaal wordt, leert ons het een dag of vijf in de bladen gelezen bericht, dat de rijstuitvoer. . . . wederom tijdelijk is verboden! Het is beschamend voor de Westersche economie en Westerêche rechtsbegrippen! Hoe verdedigt de Minister van Kolo niën het? De opbrengst van den suikeraccijns. Een kwart eeuw geleden werd door den ondergeteekende in dit weekblad voor het eerst de wenschelijkheid eu mogelijkheid betoogd van afschaffing of althans van vermindering van den accijns op suiker, die tot een bedrag van 27 ets. per kilo in geen verhouding staat met den fabrieksprijs en die het gebruik be langrijk tegenhoudt. Sedert dien tijd is deze belasting overal elders, waar zij bestond, aanzienlijk verminderd en alleen in' Nederland op dezelfde .hoogte ge bleven. Werd vroeger deze hooge accijns ge motiveerd door de bewering, dat suiker eer luxeartikel en alleen genotmiddel is; reeds sedert lang is aangetoond, dat het weliswaar een genotmiddel is, doch tevens in tegenstelling met de meeate andere genotmiddelen niet alleen onscha delijk voor de gezondheid, maar boven dien een voedingsmiddel van aanzienlijke waarde, waarvan het veelvuldig gebruik gerust mag worden in de hand gewerkt. Een enkele maal is weliswaar verminde ring van dezen accijns ook door de Nederlandsche R?geering in overweging ge nomen, doch zij heeft geen ander ge volg gehad dan dat in het jaar 1907, onder het Ministerie De Meester, een wetsontwerp is ingediend om den accijns per 100 kilo te yerlajen van f21 pp ?17; tot behandeling is het echter niet gekomen. Intusschen zijn door toeneming der bevolking en ook door meerder gebruik, niettegenstaande den hoogen prijs, de baten voor de Nederlandsche schatkist steeds hooger geworden, waardoor van afschaffing van den suikeraccijns in het geheel geen sprake meer kan zijn, zonder het evenwicht der financiën in de waaggchaal ta stellen. De opbrengst bedroeg in de laatste jaren in 1905 ....?" 19.519.000 1906 . . . . 21.492.4D3 1907 . . . . 22.377.771 1908 . . . . 22.306.108 1909 . . . . 23 352.449 1910 . . . . 23 Ii74.:i7 1911 . . . . 24.369.033 _ De inkomsten voor den Staat uit deze bron zijn dus steeds en niet onbeduidend stijgende; dit was te voorzien en toen bleek dat de Ned. Regeering niet ge neigd was tot vermindering van dea accijns, is, om te voorkomen, dat de band tusschen deze inkomsten en de financiën steeds hechter zou worden, voorgesteld h*st jaarlijksch bedrag op een fixum te bepalen en hetgeen door vermeerderd verbruik telkens meer werd opgebracht te doen strekken tot vermindering van den accijns in de toekomst en eventueel ter aanvulling van het gefixeerd bedrag, indien de opbrengst door accijnsvermin dering eenig jaar daar beneden zou dalen. Ware deze maatregel enkels jaren ge leden, b.v. omstreeks het j iar 1905, inge voerd, dan had het cijfer bepaald kunnen worden op 20 millipen; de staatshuishou ding toch is met dit bedrag toen ter tijde sluitende gemaakt en de minister van financiën had er zich mee tevreden moe ten stellen een gelijk bedrag en niet meer op vaste inkomsten op de jaarlijksche begrooting te brangen. Bij zulk een maatregel zou nu reeds een som van 25 millioen in dit reservepotje beschikbaar zijn geweest en zou zonder gevaar een proef met de vermin dering van dezen onredelijken accijns kunnen werden genomen. Een proef, die waarschijnlijk evenals in andere landen zou hebben aangetoond, dat de vermeer dering van het suikerverbruik de ver mindering van den accijns zórer zou overschrijden, dat ten slotte de opbrengst dezelfde bleef of zelfs nog toenam. Men verlieze toch niet uit het oog, dat de consumptie van suiker nog ontzaglijk kan en mag toenemen, wanneer de prijs slechts gebracht wordt binnen het bereik der kleine beurzen. Vroeger kon men het slechts veronderstellen; nu echter sedert enkele jaren, tengevolge van accijnsvermindering, deze prijs in nabu rige landen belangrijk omlaag is ge bracht, heeft men deze veronderstelling in de praktijk aldaar verwezenlijkt ge zien en er bestaat geen enkele reden dezelfde uitkomst niet hier te lande te verwachten. Na het in-werking-treden der bekende Brusselsche suiker-conventie, behield Ne derland zijn zeer hoogen suikeraccgns van ?27 per 100 kilo; in nagenoeg alle andere landen onderging hij een bedui dende verlaging; in Duitsehland van ?12 op ?8.40, in Frankrijk van ?32 op ?13.50, en in België van ?26.50 pp ?10; het gevolg was, dat het verbruik per hoofd steeg: in Duitschland van 12.84 op 19,51 K.G., in Frankrijk van 10.92 op 20.11 K.G., en in Bslgië van 8.72 op 15 54 K.G.; dus bijna verdubbeling. Deze accijns-vermindering werd inge voerd in het jaar 1903, en in Duitschland steeg nog ditzelfde jaar de totaal-opbrengst van den suikeraccijns; in Frankrijk en België daalde deze opbrengst weliswaar dit eerste jaar, om echter reeds het daarop volgende j aar belangrijk hooger te worden dan het laatste jaar tijdens den hoogen accijns, zooals het volgende overzicht aanwijst: *) Opbrengst in millioeDen gnldfirs. 1902 1903 1904 Duitschland . «2.2 70.0 77.8 Frankrijk . . 75.7 71.9 88.1 België ... 6.- 4.5 8.4 Wanneer men nagaat, welk een be hoefte de arbeidersbevolking heeft, om vaak minderwaardige spijzen en dranken wat smakelijker te maken door toevoeging van eenig zoet", en zij tegenwoordig daarom haar toevlucht neemt tot veel vuldig gebruik van de voor de voeding geheel waardelooze en voor de gezond heid misschien op den duur schadelijke sacharine (leugensuiker), dan wekt het ergernis, in Nederland telkens en telkens uitgesteld te zien de vermindering eener drukkende belasting, die in andere landen gebleken is mogelijk te zijn, zonder schade voor de schatkist, en die aan de volksvoe ding ten goede zou komen. Dr. G. W. B. *) De Suiker. Maandbl. van den Anti-suikeraccü'nsbond. Juni 1912. Ambtenaren-recht. il. In het artikel over het ontslag-Tolsma, verschenen in de Amsterdammer" van 14 Juli j.l., heeft een onzer medewerkers een stuk aangehaald uit de Ambtenaar", waarin de houding van mr. H. W. Methorst, Direc teur van het Centr. Bureau voor de Stati stiek, scherp werd gecritiseerd. Nu men ons de opmerking maakt, dat in dit (onweer sproken gebleven) artikel van het ambte naren-vakblad een onjuiste voorstelling van zaken zou zijn gegeven, willen wij voor goed verstand den nadruk erop leggen, dat noch bij ons noch bij onzen medewerker eenig voornemen kon aanwezig zijn reeds thans, nu de grief juist lag in het geheim karakter van proces en vonnis, een definitief oordeel uit te spreken over de partijen in het ge ding. Zoodra bv. door eene interpellatie in de Kamer aan 't licht moge komen hoe bij dit ontslag-Tolsma de vork precirs in den steel zat, zal kunnen blijken van schuld en onschuld bij de betrokken personen. Tot dan toe hebben wij geen opinie hoe genaamd over de bijkomstigheden van deze zaak, noch over de ambtenaren, die erin genoemd worden. Indien in ons blad op mr. Methorst een schaduw viel dan was dat dus onbedoeld. Wat met zooveel woorden door ons artikel werd gebrandmerkt ging trouwens boven personen uit. Het was de geen voldoende waarborgen gevende procedure en het niet met redenen omkleede vonnis. Dat in deze beide gefaald is door de Begeering, staat als een paal boven water. En hoe of wat ook de omstandigheden geweest zijn in dit bijzonder geval deze gebreken van onderzoek en beslissing zijn scherp te veroordeelen. Zij moeten telkens opnieuw worden gesignaleerd, zoo dikwijls nis zij voorkómen. Stel dB thans gevonniste heer Tolsma ware een baarlijke Jagp (zij beweren het nietl), het zou er niet minder waar omzijn, dat hij nietaan een procedure onderworpen is 'geweest met die volledige waarborgen, zooals eindelijk eens aan onze ambtenaren moge worden gebracht door eene behoorlijke regeling van hun Rechts positie ! Wanneer zal die er zijn ? KRONIEK. DliUCKEIt-UITIiOrW. De mooie zuid-westelijke gevel van het .Rijksmuseum is bijna onzichtbaar geworden door den bestaanden Drucker- uitbouw. JS"adert men dien gevel uit het Willemsparkkwartier, zoo kan men zijn edele vormen nog juist ontwaren tusschen enkele sierlijke zuilen en een paar niet-hinderlijke boomen door. Minister Heemskerk vraagt nu, dat de Gemeenteraad van Amsterdam erin toestemme dien zuid-westelijken gevel voor goed aan het oog te onttrekken. Wees zoo goed", zegt de minister, die nog pas een kunstenaar van den dirigeerstok telegrafisch huldigde in pure lyriek, ons toe te staan een van de schoonste gedeelten van Dr. Cuypers' meesterwerk te kisten en te be graven. Een waardevolle" collectie Israëlsen is de winst". Dit verzoek vond instem ming bij de meerderheid van de Commissie van Bijstand en bij Burgemeester en Wet houders. Wij hopen, dat de Gemeenteraad het afwijst. Men moet in de hoogste mate erkentelijk zijn voor de royale gezindheid van den heer en mevrouw Drucker, die ons land en de hoofdstad begiftigen met een reeks van edele kunstwerken. Maar kunstwerken te aanvaarden op voorwaarde, dat men een grootsch kunstwerk als het Rijksmuseum schendt, is de liefde te ver gedreven. Wie zijn neus schendt schendt zijn aange zicht. Amsterdam mag het bedenken. Geen verontschuldiging ligt in het feit, dat de vijf en tachtig-jarige Bouwmeester om redenen, die wij thans niet hebben te toetsen, er in toestemt, mits hem een bevel bereikt, de schending te voltrekken. Ieder, die eenig kunstgevoel bezit protesteert en heeft ge protesteerd tegen wat er staat te gebeuren. Uit welke motieven aanvaardt men schil derijen-schenkingen? Dit kan gebeuren uit minderwaardig winstbejag of uit oprechte kunstliefde. Is dit laatste 't geval, dan zal men geen vandalisme willen plegen om een hoeveelheid bestaande kunstwerken in Amsterdam geplaatst te krijgen in plaats van te 's-Gravenhage of elders. Neemt men onder de kunstschendende voorwaarde, die gesteld is, de schenking aan, zoo zal ieder voelen dat iets anders dan eerbied voor kunst de drijfveer was. En op de stad van kooplieden", Amster dam, zal men (alsdan terecht!) woorden toepassen, die niet vleiend klinken kunnen. Het Middelbaar Onderwijs. in. UNIVERSITEIT EN HOCH;E SCHOOL. Van de vijf faculteiten heeft-alleen de geneeskundige een harmonische en doelbe wuste vereeniging van wetenschap en vak tot stand gebracht. Dat dit bij de andere in mindere mate gebeurde en dat men daar kunst, techniek en vakopleiding weerde (waarbij nog andere oorzaken kwamen), heeft ten gevolge gehad, dat buiten de Un. allerlei inrichtingen zijn ontstaan (meestal op particulier initiatief gesticht), die zich Hooge School, Academie, Hochschule, College, Ecole Supérieure, of eenvoudig: school, cole, cursus enz. noemden en in de behoefte voorzagen, die door de Un. niet bevredigd werd. Welke school nu precies nog tot het H. O. gerekend kan worden en welke niet, is niet te zeggen. Als criteria zijn misschien aan te nemen Ie Wetenschaplijk gevormde leerkrachten, 2e onderwijs in een aantal hoofdvakken, waarin geen nog hooger" onderwijs in een staat wordt gegeven. Bij een H. S. is grootere autonomie, jaarlijks wisselende rectoren, bij een Academie een ?vaste rector of directeur. Bijna geen ambt of beroep bestaat er, waarvoor niet in een of meer landen zulk een afzonderlijke onderwijs-inrichting in 't leven geroepen werd. Zonder voorkeur in rangorde noem ik:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl