Historisch Archief 1877-1940
N°, 1831
DE AMSTERDAMMEB
A°. 1912*
WEEKBLAD VOOR NEDEELAND
Ozid-er red-actie
Dit nummer bevat een bijvoegsel
lULr. H. F. L.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . . . . . ? 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor Indië per jaar, by vooruitbetaling mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a
Zondag 28 Juli,
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de fmantieêle- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
. 0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Onrecht
en Wan-economie. De opbrengst van den
snikeraccjjns, door dr. G. W. Brninsma.
Ambtenaren-recht, II. Kroniek. Het
Middelbaar Onderwijs, III, door C. C. van S.
FEUILLETON: De Onverbeterlijke, I, door
Sam. Goudsmit. KUNST EN LETTEREN:
Kroniek der Gedichten, door Karel van de
Woest jjne. ??Da misdadiger in <de kunst,
I, door Constant van Wessem. Wreedheid
büKinderen, door P. M. Wa. BERICH
TEN. VROUWENRUBRIEK: Leidraad
voor Haageche Meiejes by de keu se van een
beroep, door Anna Polak, beoordeeld door
H. Goudsmit. ALLERLEI, door Allegra.
UIT DE NATUUR, door E. Heimans.
Orer Hendrik Conecience, met af b., door
Cyriel Bnysse. Liebermann (Meister der
Zeichnnng; Glass nnd Taecher, Leipzig),
door Plasschaert. Rbythmische Gym
nastiek, door W. P. E. de Hart.
CHARIVARI. FINANCIEELE EN
OECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. 8. Van de
Polders naar (de Bergen, door M. Moresco,
beoord. door Hesael Jongsma. INGE
ZONDEN. - DAMSPEL.- SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIËN.
miiiiMiHiimiiiimiM
Onrecht en Wan-economie.
Het genot van den eigendom en van
zijn vruchten is in de moderne samen
leving als met een auraooi van onaan
tastbaarheid omgeven. Ons staatsbestier,
ons maatschappelijk verkeer zijn op het
in beginsel sacrosancte van den eigendom
gegrondvest. Telkens als de Staat in
dien eigendom ingrijpt, om b.v. fiscale
redenen, zoekt hij, wezenlij k of min sten s
naar den schijn, er voor te waken, dat de
lasten op alle staateburgers ongeveer ge
lijkelijk drukken.
Een middeleeuwsche riddergril, die
om maar iets te noemen, plotseling van
alle molenaars van den omtrek het derde
deel yan hun meel, of, de molenaars mbt
rust latend, van alle marskramers de
helft van hun koopwaar zou opeischen,
hoort in onzen tijd niet thuis.
In Nederland tenminste niet, waar
men de golven van verbaasde veront
waardiging bij de publieke opinie, pers,
Staten-Generaal hoog zou zien opgaan
in zoo'n geval, maar in het geduldige
uitgestrekte gebied van Ned.-Indië kan
men dergelijke feudale practijken noj
zien toegepast door Hooge Regeering,
voorgelicht" door de hoogste staats
lichamen en de hoogste autoriteiten
ad hoc.
Het geval, dat ons nu bezig houdt:, is
de ontleding dubbel waard, daar reeds
recidive is ingetreden.
September 1911 stond in het officieel
Kegeeringsorgaan van Ned. Indië, de
Javasche Courant, de ordonnantie afge
kondigd, waarbij de uitvoer van rijst uit
Ned. Indië tijdelijk werd verboden.
In het zoo juist verschenen Verslag
van de Javasche Bank, boekjaar 1911
1912, pag. 50 vlg. wordt door den be
kenden President dier Bank, mr. C. Visse
ring, een o verzicht gegeven van de wijze,
waarop deze ordonnantie tot stand kwam.
De geleerde schrijver doet dan uitkomen
hoe de rijstoogsten in Cachin-China,
Siam, Japan, China tegenvielen of zelfs
geheel mislukten, zoodat de rijstprijzen
in het verre Oosten (en pp de stapel
plaats Singapore) geleidelijk opliepen:
De rijzing van de rijstprijzen te
Singapore had het natuurlijke gevolg
dat Java van zijne .voorraden naar
Singapore ging verkoopen tot betere
prijzen, dan oogenblikkelijk op Java te
maken waren. Zoodoende ontstond het
gevaar, dat, tengevolge van die uitvoe
ren naar Singapore, alsook naar het
verre Oosten, op Java eene tijdelijke
rijstschaarschte zou ontstaan.
In verband met een en ander rees
de vraag, of het niet nuttig zou zijn
een maatregel te nemen om te voor
komen, dat verder rijst, zoowel
buitenlandsche als die van Java, uit
Nederlandsch-Indië zou wegvloeien. Uit een
commercieel oogpunt beschouwd, be
hoefde het gevaar voor dat wegvloeien
niet zoo groot te worden geacht, want
het zou eenvoudig een quaestie worden
van duurder betalen; maar van een
bestuursstandpunt gezien, kon niet an
ders gezegd worden dan dat het risico
niet geloopen mocht worden, dat over
eenige maanden de voorraadschuur van
Java leeg zoude zijn door de hulp, die
men door verkoop van rijst aan andere
landen van het Oosten had gegeven,
terwijl het dan wellicht onmogelijk
zoude zijn om tegen behoorlijke pryzen
rijst in Nederlandsch-Indië in te voeren.
Naar aanleiding van een en ander
werd ons (d. i. de Javasche Bank) door
de regeering advies gevraagd en deel
den wij als onze opinie mede, dat het
aan te bevelen was dat de
GouverneurGeneraal bij ordonnantie tijdelijk den
uitvoer van alle rijst uit
NederlandechIndië zou verbieden, met uitzondering
echter van die partijen, waarvoor reeds
was gecontracteerd.
Aldus geschiedde!
In de Javasche Courant kon men op
26 Sept. lezen:
In Naam der Koningin
De Gouverneur-Generaal van N.- Indië
Den Baad van Ned.-Indië gehoord
Allen, die deze zullen zien of
hooren lezen, Saluut l
doet te weten:
Dat Hij, het noodig oordeelende den
uitvoer van rijst uit Ned.-Indië tijdelijk
te verbieden;
Lettende op de artikelen (alle van
formeelen aard. Eed. Amstr.),
Heeft goedgevonden en verstaan:
Art. 1.
De uitvoer van rijst uit Ned.-Indië
is tijdelijk Verboden.
Da paar uitzonderingen, waarvan alleen
die belangrijk is, welke de reeds aange
gane verkoop- of verschepingscontracten
betreft, sparen wij den lezer. De hand
van Idenburg staat onder het staatsstuk.
Men leze wat het Verslag der Javasche
Bank over deze plotselinge greep in de
beurs der rysibezittmden verder te zeggen
heeft:
De werking van deze ordonnantie is
gunstig geweest. De sterke stijging van
de rijstprijzen kwam spoedig tot stil
stand, en langzamerhand volgde eene
geleidelijke daling. Het gevaar, dat
door schaarschte aan voedingsmiddelen
en bijzonder hooge prijzen in
Nederlandsch-Indië eene toestand zich zou
openbaren, welke zeker slecht op de
algemeene welvaart zou werken, is dus,
dank zijl het beleid van de regeering,
tijdig afgewend.
Orer dit beleid" zijn wel een paar
woorden te zeggen.
Toen de Gouverneur-Generaal zijn
verbod ging uitvaardigen was de rijst,
die een zorgzame inlandsche huisvader
had opgespaard om er straks gereedschap
of kleederf n voor te koopen, waren de
balen rijst, die een groothandelaar op
Java in zijn schuren geborgen wist, een
zeker bedrag waard. De inlander schatte
zijn vermogen" op zeg honderd gulden,
de grossier had berekend, dat hij voor
honderd duizend gulden onder dak had.
Hé, meende kapitein Idenburg, kom,
kom, overdacht mr. Vissering, het zou
wel een3 een dure rijsttijd kunnen worden.
De niet rijstbnzittende inlander moet al
een kwartje meer geven op ie deren
gulden 1) dan hrj tot nu toe ge wend was.
Wij zullen eenvoudig een maatregel
treffen, waardoor het kwartje per gulden
uit de zak van den rijstbezittende komt
te wandelen in de zak van den
nietrijstbezittende: den rijstkooper.
Geniaal!
Maar is het niet toch tésimpel ?
Welke reden, welk recht heeft immers
een Regeering om diegenen onder haar
staatsburgers, die toevallig in plaats van
goud, of koffie, of tabak, of maïs, rijst
hebben opgespaard, of tegen wellicht
hooge prijzen om in behoorlijken handel
wat te verdienen hebben gekocht, te
dwingen de monden der
lijsthongerenden te stoppen ?
Geen enkele.
De Regeering van Ne3. Indlö, den
Raad van Ned. Indië en de Jarasche
Bank gehoord, heeft eenvoudig riemen
gesneden van andermans leer. Dat is dan
toch wel duidelijk! Indien er
philanthropie moest worden betracht (uitste
kend!), waarom dan die philantropie
door a groep van personen doen dragen ?
Men zal niet durven bewerap, dat de
Ned. Indische autoriteiten dit deden,
omdat zij onze samenleving zien als een
gemoedelijk hofje, waar men bij gebrek
aan petroleum de aanwezige lampanolie
onder elkander verdeelt, zonder precies op
winst of verlies te letten. Deheeren Iden
burg en Vissering zijn daartoe de zonen
van een ta practisch volk, zijn daartoe
te hooge vertrouwensmannen van onze
nuchter-commercieele samenleving.
Neen er is slechts a uitlegging mo
gelijk: Het kan den heeren niet schelen
of zij onrecht doen door de rijstduurte
van Kromo te betalen uit de beurs van
Sidin en uit die van een enkelen
Chineeschen of anderen rijstexporteur. Indien
men hun voorstelde tien, twintig, dertig
procent van hun jaarwedden (voor den
Gouv.-Generaal ?182.000) te doen vallen
om daarmee de niet-toereikende salaris
sen hunner ambtenaren wat aan te vullen,
men zou ze hooren! Indien zij aan
1) WJj nemen voor de duidelijkheid deze
ruwe verhouding. Hoeveel het hooge per
centage precies bedroeg doet er voor ons
betoog natuurlijk niets toe.
hun hoofdambtenaren het vosrstel deden
wat in te krimpen om iets dergelijks te
bereiken het zou een storm zijn.
Ea terecht!
Aldus geschiedde Kromo en Sidin
niettemin in Sept. 1911. In Januari d.a.v.
werd het verbod opgeheven, nadat ge
bleken was, dat de oogst op Java.... be
vredigend kon worden genoemd!! Mr.
Vissering zegt erbij de voorraden
buitenlandsche rijst hadden echter niet gemist
kunnen worden". Eenige nadere moti
veering voor deze verklaring geeft de
bekende economist intusschen niet.
Indien het evenwel juist is wat hij zegt,
zoo zouden dunkt ons door de Regeering
van Ned. Indië deze hoeveelheden rijst,
die niet gemist konden worden", kunnen
zijn opgekocht. Zoo handelen en handel
den zeer bekwame staatslieden, waaraan
Gouverneur Generaal Idenburg zonder
gehande een voorbeeld nemen mag. Zoo
handelt, naar men ons mededeelde, de
Regeering van Engelsch Indië, als hon
gersnood voor de deur staat. Zao han
delde, gelijk broeder Idenburg kan vinden
in het Baek der B3eken, Jozef, de groot
bankier van Pharao's koninkrijk....
Zonder den heer Idenburg den raad te
willen geven dezen Jozef ook na te vol
gen in de wijze, waarop hij zijn
graanopzamelingen productief maakte, kan
hem toch worden gewezen op Jozef als
op den staatsman, die tenminste niet
zoo simpel en onrechtvaardig optrad als
hij (en niet zoo tégen alle eenvoudigste be
grippen van economie!), maar zijn
adoptief-yolk door tijdig opkoopen en latere
distributie van e3n wissen ondergang
gered heeft.
Dat bij de Indische Regeering het
philanthroop spden op andermans kosten
reeds een chronische kwaal wordt, leert
ons het een dag of vijf in de bladen
gelezen bericht, dat de rijstuitvoer. . . .
wederom tijdelijk is verboden!
Het is beschamend voor de Westersche
economie en Westerêche rechtsbegrippen!
Hoe verdedigt de Minister van Kolo
niën het?
De opbrengst van den
suikeraccijns.
Een kwart eeuw geleden werd door
den ondergeteekende in dit weekblad
voor het eerst de wenschelijkheid eu
mogelijkheid betoogd van afschaffing of
althans van vermindering van den accijns
op suiker, die tot een bedrag van 27 ets.
per kilo in geen verhouding staat met
den fabrieksprijs en die het gebruik be
langrijk tegenhoudt. Sedert dien tijd is
deze belasting overal elders, waar zij
bestond, aanzienlijk verminderd en alleen
in' Nederland op dezelfde .hoogte ge
bleven.
Werd vroeger deze hooge accijns ge
motiveerd door de bewering, dat suiker
eer luxeartikel en alleen genotmiddel
is; reeds sedert lang is aangetoond, dat
het weliswaar een genotmiddel is, doch
tevens in tegenstelling met de meeate
andere genotmiddelen niet alleen onscha
delijk voor de gezondheid, maar boven
dien een voedingsmiddel van aanzienlijke
waarde, waarvan het veelvuldig gebruik
gerust mag worden in de hand gewerkt.
Een enkele maal is weliswaar verminde
ring van dezen accijns ook door de
Nederlandsche R?geering in overweging ge
nomen, doch zij heeft geen ander ge
volg gehad dan dat in het jaar 1907,
onder het Ministerie De Meester, een
wetsontwerp is ingediend om den accijns
per 100 kilo te yerlajen van f21 pp
?17; tot behandeling is het echter niet
gekomen.
Intusschen zijn door toeneming der
bevolking en ook door meerder gebruik,
niettegenstaande den hoogen prijs, de
baten voor de Nederlandsche schatkist
steeds hooger geworden, waardoor van
afschaffing van den suikeraccijns in het
geheel geen sprake meer kan zijn, zonder
het evenwicht der financiën in de
waaggchaal ta stellen. De opbrengst bedroeg
in de laatste jaren
in 1905 ....?" 19.519.000
1906 . . . . 21.492.4D3
1907 . . . . 22.377.771
1908 . . . . 22.306.108
1909 . . . . 23 352.449
1910 . . . . 23 Ii74.:i7
1911 . . . . 24.369.033 _
De inkomsten voor den Staat uit deze
bron zijn dus steeds en niet onbeduidend
stijgende; dit was te voorzien en toen
bleek dat de Ned. Regeering niet ge
neigd was tot vermindering van dea
accijns, is, om te voorkomen, dat de band
tusschen deze inkomsten en de financiën
steeds hechter zou worden, voorgesteld
h*st jaarlijksch bedrag op een fixum te
bepalen en hetgeen door vermeerderd
verbruik telkens meer werd opgebracht
te doen strekken tot vermindering van
den accijns in de toekomst en eventueel
ter aanvulling van het gefixeerd bedrag,
indien de opbrengst door accijnsvermin
dering eenig jaar daar beneden zou dalen.
Ware deze maatregel enkels jaren ge
leden, b.v. omstreeks het j iar 1905, inge
voerd, dan had het cijfer bepaald kunnen
worden op 20 millipen; de staatshuishou
ding toch is met dit bedrag toen ter tijde
sluitende gemaakt en de minister van
financiën had er zich mee tevreden moe
ten stellen een gelijk bedrag en niet meer
op vaste inkomsten op de jaarlijksche
begrooting te brangen.
Bij zulk een maatregel zou nu reeds
een som van 25 millioen in dit
reservepotje beschikbaar zijn geweest en zou
zonder gevaar een proef met de vermin
dering van dezen onredelijken accijns
kunnen werden genomen. Een proef, die
waarschijnlijk evenals in andere landen
zou hebben aangetoond, dat de vermeer
dering van het suikerverbruik de ver
mindering van den accijns zórer zou
overschrijden, dat ten slotte de opbrengst
dezelfde bleef of zelfs nog toenam.
Men verlieze toch niet uit het oog, dat
de consumptie van suiker nog ontzaglijk
kan en mag toenemen, wanneer de prijs
slechts gebracht wordt binnen het bereik
der kleine beurzen. Vroeger kon men
het slechts veronderstellen; nu echter
sedert enkele jaren, tengevolge van
accijnsvermindering, deze prijs in nabu
rige landen belangrijk omlaag is ge
bracht, heeft men deze veronderstelling
in de praktijk aldaar verwezenlijkt ge
zien en er bestaat geen enkele reden
dezelfde uitkomst niet hier te lande te
verwachten.
Na het in-werking-treden der bekende
Brusselsche suiker-conventie, behield Ne
derland zijn zeer hoogen suikeraccgns
van ?27 per 100 kilo; in nagenoeg alle
andere landen onderging hij een bedui
dende verlaging; in Duitsehland van ?12
op ?8.40, in Frankrijk van ?32 op ?13.50,
en in België van ?26.50 pp ?10; het
gevolg was, dat het verbruik per hoofd
steeg: in Duitschland van 12.84 op 19,51
K.G., in Frankrijk van 10.92 op 20.11 K.G.,
en in Bslgië van 8.72 op 15 54 K.G.; dus
bijna verdubbeling.
Deze accijns-vermindering werd inge
voerd in het jaar 1903, en in Duitschland
steeg nog ditzelfde jaar de totaal-opbrengst
van den suikeraccijns; in Frankrijk en
België daalde deze opbrengst weliswaar
dit eerste jaar, om echter reeds het daarop
volgende j aar belangrijk hooger te worden
dan het laatste jaar tijdens den hoogen
accijns, zooals het volgende overzicht
aanwijst: *)
Opbrengst in millioeDen gnldfirs.
1902 1903 1904
Duitschland . «2.2 70.0 77.8
Frankrijk . . 75.7 71.9 88.1
België ... 6.- 4.5 8.4
Wanneer men nagaat, welk een be
hoefte de arbeidersbevolking heeft, om
vaak minderwaardige spijzen en dranken
wat smakelijker te maken door toevoeging
van eenig zoet", en zij tegenwoordig
daarom haar toevlucht neemt tot veel
vuldig gebruik van de voor de voeding
geheel waardelooze en voor de gezond
heid misschien op den duur schadelijke
sacharine (leugensuiker), dan wekt het
ergernis, in Nederland telkens en telkens
uitgesteld te zien de vermindering eener
drukkende belasting, die in andere landen
gebleken is mogelijk te zijn, zonder schade
voor de schatkist, en die aan de volksvoe
ding ten goede zou komen.
Dr. G. W. B.
*) De Suiker. Maandbl. van den
Anti-suikeraccü'nsbond. Juni 1912.
Ambtenaren-recht.
il.
In het artikel over het ontslag-Tolsma,
verschenen in de Amsterdammer" van 14
Juli j.l., heeft een onzer medewerkers een
stuk aangehaald uit de Ambtenaar", waarin
de houding van mr. H. W. Methorst, Direc
teur van het Centr. Bureau voor de Stati
stiek, scherp werd gecritiseerd. Nu men ons
de opmerking maakt, dat in dit (onweer
sproken gebleven) artikel van het ambte
naren-vakblad een onjuiste voorstelling van
zaken zou zijn gegeven, willen wij voor goed
verstand den nadruk erop leggen, dat noch
bij ons noch bij onzen medewerker eenig
voornemen kon aanwezig zijn reeds thans,
nu de grief juist lag in het geheim karakter
van proces en vonnis, een definitief oordeel
uit te spreken over de partijen in het ge
ding. Zoodra bv. door eene interpellatie in
de Kamer aan 't licht moge komen hoe bij
dit ontslag-Tolsma de vork precirs in den
steel zat, zal kunnen blijken van schuld en
onschuld bij de betrokken personen.
Tot dan toe hebben wij geen opinie hoe
genaamd over de bijkomstigheden van deze
zaak, noch over de ambtenaren, die erin
genoemd worden.
Indien in ons blad op mr. Methorst een
schaduw viel dan was dat dus onbedoeld.
Wat met zooveel woorden door ons artikel
werd gebrandmerkt ging trouwens boven
personen uit. Het was de geen voldoende
waarborgen gevende procedure en het niet
met redenen omkleede vonnis.
Dat in deze beide gefaald is door de
Begeering, staat als een paal boven water.
En hoe of wat ook de omstandigheden
geweest zijn in dit bijzonder geval deze
gebreken van onderzoek en beslissing zijn
scherp te veroordeelen. Zij moeten telkens
opnieuw worden gesignaleerd, zoo dikwijls
nis zij voorkómen. Stel dB thans gevonniste
heer Tolsma ware een baarlijke Jagp (zij
beweren het nietl), het zou er niet minder
waar omzijn, dat hij nietaan een procedure
onderworpen is 'geweest met die volledige
waarborgen, zooals eindelijk eens aan onze
ambtenaren moge worden gebracht door
eene behoorlijke regeling van hun Rechts
positie !
Wanneer zal die er zijn ?
KRONIEK.
DliUCKEIt-UITIiOrW.
De mooie zuid-westelijke gevel van het
.Rijksmuseum is bijna onzichtbaar geworden
door den bestaanden Drucker- uitbouw.
JS"adert men dien gevel uit het
Willemsparkkwartier, zoo kan men zijn edele vormen
nog juist ontwaren tusschen enkele sierlijke
zuilen en een paar niet-hinderlijke boomen
door. Minister Heemskerk vraagt nu, dat
de Gemeenteraad van Amsterdam erin
toestemme dien zuid-westelijken gevel voor
goed aan het oog te onttrekken. Wees zoo
goed", zegt de minister, die nog pas een
kunstenaar van den dirigeerstok telegrafisch
huldigde in pure lyriek, ons toe te staan
een van de schoonste gedeelten van Dr.
Cuypers' meesterwerk te kisten en te be
graven. Een waardevolle" collectie Israëlsen
is de winst". Dit verzoek vond instem
ming bij de meerderheid van de Commissie
van Bijstand en bij Burgemeester en Wet
houders. Wij hopen, dat de Gemeenteraad
het afwijst.
Men moet in de hoogste mate erkentelijk
zijn voor de royale gezindheid van den heer
en mevrouw Drucker, die ons land en de
hoofdstad begiftigen met een reeks van
edele kunstwerken. Maar kunstwerken te
aanvaarden op voorwaarde, dat men een
grootsch kunstwerk als het Rijksmuseum
schendt, is de liefde te ver gedreven.
Wie zijn neus schendt schendt zijn aange
zicht. Amsterdam mag het bedenken. Geen
verontschuldiging ligt in het feit, dat de vijf
en tachtig-jarige Bouwmeester om redenen,
die wij thans niet hebben te toetsen, er in
toestemt, mits hem een bevel bereikt, de
schending te voltrekken. Ieder, die eenig
kunstgevoel bezit protesteert en heeft ge
protesteerd tegen wat er staat te gebeuren.
Uit welke motieven aanvaardt men schil
derijen-schenkingen? Dit kan gebeuren uit
minderwaardig winstbejag of uit oprechte
kunstliefde. Is dit laatste 't geval, dan zal
men geen vandalisme willen plegen om een
hoeveelheid bestaande kunstwerken in
Amsterdam geplaatst te krijgen in plaats
van te 's-Gravenhage of elders. Neemt men
onder de kunstschendende voorwaarde, die
gesteld is, de schenking aan, zoo zal ieder
voelen dat iets anders dan eerbied voor
kunst de drijfveer was.
En op de stad van kooplieden", Amster
dam, zal men (alsdan terecht!) woorden
toepassen, die niet vleiend klinken kunnen.
Het Middelbaar Onderwijs.
in.
UNIVERSITEIT EN HOCH;E SCHOOL.
Van de vijf faculteiten heeft-alleen de
geneeskundige een harmonische en doelbe
wuste vereeniging van wetenschap en vak
tot stand gebracht.
Dat dit bij de andere in mindere mate
gebeurde en dat men daar kunst, techniek
en vakopleiding weerde (waarbij nog andere
oorzaken kwamen), heeft ten gevolge gehad,
dat buiten de Un. allerlei inrichtingen zijn
ontstaan (meestal op particulier initiatief
gesticht), die zich Hooge School, Academie,
Hochschule, College, Ecole Supérieure, of
eenvoudig: school, cole, cursus enz. noemden
en in de behoefte voorzagen, die door de
Un. niet bevredigd werd.
Welke school nu precies nog tot het H.
O. gerekend kan worden en welke niet, is
niet te zeggen. Als criteria zijn misschien
aan te nemen Ie Wetenschaplijk gevormde
leerkrachten, 2e onderwijs in een aantal
hoofdvakken, waarin geen nog hooger"
onderwijs in een staat wordt gegeven. Bij
een H. S. is grootere autonomie, jaarlijks
wisselende rectoren, bij een Academie een
?vaste rector of directeur.
Bijna geen ambt of beroep bestaat er,
waarvoor niet in een of meer landen zulk
een afzonderlijke onderwijs-inrichting in 't
leven geroepen werd.
Zonder voorkeur in rangorde noem ik: