De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 28 juli pagina 2

28 juli 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1831 de Technische H. S., de Handels-H. 8., die voor gemeente- en andere administratie, die voor diplomaat, consul, Oostersch tolk, koloniaal ambtenaar, apotheker. Men heeft de academiën voor beeldende kunsten en voor muziek, de militaire academiën in vele ?oorten, en die voor kweekschoollaeraars, voor dé' Zending, de journalistiek, voor landbouw, tuinbouw, suikerindustrie, bronwersbedrijf, boschkultnur, mynbouw, veeartsenükunde, aviatiek en voor andere vak ken en beroepen. In den laatsten tijd komen er alleen in Duitschland n a twee nieuwe per jaar bü, of worden met nieuwe af dee lingen uitgebreid. Eenige van die inrichtingen staan geheel op zich zelf, andere zijn vereenigd met een technische H. 8., of met een verwante studie-inrichting, nog andere zijn, in Uni versiteitssteden, los met een Un. verbonden, weer andere vormen bizondere faculteiten eener Un., of zijn in een faculteit ver smolten. Amerika vertoont vooral de neiging viel und vieles" in den schoot der Alma Mater op te nemen, maar ook in Europa vinden we vereenigingen van T. H. 8. en Un. in Engeland, Zwitserland, België, Italië. In Duitschland is de landbouw aan eenige universiteiten opgenomen (naast een paar afzonderlijke inrichtingen); de Un. van Giessen b.v. heeft zelfs drie van die Insti tuten, nl. voor landbouw, bosohkultuur en veeartsenükunde. Maar hoezeer men ook van universitaire zijde heeft aangedrongen om opneming van het eens afgewezen stief kind, dat Technische Hochschule heet, de familie-hereeniging is daar nog geenszins tot stand gebracht. Daar zit evenwel ook nog iets anders achter dan eenheidsdrang en familiezucht. Yoor ons heeft het al iets vreamds als we een boek over Duitsche of Portugeesche lit. gesch. geschreven zien door een prof. van een T. H. 8. In Duitschland komt dit voor en worden (met name in München met haar 200 colleges en 2800 studenten) docenten opge leid, niet alleen voor de vele wis- en natuur kundige onderwijsvakken, zooals' elders in Zuid-Duitschland (minder in Pruisen) maar zelfs voor aardrijkskunde, geschiedenis en Duitsch. Hooren we prof. M. von Schanz (class. phil.)erover: MitklugerBerechnung legen [die Führer der technischen Hochschulenj ihre Hand auf die Lahrerausbildung, wohl wissend, daas s ie damit tödlich die philosophische Fakultat treffen". . . en t. a. p.: Sie werden sich eiue Professur' nach der andern angliedern und damit die allmahliche ZerbröckelungderUni versit aten, beaonders der philosophiachen anbahnen. Mit dieser bricht aber der Tragbalken der alten Universitat zuaammen und beginnt ihr Verfall" [Die Neue Un. Würzburg, 1902]. Overdreven, door de feiten gelogenstraft, zegt ge. Goed. Maar toch laten zulke uitingen zien, dat in ons land dergelijke vraagstukken er soms anders voor staan, zoo ook de strijd om de Paedagogische Akademie in Posen, hoeveel analoge punten en leerzaams ze ook voor ons aanbieden. Bij ons hoort men evenwel ook stemmen, die het bejammeren, dat de T. H. 8. niet met de Un. vereenigd is Ik roer deze quaestie aan omdat ze me naar mijn doel brengt, en meen te moeten vragen: Wat hadden we büzulk een vereeniging gekregen? Of de T. H. 8.. was in haar geheel bij n Un. gevoegd en dit ware een enorme bevoorrechting voor die Un. geweest, ten koste wellicht der andere, voor wie men destijds geen compensaties had. IIIHIIIIIIIIIIIIIMIMIIIMI1HIIIIIMIIIIIIIIMMI DE ONVERBETERLIJKE DOOR SAM:GOUD3MIT. Tegen acht uur had Bets het oudste meisje van driehoog-vór gehaald, dat belotfd had op de wurmen te passen, had haar omslagdoek toegespeld en was de deur uit gegaan. Na de warmte van het vuurtje binnen schrok zij even van de kou, die haar in de windstille dwarsstraat al om het lijf greep. Het was een fel-over vallende, wreede kou, die, waar geen overdaad van kleeren beschermde, slechts door de warmte der beweging en het verzet van den lichaamswil in haar vijandige bevangenis te over winnen was. Züvoelde ze dadelijk in haar neus schrijnen als een pijnende prikkeling, en om haar huis-warme leden dringen als ijzige wanden; en zij stapte, na de eerste rilling, koppig door, terwijl de schoenen het scherp-aan vretende koude-leven inzogen van de sneeuw, die in de dwarsstraat nog met geen bezem beroerd, tot een vast, dik baksel en een bovenlaag van droog poeder was geworden. Zij trok wat aan haar ge breide doek, maar merkte dat die daar niet warmer of grooter van werd; zij borg haar handen er onder die in een oogenblik tijds pijn deden; zij drong de leden ineen, en riep al de warmte van haar lichaam op, om zich voort te wagen; zij wilde haar vent aan het station gaan zien en in die aandrift naar het doel had zij geen tijd en geen gelegenheid zich te beklagen. Toen zü's middags gehoord had, dat hij met de trein van half negen naar Mokem zou komen, had zij zich voorgenomen te gaan hoe hij haar ook zou ontvangen. De zes maanden dat haar kerel weg was, had Bets het eenzaam en moeilijk gehad. Eerst, een maand na zijn vertrek, haar vierde bevalling. Zij had er van langs gehad, en zij had nu zelf gevoeld, wat het beteekende voor Bika beneden, de vrouw van den matroos, die al een paar maal een verlossing had door gevochten zonder haar man. Maar toen had Tines nog een hartelijke brief uit D uitschland gestuurd en wat extra uitgespaarde centen, en met de hulp van den dokter, dien ze in haar nood flink had aangepakt, en wal versterkende middelen van de stad, had ze zich er weer wat opgenageld; de buren sprongen wat bü, verpleegden wat en be redderden de boel en de kinderen. Daarna, toen ze weer over de vloer was, kwamen de harde dagen. De stad liet haar los: ze was geen zieke meer; de noodstand was voorbij, ze kon weer werken. En ze sjouwde haar slappe lijf naar de werkhuizen, vier, vijf van de zeven dagen, om voor de veeleischende juffrouwen een verdieping de goeie beurt te geven voor de heele week, Of de T. H. S. ware verbrokkeld geworden m men had b.v. scheepsbouw, werktuigmnde en electrotechniek in Amsterdam (?), ;echnologie en mijnbouw in Utrecht, weg en waterbouw in Leiden en bouwkunde in Groningen gekregen. Ware dit een voordeel geweest? Ja, maar voor de T. H. 8? Want niemand gelooft toch, dat we vier volledige technische hooge scholen gekregen hadden, even voortreffelijk als we er nn n hebben? Het verkieslijke van 'n eenige inrichting ligt juist daarin, dat ze in n punt, al het bij elkaar behoorende vereenigt; een voor deel voor haar leerkrachten, voor haar studenten, voor de techniek. Een tweede voordeel van haar afzonder lijkheid is, dat ze haar eigenaardig karakter ten volle kan ontplooien, zonder dat dit door andere belangen en inzichten belem merd wordt. Een derde, zeer bizondere eigenschap, waarop Von Sehanz zinspeelde is, dat zij zich de eene leerkracht na de andere angliedert", een streven naar aanvulling en uitbreiding, die de tendens is van elke H. 8., welke bloeit en groeikracht vertoont. Haar expansie houdt in de eerste plaats rekening met haar behoefte, wat men vol strekt niet van een Un. zeggen kan, die aan allerlei tradities gebonden, inwendig verdeeld is en nog maar steeds voor een groot deel schuw voor het vak blijkt te zijn. Bovendien is het nadeel van 4 of 5 Uni versiteiten, dat men voor een leemte aan de eene hoogstens een verontschuldiging heeft door de verwijzing Baar een andere. Zoo zijn we gekomen büde vraag naar het verschil in karakter tusschen de oude Universiteiten en de jonge Hooge Scholen, een vooral daarom slechts globaal te be handelen vraagstuk, wyl iedere faculteit der eerste, ja iedere hoogleeraar er anders voorstaat en de nuances in opvatting en wenschen hier zeer veelsoortig zyn. Bij de vergelijking laten we de fac. der geneeskunde met de daarbij behoorende op" leidingen voor apothekers en tandheelkun digen buiten bespreking, omdat zij meer het karakter van een H. 8. dan van een Un. heefr, en denken hoofdzakelijk aan Nederlandsche en Duitsche toestanden. Een meer geciteerde plaats in het Rapport (I 706) zegt het zoo: De Universiteiten dragen principieel een bijna uitsluitend wetenschappelijk karakter. De hoogescholen hebben een technisch karakter; voor haar is de toepassing der wetenschap het eigenlijke doel". Dit komt mij voor de meening der meer derheid te zijn; doch er is meer, al vloeit het gedeeltelijk hieruit voort. De Un. is van een klassieken geest door trokken, de H. 8. niet; de eerste ziet telkens en telkens terug naar het verleden, de ander richt den blik naar heden en toekomst. Bij beide heerscht autonomie van de zijde der hoogleeraren en zekere vrijheid bij de studenten, maar bij de H. S. is die laatste gebonden aan een uitvoeriger programma met vele practisohe oefeningen en is het studieplan in den regel veel systemati scher opgezet. Bij de H. 8. is gelegenheid kennis te nemen van allerlei bijvakken, belangrijk in de praktijk, dikwyls van eenvoudigen aard, soms slechts de beginselen, maar die dengeen, die ze beoefend heefr, niet alleen sterker doet staan in het leven, maar ook nuttiger en beter maakt als maatschappe lijk wezen. De H. 8. biedt meer gelegenheid tot veel zijdige vakafronding dan de Un. voor een gulden en de schuw-haastig ge slikte kost, met een boterham toe naar huis. Van de kinderen was ze den heelen dag weg, maar ze had wat voor ze te eten. Zij voelde zich afbeulen, zij kon niet, maar trok zich op aan den noodzaak om rond te komen; haar magere krachtlooze lijf voelde onder het werk aan als door stalen tangen genepen, met dien zonderlingen overvloed van de melk voor het kind, die nog een heelen tijd bleef, en waarvan z niet wist, voor wie de ontlading, twee maal per dag na een ren naar huis, wel het groot ste genot was: voor haar, die het zich als een smartelijke last voelde ontatroomen, of voor den jongen, die het haar schrokkend ontscheurde als e_en redeloos-zelfzuchtig dier. Tines kon weinig oversturen, want de kost was duur in Moffenland; en toen zij enkele maanden lang geregeld haar tien mark per week had gekregen, ontving ze, nadat de brieven waren begonnen te min deren, in een geheele maand niets anders dan een brief uit de gevangenis, waarin hij vertelde dat men hem dertig dagen gegeven had wegens Majesteitsschennis. Maar zij had de oude hartelijkheid in zijn woorden gemist; zijn laatste brieven waren kort geweest en vriendschappelijk; en na een poosje had zij gehoord, dat hij daar ginds een andere Hollandsche vrouw had leeren kennen, met wie hu openlijk was gaan saam wonen. Voor Bets was het als een klap op haar hart, als een verraad in de moeilijkste oogenblikken; het leek valscher, wreeder dan een doodsbericht. Zij was bitter, omdat zij het geld, dat hij steeds bleef zenden, niet kon weigeren, nu zij voelde dat hij het overige afdroeg aan die andere, met zijn hartelijkheid en zyn liefde, die haar ontsleurd waren. En in haar ge slagenheid en haar zwaren lichamelijken strijd zich herinnerend hoe zij geweigerd had, mee te gaan naar dat vreemde land, bleef zij toch dien onwil hardnekkig ver dedigen. Zij bedacht slechts een oogenblik dat zijn gemis aan vrouw en kind hem spoediger tot die andere gebracht had, en dreef haar toornigen machtelpozen spijt altijd weer aan op den smaad dien hij haar aandeed, door zijn genegenheid aan die andere te geven. In het uitputtende leed van haar zware dagen bleef zij hem alles verwijten, hoezeer zij wist, dat hij, toen het hier week aan week hongeren bleef, wel uit nood had moeten heengaan ondanks haar hevig verzet. En toen zij gehoord had dat hij vandaag terug moest komen, had zij besloten zich te vertoonen als de vrouw die recht op hem had, ondanks alles. Het groote gedruisch van de ros-lichte avondstad zoog haar op. In het verwarrend gewoel van den Dam, tusschen de nijdigklingende trams, de waarschuwend-roepende koetsiers en de dreigend-toeterende auto's voelde zij zieh klein verzonken, vluch tend, schichtig zich bergend voor het geweld van een driftigen gang, büde jacht van welker belangen zij zeker niet gerekend De H. S. zegt: Ik wil U nw werk op wetenschappelüken grondslag zoo goed en zoo yeelzydig mogelijk leeren; de Un.: ik wil U kennis en wetenschappelijken zin geven, U problemen leeren oplossen, opdat gij later zelfstandig andere zoudt kunnen oplossen; verder moet ge de aan passing aan uw taak zelf maar zoeken. Dat eerste beginsel heeft ook een maat schappelijke, het laatste een vooral individueele waarde en strekking. Neem nu beide beginselen van hun besten kant en vraag u: welk moet dat voor den leeraar zijn ? Ik geloof dat weinigen zouden aarzelen... Niemand onderschatte het beginsel der Un., dat een hoage cultuurwaarde vertegen woordigt; haarindividueel-intellectueel sys teem schünt tevens het aangewezene voor ministers en professoren (en die maken de Un. dan ook) voor wetenschappelijke onder zoekers; wellicht ook voor predikanten, philosophen, publicisten, staatslieden, archi varissen, bibliothecarissen, archeologen enz., maar reeds voor juristen wordt het al hier en daar afgekeurd, en voor leeraars neemt eigenlijk niemand het meer openlijk in be scherming. Voor 't verschil tusschen H. S. en Un. nog een paar voorbeelden. Een jurist moet zich omringen met een klein leger van deskundigen: psychiaters, accountants, beeedigde translateurs, schriftkundigen, dok toren, chemici en wat niet al; een ingenieur weet zich in vele gevallen zelf te redden; hij heeft tenminste gelegenheid gehad zijn vak ook van de hygiënische, wettelüke en economische zyde te bezien (een leeraar niet). Na hun promotie ziet men jonge Mrs. in de rechten les nemen in het boek houden bij een leeraar M.O.... Een leeraar in nieuwe philologie behoorde zijn studie te beginnen met een training in phonetiek. Als er een Paed. H. S. was zou dit vak er zeker (met behulp van apparaten enz.) ge doceerd worden. Nu gebeurt dit in Utrecht en 't wordt elders niet geheel vergeten, maar meestal nog moet de student maar zien, waar hij aan die phonetische kennis komt, terwül phonetiek juist een vak is, dat men niet goed uit een boek kan leeren. Nog een voorbeeld van analogen aard. Men heeft te Rotterdam een Zendingsschool opgericht, omdat de Un. niet de gewenschte opleiding gaf, daar is een te veel aan wetenschappelijkheid, laat ik liever zeggen van louter verstandsgymnastiek, en een te weinig van bruikbare kennis," zegt Dr. Brouwer, de rector dier school in zijn brochure De Opl. onzer Zendelingen." De inrichting draagt, vooral haar 4 laatste leer jaren, ongeveer 't karakter van een Aca demie; er worden Oostersche talen gedo ceerd door 3 Leidsche professoren, genees kunde door 5 doktoren en een apotheker en verder zendingsvakken, paedagogiek enz., maar ook beginselen van zang en orgelspel, en zelfs handenarbeid en timmeren. Stel U dit laatste vak nu aan een Universiteit voor! Ziet ge 't al niet op de series staan: N. N. Artem quae timmeren dicitur tradet horis postea indicandis? En bloost ze er werkelijk niet van ? Maar ieder kan zich voorstellen hoe deze eenvoudige vaardigheden." die de studeerende anders niet of ongeregeld leert, hem opgewassen doen zijn, althans voor bereid maken voor de moeilijkheden van zün Jatere taak; om nog te zwügen van de groote beteekenis van handenarbeid uit vele andere gezichtspunten. De zorgvuldige opvoeding voor een vak, voor het maatschappelijk levensdoel dus, imlIIIMIIIIMIIMIIIMIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHIMIIIIIIIIlnlIIIIIIMIMIIIIIIII kon worden. De leden ineengedrongen, de paarse handen onder ,de schort, voelde zij zich aan den voet der groote huizen van het Damrak voortschuifelen als een nietig heid, snel en schichtig, wijkend voor ieder een, daar zij iedereen meer vond dan zichzelve. Zij keek met onzekere blikken van eerbied en haat naar de hoeren in hun stevige jassen en de dames als fraai-verpakte lekkernüen gewikkeld in fluweel en bont; er waren jonge mannen, die zij als meiden vond, met kleine hoedjes op hun witte, verwijfde hoofden en lange dassen afhangend ver over de halzen, tot op rug of buik. Soms keek zij even om onder het voortschuifelen, om er een na te zien: de wereld waar ieder het goed had, bleef toch altijd vreemd, een zonderlinge, doch benijdbare wereld, die een waai van levensrijk dom naar haar overdreef, waarvan z soms stil werd, maar waar men toch op een of andere wijze zij wist niet juist hoe ten koste van haar en de haren zich een warme plaats had toegeëigend. Maar zij voelde zich machteloos en zij meende dat de werkman wel altijd onder zou blijven liggen in de wereld; en zoo was haar haat nog zonder kracht van bewustzijn gebleven en haar snakken naar de eerste uiterlijk heden van kleed ing en voedsel zoo hevig, dat boven haar verachting uit voor de aan gevoelde verwijfdheid en de ontaarding haar korte, diepe, felle doormijmeringen leefden over de weelde die zij achter bont en odeur zag schitteren. En zoo wist zij zich, gaande als een onwelriekende gedulde in dien glans der zich gemakkelijk vermakende a vondstad, en zij dacht met bewondering en ontzag aan de orde, die hier het eerst de straten met honderden handen had doen schoonvegen, waar de weg voor de rijtuigen en automo bielen der rijken en grooten van de wereld maar altijd effen en rein moest zijn. Zij had, na vele malen de aankomstplaats van de Duitsche trein te hebben gevraagd, eindelijk het juiste perron gevonden, en toen zij daar in de groote, ijzig-koude, van lampen doorsterde ruimte stond, werd het haar pas bang om het hart. Hoe zou zij hem aantreffen? Was hij vervreemd van haar? Zou hij haar niet toespreken? Hoe was het, als een man van een andere vrouw was? Zij poogde het zich in te denken, maar zij durfde niet Er was een vage, donkere poorting in de voorstelling, waarin zij den moed niet had, door te dringen. En toch, zy wilde het wagen, een aanval te doen op haar rechtmatig deel van hem, zij wilde van hem nemen wat zij veroveren kon. Zij dacht niet aan het recht van de ander, die zij slechts kon veroprdeelen; zij kon niet aan zijn verlangens, zijn behoeften denken, zij voelde zich slechts daar staan, in haar beroofdheid, met achter zich de onbeschermde kinderen, voor wie zij de veiligheid te bevechten had. Zij was half verkleumd en moest een oogenblik heen en weer loopen, trampelend van de kou in haar voeten. En zij voelde zich geheel nietig, geeft de richting aan den geest: alles zoo goed mogelijk te doen, en die geestes houding is van groot ethisch en sociaal belang. De niet zorgvuldige opvoeding voor een vak maakt dit vak voor de meesten niet veel anders dan een... melkkoe. Met groote instemming haal ik ten slotte de woorden aan van prof. T. J. de Boer. (Beweging 1911 I.) ? Het is zeer zeker goed gezien de ver schillende scholen te verdeelen en in te richten volgens het doel (curs. van mij), dat men met het onderwijs beoogt. Aan de maatschappelijke arbeidsverdeeling beant woordt, zooals sedert Plato de filosofen hebben geleerd, de aard en de splitsing van het onderwijs. Meent men dat bij deze opvatting het hooger onderwijs tot vak onderwijs wordt verlaagd, dan schünt me dit niets dan vrees voor eigen schaduw, d. i. voor een woord te zijn." Het is van het grootste belang voor het teheele onderwüs in al zijn vertakkingen, at op n punt yereenigd zij: Ie. Een volledig aantal leerstoelen voor alle vakken, die onderwezen worden aan gymnasium, H. B. S., kweekschool en han delsschool, dus ook teekenen, gymnastiek, boekhouden, handelswetenschappen, graphische vakken, handenarbeid. 2e. Bezet door een aantal leerkrachten van den eersten rang, die geneigd zijn ook de methodiek van hun vak te onderwüzen. 3e. Een soort paedagogisehe faculteit (lezenswaard zijn hierover o.a. Dr. Tögels voorslagen in de Pacl. Studiën 1910) be staande uit eveneens eerste-rangsleerkrach ten voor: Geschiedenis der paedagogiek, en kennis van scholen in strekking en vakkenverband, algemeene paedagogiek schoolwetgeving, schoolhygiëne, schoolstatistiek en vooral voor paedopsychologie, met een Instituut voor experimenteele paedagogiek en daaraan verbonden proefscholen, zooals men reeds heeft te Chicago, te Antwerpen, te St. Petersburg, te Budapest, te Milaan, te Parijs, te Genève, te Brussel, te München, te Barhjn en andere steden, om van de grootste inrichtingen aan de Columbia-Un. te New-York maar te zwijgen. 4e. een zoo volledig mogelijke Paedago gische Bibliotheek. B. een Museum voor leermiddelen bij 't onderwijs. 6e. een Bureau voor advies in zake op voeding en onderwijs. 7e. een aantal leerkrachten voor allerlei praktische en theoretische bij vakken. Dit alles te zamen, of het nu Universi teit of faculteit(en) of hoe ook heet, is een Paedagogische Hoogeschool. En dit alles is of op komst, of in wording, of al aanwezig, maar het is van het hoog ste belang dat het op n punt en als n geheel komt. Wie het, op gronden van ervaring en studie, verdeeld en anorganisch verspreid wil zien over 4 Universiteiten en zooveel andere lichamen, die moet het dan maar zeggen. (Wordt vervolgd.) C. C. v. S. weggeslingerd uit het kleine koninkrijk van de bovenkamer, waar haar belangen te heerschen hadden, naar dit brok jachtveld van de wereld, die in de drift naar een doel dat zij niet kende, en toch slechts ontzagwekkend kon vinden, de groote schokkende treinen langs haar dreunende voetenplek heen liet sissen en gillend de donkere kap binnenrennen, onder het gerep der beduidenis-volle reizigers. Het was wat een gehaast en gedoe met die treinen, dacht Bets. Ze was er bang voor. Dat reizen en trekken en altijd maar oppassen en oppassen en weten waar je wezen moest. Mannen durfden dat wel... jawel, die durfden wel, met 'r brutale bek ... en 'r sterke knuisten, en 'r onverschilligheid, ines ook. Een rakker was-ie, Tines. Voor geen dood of ongeluk bang. Toen zij een half uur gewacht had, eens loopend en weer stilstaand en trampelend, niet wetend hoe te doen van kou en ongeduld en spanning, bracht de komst van de Duitsche trein haar eindelijk den schok toe, die haar het uitputtende leed van kou en angst vergeten deed en haar tot handelen dreef. En zij sjouwde naar de derde klasse wagens eu stond wit te loeren naar de open portieren. Was-ie er niet? Zou-ie d'r niet zijn? En zou zij, zij... bij hem...? God als 't maar niet Dan kon ze toch niet eens fatsoenlijk dicht bij komen? 't Gaf een relletje.... Nee, een relletje wou ze niet. Met Tines wou ze geen relletjes nu, o nee... De tranen kropen naar haar oogen. Ze kneep haar gezicht tot rust, ze wou niet huilen, nee... En ze trampelde eens en keerde zich huilende om. Zoo was 't weg. Daar ginds, was-ie dat niet ? Met die groote hoed? Ja, o god... daar had je 'm..." Tines..!" riep ze. En ze zag 't al. Een bons in haar hart. Aan zijn blik zag ze, dat 't nog zoo was. Hij gaf niet om 'r, nee. Zij had een aandrang gehad, naar hem toe te loopen; met een schok bleef zij staan. Maar hij had haar nu toch al gezien en zij schuifelde maar langzaam, als om ook onverschillig te doen, naar hem heen. Ja, gelukkig: alleen was hij tenminste. Hij zag naar haar, even verwonderd, dan dadelijk aanvaardend,! maar zonder verheuging. En hij sprak tot twee mannen, die hem de handen schudden en lachten, 't Waren Jan de Lange en Dirk Martens van de vereeni ging. Langzaam kwam Bets naar hen toe. Dag Bets,'' zei hij vriendelijk. Dag Tines." Hij stak zijn hand uit; zij drukte dien en bleef weer staan. Wie geht 's? Hoe staat het leven?" vroeg hij. Goed," zei ze. Thuis ook?" Best." Zij groette Jan en Dirk, en bleef staan en liet hen even spreken. Jan was voor zitter, Dirk secretaris van de federatie der grondwerkers. Nu hu slachtoffer was geKroniet der Gttictten, Ik schip, uit den jongsten bundel son netten, liederen, balladen en uit het Engelsen vertaalde verzen van Helene Swartb, die heet Avondwolken", en is uitgegeven büMeindeit Boogaerdt Sta. te Krimpen aan de Lek, het eerste stukje over: Vaas vol tranen. Ik voel me een vaas vol tianen wen ik buig Naar de aard, waar slapen, lijk in moederschoot, Mijn dooden, vloeien ze over. Ik vergoot Nog alle niet, hoewel van terpen rnig Mjjn wereld is. Gpljjk gesmolten lood Z\jn ongeweende tranen, aarde, o zuig Die in als 't kind de melk der moeder, juich Om uw beviu'dingswerk, verlosser Dood l Toch wilde ik wel dat Levens alverniel Erbarmend spaarde, al geven ze enkel pijn, Die tranen zwaar, zódiep dat geen me ontviel. 'k Won, wrjl ik leef, niet leeg van tranen zrjn: Dan welkten al de bloemen van mijn lied, Wier wortlen baden in die zielfontein. Onmiddellijk hierna schrrjf ik uit hetzelfde boek het sonnet over, dat als titel draagt: Meidag. In wuivend wit van lange fladderkielen, Kleuren de schilders roozeblank de huizen, En blonde kindren blazen donzen pluizen, In lentegiaa, waar bloemekaars j es krielen. Ik hoor den Meiwind door de meien suizen Van meidoorn rood, waarvanal bloemen vielen, Gedempt gelnid van verre wagenwielen En van het water, kabblende aan de sluizen. Blanwregen bengelt over lage maren. 'k Hoor mnacbj es kwettren en een merel fluiten En duiven klapwieke' in den puur aanren Bazonden hemel. Al nn lokt naai buiten. 'k Wil in den Mei mij blrj vermeien, uren, Tot de avond laaie in 't rozevnnr der ruiten. Hy die geen vreemdeling is in de bloeiende warande onzer Nederlandsche poëzie, hadde, ook als ik verzuimde den naam der zangeres te riemen, herkend het geluid: van wie konden deze verzen wel anders zijn, dan van Hé'èae Swarth? Want de eerste indruk, bij lezing van dezen nieuwen bundel, is: de personaliteit van Helene Swarth blijft onveranderd. En, voegt men, na overdenken, hieraan toe: blijft on verzwakt. Inderdaad, zy, die eens het zingende hart van Holland mocht heeten, is voort blijven zingen naar den aard harer aanvangsverzeo, en deze laatste sonnettenzy'n, naar de bewerking, noch beter noch slechter dan hare eerste. Dient nn deze uitspraak als lof beschouwd ? Eensdeels ja. Want bewijst dat voortduren in kunnen niet eerst en vooral eene sterkte in de broosheid, eene taaiheid in het te ere, die niet het gevolg van alleen bedreven heid, van bloot knapheid kunnen zy'n? Wy hebben, in Vlaanderen als in Holland, dich ters bezeten, die niet minder bedreven, niet minder knap dan Helene Swarth, na een zekeren tyd van uitmuntende productie stil moesten vallen, 'tzy hunne personaliteit te gering was, 'tzij ze was uitgeput, 'izy ze, te strak gespannen, in eens breken zou. Namen noemen is overbodig; ik wilde er worden van zijn overtuigingswerk voor de organisatie, waren zij hem komen begroeten namens het bestuur en al de aangesloten kameraden. Zij deden het zonder overge voelig beklag; en ines bleek wel op niets anders te hebben gerekend. Men beschouwde de zaak niet als iets ongebeurlijks en zelfs niet als iets maar in het minst verwonderlijks. Och ... Je bint daar heelendal in 't nikkele helmenland, hè," zei Martens eenvoudig, dat is jachtterrein van de jonker... verboden te beloopen op straffe bij de keizerlijke wet bepaald... af blij vedrie-dage-zweep-en vier dage-honger..." En men lachte en vermaakte zich met hoog hartig minachtenden spot om den vermetelen waan, waarmee het korsterig stoltsel eener vergane wereldorde in haar stinkende schimmeling met aamechtigen wanhoop werd vastgenepen, zonder dat men zag, hoe het in de nieuwe lucht der tijden onder de skelettige handen vervluchtigde. Voor Bets was de meeningsuitwisseling der mannen slechts het gesprek van haar meesters, wier knapheid en wier durf zij niet zonder genegenheid vereerde en bewon derde; goed af, dacht zij intusschen van Martens... een mooie baan maar met z'n zestien gulden alle week vast. Maar hij moest wel knap zijn, in vereenigingszaken en zoo, met schrijven en lezen allemaal in de kranten en spieken op de vergaderingen, wist züwat al niet meer, voor 'n gewoon werkman dat-ie toch maar geweest was. En ze zag eens naar Tines op: knap was-ie gebleven, van ter zij nam ze hem met behagelijkheid op: z'n zwaar- gebrauwde, donkere, vriendelijke en ernstige gezicht met de groote, eerlijke oogen, en onder den stevigen, rechten neus z'n aardige, frissche, ruige kortgeknipte snor. Wat 'n groote hoed! Droegen ze die daar in Duitschland? Goed stond 'm dat, zoo'n groote hoed. Ze had zeker zin in 'm gehad, die daar ginder in 't Moffenland. En ze zag weer schuin langs de mannen heen, in kwaadaardige gedachten jegens die vreemde vrouw, die hem daar genomen had. Ze bleef nog even met de handen onder haar schort staan, zachtjes trampelend, om niet meelijwekkend te doen, snuivend van de kou, en opzet telijk zich van openlijk luisteren onthou dend, om geen deel te eischen aan hun bespreking van organisatie- en vergaderingwerk. In wezenlijkheid was zij aan dat alles vreemd gebleven. Zij had er geen sterke liefde voor, zij kon het niet begrijpen. Zij volgde slechts uit de verte van een nederigen, gehoorzamen eerbied den taaien arbeid van haar man, waarvan zij den hartstocht nimmer had kunnen navoelen. Zij mokte slechts zelden voorzichtig tegen de blijmoedige offering van al zijn vrijen tijd. Zij had de «ntbering door staking en uitwerping, de wraak der patroons op zijn voorvechterschap bij karwei en vakbe weging zonder groot verzet aanvaard; zij kon zijn krachtige opstandigheid slechts

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl