Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1831
de Technische H. S., de Handels-H. 8., die
voor gemeente- en andere administratie,
die voor diplomaat, consul, Oostersch tolk,
koloniaal ambtenaar, apotheker. Men heeft
de academiën voor beeldende kunsten en
voor muziek, de militaire academiën in vele
?oorten, en die voor kweekschoollaeraars,
voor dé' Zending, de journalistiek, voor
landbouw, tuinbouw, suikerindustrie,
bronwersbedrijf, boschkultnur, mynbouw,
veeartsenükunde, aviatiek en voor andere vak
ken en beroepen. In den laatsten tijd komen
er alleen in Duitschland n a twee nieuwe
per jaar bü, of worden met nieuwe af dee
lingen uitgebreid.
Eenige van die inrichtingen staan geheel
op zich zelf, andere zijn vereenigd met een
technische H. 8., of met een verwante
studie-inrichting, nog andere zijn, in Uni
versiteitssteden, los met een Un. verbonden,
weer andere vormen bizondere faculteiten
eener Un., of zijn in een faculteit ver
smolten.
Amerika vertoont vooral de neiging viel
und vieles" in den schoot der Alma Mater
op te nemen, maar ook in Europa vinden
we vereenigingen van T. H. 8. en Un. in
Engeland, Zwitserland, België, Italië. In
Duitschland is de landbouw aan eenige
universiteiten opgenomen (naast een paar
afzonderlijke inrichtingen); de Un. van
Giessen b.v. heeft zelfs drie van die Insti
tuten, nl. voor landbouw, bosohkultuur en
veeartsenükunde. Maar hoezeer men ook
van universitaire zijde heeft aangedrongen
om opneming van het eens afgewezen stief
kind, dat Technische Hochschule heet, de
familie-hereeniging is daar nog geenszins
tot stand gebracht.
Daar zit evenwel ook nog iets anders achter
dan eenheidsdrang en familiezucht. Yoor
ons heeft het al iets vreamds als we een
boek over Duitsche of Portugeesche lit.
gesch. geschreven zien door een prof. van
een T. H. 8. In Duitschland komt dit voor en
worden (met name in München met haar 200
colleges en 2800 studenten) docenten opge
leid, niet alleen voor de vele wis- en natuur
kundige onderwijsvakken, zooals' elders in
Zuid-Duitschland (minder in Pruisen) maar
zelfs voor aardrijkskunde, geschiedenis en
Duitsch. Hooren we prof. M. von Schanz
(class. phil.)erover: MitklugerBerechnung
legen [die Führer der technischen
Hochschulenj ihre Hand auf die
Lahrerausbildung, wohl wissend, daas s ie damit tödlich
die philosophische Fakultat treffen". . . en
t. a. p.: Sie werden sich eiue Professur'
nach der andern angliedern und damit die
allmahliche ZerbröckelungderUni versit aten,
beaonders der philosophiachen anbahnen.
Mit dieser bricht aber der Tragbalken der
alten Universitat zuaammen und beginnt
ihr Verfall" [Die Neue Un. Würzburg,
1902].
Overdreven, door de feiten gelogenstraft,
zegt ge. Goed. Maar toch laten zulke
uitingen zien, dat in ons land dergelijke
vraagstukken er soms anders voor staan,
zoo ook de strijd om de Paedagogische
Akademie in Posen, hoeveel analoge punten
en leerzaams ze ook voor ons aanbieden.
Bij ons hoort men evenwel ook stemmen,
die het bejammeren, dat de T. H. 8. niet
met de Un. vereenigd is Ik roer deze
quaestie aan omdat ze me naar mijn doel
brengt, en meen te moeten vragen: Wat
hadden we büzulk een vereeniging gekregen?
Of de T. H. 8.. was in haar geheel bij
n Un. gevoegd en dit ware een enorme
bevoorrechting voor die Un. geweest, ten
koste wellicht der andere, voor wie men
destijds geen compensaties had.
IIIHIIIIIIIIIIIIIMIMIIIMI1HIIIIIMIIIIIIIIMMI
DE ONVERBETERLIJKE
DOOR
SAM:GOUD3MIT.
Tegen acht uur had Bets het oudste
meisje van driehoog-vór gehaald, dat
belotfd had op de wurmen te passen, had
haar omslagdoek toegespeld en was de deur
uit gegaan. Na de warmte van het vuurtje
binnen schrok zij even van de kou, die
haar in de windstille dwarsstraat al om
het lijf greep. Het was een fel-over vallende,
wreede kou, die, waar geen overdaad van
kleeren beschermde, slechts door de warmte
der beweging en het verzet van den
lichaamswil in haar vijandige bevangenis te over
winnen was. Züvoelde ze dadelijk in haar
neus schrijnen als een pijnende prikkeling,
en om haar huis-warme leden dringen als
ijzige wanden; en zij stapte, na de eerste
rilling, koppig door, terwijl de schoenen
het scherp-aan vretende koude-leven inzogen
van de sneeuw, die in de dwarsstraat nog
met geen bezem beroerd, tot een vast, dik
baksel en een bovenlaag van droog poeder
was geworden. Zij trok wat aan haar ge
breide doek, maar merkte dat die daar niet
warmer of grooter van werd; zij borg haar
handen er onder die in een oogenblik tijds
pijn deden; zij drong de leden ineen, en
riep al de warmte van haar lichaam op,
om zich voort te wagen; zij wilde haar
vent aan het station gaan zien en in die
aandrift naar het doel had zij geen tijd en
geen gelegenheid zich te beklagen. Toen
zü's middags gehoord had, dat hij met de
trein van half negen naar Mokem zou
komen, had zij zich voorgenomen te gaan
hoe hij haar ook zou ontvangen. De zes
maanden dat haar kerel weg was, had Bets
het eenzaam en moeilijk gehad. Eerst, een
maand na zijn vertrek, haar vierde bevalling.
Zij had er van langs gehad, en zij had nu
zelf gevoeld, wat het beteekende voor Bika
beneden, de vrouw van den matroos, die
al een paar maal een verlossing had door
gevochten zonder haar man. Maar toen had
Tines nog een hartelijke brief uit D uitschland
gestuurd en wat extra uitgespaarde centen,
en met de hulp van den dokter, dien ze in
haar nood flink had aangepakt, en wal
versterkende middelen van de stad, had ze
zich er weer wat opgenageld; de buren
sprongen wat bü, verpleegden wat en be
redderden de boel en de kinderen. Daarna,
toen ze weer over de vloer was, kwamen
de harde dagen. De stad liet haar los: ze
was geen zieke meer; de noodstand was
voorbij, ze kon weer werken. En ze sjouwde
haar slappe lijf naar de werkhuizen, vier,
vijf van de zeven dagen, om voor de
veeleischende juffrouwen een verdieping de
goeie beurt te geven voor de heele week,
Of de T. H. S. ware verbrokkeld geworden
m men had b.v. scheepsbouw,
werktuigmnde en electrotechniek in Amsterdam (?),
;echnologie en mijnbouw in Utrecht, weg
en waterbouw in Leiden en bouwkunde in
Groningen gekregen. Ware dit een voordeel
geweest? Ja, maar voor de T. H. 8?
Want niemand gelooft toch, dat we vier
volledige technische hooge scholen gekregen
hadden, even voortreffelijk als we er nn
n hebben?
Het verkieslijke van 'n eenige inrichting
ligt juist daarin, dat ze in n punt, al het
bij elkaar behoorende vereenigt; een voor
deel voor haar leerkrachten, voor haar
studenten, voor de techniek.
Een tweede voordeel van haar afzonder
lijkheid is, dat ze haar eigenaardig karakter
ten volle kan ontplooien, zonder dat dit
door andere belangen en inzichten belem
merd wordt.
Een derde, zeer bizondere eigenschap,
waarop Von Sehanz zinspeelde is, dat zij
zich de eene leerkracht na de andere
angliedert", een streven naar aanvulling
en uitbreiding, die de tendens is van elke
H. 8., welke bloeit en groeikracht vertoont.
Haar expansie houdt in de eerste plaats
rekening met haar behoefte, wat men vol
strekt niet van een Un. zeggen kan, die
aan allerlei tradities gebonden, inwendig
verdeeld is en nog maar steeds voor een
groot deel schuw voor het vak blijkt te zijn.
Bovendien is het nadeel van 4 of 5 Uni
versiteiten, dat men voor een leemte aan
de eene hoogstens een verontschuldiging
heeft door de verwijzing Baar een andere.
Zoo zijn we gekomen büde vraag naar
het verschil in karakter tusschen de oude
Universiteiten en de jonge Hooge Scholen,
een vooral daarom slechts globaal te be
handelen vraagstuk, wyl iedere faculteit
der eerste, ja iedere hoogleeraar er anders
voorstaat en de nuances in opvatting en
wenschen hier zeer veelsoortig zyn.
Bij de vergelijking laten we de fac. der
geneeskunde met de daarbij behoorende op"
leidingen voor apothekers en tandheelkun
digen buiten bespreking, omdat zij meer
het karakter van een H. 8. dan van een
Un. heefr, en denken hoofdzakelijk aan
Nederlandsche en Duitsche toestanden.
Een meer geciteerde plaats in het Rapport
(I 706) zegt het zoo: De Universiteiten
dragen principieel een bijna uitsluitend
wetenschappelijk karakter.
De hoogescholen hebben een technisch
karakter; voor haar is de toepassing der
wetenschap het eigenlijke doel".
Dit komt mij voor de meening der meer
derheid te zijn; doch er is meer, al vloeit
het gedeeltelijk hieruit voort.
De Un. is van een klassieken geest door
trokken, de H. 8. niet; de eerste ziet telkens
en telkens terug naar het verleden, de ander
richt den blik naar heden en toekomst.
Bij beide heerscht autonomie van de zijde
der hoogleeraren en zekere vrijheid bij de
studenten, maar bij de H. S. is die laatste
gebonden aan een uitvoeriger programma
met vele practisohe oefeningen en is het
studieplan in den regel veel systemati
scher opgezet.
Bij de H. 8. is gelegenheid kennis te
nemen van allerlei bijvakken, belangrijk
in de praktijk, dikwyls van eenvoudigen
aard, soms slechts de beginselen, maar die
dengeen, die ze beoefend heefr, niet alleen
sterker doet staan in het leven, maar ook
nuttiger en beter maakt als maatschappe
lijk wezen.
De H. 8. biedt meer gelegenheid tot veel
zijdige vakafronding dan de Un.
voor een gulden en de schuw-haastig ge
slikte kost, met een boterham toe naar huis.
Van de kinderen was ze den heelen dag
weg, maar ze had wat voor ze te eten. Zij
voelde zich afbeulen, zij kon niet, maar
trok zich op aan den noodzaak om rond
te komen; haar magere krachtlooze lijf
voelde onder het werk aan als door stalen
tangen genepen, met dien zonderlingen
overvloed van de melk voor het kind, die
nog een heelen tijd bleef, en waarvan z
niet wist, voor wie de ontlading, twee maal
per dag na een ren naar huis, wel het groot
ste genot was: voor haar, die het zich als
een smartelijke last voelde ontatroomen, of
voor den jongen, die het haar schrokkend
ontscheurde als e_en redeloos-zelfzuchtig
dier. Tines kon weinig oversturen, want de
kost was duur in Moffenland; en toen zij
enkele maanden lang geregeld haar tien
mark per week had gekregen, ontving ze,
nadat de brieven waren begonnen te min
deren, in een geheele maand niets anders
dan een brief uit de gevangenis, waarin
hij vertelde dat men hem dertig dagen
gegeven had wegens Majesteitsschennis.
Maar zij had de oude hartelijkheid in zijn
woorden gemist; zijn laatste brieven waren
kort geweest en vriendschappelijk; en na
een poosje had zij gehoord, dat hij daar
ginds een andere Hollandsche vrouw had
leeren kennen, met wie hu openlijk was
gaan saam wonen. Voor Bets was het als
een klap op haar hart, als een verraad in
de moeilijkste oogenblikken; het leek
valscher, wreeder dan een doodsbericht. Zij
was bitter, omdat zij het geld, dat hij steeds
bleef zenden, niet kon weigeren, nu zij
voelde dat hij het overige afdroeg aan die
andere, met zijn hartelijkheid en zyn liefde,
die haar ontsleurd waren. En in haar ge
slagenheid en haar zwaren lichamelijken
strijd zich herinnerend hoe zij geweigerd
had, mee te gaan naar dat vreemde land,
bleef zij toch dien onwil hardnekkig ver
dedigen. Zij bedacht slechts een oogenblik
dat zijn gemis aan vrouw en kind hem
spoediger tot die andere gebracht had, en
dreef haar toornigen machtelpozen spijt
altijd weer aan op den smaad dien hij haar
aandeed, door zijn genegenheid aan die
andere te geven. In het uitputtende leed
van haar zware dagen bleef zij hem alles
verwijten, hoezeer zij wist, dat hij, toen
het hier week aan week hongeren bleef,
wel uit nood had moeten heengaan ondanks
haar hevig verzet. En toen zij gehoord had
dat hij vandaag terug moest komen, had
zij besloten zich te vertoonen als de vrouw
die recht op hem had, ondanks alles.
Het groote gedruisch van de ros-lichte
avondstad zoog haar op. In het verwarrend
gewoel van den Dam, tusschen de
nijdigklingende trams, de
waarschuwend-roepende koetsiers en de dreigend-toeterende
auto's voelde zij zieh klein verzonken, vluch
tend, schichtig zich bergend voor het geweld
van een driftigen gang, büde jacht van
welker belangen zij zeker niet gerekend
De H. S. zegt: Ik wil U nw werk op
wetenschappelüken grondslag zoo goed en
zoo yeelzydig mogelijk leeren; de Un.:
ik wil U kennis en wetenschappelijken
zin geven, U problemen leeren oplossen,
opdat gij later zelfstandig andere zoudt
kunnen oplossen; verder moet ge de aan
passing aan uw taak zelf maar zoeken.
Dat eerste beginsel heeft ook een maat
schappelijke, het laatste een vooral
individueele waarde en strekking.
Neem nu beide beginselen van hun besten
kant en vraag u: welk moet dat voor den
leeraar zijn ?
Ik geloof dat weinigen zouden aarzelen...
Niemand onderschatte het beginsel der
Un., dat een hoage cultuurwaarde vertegen
woordigt; haarindividueel-intellectueel sys
teem schünt tevens het aangewezene voor
ministers en professoren (en die maken de
Un. dan ook) voor wetenschappelijke onder
zoekers; wellicht ook voor predikanten,
philosophen, publicisten, staatslieden, archi
varissen, bibliothecarissen, archeologen enz.,
maar reeds voor juristen wordt het al hier
en daar afgekeurd, en voor leeraars neemt
eigenlijk niemand het meer openlijk in be
scherming.
Voor 't verschil tusschen H. S. en Un.
nog een paar voorbeelden. Een jurist moet
zich omringen met een klein leger van
deskundigen: psychiaters, accountants,
beeedigde translateurs, schriftkundigen, dok
toren, chemici en wat niet al; een ingenieur
weet zich in vele gevallen zelf te redden;
hij heeft tenminste gelegenheid gehad zijn
vak ook van de hygiënische, wettelüke en
economische zyde te bezien (een leeraar
niet). Na hun promotie ziet men jonge
Mrs. in de rechten les nemen in het boek
houden bij een leeraar M.O.... Een leeraar
in nieuwe philologie behoorde zijn studie
te beginnen met een training in phonetiek.
Als er een Paed. H. S. was zou dit vak er
zeker (met behulp van apparaten enz.) ge
doceerd worden. Nu gebeurt dit in Utrecht
en 't wordt elders niet geheel vergeten,
maar meestal nog moet de student maar
zien, waar hij aan die phonetische kennis
komt, terwül phonetiek juist een vak is,
dat men niet goed uit een boek kan leeren.
Nog een voorbeeld van analogen aard.
Men heeft te Rotterdam een
Zendingsschool opgericht, omdat de Un. niet de
gewenschte opleiding gaf, daar is een te veel
aan wetenschappelijkheid, laat ik liever
zeggen van louter verstandsgymnastiek, en
een te weinig van bruikbare kennis," zegt
Dr. Brouwer, de rector dier school in zijn
brochure De Opl. onzer Zendelingen." De
inrichting draagt, vooral haar 4 laatste leer
jaren, ongeveer 't karakter van een Aca
demie; er worden Oostersche talen gedo
ceerd door 3 Leidsche professoren, genees
kunde door 5 doktoren en een apotheker
en verder zendingsvakken, paedagogiek enz.,
maar ook beginselen van zang en orgelspel,
en zelfs handenarbeid en timmeren. Stel U
dit laatste vak nu aan een Universiteit
voor! Ziet ge 't al niet op de series staan:
N. N. Artem quae timmeren dicitur tradet
horis postea indicandis? En bloost ze er
werkelijk niet van ?
Maar ieder kan zich voorstellen hoe deze
eenvoudige vaardigheden." die de
studeerende anders niet of ongeregeld leert,
hem opgewassen doen zijn, althans voor
bereid maken voor de moeilijkheden van
zün Jatere taak; om nog te zwügen van
de groote beteekenis van handenarbeid uit
vele andere gezichtspunten.
De zorgvuldige opvoeding voor een vak,
voor het maatschappelijk levensdoel dus,
imlIIIMIIIIMIIMIIIMIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHIMIIIIIIIIlnlIIIIIIMIMIIIIIIII
kon worden. De leden ineengedrongen, de
paarse handen onder ,de schort, voelde zij
zich aan den voet der groote huizen van
het Damrak voortschuifelen als een nietig
heid, snel en schichtig, wijkend voor ieder
een, daar zij iedereen meer vond dan
zichzelve. Zij keek met onzekere blikken van
eerbied en haat naar de hoeren in hun
stevige jassen en de dames als
fraai-verpakte lekkernüen gewikkeld in fluweel en
bont; er waren jonge mannen, die zij als
meiden vond, met kleine hoedjes op hun
witte, verwijfde hoofden en lange dassen
afhangend ver over de halzen, tot op rug
of buik. Soms keek zij even om onder het
voortschuifelen, om er een na te zien: de
wereld waar ieder het goed had, bleef toch
altijd vreemd, een zonderlinge, doch
benijdbare wereld, die een waai van levensrijk
dom naar haar overdreef, waarvan z
soms stil werd, maar waar men toch op een of
andere wijze zij wist niet juist hoe
ten koste van haar en de haren zich een
warme plaats had toegeëigend. Maar zij
voelde zich machteloos en zij meende
dat de werkman wel altijd onder zou blijven
liggen in de wereld; en zoo was haar haat
nog zonder kracht van bewustzijn gebleven
en haar snakken naar de eerste uiterlijk
heden van kleed ing en voedsel zoo hevig,
dat boven haar verachting uit voor de aan
gevoelde verwijfdheid en de ontaarding haar
korte, diepe, felle doormijmeringen leefden
over de weelde die zij achter bont en odeur
zag schitteren. En zoo wist zij zich, gaande
als een onwelriekende gedulde in dien glans
der zich gemakkelijk vermakende a vondstad,
en zij dacht met bewondering en ontzag
aan de orde, die hier het eerst de straten met
honderden handen had doen schoonvegen,
waar de weg voor de rijtuigen en automo
bielen der rijken en grooten van de wereld
maar altijd effen en rein moest zijn.
Zij had, na vele malen de aankomstplaats
van de Duitsche trein te hebben gevraagd,
eindelijk het juiste perron gevonden, en
toen zij daar in de groote, ijzig-koude, van
lampen doorsterde ruimte stond, werd het
haar pas bang om het hart. Hoe zou zij
hem aantreffen? Was hij vervreemd van
haar? Zou hij haar niet toespreken? Hoe
was het, als een man van een andere vrouw
was? Zij poogde het zich in te denken,
maar zij durfde niet Er was een vage,
donkere poorting in de voorstelling, waarin
zij den moed niet had, door te dringen. En
toch, zy wilde het wagen, een aanval te
doen op haar rechtmatig deel van hem, zij
wilde van hem nemen wat zij veroveren
kon. Zij dacht niet aan het recht van de
ander, die zij slechts kon veroprdeelen; zij
kon niet aan zijn verlangens, zijn behoeften
denken, zij voelde zich slechts daar staan,
in haar beroofdheid, met achter zich de
onbeschermde kinderen, voor wie zij de
veiligheid te bevechten had. Zij was half
verkleumd en moest een oogenblik heen en
weer loopen, trampelend van de kou in haar
voeten. En zij voelde zich geheel nietig,
geeft de richting aan den geest: alles
zoo goed mogelijk te doen, en die geestes
houding is van groot ethisch en sociaal
belang.
De niet zorgvuldige opvoeding voor een
vak maakt dit vak voor de meesten niet
veel anders dan een... melkkoe.
Met groote instemming haal ik ten slotte
de woorden aan van prof. T. J. de Boer.
(Beweging 1911 I.) ?
Het is zeer zeker goed gezien de ver
schillende scholen te verdeelen en in te
richten volgens het doel (curs. van mij), dat
men met het onderwijs beoogt. Aan de
maatschappelijke arbeidsverdeeling beant
woordt, zooals sedert Plato de filosofen
hebben geleerd, de aard en de splitsing van
het onderwijs. Meent men dat bij deze
opvatting het hooger onderwijs tot vak
onderwijs wordt verlaagd, dan schünt me
dit niets dan vrees voor eigen schaduw,
d. i. voor een woord te zijn."
Het is van het grootste belang voor het
teheele onderwüs in al zijn vertakkingen,
at op n punt yereenigd zij:
Ie. Een volledig aantal leerstoelen voor
alle vakken, die onderwezen worden aan
gymnasium, H. B. S., kweekschool en han
delsschool, dus ook teekenen, gymnastiek,
boekhouden, handelswetenschappen,
graphische vakken, handenarbeid.
2e. Bezet door een aantal leerkrachten
van den eersten rang, die geneigd zijn ook
de methodiek van hun vak te onderwüzen.
3e. Een soort paedagogisehe faculteit
(lezenswaard zijn hierover o.a. Dr. Tögels
voorslagen in de Pacl. Studiën 1910) be
staande uit eveneens eerste-rangsleerkrach
ten voor: Geschiedenis der paedagogiek,
en kennis van scholen in strekking en
vakkenverband, algemeene paedagogiek
schoolwetgeving, schoolhygiëne,
schoolstatistiek en vooral voor paedopsychologie,
met een Instituut voor experimenteele
paedagogiek en daaraan verbonden
proefscholen, zooals men reeds heeft te
Chicago, te Antwerpen, te St. Petersburg, te
Budapest, te Milaan, te Parijs, te Genève,
te Brussel, te München, te Barhjn en andere
steden, om van de grootste inrichtingen
aan de Columbia-Un. te New-York maar
te zwijgen.
4e. een zoo volledig mogelijke Paedago
gische Bibliotheek.
B. een Museum voor leermiddelen bij
't onderwijs.
6e. een Bureau voor advies in zake op
voeding en onderwijs.
7e. een aantal leerkrachten voor allerlei
praktische en theoretische bij vakken.
Dit alles te zamen, of het nu Universi
teit of faculteit(en) of hoe ook heet, is een
Paedagogische Hoogeschool.
En dit alles is of op komst, of in wording,
of al aanwezig, maar het is van het hoog
ste belang dat het op n punt en als n
geheel komt.
Wie het, op gronden van ervaring en
studie, verdeeld en anorganisch verspreid
wil zien over 4 Universiteiten en zooveel
andere lichamen, die moet het dan maar
zeggen.
(Wordt vervolgd.)
C. C. v. S.
weggeslingerd uit het kleine koninkrijk van
de bovenkamer, waar haar belangen te
heerschen hadden, naar dit brok jachtveld
van de wereld, die in de drift naar een
doel dat zij niet kende, en toch slechts
ontzagwekkend kon vinden, de groote
schokkende treinen langs haar dreunende
voetenplek heen liet sissen en gillend de
donkere kap binnenrennen, onder het gerep
der beduidenis-volle reizigers. Het was wat
een gehaast en gedoe met die treinen, dacht
Bets. Ze was er bang voor. Dat reizen en
trekken en altijd maar oppassen en oppassen
en weten waar je wezen moest. Mannen
durfden dat wel... jawel, die durfden wel,
met 'r brutale bek ... en 'r sterke knuisten,
en 'r onverschilligheid, ines ook. Een
rakker was-ie, Tines. Voor geen dood of
ongeluk bang.
Toen zij een half uur gewacht had, eens
loopend en weer stilstaand en trampelend,
niet wetend hoe te doen van kou en ongeduld
en spanning, bracht de komst van de
Duitsche trein haar eindelijk den schok toe,
die haar het uitputtende leed van kou en
angst vergeten deed en haar tot handelen
dreef. En zij sjouwde naar de derde klasse
wagens eu stond wit te loeren naar de open
portieren. Was-ie er niet? Zou-ie d'r niet
zijn? En zou zij, zij... bij hem...? God
als 't maar niet Dan kon ze toch niet
eens fatsoenlijk dicht bij komen? 't Gaf
een relletje.... Nee, een relletje wou ze niet.
Met Tines wou ze geen relletjes nu, o
nee... De tranen kropen naar haar oogen.
Ze kneep haar gezicht tot rust, ze wou niet
huilen, nee... En ze trampelde eens en
keerde zich huilende om. Zoo was 't
weg. Daar ginds, was-ie dat niet ? Met die
groote hoed? Ja, o god... daar had je
'm..."
Tines..!" riep ze. En ze zag 't al. Een
bons in haar hart. Aan zijn blik zag ze,
dat 't nog zoo was. Hij gaf niet om 'r, nee.
Zij had een aandrang gehad, naar hem toe
te loopen; met een schok bleef zij staan.
Maar hij had haar nu toch al gezien en zij
schuifelde maar langzaam, als om ook
onverschillig te doen, naar hem heen. Ja,
gelukkig: alleen was hij tenminste. Hij zag
naar haar, even verwonderd, dan dadelijk
aanvaardend,! maar zonder verheuging. En
hij sprak tot twee mannen, die hem de
handen schudden en lachten, 't Waren Jan
de Lange en Dirk Martens van de vereeni
ging. Langzaam kwam Bets naar hen toe.
Dag Bets,'' zei hij vriendelijk.
Dag Tines."
Hij stak zijn hand uit; zij drukte dien
en bleef weer staan.
Wie geht 's? Hoe staat het leven?"
vroeg hij.
Goed," zei ze.
Thuis ook?"
Best."
Zij groette Jan en Dirk, en bleef staan
en liet hen even spreken. Jan was voor
zitter, Dirk secretaris van de federatie der
grondwerkers. Nu hu slachtoffer was
geKroniet der Gttictten,
Ik schip, uit den jongsten bundel son
netten, liederen, balladen en uit het Engelsen
vertaalde verzen van Helene Swartb, die heet
Avondwolken", en is uitgegeven büMeindeit
Boogaerdt Sta. te Krimpen aan de Lek, het
eerste stukje over:
Vaas vol tranen.
Ik voel me een vaas vol tianen wen ik buig
Naar de aard, waar slapen, lijk in moederschoot,
Mijn dooden, vloeien ze over. Ik vergoot
Nog alle niet, hoewel van terpen rnig
Mjjn wereld is. Gpljjk gesmolten lood
Z\jn ongeweende tranen, aarde, o zuig
Die in als 't kind de melk der moeder, juich
Om uw beviu'dingswerk, verlosser Dood l
Toch wilde ik wel dat Levens alverniel
Erbarmend spaarde, al geven ze enkel pijn,
Die tranen zwaar, zódiep dat geen me ontviel.
'k Won, wrjl ik leef, niet leeg van tranen zrjn:
Dan welkten al de bloemen van mijn lied,
Wier wortlen baden in die zielfontein.
Onmiddellijk hierna schrrjf ik uit hetzelfde
boek het sonnet over, dat als titel draagt:
Meidag.
In wuivend wit van lange fladderkielen,
Kleuren de schilders roozeblank de huizen,
En blonde kindren blazen donzen pluizen,
In lentegiaa, waar bloemekaars j es krielen.
Ik hoor den Meiwind door de meien suizen
Van meidoorn rood, waarvanal bloemen vielen,
Gedempt gelnid van verre wagenwielen
En van het water, kabblende aan de sluizen.
Blanwregen bengelt over lage maren.
'k Hoor mnacbj es kwettren en een merel fluiten
En duiven klapwieke' in den puur aanren
Bazonden hemel. Al nn lokt naai buiten.
'k Wil in den Mei mij blrj vermeien, uren,
Tot de avond laaie in 't rozevnnr der ruiten.
Hy die geen vreemdeling is in de bloeiende
warande onzer Nederlandsche poëzie, hadde,
ook als ik verzuimde den naam der zangeres
te riemen, herkend het geluid: van wie
konden deze verzen wel anders zijn, dan
van Hé'èae Swarth?
Want de eerste indruk, bij lezing van dezen
nieuwen bundel, is: de personaliteit van
Helene Swarth blijft onveranderd. En, voegt
men, na overdenken, hieraan toe: blijft
on verzwakt. Inderdaad, zy, die eens het
zingende hart van Holland mocht heeten,
is voort blijven zingen naar den aard harer
aanvangsverzeo, en deze laatste sonnettenzy'n,
naar de bewerking, noch beter noch slechter
dan hare eerste.
Dient nn deze uitspraak als lof beschouwd ?
Eensdeels ja. Want bewijst dat voortduren
in kunnen niet eerst en vooral eene sterkte
in de broosheid, eene taaiheid in het te ere,
die niet het gevolg van alleen bedreven
heid, van bloot knapheid kunnen zy'n? Wy
hebben, in Vlaanderen als in Holland, dich
ters bezeten, die niet minder bedreven, niet
minder knap dan Helene Swarth, na een
zekeren tyd van uitmuntende productie stil
moesten vallen, 'tzy hunne personaliteit te
gering was, 'tzij ze was uitgeput, 'izy ze,
te strak gespannen, in eens breken zou.
Namen noemen is overbodig; ik wilde er
worden van zijn overtuigingswerk voor de
organisatie, waren zij hem komen begroeten
namens het bestuur en al de aangesloten
kameraden. Zij deden het zonder overge
voelig beklag; en ines bleek wel op niets
anders te hebben gerekend. Men beschouwde
de zaak niet als iets ongebeurlijks en zelfs
niet als iets maar in het minst
verwonderlijks.
Och ... Je bint daar heelendal in
't nikkele helmenland, hè," zei Martens
eenvoudig, dat is jachtterrein van de
jonker... verboden te beloopen op straffe
bij de keizerlijke wet bepaald... af blij
vedrie-dage-zweep-en vier dage-honger..."
En men lachte en vermaakte zich met hoog
hartig minachtenden spot om den vermetelen
waan, waarmee het korsterig stoltsel eener
vergane wereldorde in haar stinkende
schimmeling met aamechtigen wanhoop
werd vastgenepen, zonder dat men zag,
hoe het in de nieuwe lucht der tijden onder
de skelettige handen vervluchtigde.
Voor Bets was de meeningsuitwisseling
der mannen slechts het gesprek van haar
meesters, wier knapheid en wier durf zij
niet zonder genegenheid vereerde en bewon
derde; goed af, dacht zij intusschen van
Martens... een mooie baan maar met z'n
zestien gulden alle week vast. Maar hij
moest wel knap zijn, in vereenigingszaken
en zoo, met schrijven en lezen allemaal in
de kranten en spieken op de vergaderingen,
wist züwat al niet meer, voor 'n gewoon
werkman dat-ie toch maar geweest was.
En ze zag eens naar Tines op: knap was-ie
gebleven, van ter zij nam ze hem met
behagelijkheid op: z'n zwaar- gebrauwde,
donkere, vriendelijke en ernstige gezicht
met de groote, eerlijke oogen, en onder den
stevigen, rechten neus z'n aardige, frissche,
ruige kortgeknipte snor. Wat 'n groote
hoed! Droegen ze die daar in Duitschland?
Goed stond 'm dat, zoo'n groote hoed. Ze
had zeker zin in 'm gehad, die daar ginder
in 't Moffenland. En ze zag weer schuin
langs de mannen heen, in kwaadaardige
gedachten jegens die vreemde vrouw, die
hem daar genomen had. Ze bleef nog even
met de handen onder haar schort staan,
zachtjes trampelend, om niet meelijwekkend
te doen, snuivend van de kou, en opzet
telijk zich van openlijk luisteren onthou
dend, om geen deel te eischen aan hun
bespreking van organisatie- en
vergaderingwerk. In wezenlijkheid was zij aan dat
alles vreemd gebleven. Zij had er geen
sterke liefde voor, zij kon het niet begrijpen.
Zij volgde slechts uit de verte van een
nederigen, gehoorzamen eerbied den taaien
arbeid van haar man, waarvan zij den
hartstocht nimmer had kunnen navoelen.
Zij mokte slechts zelden voorzichtig tegen
de blijmoedige offering van al zijn vrijen
tijd. Zij had de «ntbering door staking en
uitwerping, de wraak der patroons op zijn
voorvechterschap bij karwei en vakbe
weging zonder groot verzet aanvaard; zij
kon zijn krachtige opstandigheid slechts