De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 4 augustus pagina 12

4 augustus 1912 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

?1,0 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOORNEDERLAND. No. 1832 fc ?,* c meenden te bewandelen met hunne middelen te beleggen in eerste range en dos weinig rente gerende staatswaarden. EngeUehe Consols op 72 pCt., Integralen op 6«K pCt., 4 pCt. Doitsche en Pruisische Consols beneden pari het gaat er naar toe, dat deae Staten eerlang voor 4X pCt. nllen gaan leenen, ja, in Duitsohland moet dit celui reeds een put van ernstige over weging uitmaken, ofschoon men mlks van andere *jfde earrément ea eenigsrins met een air van beleedigdheid ontkent. Maar onwaarschijnlijk Is het geenszins. Eene met deie algemeene opmerkingen geen verband houdende scherpe daling in Victoria Hinas obligaties dient hier te wor den gereleveerd; of dit moet zijn toe te schreven aan de onlusten in sommige Braliliaansehe Staten konden wij niet bevestigd Tinden. Voor en na blijft de geldkoers vast, thans weer stijgende tot 6 pCt. 2 Aug. v. D. M. f.S. De vaste houding der New-Yorksche markt ondervond verdere bevestiging; Marinewaarden profiteerden hiervan o. m.; daaren tegen waren Wabash-soorten weer swakker. * « * De groote flzer-concurrenten. Ongeveer 20 jaren geleden was Engeland de voornaamste wereldleverancier op het gebied der Uier-industrie, terwijl Duitsohland ea in nog, meerdere mate Amerika Slechte seer bescheidene concurrenten waren. In dat tijdsverloop echter en vooral in de laatste 6 jaren is hierin een ingrijpende ver andering gekomen. Met ieder jaar bijna nam Dnitschland's uit voer op dit gebied toe, terwijl tegelijkertijd die van Engeland wél grooter werd, doch niet la deselfde mate, en Amerika de beide grootere mededingen bij verre na niet vermocht in te halen, totdat in de laatste jaren Dnitschland den meest gedachten Engelsehen con current wist te overvleugelen. Een overzicht van de wijzigingen, in desen tak van nijverheid voorde drie voornaamste concurrenten door den loop der jaren ge bracht, geven onderstaande cijfers, die in tonnen de door ieder hunner in die Jaren uitgevoerde hoeveelheden user vermelden: Jaar. Engeland. Dnitschland. Amerika. 1399 3.717.606 777.181 942.689 1900 3.540.6S9 838.360 1.154.284 1901 2.812.623 1.410.6S4 700857 1902 3.473.645 2.126.803 372.398 19/33 3.564.601 2199984 326.590 1904 8266.248 2.770.886 1.167.710 1905 3.721.512 3.349.880 1.010.255 1906 4.688.846 3.666.274 1.325.740 1907 5.162.227 8.455.899 1.301.979 1908 4.229.508 3.735.916 964.242 1909 4.380.661 4.043.730 1.243.461 1910 4.735.734 4.868.522 1.535698 1911 4.664.772 5.377.287 2.187.809 Neemt men nu de laatste 10 jaren, dan blijkt daaruit, dat Engeland, den teruggang van 1901 overwinnend, van 1902 tot 1911 van 3.47 tot 4.67 millioen tonnen is vooruit gegaan, terwijl Amerika's export in hetielfde tijdvak van 0.37 tot 2.18 millioen, dj. dus meer dan het 5-vondige, is gestegen. Maar terwijl den branche in Daitschland in de laatste 10 jaren der vorige eeuw slechts bescheidene vorderingen maakte, nain hare ontwikkeling sedert het begin oneer eeuw gestadig en in belangrijke mate toe, tot iij in 1910 de plaats van eersten leverancier der wereldmarkt op Engeland veroverde en mloh daarop ook in 1911 heeft weten te hand haven. In 1893 had Amerika nog geen noemens waardig ijzer-export. De ontdekking der ertslagen in het Mesaaba-gebied, de verbeterde methode tot het prodnceeren van staal, die voornamelijk van Amerika uitging, en boven dien de depressie in den economischen toer stand der Ver. Staten van 1893 tot 1898 verooriaakten n geforceerden nitvoerhandel en van dien tijd dagteekent het z.g. Amerikaansche gevaar en de vrees voor een overatroomimg van de Europeeache markten. 'In deten tijd waren ook de productie kosten in de Ver. Staten, in verhouding tot die van de ijzer-industrie in Europa, z laag, als later nooit meer het geval is ge weest. Toen exporteerde Amerika voor namelijk ruw ijzer, staalplaten en rails, die in 1900 nog 56 pCt. van den geheelen uit voer der Ver. Staten vertegenwoordigden. In 1901 werd de staal-truat opgericht en het stelsel van export-forceering in praktijk gebracht. Voornamelijk werden de ruwe producten en half-fabrikaten door de eigen industrie verwerkt en de meer afgewerkte artikelen uitgevoerd, waarvan echter een vermindering van den export (van 700.857 tot 326.590 tonnen in 1901?1903) het ge volg was. In het laatst van 1903 werd door de staaltrnst een eigen export-maatschappij opge richt en daar 1904 voer de Amerikaansche Uur-industrie weer een jaar van sterke depressie was, ging de uitvoer belangrijk opwaarts. In 1906 trad voor de wereldmarkt dezer industrie een seer gunstige conjunctuur in, die tot einde 1907 aanhield, maar daar in Amerika de binnenlandse!)e vraag de volle productie- capaciteit in beslag nam, onderging de uitvoer van daar eenige vermindering. Onder de algemeene depressie van 1908 gingen bijna alle markten gebukt en bij het daarop volgend grooter opnemingsvermogen van de wereldmarkt verbeterde ook Amerika's uitvoer, die thans grootendeels uit geheel afgewerkte fabrikaten bestaat, terwijl in het vorig jaar ruw ijzer, staalplaten en rails slechts ongeveer 33 pCt. van het totaal vertegen woordigden. Engeland's export onderging in 1901 door den druk van de buitengewone krachts ontwikkeling der Dnitsche concurrentie een sterke vermindering, doch herstelde zich in de daarop volgende jaren krachtig, ondanks de steeds meer in beteekenis toenemende mededinging vanDuitschland'astaal-indnstrie. Vooral tijdens den hoogconjunctuur van 1906/7 nam de Britsche ijzer-uitvoer snel en belang rijk toe, terwijl die van Dnitschland nagenoeg onveranderd bleef, doordien in die jaren aldaar voor de binnenlandsche behoeften een krachtig beroep op de eigen nu verheid werd gedaan. De depressie van 1908 deed Daitschland echter als mededinger weer op den voor grond treden en sedert dien werd Engeland van die zijde steeds ernstiger bedreigd, welks uitvoer in 1911 beneden 1910 en veel be neden 1907 bleef, terwijl de cijfers van die jaren bovendien feitelijk minder gunstig zyn dan se schijnen. Want ruw ijzer vormt een belangrijk deel van Engelands export, dat eveneens voor een belangrijk bedrag invoert en wél voornamelijk van Dnitschland half fabrikaten, maar ook veel afgewerkte artikelen betrekt, soodat een groot gedeelte van Duitschland'a ijcer- en staal-nitvoer door Engeland wordt opgenomen, terwijl Dnitschland en Amerika slechts weinig importeerén. De toename van den Dnitachen uitvoer in desen tak van nijverheid dagteekent van het begin deser eeuw, toen het kartel- en verbandstelsel werd gevestigd en men sich met energie op vermeerdering van den uitvoer ging toeleggen. Na de crisis van 1901/2, getroostte men sich in Dnitschland de grootste inspanning om de binnenlandsche markt van den druk te bevrijden en den uitvoerhandel te bevor deren. Desnoods werd tot den kostenden prijs, somtijds selfs nog daaronder verkocht en ook later werd, in tijden van over-prodnctie, dit stelsel toegepast. Maar van jaar tot jaar nam het cijfer van den "uitvoer toe en de kleine teruggang van 1907 kan veilig worden gesteld op rekening van het binnenlandsche verbruik, waarvoor in dat jaar de bestellingen een toename ver kregen, als nooit te voren. In 1910 had Dnitschland's invoer voor 't eerst die van Engeland overtroffen; in 1911 was dit even eens, maar in meer belangrijke mate, het geval. De ijzer- en staal-induBtrie van Dnitsch land verkeert ook thans in een tijdperk van hoogconjunctuur. De afzet is enorm en ook de prijzen zijn boven verwachting gestegen. Voor 1912 zijn de bestellingen «66 ruim, dat men een schitterend jaar mag verwachten. Maar de nieuwe inrichtingen, die in dit jaar in exploitatie komen, sullen het pro ductievermogen dermate doen toenemen, dat een belangrijk scherpere concurrentie op de wereldmarkt het gevolg er van zal sijn. Aan dese meerdere productiviteit van de reusachtige Dnitsche ondernemingen sal Engeland dus een naar verhouding krachtigen tegenstand moeten bieden, om zijn positie als eerste wereldleverander op dit gebied te herwinnen. 2/8 '12. v. D. S. Boomsche rijkdom. De Tijd" is in alles achter dit gevleu geld woord, meer uitgesproken dan geschre ven, werd nog onlangs aangehaald in dit blad. Thans wordt hier op dese bekende achter lijkheid niet gedoeld als verwijt, enkel als feit; met uitbreiding tot geheel de Kath. pers, en voorbijgaan der Anti-Kev., welke doorgaans nog lager staat. De Boomsche pers is altijd en in alles achter l a Achter sijn" is een relatief begrip, dat duidt naar een vergelijking. En dan moet geconstateerd worden (en dat geschiedt al gemeen, door oprechte, onpartijdige Katho lieken niet het minst), dat onse pers achter was en blijft, bij die der, laten wüzeggen, linksche partijen. Dit is na tuurlijk, van self sprekend, dit kan niet anders. Echter nog meerdere vergelijkingen zijn mogelijk. Men sou b.v. het niveau waar toe De Tjjd" thans gekomen is, kunnen stellen naast de ontwikkelingshoogte (door elkaar genomen) van de losers, waarvoor het blad bestemd werd. Buiten kijf worden Maasbode", Tijd" en Centrum" geschreven voor intellectueel e kringen, want boven deze dagbladen gaan er geen, tenzij de nietRoomsche en dat is verdeif. Zeer bezwaarlijk zal kunnen worden beweerd dat onze bladen hun bedoelde, lezers ook maar eenigszins in ontwikkeling hebben bijgehouden. Is het tekort bij de eerste vergelijking uit te leggen en te verontschuldigen, voor het tweede ia ook wel uitleg maar minder pardon. Bij het zoeken naar oorzaken der eerstgenoemde achterlijkheid, kan o. m. worden bijgebracht, behalve numerieke en finantieele minderheid, een historische grond. Ook hier is werk zaam ongezonde vreesachtigheid voor aan raking met het volle wereldieven, welke soo licht leidt tot bekrompenheid. In het strjjdgewoel toont en staalt zich de held. In Kath. kringen, die den toon aangeven*', zag en ziet men nog veelal neer op tooneel- en kranten-menachen. Tooneel en krant, zich aan passend aan de vooruitgaande eischen der Kath. intellectueelen, ontbreken. Een hoog staand Boomsch dagblad, een Boomach too neel, dat bij is, zijn ondenkbare zaken, onmogelijke begrippen, contradictiones in terminis; niet ter oorzake van ons geloof echter is dit zoo, maar ter gevolge van de uit dit geloof vaak averechts gedednceerde toepassingen. De Katholieken zijn in alles achter en apen daarom alles na; overzie alle terreinen, vanaf het voetbalterrein tot en met de Vredesbeweging: overal strompelen ze ach teraan. Wel willen ze gaarne meedoen, doch immer als naapers. Later meer hierover. Tegen het bestaan deser algemeene ach terlijkheid valt niets in te brengen; de Boomache pers mag hnichelen en goochelen, stroopen en aaien, zooveel ze wil, het feit blijft onomatootbaar. Dat geeft trouwens iedereen toe. Binnenskamers erkennen zulks volmondig de B.-K. voormannen op elk gebied, zoowel de ploegbazen der K. 8. A. ala de leden der B.- K. wetenschappelijke vereenigingen. Alleen, het mag niet hardop uitgesproken, al erken nen ook zij het ten volle, die dagelij ka de peraraderen laten draaien voor de oogen der smalle gemeente. Die raddraaiers werken ter aanmoediging; men moet geen moedeloozen maken. Deze achterlijkheid is deels noodzakelijk, deels toevallig. Noodzakelijkheid ook samen hangend met het geloof. Niet dat ona Boomsch geloof predikt: Zflt achterlijk"; niet dat ons geloof sich niet opperbest met vooruit gang verdraagt; doch de Katholiek, overtuigd van de minderwaardigheid van dit aardach bestaan, dat slechts middel is, en daarom achterdochtig tegen nieuwigheden", neigt eer tot geringschatting van het moderne leven, dan diegene, die in dit aardschele yen het einddoel zelf ziet. Historisch sijn boven dien de vervolgden zwakker dan de vervol gers laat vervolgen hier beduiden overheerachen" in welke beteekenis dan ook. In wetenschap en kunst, in welvaart en ondernemingszin, in onbaatzuchtig nationaalvoelen, in invloed en alzijdige ontwikkeling, de Katholieken zijn achteraan. In uitwendige beachavingsvormen, in inwendige gemoedscnltnnr, in verfijning van omgang en familie verhouding, de Katholieken staan achter. Natuurlijk! De opvoeding der kinderen (der meisjes vooral) is achterlijk. De positie van en het respect voor de vrouw is te burgerlijkgemoedelijk. Geen Boomsche man bijna is jegens zijn vrouw beleefd. Sport is nog pas onderdeel van opvoeding, en het lichaam Is de duivel. Daar is geen schoonheid aan, dat is geen onderwerp van opvoedingsleer, geen voorwerp van studie tot volmaking zoover mogelijk. Sierlijke houding is trots, innemend heid heet verleiding, gratievolle manieren en wendingen zijn ccqnetterie, strikt-onnoodige lichaamaverzorging ia weekheid. Bij mens sana" wordt afgebroken, en de H. Geest moet veel wrakke tempels voor lief nemen, die glorievolle getuigen konden zijn van den heerlijk geschapen mensen. Waar is de fierheid onzer Boomsche jongedochters? Waarom is haar tred niet veer krachtig, haar optreden niet statig, waarom mist haar houding alle majesteit T Ze zijn beschaamd dat ze een lichaam hebben, ze hebben niet geleerd er mede om te gaan. Nu zq'n se krom en kreupel! *) Doch we gaan te ver in het gebied van dérails en uitwerking. Als de Katholieken dan in alles achter zijn (behalve natuurlijk in da absolute supe rioriteit van hun geloof en daarmede samen hangende levens- en wereldbeschouwing, ten minste wanneer de laatste juist uit het eerste wordt afgeleid), hoe sou het dan mogelijk zijn dat hun pers niet achterlijk was ? De Tijd" echter ea geheel de Boomsche pers n niet enkel achter vergeleken bij de andere bladen, doch sijn ook ver achter bij hun eigen losers. Er wordt wel vermaand en gezegd: Leest uitsluitend Boomsche bladen l" maar iemands gemoed moet al uitermate papperig zijn om dag in dag uit zich tevreden te kunnen stellen met den laffeu, dikwijls kleinzielig-hatelqken kinder- en baker-praat van de Katholieke kranten. Ook daarin hebben die kranten groote achnld, dat ze het somtijds bijna ondoenlijk maken om gehoor te geven aan de roepstem der overheid en af te laten van elk niet-Roomsen blad. En al treedt Van Wijnbergen alom onversaagd op (tot ergernis soms van de zelfbewuste Panline) als colportenr van de Maasbode", al prijst Victor zün blad aan in eene fleem taal vol onwaar heden, al wordt de Groene" in de Tijd" verdoemd, toch blijft het een loonend werk de geestelijken te tellen, die onnoodig nietBpomache bladen lezen, ja die b.v. abonn zijn op Telegraaf" of Nieuws", zelfa zonder geabonneerd te zijn op een Boonuch blad, die, o gruwel l, enkel en alleen geabonneerd zijn op de Groene". Doet naar mijn woorden, niet naar mijn werken" gaat niet op, dus de leeken volgen. Hoe kan het ook andera? Het peil der Boomsche bladen ia van dien aard, dat de ontwikkelde Katholieken ze aanhouden voor hun katholiek fatsoen, se laten lezen in de keuken, doch zelf ze ternauwernood in zien. Zoo honden de Tijd" c.s. de hof j esjuf j eg in de goede onderdanige en vereerende stemming jegens de hoogmogende regenten, kweeken in de kostgchoolkinderen een valsch enthousiasme voor de groote, goede Roomse h zaak, gepaard, aan jongensachtige veront waardiging tegen ministers, die op enkele punten verschillen in opinie van de voor zitters der B, K. Fropaganda-clnb (o, die ellendig-on waardige, oerdomme en walgingwekkende viezigheden altijd in de slecht verzorgde en mislnkt-apelogetische bultenlandsche rubriek van de Tijd" over den Spaanschen minister-president I), honden de echtgenooten van kleine middenstanders aan genaam bezig met de advertenties, geven aan minderwaardige krachten (Goulmy, dr. Hoffmann, Hendrichs*, Lodewijk, v. d. Elzen enz. enz.) gelegenheid zich te oefenen in hun brabbel taalt j e. Weten wij dat het uitschot derKoomsche jongelingschap, zij die eldera faalden, boemkweeker wordt, boekhandelaar of kranten man, dan kan ona die barre achterstand minder verbazen. Daar komen ze dan ais kwajongens aan de bureaus van een kat h. dagblad. Za kunnen spellen de twee woorden; Barnm novarnm", ze zy'n misdienaar geweest en voelden neiging tot het kosterschap, ze lazen een Fatura-brochnre en meenden zich aociologen, se hebben een boekje, voorzien van het sigillum van de A. P. V. P. C., open gesneden en wanen zich apologeten, ze door bladerden Boekenschouw" en zoo waar ze zijn letterkundigen, ze werden plaatsvervangendondersecretaris van een onderafdeeling van de kegelclub der plaatselijke kath. prop. ver. (met een gednchten adviseur, zelfs die onderkegelafdeelingl) en dachten zich op weg naar de Staten-Generaal. Leiding ontbreekt, een vakachool is onbekend, een oefeningstijd aan de bnreanx van groote buitenlandsche bla den is onnoodig en gevaarlijk. Zo zonden eens meer op de hoogte kunnen komen dan de afdeelingachefd, waaronder ze moeten doorzeuren. Ea dan peuteren ze wat administra tief werk, worden candidaat-verslaggever, (beginnen zich te voelen als leiders der kath. opinie) stellen wat verwarde verslagen op vol misvattingen en vergiaaingen; dat hindeit niet, ala de Boomsche tendenz er maar dik op zit, en die weten ze er al danig op te smeren! Dan komt de hoo'ge hoed en zijn ze verslaggever, dan stellen ze het bezoek aan het Maagdenhnis voor als het hoofdpunt van het Koninklijk bezoek aan de hoofdstad, vergeten dat ze zoo erg moest", maar zonden de namen der regenten met banketletters willen laten afdrukken; ze worden plotseling artistiek, ook in schuinte van heed en haar, maar blijven goed Boomscb', want de Vierjaariyksche beteekent niets omdat Toorop niet exposeerde. Zoo worden onze Berdena en v. d. Broekena langzamerhand mannen van beteekenis, ze azen al op de hooge stoelen van v. d. Hen vel-zaliger, van Prikkebeen en Jan Salie. Zo kunnen hun plaata in gaan nemen achter de kaateelmuren waarop de aflodil moest gebeiteld. Gelukkig echter behooren kaateelen tot de verdwijnende soort. (Behalve Holtmühle dat nu weer opgeld doet met zulk een atoeren schoonvader, centraalpresident eener zoo actieve kieavereeniging met een zoo diplomatisch beatuur). Doch scherts ter zijde; zon men nu in ernst meenen, dat een Katholiek van een weinig op voeding, beschaving en ontbolstering, zich zon willen laten leiden of beetnemen doer dergelijke onnoozele types? Ach wat! Men proest er om. Dat is het meest menschlievende wat men doen kan over een hoofdredacteur *) Zon dan alleen het genre-Pam weten hoe de virago uit Adam boog, niet als een verbogen boonenstaak, maar als een lenige jonge plant, gelijk Giotto en Piaano het soo schitterend afbeeldden in het relief werk van de Campanile te Florence? die artikelen schrijft van 100 jaar texug, die nog spreekt van verblindende glansen, welke souden uitgaan van den Koninklijken troon In ons treurig Dam-paleis; hij meent zeker dat kij nog schrijft voor de zwartjes in Suri name; wat sou men beter doen dan lachen (en men doet dit ook algemeen) over heel den staf en heel den inbond van De Tijd, het weerbericht incluis, dat steeds drie dagen te laat komt. Of zijn ze niet vermakelijk die Frieeehe brieven, altijd koekoek u sang, hoogst duf en saai ? Ia Tubanticns niet om te schateren, en Bomanna dan met zijn staatsievolle bontjas! De Belgische kartelhakker is nog minder waard dan de Dnitsche correspondent, en dan de rubriek boek beoordeeling: te zot om alleen te loopen. De feuilletons zijn naar-zoetelijk, de hoofdartikelen zijn in een dagblad niet op hun plaats, het Algemeen O verzicht loopt over van gal, onverdraagzaamheid en afge zaagde aanhalingen uit de klassieken, is on juist en onvolledig; het Kameroverzicht schijnt geschreven door een alwetenden bediller, die voorgeeft alles beter te weten dan de beide Kamers bij elkaar, in waarheid telkens misslaat en vergaat van eigenwaan; ook blijkt hij niet zeer op zijn bezigheid gesteld, want ongeveer aan het einde van elk sittingsverslag slaakt hy een soort sncht van verlichting, alsof hij denkt te zijn en zich wil voorstellen als een offer en martelaar voor de goede zaak. Stel nu eens tegenover dat onbenullige gedoe de kamerverslagen van Handelsblad en Telegraaf, van MiddelbnrgEche of Arnhemsche! Lees het in elk geval pittige politieke weekover zicht in het Handelsblad van Zondagmorgen, doorloop de knnstrnbrieken van de Nieuwe Botterd., daar is arbeid en denkkracht aan besteed, daar zit iets in, dat getuigt van kennis en begrip, al kunnen noch mogen wij het met verscheidene opvattingen eens zijn. Lees de bnitenlaudsche correspondenties in die bladen, ook in de kleinere provinciale of locale, wat een kennis vaak hebben die schrijvers van de onderhavige onderwerpen en toestanden, hoeveel waardevolle relaties, en gruw dan vrij over het zoete gewauwel in de kleinere Boomache pers door lieden die niets geleerd hebben, niets weten of inzien, niets voelen of gewaarworden, enkel en alleen maar wat herkauwen uit grootere bladen, derdehanda-broehnrea of patronaatslezjngen. Als het maar Boomach is, dan vindt de priester-redacteur alles uitstekend. In het voorbijgaan gezegd wordt er met de christelijke naastenliefde, ook wel eens leuk, te midden van zooveel vroomheidaanvoer, het handje gelicht, denk b.v. eens terug aan een be schouwing van De Tijd van 3 Mei over de litanie-ramp; in deze nabetrachting wordt de ongelukkige kapitein Smith nog na zijn dood bezwalkt. Zien wij de onderteekening dan herinneren wüons dat het niet alleen een leviet was, die den uitgeschudde op den weg voorbijging. De Tjjd is in haar hoofd redactie zeldsaam ongelukkig en behelperig, maar och, Klönne wordt te oud en Wierdels is nog te jong, en komt te veel op theevisite bij tante Desmons en nicht Banshuyzen. Hoe heerlijk en troostend zon het zijn, hoe sterkend en moedgevend.zoo wüKatho lieken konden wtfsen op kloeke, bekwame, breed*onderlegde journalisten! Fier konden wüzijn en vol blijdschap wanneer werkelijk mannen of vrouwen van beteekenis leiding en richting gaven aan onze pers. Als de inhoud onzer kranten getuigde van kennis, waarheidsliefde, kunstgevoel, politiek en staatkundig inzicht. Dan kon er kracht uit gaan van onze kranten, onderwijs en op beuring, wijze voorlichting en onpartijdige waardeering. Maar de besten onder ons zien neer op de journalistiek en achten er zich (dom genoeg) te goed voor, ze lezen anders denkende bladen en laten het volschrijven der Boomache over aan kapelaans, kosters en misdienaars. NOCTUA CATHOLICA. tenloos of weloverwogen ingevoerd hebben, men vrage eenvoudig: wordt het door een groot aantal Nederlanden gebruikt? De verdedigers van voorradig" behooren tot de aanhangers van dese leer?die de onze niet la. Arnhem, 23 Juli 1912. Aan de redactie van De Amsterdammer. Naar aanleiding der rubriek Den t echtend ber alles" werd door een onzer beweerd, dat voorradig" ook een germanisme is. Deze opvatting werd beatreden door een dr. in de letteren, terwijl het woord ook voor komt büVan Dale, ofschoon De Vries en Te Winkel het niet hebben opgenomen. Zon ik n mogen verzoeken mede te willen deelen wat de j ais te op vatting is? Bjj voorbaat mjjn dank. Hoogachtend, Uw dw. dr., FÉHAVÉ. Men schrijft ons naar aanleiding van het bovenstaande: Voorradig is o. i. zeker geen goed Neder landsen woord. De uitgang-i? büsubstantieven beteekent meestal hebbend, bv. moedig, prach tig, knoestig, viervoetig, eivormig, geestig. Kan men nu van een artikel zeggen dat het voorraad heeft? Hoogstens van den winkelier; een voorradige winkelier. Wühebben dit artikel in voorraad, in magazijn, in bewaring; het paard staat op stal, wijn op tafel, er is geld in kas. Hoewel wütoegeven, dat de laatste voorzetsels van eenigszins anderen aard zün dan tn van in voorraad", zonden wü, als men beweert dat voorradige goe deren" Nederlandsen is, voor ons het recht willen opeischen, te spreken van magasünige, bewaringige goederen, atalllge paarden,taf e lige wjjn en kaasig geld. Als men hierbij bedenkt dat vorratig" zeer gebruikelijk Dnitech is, dat het Dnitach zeer veel op het Nederlandach lukt, dat er wel eens een enkele Duitsche commis-voyagenr in Nederland reist, dat onze vaderlandsche winkeliers niet door zuiver taalgevoel uitmunten, en gaarne eenigazina af wükende termen gebruiken, dan zal men begrijpen, dat wüzonder aarzelen, de voorradige goederen, met de 'billyke' prijzen, naar het 'Warenhuis' der germanismen verwüzen. Nu hebben wüwel eens, ook door taal kundigen van beteekenis, een andere leer hooren verkondigen, dat nl. elk woord, dat duidelijk is, en veel en met voorliefde door vele Nederlanders gebruikt wordt, goed Nederlandsen is. Zoo zon ook een 'ingevoerd' reiziger, 'beduidend' onderscheid, misschien ook 'omanderen' Nederlandscb zijn. Volgens deze leer mag men niet een vaststaand taaieigen aannemen, of een eenigsiins gevestigde beteekenis van voor- en achtervoegsels, en bestaat er geenerlei bepaalde richting in de woordvorming. Men vrage niet naar de afkomst van een woord, lette niet op klank of vorm, onderzoeke niet welke categorie van menachen, met of zonder taalamaak, het gedachDe Preiitait. OP EKN VERGADERING VAN MlDDIBNACHTZENDELINGEN. ...Ik sag zwarte kapothoedjes, wat overstag, bütoch wel danig modiense chapeanx bergères, wereldsch bebloemd. En ook wel kranige witte vesten, en dandiense zomerpakken.... Doch telkens werd ik in mün zoeken om 't' type te betrappen die heele riat begenadigd lachende zussen met gladde blonajes, arm in arm psalm-neuriënd binnengezwierd, was wel heel echt! telkens werd ik daarin afgeleid door de aller aandacht opeischende verschoningen van predikanten, die stuk voor stuk een zaal gansch weten te vervullen. Zou 't wezen door dien zelfbewusten glans van mildheid op hun glad ge schoren gezichten; door hun omhoog gerichte gestalten, de hoofden uit de laag-hooge, smetteloos witte boorden gemeenlük onderuit, en soo wol omsloten in hun gekleede jassen? Of sou 't waarlük alleen zqn de uitdrukking van den mond, van de lippen, gewoon om de woorden smedig af te ronden en wat te rekken, als onder 't kouwen van jojnbes, caramels? En dan hun gewendheid van 't allén te zeggen, tot een gezelschap dat eerbiedig zwijgt en veelal luistert... Om sich in den preekstoel boven de schare uit te weten, welk lichameiyk streven als vanzelf op den algemeen beganen grond blijft voort bestaan ... De dominees, toch ook wel losjes en monter, maar gestyleerd van gebaar, als zij door de rjjen gaan en al die knik j es en dierbare groetjes met oogen die opgaan be antwoorden, en zooals 'n enkel ja", 'n enkel en" toch aanstonds voor den vreemdeling in den versten hoek hun ambt openbaart. (?Onder de Mensehen", N.B.Ct.) ScfceileKrai en intelligentie. In het begin der negentiende eeuw heeft Gall de bewering geuit dat bügelijke hersen massa twee menachen wel groote verschillen kunnen vertoonen op intellectueel en moreel gebied, maar dat tochin 't algemeen de intellectneele begaafdheden aangroeien met de volu me-toename der hersenen, vooral van het voor hoofdsgedeelte en dat genialiteit paa optreedt büeen achedelomvang van 56.5 cM. en hooger. Nadat latei e onderzoekers deze uitspraak voor onjuist verklaard hebben en anderen weer gedeeltelijk Gall aanhingen, heeft onlangs Dr. Bayerthal in Worms een aantal onder zoekingen gedaan, waaruit hy de gevolg trekkingen haalt dat Gall's uitspraak nog zoo onjuist niet was en dat het heraengewicht van geniale menschen waarschijnlijk het ge middelde hersengewicht overtreft. In ieder geval meent hu het recht te hebben büeen gchedelomvang van 56 cM. (en minder) genia liteit uit te sluiten. HU geeft echter toe dat in de verhouding tnsschen het voorhoofds gedeelte en de rest der hersenen de reden kan zitten van het geestelijk verschil tusschen menschen met geluk hersenvolume, terwijl ook wel de qualiteit der herschenschors een factor zal kunnen zijn. v. O. M-AierilaanscIie Enkele Znid-Amerikaansche republieken honden er een oorlogsmarine op na, die klein is wat de getalsterkte betreft, maar die wat de afzonderlijke schepen aangaat, alle andere oorlogsmarines overtreft, zelfs de Engelsche. Chili heeft in Engeland twee schepen besteld van 28.000 ton en met een snelheid van 23 knoopen. De bewapening zal beataan uit tien kanonnen van 14 inch (35 cM.) en vier torpedobuizen van 52 5 cM. De atookvoorraad moet 3500 ton steenkool zün en 450 ton petroleum. Een lengte van ruim 190 Meter zal hen tot de langste oorlogachepen maken die op 't oogenblik beataan. v. O. Yocutige kamers. Benedenhnis- en buitenhuisbewoners weten niet altijd wat zy met tuinkamers e. d. doen moeten. In vele gevallen worden de kamers weinig gebruikt omdat zü, dikwijls ten on rechte, van vochtigheid verdacht worden, terwijl ook in vele gevallen kamers bewoond worden die, eveneens ten onrechte, voor knrkdroog gehouden worden. Meestal worden schimmels en paddestoelen, het salpetervormen van de muren, e. d. ala kenteekenen van vochtigheid beschouwd, maar het ont breken van dit alles ia nog geen bewijs van droogheid. Wil men in geval van twijfel niet onthouden" dan kan men de kamer gemakkelijk keuren door alle ramen en deuren goed te sluiten (wat in onze moderne huizen geen kleinigheid ie) na een bak met een kilogram ongeblnschte kalk in de kamer geplaatst te hebben. Is na 24 uur het kalkgewicht met meer dan tien percent gestegen (door wateropname), dan is het bewonen van de kamer bepaald ongezond te achten. v. O. BlintteU en gevoel, Het is een dikwijls geuite bewering dat büblinden het ontreken van het eene zintuig vergoed wordt door een buitengewone ont wikkeling van het gevoelszintuig. Het is ontegenzeggelijk waar dat verschillende blin den in staat zün, te bemerken dat züeen voorwerp naderen of dat een voorwerp hen nadert. Dikwijls zün hierover proeven genomen en dit bijzondere gevoel heeft al vele be namingen gekregen in overeenstemming met even zoo veel theorieën. Blinden zelf geven elkaar tegensprekende beschrijvingen van deze waarnemingen. Sommige onderzoeken denken aan een bijzonder hoog ontwikkeld?, tastzintnig van de gezichtshuid, andere weer soeken de oorzaak in warmteatraleu, nog anderen in drnkverschillen in de omringende lucht ens. In het Blindeninstitnut te Parus zün onderzoekingen verricht van recenten datum, waaruit geconcludeerd wordt dat de waarneming samenhangt met geluidsindrnkken, doordat het waargenomen voorwerp geluiden uit de omgeving terugkaatst en verandert. v. O.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl