Historisch Archief 1877-1940
H7ra"
4"
Ho.
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
**<
VU dm JMtoetooltVd «OM Jtm «m ***,
door J. B.v SCBUU»Geïllustreerd door
JAK Sunmts.
, -D»JKirtjeHf», door J. B. lomm. Geïllu
streerd door O. GnxuNG. Beid»b
H. J. W. Beent, Amsterdam.
In «o»eeuw van het kind" trekt meer
W meer de psychologie van het kind de
aandacht, wordt men en meer doordenken
en artiiten er naar gestreefd, de kindeniel
te benaderen eertt, itraks te doorsohoawen
en te'doordringen.
Ba ook hier gebeurt het meer dan eens,
dut, terwyi de wetenschap moeizaam nekt
naar den Bekeren weg, de kunst haar vooruit
vliegt «n langs ichynbaarongebaande wegen
triomfantelflk het eindpunt bereikt, d*ar
echter eerbiedig wachtend op de sanctie van
hare moeiiaam strevend»snater.
;. Vooral de licht bewogen kindeniel wordt
dikwijls door den ertist bfl intuïtie
doorMhouwd, «n velen onser romanaohryven
gaven mooi doorvoelde kinderfignnrt Jee.
En ook in boeken «oor kinderen wordt
meer en meer aandacht geschonken aan de
psychologie; de uitgebeelde kinderen worden
meer en meer van het innerlgk uit beden
en weergegeven en krijgen soo iets lévends
en bloeiend*, dat de kinderfignren in vroegere
kinderboeken misten. Doch kinderlesers
vooral moeten die Abdoht" niet merken;
het boek moet hen aantrekken door het
uiterlijke leven, dat er in geschetst wordt
en tig. H lesan boeit hen dan ongewild het
trVfk« der figuren; allen krijgen leven
TOOT hen, en de schrij ver vindt sjjne schoonste
belooning, wanneer de kinderen rijne schep
pingen voelen als kameraden, die se mét
evenveel vriendschap, bewondering of «elfs
vyandaohap beschouwen als hunne levende
makke».
Den belooning cal den schrijver van Jan
van Beek" en De Catjangs" gewis mild ten
deel vallen; igne kinderflgnren zyn doorleefd,
met liefde dooncbonwd tot in hun innerlijk,
dat menigmaal selfs voor hunne naaste omge
ving gesleten bljjft. 't SQn geen van allen
buitengewone kinderen en toch beeft ieder
djn eigen peraooniykheid en zjjn eigen sfeer
om alch been.
Ik sag een jongen van tien jaar, die ge.
wooniyk weinig lust tot leien heeft, l
verdiept in de Katjangs, dat hy er al syne
liefhebberyen om vergat; by leefde 166 in
het boek, ook wanneer hu er niet in las, dat
hy syne huisgenooten op de meest onver
wachte oogenblikken verbaasde door over de
figuren uit het boek te spreken, als over
lovende mensehen.
Schnils grootste liefde gaat naar den
ondengenden, levendigen jongen, die vol grap
pen ait, maar eeriyk is, nooit syne kameraden
verraadt of in den steek laat, opkomt voor
recht, waar hy onrecht riet en daarom geliefd
is by de andere jongens. Jan van Beek is
etnenMjk het type van wat we wel een
linken Hollandschen jongen" plegen te
noemen, maar doonohonwd
totinzjjninnerIflk, tot in syne-kleine gevoeligheidjes, syne
delheldjee ook.
Schuil geeft 100 goed het licht bewogene
weer van soo'n kindeniel; het plotseling
vallen uit de hoogste pret in het meest op
rechte, echt gevoelde verdriet, dat in eens
weer vergeten wordt in een gnitenstreek.
Dit is dan- het algemeene dat vooral in
bet hoofdpersoontje weer verbijzonderd wordt
tot iets apart». Wy sien in het kind reeds,
wat de man Jan van Beek" zyn cal. '
Want dit is wel het merkwaardige en het
waardevolle tevens van deze boeken, dat se
ook voor volwassenen boeiend zyn en nieuwe
gedachten wekken, «66 zelfs, dat soms even
de vraag in ons opkomt: is dit wel voor
kinderen"? maar de kinderen geven self 't
antwoord... Geeft niet het schoolleven, zooala
Schuil 't beschrijft, menig paedagoog en
?UHNIIIMHHmiltlHIimilHlltllHllllnilllllllinillllllMIIIIIIHIIIIHIIIIIIII
UIT DB NATUUR.
CDLXXXVÏII.
Het Tondiertje Doliolum.
Nu ik n toch eenmaal den naam van het
merkwaardige tondiertje Doliolum heb ge
noemd, «d ik er meteen ook maar wat van
gaan Vertellen. Ik twijfel evenwel of het my
gelukken zal voor het nietige zeediertje
een weinicje belangstelling by u te wekken;
al verlang ik maar een heel klein beetje,
in vergelijking met de «troote belangstelling
die Doliolnm by de zoölogen van professie
geniet.
Die twijfel ia gerechtvaardigd, want het
merkwaardigste van de«e dieren is hnn
voortplanting en die is 200 ingewikkeld, dat
het iemand, die ntet aan dergelijke studie
gewend is, al gauw gaat duizelen; ik sal
dan ook alleen het voornaamste vertellen
van het vele, dat er in boeken van te lezen
staat.
De schuld, dat ge over dit
dierengeslacht zoo'n moeiljjk te lezen opstel krijgt,
ligt aan den warmen zomer van het vorige
jaar. Want zonder een publicatie van H. C.
Delsman getiteld: De warme zomer van
1911 en het Plankton by de Haaks", zon
ik er self niet aan gedacht hebben. Be
doelde publicatie kreeg ik in handen als een
overdrnkje ntt het Jaarboek van het
ByksiMtituut voor het Onderzoek der Zee; en
wel juist nadat ik orer den Helder
de Balpen het een ander had ge
soogenaamd paedagoog veel te denken T den
we «r niet dmdelflk in omlgad, welke op
voeder werkeiyk ieto W voer de jongens,
wie hen wint, ten minste de beste elementen
onder hen.
De Baas" met djne strenge afgemeten
manieren seker niet, minder nog de leeraren,
in wie de jongens iets van valschheid ont
dekken of ook maar vermoeden, maar «e
honden van den Engelschman die ruwweg
?egt: ik sal bos: jouw aars l" en dat ook
niet malsch doet, maar dan ook vindt, dat
allee weer all right is; toch voelen ae meer
nog voor Buitte", die self nog kan voelen
als een jongen, aan wlen ae vermoeden, dat
in syne jeugd nietsjongensachtigs vreemd was.
Het heele boek is kleurig en frisch als de
lente, vol vroolijke scènes, zooals de avon
tuurlijke nachtelijke ontvlnehting van de
drie met ichoenensalon" gestraften; en de
onschuldige, dolle pret by de plechtige"
vergaderingen van den Geheimen Bond".
In De Eatjangs" geeft Schuil de ges
biedenis van twee jongens uit Indië, Torn en
Thys, die voer kunne opvoeding naar Hol
land worden gezonden, en daar in huis
komen by twee oude, ongetrouwde tantes.
Eerst leven we een klein stukje kleurig
Indisch leven mee, dan de zeereis van
Borneo naar Java en 't zeer gevoelig, doch
zonder eenige sentimentaliteit, beschreven
afscheid tnssehen de jongens en hunne opders.
Hoe goed laat de auteur ons daar weer het
verschil voelen tusschen wat omgaat in de
ouden en de kinderen; by de ouden een
opgaan in hun leed, by de kinderen slechts
een oogenblik er Ui leven, om dadelijk dch
te laten afleiden door nieuwe indrukken.
En toch... gaat 't ons allen ook niet zoo,
tot ons geluk? al is de wisseling van stem
ming wat minder snel. In den man woont
nog het kind.
In een volgend hoofdstuk staan de beide
oude dames met Bat, de oude dienstbode, en
de poes op den uitkijk naar de neven en
als deze eindelijk komen met hun hond, volgt
er een tooneeltje vol uitgelaten, kostelijke
vroolijkheid... de schrik van de tantes en
de oude meid, als hond en kat het dadelijk
aan den stok krygen, de voor de jongens
pijnlijke zoon-operatie, de kalme humor van
den ouden huisknecht. Och, 't is eigenlijk
alles niet eens heel nieuw, 't is of wöons
uit onze kinderjaren ook wel herinneren ieta
dergelijks gelezen te hebben, maar 't doet
toch nieuw en frisch aan, omdat Schuil het
alles onder zy'n eigen licht zet en de figuren
zoo prachtig leven.
Torn ia eigenlijk een broertje van Jan van
Beek, maar Thys is eene nieuwe figuur: de
nerveuze schuchtere jongen, gevoelig en
goedhartig maar niet spontaan hartelijk,
zooals Torn; een jongen, die dch lang laat
plagen, maar als zijn drift eenmaal losbreekt,
niet te honden ie, en eerat bedaart, als de
drift dch oplost in een huilbui.
De tantes, Kooaje en Foke, geven ongewild
weer menig lesje aan volwassen paedagogen
en leeren, hoe men wdl en hoe men niet
met jongens moet omgaan, om hen voor dch
te winnen en dus te kunnen opvoeden, want
opvoeding zonder wedentydtehe diepe gene
genheid is immers onmogelijk.
Een enkel toonealtje wil ik hier afschrijven.
't Valt voor, ala de jongens pas by de tantes
djn en hun eenten echoolochtend achter
den rug hebben, een gewichtige ochtend
voor hen, want se hebben beide examen
gedaan voor de H.B.8., doch vór het exa
men hebben ze in een flinke vechtpartij
kennis gemaakt met hunne nieuwe makkers.
Nu komen ze thuis.
Tante Koopje was alleen in de kamer,
op het oogenblik dat de jongens luidruchtig
binnenstoven. Zjj stond by de koffiatafel
boterhammen te smeren en bracht hare
handen onwillekeurig maar vlug naar haar
ooren, alsof dj zoo door een wesp in haar
oorlelletje gestoken was, toen Torn en Thfls
schreeuwden:
Tante l tante l We «ijn d'er door!"
iiiiiiiiiHiniiiiiiinii
iiinMiillllliuiiiiiiiiimn
onder de 60°N. B. blyven, byna drie breedte
graden noordelijker voor. In 1904 bracht de
warmte van dat jaar ze ook al eens naar
hooger breedten maar toen kwamen ze niet
verder dan Znid-Engeland.
Dat ze in 1911 niet in enkele, verdwaalde
exemplaren hierheen kwamen, bewijst de
opgave van het Zoölogisch Instituut te
Nienwediep. Bjj de eerste vangst op 25
Bept. kwamen er 44000 op l M2, zeeopper
vlak voer; een week daarna 182000 stuks
(blz. 14 van de genoemde .publicatie.) Ala
ge weet, dat de dieren, toen de grootte hadden
van een matige daphnia of watervloo, kunt
ge u wel voorstellen dat dit niet weinig ia;
onder een theeschoteltje-oppervlak zwommen
er immers een paar duizend.
De tondieren, waarvan hier sprake ia,
waren pleegdieren". Dat wil niet zeggen
een of ander soort van tondiertjes, maar n
van de vele vormen waarin n enkele be
paalde soort kan voorkomen, al naar zijn leef
tijd of het stadium waarin het dier verkeert.
Zooals bq insecten, vliegen b.v., regelmatig
op elkaar volgan: ei, larve of made, pop met
coconnetje, en volwassen dier, zoo doorloopt
een tondiertje ook verschillende stadia, maar
nog meer dan een insect. De pleegdier-vorm
waarin de Doliolnm nationalis verleden in
zulke maasa'a op de Haaks vór het Mars
diep voorkwam, is een vorm zonder geslachts
kenmerken, dus neutraal, noch mannelijk noch
vrouweiyk. En hy is ook ongeslachtelijk"
en
schreven. "Nu het sluit zich hierbij
mooi aan.
.Want het tondiertje Doliolnm is eigen
lijk ook een Salpe; wel een heel
kleine, vrijlevende, zon der kettinggene
ratie en met sterk afirykende levens
wijze ; maar in bet leerboek van
ClansGrobben (druk 1905) wordt de familie
van Doliolnm nog onder de Salpen
gesteld.
Het syn plankton-dieren, dat wil
?eggen, zy leven half zwemmend half
drijvend, dicht by de oppervlakte der
aee; daarbij djn ze bijna geheel door
schijnend, haast doorzichtig. Wat bun
aantal en de plaats waar zy voorkomen
betreft, dit ia afhankelijk van invloeden
van temperatuur en waterbeweging.
Dit laaiste blijkt uit het feit (in
bovengenoemde publicatie meegedeeld)
dat Doliolnm nationalis in 1911 voor
het eerst in onze seeën is waargenomen;
tengevolge van de hooge temperatuur
van het zeewater aan de oppervlakte
kwamen deze dieren, die gewoonlijk
centrail
ItnuwsteUel
eoclostyl
Anvi
onge
Pleegtante (phorozoid) van Tondiertje (Doliolum)
by den Helder gevangen (naar H. C. Deleman.)
Tante Koes kon nog maar niet aan dat gillen
wennen, ziet het oog op'deze bigde
mededeeling wilde zy echter niets daarvan laten
merken. Tante wilde nu eens echt vrooiyk
met de jongens rijn; ze legde het mes op
de broodplank, veegde hare handen aan haar
schort je af en kwam op de neven toe om
se harteiyk geluk te weneche». Maar op
eens bleef zy als venteend staan; de woor
den stokten haar in de keeL toen zy het gat
in de kous, de gehavende blouse, de buil op
het voorhoofd en de ichrammen op de wang
van Torn, den geschenrden kraag, de
moddervlek op de knie en de dikke lip van Thys
ontdekte. Haar mond ging langzaam open
en haar oogje»werden al grooter en grooter.
Ja tante, we zjjn d'r door l" riep Tem
nog eens, die vreesde dat tante door dit
bericht soo uit de wolken viel en er geen
oogenblik aan dacht, dat haar verbazing ook
een sndere oorzaak kon hebben.
Waar... waar hebben jullie gezeten?"
stotterde tante Koos eindeiyk, terwijl haar
oogen dwaalden van het gat in de kous van
Torn naar den geschenrden kraag van Thys.
Wy? wy?" vroeg Thys, die het begon
te begrijpen.
O, wy hebben gevochten, tante, maar 't
was niks erg l" antwoordde Torn, alsof het
de meest gewone zaak van de wereld was."
Tante Koos jammert nog een poosje door,
en ais dan de liqve tante Foke thuis komt,
en er ook van schrikt, begrijpen de jongens
toch, dat de tantes het heel erg vinden. En
dan schrijft Schuil, zeer mensohknndig:
Verlegen keken zy (de jongens) naar de
kapotte kous, den geschenrden kiel en de
moddervlek; Thijs voelde ineen»een brandende
fijn in tijn *pge*ette lip, en Torn daoht, dat
de buil Of tijn voorhoofd merkbaar wol."
Dan wint tante Foke in eens het hart
van de jongens, door toe te geven, dat zy
zich moesten verdedigen, als ze werden aan
gevallen, en se weet dat hart steeds te be
houden, omdat in- haar iets is gebleven van
jeugd.
En soo is 't met den schrijver zelf ook;
in hem ia veel gebleven uit zijne jeugd, in
den man leeft de jongen nog.
Nog sou ik graag iets citeeren uit het
gesprek van een troepje jongens met den
dokter, die hen er op wyzen wil, hoe wreed
ze doen, door n van de leerare o, een ner
veuze man, gebnkt onder huiselijk leed.
het leven ondragelijk te maken en hoe goed
de dokter daarin slaagt, doch beter is het,
de scène in het kader van het geheele
werkje te lezen.
Waarlijk, Schuil schonk ons een paar
kostelijke boeken.
Eén opmerking moet me alleen van 't
hart. De jongens uit Schuü's boeken honden
veel van sport, zooals trouwens het
meeren.deel van onze tegenwoordige jongens.
Maar van twee akelig zoete jongens, die
door tante Kootje altijd ten voorbeeld aan
de Katjangs worden gesteld, heet het sar
castisch, dat ze veel liever met hun vader
de duinen ingaan om planten en vlinders te
zoeken en niets geven om voetballen en al
die andere ruwe, wilde en gevaarlijke spelen
van tegenwoordig."
En de uit r al van Torn hierop: Jakkil
wat 'n mispunten l" stempelt dat planten en
vlinders zoeken wel tot iets heel minder
waardige. En dat in onzen tijd, nu we ons
juist erover verhengen, dat de liefde voor de
natuur meer en meer wakker wordt en aan
gewakkerd wordt in onze jongens en meU jee,
juist als tegenwicht tegen de overdreven
liefde voor sport) Waarschijnlijk was dit dan
ook een slip of the pen" van Schuil, die
veel te goed rijne jongens kent, om niet te
weten, dat juist onder de flinkst en esne
groote liefde voor de natuur sluimert, die
maar op eene opwekking wacht, om in de
goede richting te gaan.
ANNA VAN QOGH?KAULBACH.
ontstaan, namelijk als n van de vele knop
pen, die dch vormden aan een ander ton
netje, het eidier, en zich gingen hechten aan
een langzaam en gestadig groeiend verlengstuk
van dit eidier of ootoïd.
Dat verlengstuk, is duideiy k te zien op de illu
stratie uit Claus rechta onderaan; de bovenbe
doelde pleegdiervorm ontstaat uit de
middenete ry knoppen waar Mg (uiddel-sprniijet)
bijstaat; de letters Ls (iü-sprniten) wijzen
naar de zydelingecbe knoppen-ryen van de
stolo, dat worden weer andere dieren: de
vreters of maagdieren." Die doen niets dan
voedsel opnemen en ze geven dit, daar ze
vastgehecht blijven over aan de pleegdieren"
die er dik en vet van worden.
Nu komt de moeilijkheid. Da pleegdieren
of phorozoïden worden zelfstandig ala ze
volwasaen zijn, maar nog vór dien tijd
heeft er zich op hun steel al een
zusterknop vastgezet. Deze knop ia de
oer-geslachtsknop, daaruit komen de
geslachteknoppen. De phorozoid draagt deze kooppen
met zich mee, het is dus een tante die haar
nichtjea draagt, en deze ontwikkelen zich
tot diertjes, de zaaddieren of gonozoïden.
Dit zijn de aexneelen, zij bezitten
voortplantingsorganen. Barst als deze aexneelen
een eind ver ontwikkeld zijn, komt het pleeg
dier geheel vrij, het laat los van den staart
van het eidier, en een tijdje daarna laten
ook de gonozoïden of zaaddieren loa van de
pleegtante. Zjj groeien uit tot een vorm die
veel op het tonvormige pleegdier lykt, maar
het bezit genaden of geelachtakiemen, die
niet by het pleegdier aanwezig zijn.
Deze gealachtsdieren, waarin zich ook een
eieratok ontwikkeld heeft, brengen eieren
voort. Uit deze ontstaan langgestaarte larven
(links onderaan op de figuur). Z^ggelijken,
oppervlakkig bekeken, op kikkerviacbjea
of salamander-larven. Tusachen lichaam en
staart (met de rnggeetreng) bevindt zich
ean blaas, met een waterachtig vocht gevuld.
Uit die larven konen weer volkomen
dieren: de oozoïden; de cyclus ia volbracht
met deze begint de gealachtlooze voortplan
ting, die ik u al geschetst heb; alleen nog
niet het allereerste begin; dat gebeurt wel
op een allermerkwaardigste manier.
Zoo'n eidier gaat zonder bevruchting
eieren of nu eigenlijk knoppen voortbrengen
op zijn uitsteeksel zyn stolo," maar deze
blijven daar niet; ze worden getransporteerd
naar den zooeven al genoemden staart, die zich
gaat vormen; dit transport van ei-knop pen
geschiedt door cellen die overeenkomen, met
amoeben of ook met onze witte
bioedlichaampjea; deze vormlooze cellen immers
kunnen scbjjjnpooijea uitstrekken en zoo
voortFotêmej. f. B.
iiHinin
Twee zusjes. Tokio.
iiillniiiiilllllllllllliiiliHllllllllllllllllllilllMiiililllllllliilil
Matrootie.
Meer en meer blijkt, dat de vrouw voor
elk beroep, gewoonlijk uitsluitend door man
nen uitgeoefend, desnoods geschiktheid bedt,
en indien de militairen, dank; dj het Paleis
van Arbitrage te '«-Gravenhage, niet spoedig
van den aardbol worden weggevaagd, zullen
we misschien mettertijd ook nog wel vrouwe
lijke kolonels en majoors aan de spits van
een legercorps zien rijden. Het woord Alter
Schuurbart" voor een oud soldaat zal dan
natuurlijk bulten dienst gesteld moeten wor
den ... Maar zoover zyn we nog niet en het
ia al merkwaardig genoeg dat ook by het
corps ambtenaren der draadlooze telegraphie,
de Marconisten, de vrouw reeda baar intrede
heeft gedaan.
The Alaska Steamahip company" heeft
dezer dagen Miss Maggie Kelao aangesteld
als Marconiste op haar nieuw stoomschip
Maripoea". Deze jonge dame is in bet bezit
van een diploma, verstrekt door het
Atuerikaansche departement van Marine, en ia ook
technisch volkomen op de hoogte, zoodat
zy defec en aan de toestellen zelf herstellen
kan. Het ia intusschen wel een hachelijk
geval, dat daarvoor soms geklommen en ge
klauterd moet worden. De nieuwe
vronwelyke ambtenaar heeft aan boord den rang
van officier, en is gekleed in de uniform,
blauw met goud, der Amerikaanscbe zee
lieden.
Men weet sedert de ramp van de Titanic",
hoeveel meed en zelfopoffering er van de
marconisten gevorderd wordt by acheeps-.
rampen, en in de keus van dit nieuwe be
roep heeft ze op dchself reeds blijk gegeven
van durf, want se weet natuurlijk wat haar
plichten zullen zijn, indien de nood aan
den man" komt, en men zal volstrekt
niet minder van haar vergen omdat zij een
«route is.
*?*
Per telephoon.
Hoewel we' er allen de mogelijkheid van
begrijpen ia een lezing door de telephoon
gehouden een gebeurtenis, die toch nog niet
zoo alle dagen voorkomt. In Chicago
had onlanga zulk een séance plaats ter gele
genheid van een feest ran studenten van
de Yale Uciveraity, die gevestigd is te New
Haven. Deze stad is niet minder dan 1600
Engelsche mijlen van Chicago verwijderd en
de president der Universiteit, de heer Hadley,
die de by eenkomst niet kon bewonen, en
toch ter gelegenheid van deze feestelijkheid
wel eens graag een hartig woordje wilde
zeggen, deed dit doodeenvoudig per telephoon.
Aan een toestel, dat dch middenin de
«aal bevond, waren tweehonderd»veertig
ontvangen bevestigd, en elk der aanwezigen
nam er daarvan een voor djn rekening. En
in djn studeerkamer, te New Haven, meer
dan tweeduizend kilometers van de feestzaal
vendjderd, zat professor Hadley rustig aan
zyn schrijftafel, en oreerde tegen een klein
vierkant kastje van hout, dat de bemiddelaar
was tnssehen hem en zyn talrijk pnblie
't welk ten slotte zijn redevoering m
een luid applaus en hoer a-geroep beloond
De proef moet in alle oprichten voldaan
hebben.
* **
J»vogelvlucht".
Het nieuwste op het gebied der
postduivensport djn zeer kleine camera's, die aan de
bont der snelle vogels bevestigd worden,
en door middel van een telkens versprin
gende film hun geheelen weg vanuit de
wolken photographeeren. De toestelletjes
werken automatisch als een horloge, en
zoodra de film is afgeloopen, sluiten ze zich
en brengen het negatief van de vlucht, dat
soms zeer interessante dingen te den geeft,
ongerept over. De photo's syn niet veel
grooter elk op zichzelf dan een ipeldeprlk,
en den er allen tezamen voor het bloote
oog uit als een zwarte inktiyn, waaraan niets
bizonders te den valt. By sterke vergrooting
echter geven dj een fraai en scherp beeld.
*»*
Dure vinger»,
Wat sommige handen waard djn ?... Vraag
het eens aan de assurantie-maatschappy, die
den beroemden viool-virtuoos Jan Knbelik
tegen ongevallen verzekerde. Hy bracht
zyn tien vingeia voor den assuradeur tegen
vijftig duizend gulden per stuk, en sloot
voor dit kostelijke tiental dqs
eengesamentiyke verzekering van vijf maal honderd
duizend gulden.
Reeds eenmaal liep hy een kleine blessuur
«p aan zyn linker pink, waardoor hy ge
durende MS weken niet spelen kon, en dit
werd de maatschappij gewaar aan de plus
minus dertig duizend gulden, die se uit te
betajen had wegens tijdelijke invaliditeit.
Knbelik houdt er overigens bizonder van
om dergelijke gebenrtenisjes aan de groote
klok te hangen, dat maakt hem altijd nog
weer interessanter, en daardoor worden zijn
entreeprijzen nog steeds hooger, en zijn
vingers steeds kostbaarder...
ALLBOKA.
Vormen van Tondiertje Doliolnm:
geslachtsdier (zonozoid), vreetdier (gaatroioid),
joeg eidier ( zoid), oud eidier (oösoid) met lange rjjen
larve (v. h. oözoid) ck = rnggea reng (chorda.) knoppen aan het dors. aanhangsel.
(UI. uit Claus-Qrobben.)
kruipen, over en door alles heen. Nu, deze
amoeben van de oozoïd brengen de knoppen
over van de stolo naar het steeds groeiend
staartstuk. Tegelijkertijd gaat de oozoïd
terngontwikketen of rednceeren, zyn darmkanaal
verdwijnt, alleen zyn hart en het centraal
zenuwstelsel blijven over. Daarentegen ver
dikken zich de spieren, het dier wordt een
levend en zwemmend tonnetje met een staart,
gelyk op de afbeelding rechts onder ia te den.
Op .die staart... en zoo zou ik kunnen door
gaan; net als met de geschiedenis van
Oldeberkoop in Friesland, dat er een man was,
die een katnil had, en die katnil... maar
u heeft de krant natuurlijk allang in een
hoek gesmeten.
E. HKIKAKS.