De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 4 augustus pagina 5

4 augustus 1912 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

H7ra" 4" Ho. DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. **< VU dm JMtoetooltVd «OM Jtm «m ***, door J. B.v SCBUU»Geïllustreerd door JAK Sunmts. , -D»JKirtjeHf», door J. B. lomm. Geïllu streerd door O. GnxuNG. Beid»b H. J. W. Beent, Amsterdam. In «o»eeuw van het kind" trekt meer W meer de psychologie van het kind de aandacht, wordt men en meer doordenken en artiiten er naar gestreefd, de kindeniel te benaderen eertt, itraks te doorsohoawen en te'doordringen. Ba ook hier gebeurt het meer dan eens, dut, terwyi de wetenschap moeizaam nekt naar den Bekeren weg, de kunst haar vooruit vliegt «n langs ichynbaarongebaande wegen triomfantelflk het eindpunt bereikt, d*ar echter eerbiedig wachtend op de sanctie van hare moeiiaam strevend»snater. ;. Vooral de licht bewogen kindeniel wordt dikwijls door den ertist bfl intuïtie doorMhouwd, «n velen onser romanaohryven gaven mooi doorvoelde kinderfignnrt Jee. En ook in boeken «oor kinderen wordt meer en meer aandacht geschonken aan de psychologie; de uitgebeelde kinderen worden meer en meer van het innerlgk uit beden en weergegeven en krijgen soo iets lévends en bloeiend*, dat de kinderfignren in vroegere kinderboeken misten. Doch kinderlesers vooral moeten die Abdoht" niet merken; het boek moet hen aantrekken door het uiterlijke leven, dat er in geschetst wordt en tig. H lesan boeit hen dan ongewild het trVfk« der figuren; allen krijgen leven TOOT hen, en de schrij ver vindt sjjne schoonste belooning, wanneer de kinderen rijne schep pingen voelen als kameraden, die se mét evenveel vriendschap, bewondering of «elfs vyandaohap beschouwen als hunne levende makke». Den belooning cal den schrijver van Jan van Beek" en De Catjangs" gewis mild ten deel vallen; igne kinderflgnren zyn doorleefd, met liefde dooncbonwd tot in hun innerlijk, dat menigmaal selfs voor hunne naaste omge ving gesleten bljjft. 't SQn geen van allen buitengewone kinderen en toch beeft ieder djn eigen peraooniykheid en zjjn eigen sfeer om alch been. Ik sag een jongen van tien jaar, die ge. wooniyk weinig lust tot leien heeft, l verdiept in de Katjangs, dat hy er al syne liefhebberyen om vergat; by leefde 166 in het boek, ook wanneer hu er niet in las, dat hy syne huisgenooten op de meest onver wachte oogenblikken verbaasde door over de figuren uit het boek te spreken, als over lovende mensehen. Schnils grootste liefde gaat naar den ondengenden, levendigen jongen, die vol grap pen ait, maar eeriyk is, nooit syne kameraden verraadt of in den steek laat, opkomt voor recht, waar hy onrecht riet en daarom geliefd is by de andere jongens. Jan van Beek is etnenMjk het type van wat we wel een linken Hollandschen jongen" plegen te noemen, maar doonohonwd totinzjjninnerIflk, tot in syne-kleine gevoeligheidjes, syne delheldjee ook. Schuil geeft 100 goed het licht bewogene weer van soo'n kindeniel; het plotseling vallen uit de hoogste pret in het meest op rechte, echt gevoelde verdriet, dat in eens weer vergeten wordt in een gnitenstreek. Dit is dan- het algemeene dat vooral in bet hoofdpersoontje weer verbijzonderd wordt tot iets apart». Wy sien in het kind reeds, wat de man Jan van Beek" zyn cal. ' Want dit is wel het merkwaardige en het waardevolle tevens van deze boeken, dat se ook voor volwassenen boeiend zyn en nieuwe gedachten wekken, «66 zelfs, dat soms even de vraag in ons opkomt: is dit wel voor kinderen"? maar de kinderen geven self 't antwoord... Geeft niet het schoolleven, zooala Schuil 't beschrijft, menig paedagoog en ?UHNIIIMHHmiltlHIimilHlltllHllllnilllllllinillllllMIIIIIIHIIIIHIIIIIIII UIT DB NATUUR. CDLXXXVÏII. Het Tondiertje Doliolum. Nu ik n toch eenmaal den naam van het merkwaardige tondiertje Doliolum heb ge noemd, «d ik er meteen ook maar wat van gaan Vertellen. Ik twijfel evenwel of het my gelukken zal voor het nietige zeediertje een weinicje belangstelling by u te wekken; al verlang ik maar een heel klein beetje, in vergelijking met de «troote belangstelling die Doliolnm by de zoölogen van professie geniet. Die twijfel ia gerechtvaardigd, want het merkwaardigste van de«e dieren is hnn voortplanting en die is 200 ingewikkeld, dat het iemand, die ntet aan dergelijke studie gewend is, al gauw gaat duizelen; ik sal dan ook alleen het voornaamste vertellen van het vele, dat er in boeken van te lezen staat. De schuld, dat ge over dit dierengeslacht zoo'n moeiljjk te lezen opstel krijgt, ligt aan den warmen zomer van het vorige jaar. Want zonder een publicatie van H. C. Delsman getiteld: De warme zomer van 1911 en het Plankton by de Haaks", zon ik er self niet aan gedacht hebben. Be doelde publicatie kreeg ik in handen als een overdrnkje ntt het Jaarboek van het ByksiMtituut voor het Onderzoek der Zee; en wel juist nadat ik orer den Helder de Balpen het een ander had ge soogenaamd paedagoog veel te denken T den we «r niet dmdelflk in omlgad, welke op voeder werkeiyk ieto W voer de jongens, wie hen wint, ten minste de beste elementen onder hen. De Baas" met djne strenge afgemeten manieren seker niet, minder nog de leeraren, in wie de jongens iets van valschheid ont dekken of ook maar vermoeden, maar «e honden van den Engelschman die ruwweg ?egt: ik sal bos: jouw aars l" en dat ook niet malsch doet, maar dan ook vindt, dat allee weer all right is; toch voelen ae meer nog voor Buitte", die self nog kan voelen als een jongen, aan wlen ae vermoeden, dat in syne jeugd nietsjongensachtigs vreemd was. Het heele boek is kleurig en frisch als de lente, vol vroolijke scènes, zooals de avon tuurlijke nachtelijke ontvlnehting van de drie met ichoenensalon" gestraften; en de onschuldige, dolle pret by de plechtige" vergaderingen van den Geheimen Bond". In De Eatjangs" geeft Schuil de ges biedenis van twee jongens uit Indië, Torn en Thys, die voer kunne opvoeding naar Hol land worden gezonden, en daar in huis komen by twee oude, ongetrouwde tantes. Eerst leven we een klein stukje kleurig Indisch leven mee, dan de zeereis van Borneo naar Java en 't zeer gevoelig, doch zonder eenige sentimentaliteit, beschreven afscheid tnssehen de jongens en hunne opders. Hoe goed laat de auteur ons daar weer het verschil voelen tusschen wat omgaat in de ouden en de kinderen; by de ouden een opgaan in hun leed, by de kinderen slechts een oogenblik er Ui leven, om dadelijk dch te laten afleiden door nieuwe indrukken. En toch... gaat 't ons allen ook niet zoo, tot ons geluk? al is de wisseling van stem ming wat minder snel. In den man woont nog het kind. In een volgend hoofdstuk staan de beide oude dames met Bat, de oude dienstbode, en de poes op den uitkijk naar de neven en als deze eindelijk komen met hun hond, volgt er een tooneeltje vol uitgelaten, kostelijke vroolijkheid... de schrik van de tantes en de oude meid, als hond en kat het dadelijk aan den stok krygen, de voor de jongens pijnlijke zoon-operatie, de kalme humor van den ouden huisknecht. Och, 't is eigenlijk alles niet eens heel nieuw, 't is of wöons uit onze kinderjaren ook wel herinneren ieta dergelijks gelezen te hebben, maar 't doet toch nieuw en frisch aan, omdat Schuil het alles onder zy'n eigen licht zet en de figuren zoo prachtig leven. Torn ia eigenlijk een broertje van Jan van Beek, maar Thys is eene nieuwe figuur: de nerveuze schuchtere jongen, gevoelig en goedhartig maar niet spontaan hartelijk, zooals Torn; een jongen, die dch lang laat plagen, maar als zijn drift eenmaal losbreekt, niet te honden ie, en eerat bedaart, als de drift dch oplost in een huilbui. De tantes, Kooaje en Foke, geven ongewild weer menig lesje aan volwassen paedagogen en leeren, hoe men wdl en hoe men niet met jongens moet omgaan, om hen voor dch te winnen en dus te kunnen opvoeden, want opvoeding zonder wedentydtehe diepe gene genheid is immers onmogelijk. Een enkel toonealtje wil ik hier afschrijven. 't Valt voor, ala de jongens pas by de tantes djn en hun eenten echoolochtend achter den rug hebben, een gewichtige ochtend voor hen, want se hebben beide examen gedaan voor de H.B.8., doch vór het exa men hebben ze in een flinke vechtpartij kennis gemaakt met hunne nieuwe makkers. Nu komen ze thuis. Tante Koopje was alleen in de kamer, op het oogenblik dat de jongens luidruchtig binnenstoven. Zjj stond by de koffiatafel boterhammen te smeren en bracht hare handen onwillekeurig maar vlug naar haar ooren, alsof dj zoo door een wesp in haar oorlelletje gestoken was, toen Torn en Thfls schreeuwden: Tante l tante l We «ijn d'er door!" iiiiiiiiiHiniiiiiiinii iiinMiillllliuiiiiiiiiimn onder de 60°N. B. blyven, byna drie breedte graden noordelijker voor. In 1904 bracht de warmte van dat jaar ze ook al eens naar hooger breedten maar toen kwamen ze niet verder dan Znid-Engeland. Dat ze in 1911 niet in enkele, verdwaalde exemplaren hierheen kwamen, bewijst de opgave van het Zoölogisch Instituut te Nienwediep. Bjj de eerste vangst op 25 Bept. kwamen er 44000 op l M2, zeeopper vlak voer; een week daarna 182000 stuks (blz. 14 van de genoemde .publicatie.) Ala ge weet, dat de dieren, toen de grootte hadden van een matige daphnia of watervloo, kunt ge u wel voorstellen dat dit niet weinig ia; onder een theeschoteltje-oppervlak zwommen er immers een paar duizend. De tondieren, waarvan hier sprake ia, waren pleegdieren". Dat wil niet zeggen een of ander soort van tondiertjes, maar n van de vele vormen waarin n enkele be paalde soort kan voorkomen, al naar zijn leef tijd of het stadium waarin het dier verkeert. Zooals bq insecten, vliegen b.v., regelmatig op elkaar volgan: ei, larve of made, pop met coconnetje, en volwassen dier, zoo doorloopt een tondiertje ook verschillende stadia, maar nog meer dan een insect. De pleegdier-vorm waarin de Doliolnm nationalis verleden in zulke maasa'a op de Haaks vór het Mars diep voorkwam, is een vorm zonder geslachts kenmerken, dus neutraal, noch mannelijk noch vrouweiyk. En hy is ook ongeslachtelijk" en schreven. "Nu het sluit zich hierbij mooi aan. .Want het tondiertje Doliolnm is eigen lijk ook een Salpe; wel een heel kleine, vrijlevende, zon der kettinggene ratie en met sterk afirykende levens wijze ; maar in bet leerboek van ClansGrobben (druk 1905) wordt de familie van Doliolnm nog onder de Salpen gesteld. Het syn plankton-dieren, dat wil ?eggen, zy leven half zwemmend half drijvend, dicht by de oppervlakte der aee; daarbij djn ze bijna geheel door schijnend, haast doorzichtig. Wat bun aantal en de plaats waar zy voorkomen betreft, dit ia afhankelijk van invloeden van temperatuur en waterbeweging. Dit laaiste blijkt uit het feit (in bovengenoemde publicatie meegedeeld) dat Doliolnm nationalis in 1911 voor het eerst in onze seeën is waargenomen; tengevolge van de hooge temperatuur van het zeewater aan de oppervlakte kwamen deze dieren, die gewoonlijk centrail ItnuwsteUel eoclostyl Anvi onge Pleegtante (phorozoid) van Tondiertje (Doliolum) by den Helder gevangen (naar H. C. Deleman.) Tante Koes kon nog maar niet aan dat gillen wennen, ziet het oog op'deze bigde mededeeling wilde zy echter niets daarvan laten merken. Tante wilde nu eens echt vrooiyk met de jongens rijn; ze legde het mes op de broodplank, veegde hare handen aan haar schort je af en kwam op de neven toe om se harteiyk geluk te weneche». Maar op eens bleef zy als venteend staan; de woor den stokten haar in de keeL toen zy het gat in de kous, de gehavende blouse, de buil op het voorhoofd en de ichrammen op de wang van Torn, den geschenrden kraag, de moddervlek op de knie en de dikke lip van Thys ontdekte. Haar mond ging langzaam open en haar oogje»werden al grooter en grooter. Ja tante, we zjjn d'r door l" riep Tem nog eens, die vreesde dat tante door dit bericht soo uit de wolken viel en er geen oogenblik aan dacht, dat haar verbazing ook een sndere oorzaak kon hebben. Waar... waar hebben jullie gezeten?" stotterde tante Koos eindeiyk, terwijl haar oogen dwaalden van het gat in de kous van Torn naar den geschenrden kraag van Thys. Wy? wy?" vroeg Thys, die het begon te begrijpen. O, wy hebben gevochten, tante, maar 't was niks erg l" antwoordde Torn, alsof het de meest gewone zaak van de wereld was." Tante Koos jammert nog een poosje door, en ais dan de liqve tante Foke thuis komt, en er ook van schrikt, begrijpen de jongens toch, dat de tantes het heel erg vinden. En dan schrijft Schuil, zeer mensohknndig: Verlegen keken zy (de jongens) naar de kapotte kous, den geschenrden kiel en de moddervlek; Thijs voelde ineen»een brandende fijn in tijn *pge*ette lip, en Torn daoht, dat de buil Of tijn voorhoofd merkbaar wol." Dan wint tante Foke in eens het hart van de jongens, door toe te geven, dat zy zich moesten verdedigen, als ze werden aan gevallen, en se weet dat hart steeds te be houden, omdat in- haar iets is gebleven van jeugd. En soo is 't met den schrijver zelf ook; in hem ia veel gebleven uit zijne jeugd, in den man leeft de jongen nog. Nog sou ik graag iets citeeren uit het gesprek van een troepje jongens met den dokter, die hen er op wyzen wil, hoe wreed ze doen, door n van de leerare o, een ner veuze man, gebnkt onder huiselijk leed. het leven ondragelijk te maken en hoe goed de dokter daarin slaagt, doch beter is het, de scène in het kader van het geheele werkje te lezen. Waarlijk, Schuil schonk ons een paar kostelijke boeken. Eén opmerking moet me alleen van 't hart. De jongens uit Schuü's boeken honden veel van sport, zooals trouwens het meeren.deel van onze tegenwoordige jongens. Maar van twee akelig zoete jongens, die door tante Kootje altijd ten voorbeeld aan de Katjangs worden gesteld, heet het sar castisch, dat ze veel liever met hun vader de duinen ingaan om planten en vlinders te zoeken en niets geven om voetballen en al die andere ruwe, wilde en gevaarlijke spelen van tegenwoordig." En de uit r al van Torn hierop: Jakkil wat 'n mispunten l" stempelt dat planten en vlinders zoeken wel tot iets heel minder waardige. En dat in onzen tijd, nu we ons juist erover verhengen, dat de liefde voor de natuur meer en meer wakker wordt en aan gewakkerd wordt in onze jongens en meU jee, juist als tegenwicht tegen de overdreven liefde voor sport) Waarschijnlijk was dit dan ook een slip of the pen" van Schuil, die veel te goed rijne jongens kent, om niet te weten, dat juist onder de flinkst en esne groote liefde voor de natuur sluimert, die maar op eene opwekking wacht, om in de goede richting te gaan. ANNA VAN QOGH?KAULBACH. ontstaan, namelijk als n van de vele knop pen, die dch vormden aan een ander ton netje, het eidier, en zich gingen hechten aan een langzaam en gestadig groeiend verlengstuk van dit eidier of ootoïd. Dat verlengstuk, is duideiy k te zien op de illu stratie uit Claus rechta onderaan; de bovenbe doelde pleegdiervorm ontstaat uit de middenete ry knoppen waar Mg (uiddel-sprniijet) bijstaat; de letters Ls (iü-sprniten) wijzen naar de zydelingecbe knoppen-ryen van de stolo, dat worden weer andere dieren: de vreters of maagdieren." Die doen niets dan voedsel opnemen en ze geven dit, daar ze vastgehecht blijven over aan de pleegdieren" die er dik en vet van worden. Nu komt de moeilijkheid. Da pleegdieren of phorozoïden worden zelfstandig ala ze volwasaen zijn, maar nog vór dien tijd heeft er zich op hun steel al een zusterknop vastgezet. Deze knop ia de oer-geslachtsknop, daaruit komen de geslachteknoppen. De phorozoid draagt deze kooppen met zich mee, het is dus een tante die haar nichtjea draagt, en deze ontwikkelen zich tot diertjes, de zaaddieren of gonozoïden. Dit zijn de aexneelen, zij bezitten voortplantingsorganen. Barst als deze aexneelen een eind ver ontwikkeld zijn, komt het pleeg dier geheel vrij, het laat los van den staart van het eidier, en een tijdje daarna laten ook de gonozoïden of zaaddieren loa van de pleegtante. Zjj groeien uit tot een vorm die veel op het tonvormige pleegdier lykt, maar het bezit genaden of geelachtakiemen, die niet by het pleegdier aanwezig zijn. Deze gealachtsdieren, waarin zich ook een eieratok ontwikkeld heeft, brengen eieren voort. Uit deze ontstaan langgestaarte larven (links onderaan op de figuur). Z^ggelijken, oppervlakkig bekeken, op kikkerviacbjea of salamander-larven. Tusachen lichaam en staart (met de rnggeetreng) bevindt zich ean blaas, met een waterachtig vocht gevuld. Uit die larven konen weer volkomen dieren: de oozoïden; de cyclus ia volbracht met deze begint de gealachtlooze voortplan ting, die ik u al geschetst heb; alleen nog niet het allereerste begin; dat gebeurt wel op een allermerkwaardigste manier. Zoo'n eidier gaat zonder bevruchting eieren of nu eigenlijk knoppen voortbrengen op zijn uitsteeksel zyn stolo," maar deze blijven daar niet; ze worden getransporteerd naar den zooeven al genoemden staart, die zich gaat vormen; dit transport van ei-knop pen geschiedt door cellen die overeenkomen, met amoeben of ook met onze witte bioedlichaampjea; deze vormlooze cellen immers kunnen scbjjjnpooijea uitstrekken en zoo voortFotêmej. f. B. iiHinin Twee zusjes. Tokio. iiillniiiiilllllllllllliiiliHllllllllllllllllllilllMiiililllllllliilil Matrootie. Meer en meer blijkt, dat de vrouw voor elk beroep, gewoonlijk uitsluitend door man nen uitgeoefend, desnoods geschiktheid bedt, en indien de militairen, dank; dj het Paleis van Arbitrage te '«-Gravenhage, niet spoedig van den aardbol worden weggevaagd, zullen we misschien mettertijd ook nog wel vrouwe lijke kolonels en majoors aan de spits van een legercorps zien rijden. Het woord Alter Schuurbart" voor een oud soldaat zal dan natuurlijk bulten dienst gesteld moeten wor den ... Maar zoover zyn we nog niet en het ia al merkwaardig genoeg dat ook by het corps ambtenaren der draadlooze telegraphie, de Marconisten, de vrouw reeda baar intrede heeft gedaan. The Alaska Steamahip company" heeft dezer dagen Miss Maggie Kelao aangesteld als Marconiste op haar nieuw stoomschip Maripoea". Deze jonge dame is in bet bezit van een diploma, verstrekt door het Atuerikaansche departement van Marine, en ia ook technisch volkomen op de hoogte, zoodat zy defec en aan de toestellen zelf herstellen kan. Het ia intusschen wel een hachelijk geval, dat daarvoor soms geklommen en ge klauterd moet worden. De nieuwe vronwelyke ambtenaar heeft aan boord den rang van officier, en is gekleed in de uniform, blauw met goud, der Amerikaanscbe zee lieden. Men weet sedert de ramp van de Titanic", hoeveel meed en zelfopoffering er van de marconisten gevorderd wordt by acheeps-. rampen, en in de keus van dit nieuwe be roep heeft ze op dchself reeds blijk gegeven van durf, want se weet natuurlijk wat haar plichten zullen zijn, indien de nood aan den man" komt, en men zal volstrekt niet minder van haar vergen omdat zij een «route is. *?* Per telephoon. Hoewel we' er allen de mogelijkheid van begrijpen ia een lezing door de telephoon gehouden een gebeurtenis, die toch nog niet zoo alle dagen voorkomt. In Chicago had onlanga zulk een séance plaats ter gele genheid van een feest ran studenten van de Yale Uciveraity, die gevestigd is te New Haven. Deze stad is niet minder dan 1600 Engelsche mijlen van Chicago verwijderd en de president der Universiteit, de heer Hadley, die de by eenkomst niet kon bewonen, en toch ter gelegenheid van deze feestelijkheid wel eens graag een hartig woordje wilde zeggen, deed dit doodeenvoudig per telephoon. Aan een toestel, dat dch middenin de «aal bevond, waren tweehonderd»veertig ontvangen bevestigd, en elk der aanwezigen nam er daarvan een voor djn rekening. En in djn studeerkamer, te New Haven, meer dan tweeduizend kilometers van de feestzaal vendjderd, zat professor Hadley rustig aan zyn schrijftafel, en oreerde tegen een klein vierkant kastje van hout, dat de bemiddelaar was tnssehen hem en zyn talrijk pnblie 't welk ten slotte zijn redevoering m een luid applaus en hoer a-geroep beloond De proef moet in alle oprichten voldaan hebben. * ** J»vogelvlucht". Het nieuwste op het gebied der postduivensport djn zeer kleine camera's, die aan de bont der snelle vogels bevestigd worden, en door middel van een telkens versprin gende film hun geheelen weg vanuit de wolken photographeeren. De toestelletjes werken automatisch als een horloge, en zoodra de film is afgeloopen, sluiten ze zich en brengen het negatief van de vlucht, dat soms zeer interessante dingen te den geeft, ongerept over. De photo's syn niet veel grooter elk op zichzelf dan een ipeldeprlk, en den er allen tezamen voor het bloote oog uit als een zwarte inktiyn, waaraan niets bizonders te den valt. By sterke vergrooting echter geven dj een fraai en scherp beeld. *»* Dure vinger», Wat sommige handen waard djn ?... Vraag het eens aan de assurantie-maatschappy, die den beroemden viool-virtuoos Jan Knbelik tegen ongevallen verzekerde. Hy bracht zyn tien vingeia voor den assuradeur tegen vijftig duizend gulden per stuk, en sloot voor dit kostelijke tiental dqs eengesamentiyke verzekering van vijf maal honderd duizend gulden. Reeds eenmaal liep hy een kleine blessuur «p aan zyn linker pink, waardoor hy ge durende MS weken niet spelen kon, en dit werd de maatschappij gewaar aan de plus minus dertig duizend gulden, die se uit te betajen had wegens tijdelijke invaliditeit. Knbelik houdt er overigens bizonder van om dergelijke gebenrtenisjes aan de groote klok te hangen, dat maakt hem altijd nog weer interessanter, en daardoor worden zijn entreeprijzen nog steeds hooger, en zijn vingers steeds kostbaarder... ALLBOKA. Vormen van Tondiertje Doliolnm: geslachtsdier (zonozoid), vreetdier (gaatroioid), joeg eidier ( zoid), oud eidier (oösoid) met lange rjjen larve (v. h. oözoid) ck = rnggea reng (chorda.) knoppen aan het dors. aanhangsel. (UI. uit Claus-Qrobben.) kruipen, over en door alles heen. Nu, deze amoeben van de oozoïd brengen de knoppen over van de stolo naar het steeds groeiend staartstuk. Tegelijkertijd gaat de oozoïd terngontwikketen of rednceeren, zyn darmkanaal verdwijnt, alleen zyn hart en het centraal zenuwstelsel blijven over. Daarentegen ver dikken zich de spieren, het dier wordt een levend en zwemmend tonnetje met een staart, gelyk op de afbeelding rechts onder ia te den. Op .die staart... en zoo zou ik kunnen door gaan; net als met de geschiedenis van Oldeberkoop in Friesland, dat er een man was, die een katnil had, en die katnil... maar u heeft de krant natuurlijk allang in een hoek gesmeten. E. HKIKAKS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl