De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 11 augustus pagina 10

11 augustus 1912 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1833 i 5" Geen land ter wereld kan rich op soo poote vrijgevigheid sijner burgers beroemen, maar in 't algemeen ia het gros der Ameri kanen minder weldadig dan andere natiën, niet uit gierigheid of harteloosheid, maar omdat 't naar hunne meening Iets ia, dat vanzelf spreekt, wanneer de miUlonaira der natte uit hunne schatten een gedeelte af sonderen tot leniging van den nood der minst bedeelden en het bevorderen van kunsten en wetenschappen. En nu, teragkeerende tot het hierboven genoemde boek: voor beurs- en handelsmannen bevat 't in hoofdzaak oud nieuws, voor den oningewijde is de lesing ervan voorzeker belangwekkend. Uit een Ameri kaansch oogpunt beschouwd, zal men de handelwijze van Bockefeller en de Standard 011 Trust voorzeker minder afkeurenswaardig vinden, als in Europa, waar men nog een andere opvatting van geoorloofden handel huldigt. Van ons standpunt bezien, make men zich de ervaringen ten nutte, die men elders heeft opgedaan door dochter-ondernemingen van deze gevreesde concurrentie vasten voet te geven. Voer hen, die terecht te velde trekken tegen het verleenen van concessie in onze Ned. Znd. koloniën aan een werkelijken of verkapten snigarm van dezen inktvisch, is wat in dit boek wordt medege deeld een ernstige aansporing, om met alle kracht in dezen stifld te blijven volharden. '12. V. D. 8. iiiiiiiiiHiiiiitiiiiiiiiiinin Over het Departement van Koloniën. Ons eerste artikel over wantoestanden aan het Departement van Koloniën heeft, zooals wögemeld hebben, reeds het effect gehad, dat een onderzoek werd toegezegd. O as tweede artikel schreven wij vorige week om op een werketgk ernstig onderzoek aan te drin< gen... Mededeelingen, die ons bereikten, leerden ons, dat ontoelaatbare toestanden al dertig jaar of langer aan dat Departement heerschen l Het Volk", dat melding maakte' van ons optreden, publiceerde thans in een Haagschen brief" het volgende: In ambtenaarkringen in Den Haag is het van algemeene bekendheid, dat ieder scharrelt om er op n of andere wijze wat bfl te verdienen. Het is niet mogelijk rond te komen van de veelal treurige salarissen. Wat ligt nu eerder voor de hand, dan dat de ambtenaren gebruik trachten te maken van de gegevens, die zy op de departementen op doen? Op het departement van Koloniën althans gebeurt dit stellig en zeker. De in het bericht genoemde hoofdkommies is zeker niet de eenige. Mij is althans bekend, dat het meer voorkomt. Iemand (z'n naam zal ik hier niet noemen) staat in ver binding met n der groote kleedingmagacijnen in Amsterdam. Voortdurend houdt hjj de firma op de hoogte van de namen van .hen, die naar Indië sullen vertrekken. Waar echter de hoogere ambtenaren blijkbaar vór gaan, is het niet te verwonderen, dat de lagere volgen. Niet echter voor kleedingmagaiijnen alleen zijn sommige (vele?) ambtenaren als agent werkzaam. Ook de levensver zekering-maatschappijen zijn er tuk op, ambtenaren van het departement van Koloniën in hun bedrijf te betrekken. Zij toch lijn, vór dat iets gepubliceerd is in de dagbladen, op de hoogte gesteld. Het gebeurt dan ook meermalen, dat iemand, die solliciteert naar n of andere betrekking in Indië, op een goeden dag, vór dat hy nog iets afweet van al of niet benoemd zijn, een brief ontvangt met het gedrukte hoofd N.N. Ambtenaar aan het Departement van Koloniën." In zoo'n brief wordt dan een onderhond -aangevraagd; en de sollicitant, meenende, dat het onderhond zal loopen over zijne sollicitatie, haast zich natuurlijk te be richten, dat hij zeer gaarne den ambte naar op dien tijd, liefst 200 vlug mogelijk, wenscht te ontvangen. Je kunt nooit weten, hoe dat aan een eventueele be noeming al of niet bevorderlijk zou kun nen jjn. By het bezoek blijkt de amb tenaar aan het Departement van Kolo niën" niets anders te zyn dan een verzekeringa-agent, die van de gegevens, hem uit hoofde van zijne betrekking be kend, gebruik maakt, om andere, minder gelukkige agenten, voor te zijn. Ieder, die op het punt staat naar de Oost te ver trekken, zal zeker wel eens met dergelijke ambtenaren" hebben kennis gemaakt. Ook de passage-bureanx weten zeer handig gebruik te maken van de amb tenaren aan Koloniën." De oorzaak van dat alles moet ge zocht worden in de _meer dan treurige salarieering der lagere ambtenaren. Der gelijke toestanden zullen biy ven bestaan, zoolang men salarissen durft nitkeeren, waarvan het onmogelijk is te Ie ven met een gezin. De staatskommissie is er van op de hoogte gebrachtOf spoedige verbetering in deze echter te verwachten is? Wij twijfelen er aan. Zoolang ex geen groote veranderingen worden aangebracht, zal korrnptie" aan de orde van den dag blijven. Wjj meenen, dat het Gouverneur-Generaal Daendels was, die alle traktementen van zijne ambtenaren buitengewoon verhoogde (was het niet verdubbelde ?) en tegelijkertijd het consigne gaf, dat, wie voortaan op ver duistering of afpersing betrapt werd, zonder pardon zon worden weggejaagd uit 'a lands dienst. (Men schijnt deze verhoogde ealarieerlng toen met eenig gemopper te hebben begroet"!) Naar onze meening behoort de Natie niet toe te staan, dat met middelen, als bier boven werden omschreven, haar ambtenaren rondkomen. Is er noodtoestand, als Daendels grijpe men in en verhpoge de salarissen (het een en ander postje zal tevens voor afschaffing kunnen in aanmerking komen 1), maar men dulde niet, dat iemand, die, Nederlander of vreemdeling, op 't punt staat een staatsambt te bekleeden, geen onderscheid meer ontwaren kan tusschen Departement en kleeding-agentschap, minieterieele bureaus en assurantie-maatschappij. Alle deze inrichtingen zijn nuttig, maar men behoort toch te weten met wie men te doen heeft I Eei MÉe folter in 1614, Wanneer men de oude notarieele proto collen doorsnuffelt, ontmoet men zeer dik wijls interessante acten, opgemaakt voor no taris en getuigen, die door haar inhoud en taal een goeden kijk geven op de leefwüie en toestanden in de tijden, waarin de acte werd gepasseerd of dikwerf ook van een twintig a dertig jaar vroegere periode dan de datum der acte aangeeft. In dat geval is natuurlijk de inhoud der acte minder be trouwbaar, daar verklaringen van getuigen, die beweren voor soo langen tijd geleden iets gehoord of gezien te hebben en hoewel bereid zijnde zulks met eede te sterken, door gaans niet veel geloof verdienen. Behandelen de te acten dan soms ook nog het zedelijk of liever onzedelijk leven onzer vooronders, dan zijn ze, hoe vermakelijk ook, voor publi catie totaal ongeschikt. Al zijn de verklaringen nog soo uitvoerig, toch kan niet altijd met zekerheid gezegd worden, waartoe sij gediend hebben. Men kan er naar gissen, of zij voor een echt scheiding hebben moeten dienen, dan wel om een a.s. schoonpapa of bruid voor een a.s. schoonzoon, man of schoondochter te waarschuwen, of dat de Schout in een straf zaak hieruit bewijs moest putten; maarzoo als ik zeg, zekerheid hiervan heeft men nooit, wanneer het niet uit de acte zelf of uit andere stukken blijkt. Zoo is het ook met de. acte van 10 Juli 1614, die hieronder volgt. Hierin wordt eenvoudig verklaard, dat zekere dokter Gerrit Loo een zieke vrouw niet wilde genezen alvorens zij tot het Katholieke geloof was overgegaan en protestantsche bijbels uit haar huis ver wijderd had. Daar haar man veel van haar hield, vindt hij dat allemaal goed, hopende dat zij dan van haar pijnen verlost zal worden, Natuurlijk heeft deze acte moeten dienen, om den dokter te benadeelen en het Katho licisme zwart te maken. Hoe zulks geschiedt is weten wij niet en kan ons ook eigentlyk minder schelen. De acte zelf verhaalt ons genoeg, om ons een beeld dier tijden te vormen. Op hnrjden den 10 Juli 1614 hebbe, ick Frans Pietersz Vereyck openbaar notaris by den Hove van Hollandt geadmiutteert, mij metten getuijghen ondergenoemt laten vinden ten woenhuyse van Jan Jansz Verhey in de Spieringstraet binnen dezer Stede van der Gonde, alwaer Jannitgen Fieters zijne huysvrouwe by hare conscientie ende Vrouwe waerheijdt in plaetse van eede verclaert heeft, gelijck zij verclaerde mits dezen, warachtich te zijn, dat mr. Gerrit Loo doctor in de medicijnen nu geleden omtrent acht ofi negen weecken, onbegrepen van de juiste tydt, op haer ende haers mans verzouckgecomen is geweest t'henren hnyse om 't water van haer Jannitge Pieters te besyen, waer nae den selven Mr. Gerrit het water besyen hebbende ende gevraecht zijnde off hy gheen raedt en wist geantwoord! heeft, Ghij zij d t goedt van die zyeckte te helpen. Ick weter wel raedt toe ende doen wechgegaenzijnde, zonder dat hij vaa dyen dach algt geecbyede, ofte des anderen daechs weder qaam, gelijck hij nochtans hadde belooft te doen, heeft zy mitsdyen om hem gesonden Marritgen Pieters de huysvronwe van Claes Cornelisz s'Heeren dienaer mede voor ons comparerende ende bij haere vrouwe waerheydt, mede verclaerende ten verzoecke van de voor s s Verhey ende zijne hnysvronw, hoe dat zy totten vooras Mr. Gerrit verscheyde reijsen ia ge weest en dat deneelven eerst sey'de, ick en begeer haer niet te helpen om baars mans wille, hij onder windt hem dingen die niet goet zijn, ende dyergeltfcke woorden, doch, dat hij eijntelick belooft hadde, om dat zy hem zoo zeer gebeden hadde, dat hy weder commen zoude, gelijck hij oock, zoo Jannitgen Pieters voorsz alleen verclaerde, daernae wederqnam ende besach doen baer water wederom, ende ghinck voort over haer eenige daghen langh, haer t'een ende t'ander altemet ordonnerende ende qaam daernae oock altemet bij haer zonder yet te ordon neren, anders dan dat hu haer in ghaff een weynichgen nats in een lepel, ende verdieefi hare pyne van d'een plaets op d'ander in baer been, zoo hy woude met een zilver hartgen, dat hy in de handt hadde ende 't welk hy oock bij haer eenige daghen lyet, om te hangen om haer hals; ende als zy altemet claechde over pyne zey'de hy: 't is gheen noodt laet vry comen, wy' hebben hyer bij ons daer wy ons mede verweren connen meenende off wysende op 't selve bartgen. Ende heeft zij eens op zeecker tydt als Mr. Gerrit uy't haren huy'se ghingh ver so oh t op de voorsz Marritgen Pietera, dat zy hem eens zonde naetreden ende aü'/raghen wattet voor een zyeckte was gelyck zy Marritgen Pieters verclaert gedaeu te hebben, ende dat Mr. Gerrit zeyde, 't is -niet goedts, daerop zy vragende, wat is 't dan antwoorde hy 't is vijantispel ende zy vraegende wat raedt dat men daer in zoude doen, zey'de hy, ick weet niet off men 't wel zonde der ven bestaen ende zy vragende waarom, antwoorde hy, jae daer moest een priester over gaen, daerop zy zeyde, Wel, dat zal zy wel hebben willen em ghinck van hen. En de verclaert Jannitgen Pieters, dat hij des anderen daechs weder bij haer quara, ende vraechde zy hem, Mr. Gerrit, weet ghy my niet te helpen, ende antwoorde hy', jae wel kind t ghij zij d t wel te helpen, ick can U nu niet helpen, maer ick weet wel lauden die D helpen zullen, daerop zij zeyde, weet ghy yemandt die my helpen can, ick vtil hem gaerne betalen, bestelt hem by my', al zond 't my noch zoo veel coaten, waer nae bij zey'de, ick moest weten wat gelooft ghy' hebt eer die man U helpen zoude, iaerop zy zeyde wel Mr. Gerrit ick heb dus lange te kercke gegaen, wat gelooft" zoude ick hebben? daer hy op zeyde, Ghy most een ander geloofi hebben, zonde die man U belpen commen, ende gevraecht, wat gelooff dan moste hebben, zeyde hy, ghy most bet oude gelooff hebben, eer men U helpen Qost, daer op zy weder zeyde, iseet om 't gelooff te doen, ick willet geerne doen, ick zoude gaerne geholpen wesen, ende quam de voorss Marritgen Pieters doen mede aen den aengangh in den haerdt voor 't bedde van Jannitgen Pieters ende vraechde voorts Mr. Gerrit t'haren aenhooren hoe lange zpudt ;hy dat gelooff honden? Zoo lange ghy gebetert waert? en zoudt ghy zoo ons lyeven Heer een vlassen baert omhangen; daerop antwoorde, Als het my helpen mach zal k het honden zoo lang mijn oogben open itaen, want ick laet my duncken off ick de Beer dyene in 't eene off in 't ander dattet even eens is. Ende zeyde voorts Mr. Gerrit deze zaecken zijn goedt, gaende doen Mar ritgen Pieters uyten haerdt ende laten Mr, Gerrit aldaer, den welcken voorts zeijde tegen haer Jannitgen Pieters, nu most ick oock weten wat geloofi U man heeft, daer zij op zeijde myn man is een groote Gans; ick weet niet off hij hem daertoe bnygen zal willen, om dat gelooff aen te vatten, daerep zeyde, ghy hebt maar een yel tebewaeren. Gaet ghy Godt den Heer aen ende dat duyvelsChgelooff off will U Man voor den dnyvel varen, dat mach hy doen. Ende is bij haer eenige dagen daernae een man gecomen, daer zy Marritgen Pieters telckens by was, den welcke y voor een priester aanzaghen ende die zy bey'de doch niet en kennen, dan quam Mr. Gerrit eer de man de eerste reys qnam, wat voor hem, zeggende hy zal terstondt comen. Ende de man de selve eerste reijs in den haerdt gecomen zijnde, ende haer eenige dingen zoo in Duy'tsch als anders voorgelesen hebbende ende daernae zoo nu Mariitgen Pietera al wech gegaen was «yendelop zeeckere boecken die aldaer in den haerdt stonden, te weten een duytschen bijbel, een dny'tsch testament een psalmboeck, een franchoys testament ende twee cleyne boeckjes, besach alle deselve, ende zeyde: dese boecken moeten uyten hny's wesen, eer ick U helpen can, want dese boecken en denghen niet. Lael ick se mede nemen, daerop zy zeyde. Bey'dt tot dat myn man thuys is. Ick aal hem daertoe bidden, dat hy de boecken over gheeft en de vraechde de man wel waer zoude hy se dan brengen ende zeyde daer ghy wilt ende zeyde hy, brengt se dan tot Mr. Gerridden, dan' ben ick tevreden, ende zy belooffde voorts dat se des anderen daechs voor achten al tot Mr. Gerridden in huy'a zonden zy'n, hoe wel zy vry al wat bevreest was van znlx teghen haer man te vermanen, dan heeft niettemin des nachts, als zy de pyne weder hadde, hem te weten de voorsz Jan Jansen Very haren man mede voor ons comparerende ende dit sffirmerende warachtich te syn schrey'ende daer van vermaendt, zeggende tegen hem, zoo hy vraechde waarom zy achreyde, zonde ick niet ecrheyen, ick zoude wel geholpen worden, dat ghy niet e a dedet. daer hy op zeyde, wat ist dat ghy op myn begeerdt! daerop zy zeggende, dat zonde ick U wel zeggen, maer ghy zoude) my' al wey'geren, antwoorde hij zegget uyt het moest al veel wesen, dat ick U weygeren zoude daer op zy eyntely'cken zeyde, dat hy de boecken zoude brengen ten hnyse van Mr. Garrit als voren, 't welck hy consenteerde dat hy doen soude, gelyck hy oock (zoo hij alleen verclaerde) gedaen heeft ende als hy des anderen daechs omtrent halfl acht ny'ren ten huyae van Mr. Gerrit mette voorsz boecken quam, zey'de hy Mr. Gerrit, daer zy'n de boecken, daerop Mr. Gerrit zey'de 't is wel zy zy'n aengenaemer dan ofi ghy hondert gulden bracht, ende hij nam de boecken ende ley dese onder de banck in zy'n cantoor. Presenterende z(j comparanten elx in 't gene voorsr is by de eede te stercken, des noodt zijnde ende verzochte Jan Jansz Verhey hijer afacte. Aldus gedaen ter Goude vooris in presentie van Aernt Pieterssen, linnewever ende Floris Simonssen van 'a-Hartogeubosch als getuygen etc. C. Jannitgen Pieters merck. Marritgen Pieters 't merck van Jan Verhey. Floris Sijmonsz. Arent Pietersen. F. P. Vereyck, notaris. Den Haag. D. S. VAN Z. Het zwarts Kabinet. 1815/20. Onder den titel La Police potitique, Chronique de l'Epoque de la Restaitration 1815/20 heeft Erneat Daudet bij Pion te Pary's een aantrekkelijk en onderhoudend boek uitge geven. Het bevat en commenteert een groot aantal meer of minder belan'gryke berichten, die ty'dens de regeering van Lodewyk XVIII door de Staatspolitie en het zwarte kabinet ingeleverd zy'n. Het werk is een getrouw beeld van de politieke zeden van dien tyd, want, wanneer de werking der politieke politie onder de Restauratie ook minder tragisch was dan onder" Fouché, die by'na eiken burger door spionnen liet bewaken, zoo was er nog genoeg leelyks gebleven, en men schrikte ook thans niet terug voor 't gebruik van verwerpelijke middelen, wanneer men privézaken en geheimen wilde nasporen. De koning had by syn tweede terugkeer naar Frankryk (1815) met groote moeielijkheden te kampen en wenschte door de ge heime politie te vernemen, wat zy'n tegen standers in het schild voerden, en wat da groote mogendheden van zijn regeering dachten. Er werd namelijk beweerd, dat de verbonden vorsten, die zijn herstel op den troon begunstigd hadden, hem niet meer bekwaam achtten, de liefde en achting der Franschen te winnen, en dat zij daarom tot z\jn val besloten hadden. Om zy'n bedreigde troon de kannen verdedigen, wenschte hy' voortdurend van de aanslagen zy'n er tegen standers onderricht te zij n. De buit, die de geheime agenten des konings bij den diefstal van privécorrespondenties en door schending van het brievengeheim maakten, viel in den regel een beetje mager uit. Een politikus zal zich wel wachten, dingen, die hy geheim wil honden, aan de post toe te vertrouwen. Met het zwarte kabinet alleen was het nog niet gedaan; niet alle brieven gaan per post en de geheime politie ging daarom nog verder: men drong in de huizen, kocht bedienden om, opende hun laden, ledigde zelfs de papier manden. Op deze manier kwam men in 't bezit van ernstige geheimen. Chateaubriand," schrijft Daudet, die precies weet, wat hy van Lodewijk XVIII denken moest, spot in de Conservaleur over de Staatspolitie, die zich onge geneerd aan enzen haard nederzet." Hij had het recht om over de handelingen der spi onnen bijsonder verstoord te zy'n, want niemand werd strenger bespied, dan hy', met uitzondering misschien van Alexander von Humboldt. Maar von Hnmboldt wist het nier, terwijl Chateaubriand nauwkeurig op de hoogte was. Hy had een kleinen onopgevoeden Bretonner in zy'n dienst, wien by' ay'n volle vertrouwen had geschonken. Dezon lummel had jnsn omgekocht en hy had voor de politie-spionnen alle deuren en laden van zy'n meester geopend, totdat hu eindelijk, door gewetenswroeging gepijnigd, zich be rouwvol aan de voeten van zy'n heer wierp en alles bekende. Hoeveel andere bedienden hadden hetzelfde kunnen doen, vooral die der buitenlandsche gezantschappen en de koeriers, die dedép ches der gezanten overbrachten. Tusschen 18 L5 en 1820 zy'n alle gezantschappen streng bewaakt. In het Pruisisch gezantschap gaat het toe als in een winkel; wie wil, gaat er binnen. Men copiëert op de werktafel van den gezant graaf Von der Gelz, de geheime dépêches. Op den Isten Juli 1816 schryft een geheim agent: Wy konden de berichten van graaf Von der Golz weer niet machtig worden, hy heeft plotseling alle sloten van zy'n gchnifladen laten veranderen." Dit was geschied, gelijk de gezantschapssecretaris Wustrow aan een politieman vertelde, omdat de graaf uit B ariy n instructies had ontvangen, zy'ne geheime papieren beter te bewaren, daar men in dezen tyd ieder moest wan trouwen. De correspondentie van Metternich met Prins Paul Esterhazy, gezant van Oostenryk te Londen, de briefwisseling hunner secre tarissen, de privé-brieven die onder dienstadres verzonden werden, alles kwam ter kennis van de Fransche regeering; zy' wist van alle meer of minder scandaleuse avon< turen van voorname dames en beroemde tooneelspeelsters en zy kende den inhoud van alle minnebrieven, die tusschen Metter nich en de Prinses von Liewen gewisseld werden. De werkzaamheid der staats-politie was hiertoe niet beperkt; zy hechtte zich niet enkel aan de voetzolen der diplomaten, maar schonk ook haar aandacht aan de verbannenen,. die naar Engeland en naar Balgië Nederland gevlucht waren. Zy onderhield spionnen te Londen, te Brussel en in R prnisen. Met by zonder en ijver hield zy het oog op de leden der familie Bonaparte. Men snuffelde bepaald naar nieuwigheden, die van St. Helena afkomstig waren, want Napoleon was nog altijd het schrikbeeld van Europa. Op den 12 Juli 1815 constateert een bericht gever, dat de moeder des keizers nog altijd in Parys vertoefde en haar vertrek niet scheen te willen bespoedigen; zy verlangde, alvorens heen te gaan, zekerheid te hebben over het lot van haar zoon. Ook het doen en laten van de andere leden der familie Banaparte wordt bespied en aan die spionage ontkwam zelfs niet de in Rome wonende zuster van Napoleon, de prinses Pauline Barghese. Zy wordt verdacht hare villa gemaakt te hebben tot het middelpunt van een levendige correspondentie met St. Helena. Deze ver denking, die zich in den geest van Metter nich en van andere diplomaten had vastgezet, strekte zich ook uit tot den ry'ken Romeinschen bankier Torlonia, den Engelschen lord Holland en tot den hertog van Lanchtenberg en telkens weder duikt in de rapporten der spionnen en in de instructies der Fransche ministers de angstige vraag op: Bestaat er werkelijk reden om te vermoeden, dat Hy terug zou kunnen komen?"... P. M. WESTRA. c/nyzzonbtn. Waarom Minister E. R. H. Regout en andere roomsche ministers niet altijd eerlijke verdeelers van het nationale geld kunnen zjjn. Zonder twijfel hebban de lezers van de Groene" heel goed kennis genomen van den laatsten Staatkundigen Brief" van Mr. S. van Houten over het feit, dat Min. E. R. H. Regout subsidie heeft geweigerd aan de ver eeniging -?Zedelijke Opvoeding." Den kennis van dezen brief en het daarin behandelde geval veronderstellend, ga ik aantoonen, dat Min. E. R. H. Ragout niet anders m u g handelen, omdat hy roomsch is; daardoor het zooveelste bewijs leverend, dat Mr. 8. van Houten in zijn Staatkundigen Brief van 1910, uo. 5, terecht zeide: Voor ambten, waarin iemand de hoofdbeginselen van ons volksbestaan tot een dooie letter (kan) maken, is een bestry'der dier hoofdbeginselen niet geschikt en behoorde hy' zichzelf bona fide niet geschikt te rekenen." N'en déplaise Mr. Bos uit de Winschoter Courant. Ziet hier de leer der roomsche kerk omtrent de coöperatie ad malnm," dat is: de mede werking tot kwaad," waaronder het conflict Regont-?Zedelyke Opvoeding" komt te vallen. Vergelijk de moralisten en uit hen het voornaamsteboekder praktijk-geestelijken inNederland, Aertny's Theologia Moralis, Secundnm Doctrinam S. Alphonsi Mariae De Ligorio, Doctoris Ecclesiae (Gulpen, Alberts Zaonen, 1901), blz. 152 vlg. Cooperatio zooals het hier wordt bedoeld, is de samenwerking met een andere, die voornameiy'k de handeling verricht, om zonde te doen." Liat ik vast opmerken, dat het opvoeden van kinderen buiten de roomeche kerk en, a fortiori, buiten eenig dogmatisch geloof, door met louter zedelijke middelen er zede lijke menschen van te maken, subsidiair trèchten te maken, een detestabele zonde is. A nos moutonsl Aertny's zegt verder, dat de coöperatie onderscheiden wordt in formeele en materieele. De eerste kan geschieden door iets by' te dragen, dat wellicht op zichzelf neu traal is, maar met de uitgesproken bedoe ling em een ander z'n boozen wil te helpen uitroeren; of 6k door iets te praesteeren, dat uit zijn aard op dat kwaad is gericht en er, als het ware, een deel van uitmaakt. De tweede, de materieele coöperatie, is die, welke alleen bijdraagt tot de materieele zy'de van het kwaad, tot de kwade handeling van den andere. Dit heeft plaats wanneer men iets doet, dat op zich zelf neutraal is, maar dat de andere misbruikt om te zondigen. De coöperatie materialis is van dichterby (proxima) of van verre (remota), naarmate het middel om te zondigen, dat verschaft wordt, van dichterby of van verre tot het uitvoeren van de zonde by'draagt. Zooals blijkt, zou de subsidie door Min. Regout aan Zadelyke Opvoeding" verleend, hem te staan komen: a. op een cooperatio materialis, en wel b. geen cooperatio materi alis remota, maar een cooperatio materialis proxima, daar, zonder de van zy'n wil afhankelyke subsidie, Zedelijke Opvoeding" niet lichtelyk zal kunnen voortbestaan, en door de subsidie krachtig zou worden; met dit gevolg, dat kinderen, die uit godgdienstlooze ouders zouden geboren worden, niet gemakkelijk tot de waarheid der roomsche leer, waarvan hun tijdelijk en eeuwig geluk afhankelijk is, kunnen komen; wat n voor bet individu n voor de maatschappij een groot malum", d. i. zedelijk nadeel, is. e stichters vaa dit kwaad doen dan ook groote zonde, waartoe Regout p r o x i m e sou mede werken. In hoeverre deze coöperatie aan Min. Regout als sonde zon worden aangerekend, blijkt uit het volgende. De cooperatio materialis tot de sonde van een ander is per se ongeoorloofd, omdat sjj regelrecht strydt tegen het gebod der naasten liefde, waardoor wij gehouden syn, als het makkelek gaat, (en hoe makkelijk gaat het niet in ons geval ty'dens de Coalitie!) de zonde van den erenmensch niet te bevor deren maar te verhinderen. De cooperatio materialis tot de zonde van een ander wordt echter geoorloofd, als zy geschiedt om een rechtvaardige en gepro portioneerde reden. Omdat het gebod der liefde niet verplicht tegenover een groot nadeel, dat daaruit voort zou spruiten. Dus, wanneer iemand iets doet, dat uit zichzelf geen kwaad is, hetwelk een ander tot zondigen wil misbruiken, is de eerste niet verplicht met aanmerkely'k nadeel van zichzelf deze gelegenheid voor een geestelyke ruïne van zy'n medemensen te voor komen, maar hy sal haar mogen toelaten. Voor Min. Regout bestaat echter geen reden hiervoor, want hij heeft niets te vreezen. Voor het geval echter, dat hy syn geweten met deze tournure sou willen geruststellen, antwoordt Aertnya verder: Echter, een groot nadeel maakt de cooperatio materialis niet fatsoenlijk voor hem, die krachtens zy'n ambt er toe verplicht is, de sonde van een ander te verhinderen." Gely'k volgens de roomsohe leer de gezags personen moeten doen, zooveel in hun ver mogen is.*) Verder zegt Aertnys nog omtrent ons ge val : De cooperatio materialis proxima tot een daad, die zeer nadeelig is voor het algemeene welzijn, hetzij van den godsdienst, hetay van de gemeenschap, is nooit anders dan een doodzonde, welk nadeel men er zelf ook door mocht lijden." (Om een idee van de doodzonde te hebben, wete men, dat wie met een doodzonde op het geweten sterft, voor eeuwig verdoemd is.) A fortiori doet men in zoo'n geval een doodzonde, wanneer er geen nadeel tegen over staat, zooals in casul Dat de subsidie aan Zedelijke Opvoeding een groot nadeel voor het algemeen welzyn" is, dat staat voor een roomsche vast. daar deze zich niet ver eenigen mag met de vry zinnige idee, dat de kinderen, groot geworden, in alle vrijheid een kerkgenootschap kunnen kiezen, naar eigen inzicht. Dat eigen inzicht" is per se nadeelig voor da gemeenschap in roomsche oogen, omdat alleen het geloof, dat van af de prille jeugd er is ingebracht, voldoende standvastig voor deze kerk bly'kt te zy'n, en alleen in deze kerk is aller menschen heil. Dus wanneer ik de som optel, dan kry'g ik, in geval van toegestemde subsidie, een heel groote doodzonde voortgekomen uit: a, de cooperatio materialis proxima met een doodzonde van Dr. W. Meyer (Weimarstraat 43, Den Haag, Telefoon 4121) cum suis; b. de bijzondere plicht tegen zonde te waken, die rust op Min. Regout als gezagsperspon; c. uit het feit, dat de zonde der subsidievragers zeer nadeelig is voor de ge meenschap; d. uit de bijkomstigheid, dat bij weigering van coöperatie niet het minste nadeel, noch voor Min. Regout, noch zelfs voor de kerk voortspruit. Dit laatste toch zon alles doen vergeven, want Aertnys zegt: De cooperatio materialis is alty'd geoorloofd, wanneer zy geschiedt om een grooter nadeel te vermyden"; en hy geeft als voorbeeld er bij: ZDO mag men bijvoorbeeld een dronken man, die drank vraagt, drank geven, indien hij, wanneer men drank weigerde, zou gaan vloeken". Zoo ook indien de kerk nadeel zou ly'den, zou Min. Regout subsidie mogen geven. Maar dat is niet zoo. Ergo. Hiermede heb ik aangetoond wat de reden is, waarom Min. Ragout subsidie weigert, een reden voortgekomen uit de roomsche theologie, waaraan de roomsche te veel ge bonden is, om aan al de groepen der Nederlandsche samenleving te geven wat hun bil lijker wy^ a toekomt. Zoo gauw als we de herziening van de huwelijkswetten, en de rechtspraktijk daar omtrent, in roomschen zin, hier zullen beleven en dat dreigt binnen kort te zy'n dan kom ik weer eens met een dergelyke bydrage aan. J os VAN VEEN. *) Dit is op zichzelf heel mooi; maar prak tisch wordt het voor een volk lastig, als men de zondenly'st" eens inziet. Het is curieus te bemerken, dat wie alle zonden" vermijdt, perse het prachtigste in de kaart van Rome's politiek speelt. Inboni m Tijdschriften, De Vrouw en haar Huis, No. 4: H. H. D., De openluchtapelen van mevr. Grothe-Twiss. M. van IJsselstein, Ean praatje over onze sieraden. M. Gatzeit, De Dnitsche Huis vrouw. Het Volkslied in Bretagne. C. Andréde la Porte, Iets over bewerken of't versieren van koper. Kraag in Engelsen borduursel. G W. E., Over kleeding, enz. Belang en Recht, No. VIII: H. G., Het Mannheimer Schoolstelsel gewogen en te licht betonden. Vrouwenarbeid, Actie ter voor bereiding van eene wyziging in de Nederlandache Huwelijkswetgeving, enz. De Nieuwe School, No. 7: Tbyssen, Het Moffeboek (vervolg). L. de Groot, Jen de patience. A Ie Malfre, Vrolike Herinne ringen, VI. Frapié-de Jong, De Bewaar school (vervolg). De Levende Natuur, afl. 7: E. Heimans, Botaniseeren in deu Vreemde. De Koning, Om en by' Eokhuizen. D. L. Daalder, Een excursie op Skilge. Cb. de Rooy, Micros copische Tafereelen, enz. De Revue der Uitvindingen en Ontdekkingen. Herman F/ascb. Een nieuwe windmolen. De alcohol als voedingsstof voor microben. Da transmissie van warmte en de verbran ding zonder vlam. Da oriënteeringszin van de mier. De oorzaken van de bijzondere dispositie der longen voor tuberculose, enz. De Natuur, afl. 7: Dr. J. Lorié, Het ver zonken bosch van Terneuzen. Z. P. Bon man, Over moderne bliksembeveiliging en het Vredespaleis, D. J. van der Ven, De grootste magnoliaboom in Nederland. ? A. Schwan, Iets over moderne meetmethoden in ds machine-industrie, enz. enz.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl