Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1833
i
5"
Geen land ter wereld kan rich op soo
poote vrijgevigheid sijner burgers beroemen,
maar in 't algemeen ia het gros der Ameri
kanen minder weldadig dan andere natiën,
niet uit gierigheid of harteloosheid, maar
omdat 't naar hunne meening Iets ia, dat
vanzelf spreekt, wanneer de miUlonaira der
natte uit hunne schatten een gedeelte af
sonderen tot leniging van den nood der
minst bedeelden en het bevorderen van
kunsten en wetenschappen.
En nu, teragkeerende tot het hierboven
genoemde boek: voor beurs- en
handelsmannen bevat 't in hoofdzaak oud nieuws,
voor den oningewijde is de lesing ervan
voorzeker belangwekkend. Uit een Ameri
kaansch oogpunt beschouwd, zal men de
handelwijze van Bockefeller en de Standard
011 Trust voorzeker minder afkeurenswaardig
vinden, als in Europa, waar men nog een
andere opvatting van geoorloofden handel
huldigt.
Van ons standpunt bezien, make men zich
de ervaringen ten nutte, die men elders
heeft opgedaan door dochter-ondernemingen
van deze gevreesde concurrentie vasten voet
te geven. Voer hen, die terecht te velde
trekken tegen het verleenen van concessie
in onze Ned. Znd. koloniën aan een
werkelijken of verkapten snigarm van dezen
inktvisch, is wat in dit boek wordt medege
deeld een ernstige aansporing, om met alle
kracht in dezen stifld te blijven volharden.
'12.
V. D. 8.
iiiiiiiiiHiiiiitiiiiiiiiiinin
Over het Departement
van Koloniën.
Ons eerste artikel over wantoestanden aan
het Departement van Koloniën heeft, zooals
wögemeld hebben, reeds het effect gehad,
dat een onderzoek werd toegezegd. O as tweede
artikel schreven wij vorige week om op een
werketgk ernstig onderzoek aan te drin<
gen... Mededeelingen, die ons bereikten,
leerden ons, dat ontoelaatbare toestanden al
dertig jaar of langer aan dat Departement
heerschen l
Het Volk", dat melding maakte' van ons
optreden, publiceerde thans in een
Haagschen brief" het volgende:
In ambtenaarkringen in Den Haag is
het van algemeene bekendheid, dat ieder
scharrelt om er op n of andere wijze
wat bfl te verdienen. Het is niet mogelijk
rond te komen van de veelal treurige
salarissen. Wat ligt nu eerder voor de
hand, dan dat de ambtenaren gebruik
trachten te maken van de gegevens, die
zy op de departementen op doen? Op
het departement van Koloniën althans
gebeurt dit stellig en zeker. De in het
bericht genoemde hoofdkommies is zeker
niet de eenige. Mij is althans bekend,
dat het meer voorkomt. Iemand (z'n naam
zal ik hier niet noemen) staat in ver
binding met n der groote
kleedingmagacijnen in Amsterdam. Voortdurend
houdt hjj de firma op de hoogte van de
namen van .hen, die naar Indië sullen
vertrekken. Waar echter de hoogere
ambtenaren blijkbaar vór gaan, is het
niet te verwonderen, dat de lagere volgen.
Niet echter voor kleedingmagaiijnen
alleen zijn sommige (vele?) ambtenaren
als agent werkzaam. Ook de levensver
zekering-maatschappijen zijn er tuk op,
ambtenaren van het departement van
Koloniën in hun bedrijf te betrekken.
Zij toch lijn, vór dat iets gepubliceerd
is in de dagbladen, op de hoogte gesteld.
Het gebeurt dan ook meermalen, dat
iemand, die solliciteert naar n of andere
betrekking in Indië, op een goeden dag,
vór dat hy nog iets afweet van al of
niet benoemd zijn, een brief ontvangt
met het gedrukte hoofd N.N. Ambtenaar
aan het Departement van Koloniën."
In zoo'n brief wordt dan een onderhond
-aangevraagd; en de sollicitant, meenende,
dat het onderhond zal loopen over zijne
sollicitatie, haast zich natuurlijk te be
richten, dat hij zeer gaarne den ambte
naar op dien tijd, liefst 200 vlug mogelijk,
wenscht te ontvangen. Je kunt nooit
weten, hoe dat aan een eventueele be
noeming al of niet bevorderlijk zou kun
nen jjn. By het bezoek blijkt de amb
tenaar aan het Departement van Kolo
niën" niets anders te zyn dan een
verzekeringa-agent, die van de gegevens,
hem uit hoofde van zijne betrekking be
kend, gebruik maakt, om andere, minder
gelukkige agenten, voor te zijn. Ieder, die
op het punt staat naar de Oost te ver
trekken, zal zeker wel eens met dergelijke
ambtenaren" hebben kennis gemaakt.
Ook de passage-bureanx weten zeer
handig gebruik te maken van de amb
tenaren aan Koloniën."
De oorzaak van dat alles moet ge
zocht worden in de _meer dan treurige
salarieering der lagere ambtenaren. Der
gelijke toestanden zullen biy ven bestaan,
zoolang men salarissen durft nitkeeren,
waarvan het onmogelijk is te Ie ven met
een gezin.
De staatskommissie is er van op de
hoogte
gebrachtOf spoedige verbetering in deze echter
te verwachten is?
Wij twijfelen er aan.
Zoolang ex geen groote veranderingen
worden aangebracht, zal korrnptie" aan
de orde van den dag blijven.
Wjj meenen, dat het Gouverneur-Generaal
Daendels was, die alle traktementen van
zijne ambtenaren buitengewoon verhoogde
(was het niet verdubbelde ?) en tegelijkertijd
het consigne gaf, dat, wie voortaan op ver
duistering of afpersing betrapt werd, zonder
pardon zon worden weggejaagd uit 'a lands
dienst. (Men schijnt deze verhoogde
ealarieerlng toen met eenig gemopper te hebben
begroet"!)
Naar onze meening behoort de Natie niet
toe te staan, dat met middelen, als bier
boven werden omschreven, haar ambtenaren
rondkomen. Is er noodtoestand, als Daendels
grijpe men in en verhpoge de salarissen
(het een en ander postje zal tevens voor
afschaffing kunnen in aanmerking komen 1),
maar men dulde niet, dat iemand, die,
Nederlander of vreemdeling, op 't punt
staat een staatsambt te bekleeden, geen
onderscheid meer ontwaren kan tusschen
Departement en kleeding-agentschap,
minieterieele bureaus en assurantie-maatschappij.
Alle deze inrichtingen zijn nuttig, maar men
behoort toch te weten met wie men te doen
heeft I
Eei MÉe folter in 1614,
Wanneer men de oude notarieele proto
collen doorsnuffelt, ontmoet men zeer dik
wijls interessante acten, opgemaakt voor no
taris en getuigen, die door haar inhoud en
taal een goeden kijk geven op de leefwüie
en toestanden in de tijden, waarin de acte
werd gepasseerd of dikwerf ook van een
twintig a dertig jaar vroegere periode dan
de datum der acte aangeeft. In dat geval
is natuurlijk de inhoud der acte minder be
trouwbaar, daar verklaringen van getuigen,
die beweren voor soo langen tijd geleden
iets gehoord of gezien te hebben en hoewel
bereid zijnde zulks met eede te sterken, door
gaans niet veel geloof verdienen. Behandelen
de te acten dan soms ook nog het zedelijk of
liever onzedelijk leven onzer vooronders,
dan zijn ze, hoe vermakelijk ook, voor publi
catie totaal ongeschikt.
Al zijn de verklaringen nog soo uitvoerig,
toch kan niet altijd met zekerheid gezegd
worden, waartoe sij gediend hebben. Men
kan er naar gissen, of zij voor een echt
scheiding hebben moeten dienen, dan wel
om een a.s. schoonpapa of bruid voor een
a.s. schoonzoon, man of schoondochter te
waarschuwen, of dat de Schout in een straf
zaak hieruit bewijs moest putten; maarzoo
als ik zeg, zekerheid hiervan heeft men nooit,
wanneer het niet uit de acte zelf of uit
andere stukken blijkt. Zoo is het ook met
de. acte van 10 Juli 1614, die hieronder
volgt. Hierin wordt eenvoudig verklaard,
dat zekere dokter Gerrit Loo een zieke
vrouw niet wilde genezen alvorens zij tot
het Katholieke geloof was overgegaan
en protestantsche bijbels uit haar huis ver
wijderd had. Daar haar man veel van haar
hield, vindt hij dat allemaal goed, hopende
dat zij dan van haar pijnen verlost zal worden,
Natuurlijk heeft deze acte moeten dienen,
om den dokter te benadeelen en het Katho
licisme zwart te maken. Hoe zulks geschiedt
is weten wij niet en kan ons ook eigentlyk
minder schelen. De acte zelf verhaalt ons
genoeg, om ons een beeld dier tijden te
vormen.
Op hnrjden den 10 Juli 1614 hebbe, ick
Frans Pietersz Vereyck openbaar notaris by
den Hove van Hollandt geadmiutteert, mij
metten getuijghen ondergenoemt laten vinden
ten woenhuyse van Jan Jansz Verhey in de
Spieringstraet binnen dezer Stede van der
Gonde, alwaer Jannitgen Fieters zijne
huysvrouwe by hare conscientie ende Vrouwe
waerheijdt in plaetse van eede verclaert
heeft, gelijck zij verclaerde mits dezen,
warachtich te zijn, dat mr. Gerrit Loo doctor in
de medicijnen nu geleden omtrent acht ofi
negen weecken, onbegrepen van de juiste
tydt, op haer ende haers mans
verzouckgecomen is geweest t'henren hnyse om 't water
van haer Jannitge Pieters te besyen, waer
nae den selven Mr. Gerrit het water besyen
hebbende ende gevraecht zijnde off hy gheen
raedt en wist geantwoord! heeft, Ghij zij d t
goedt van die zyeckte te helpen. Ick weter
wel raedt toe ende doen wechgegaenzijnde,
zonder dat hij vaa dyen dach algt geecbyede,
ofte des anderen daechs weder qaam, gelijck
hij nochtans hadde belooft te doen, heeft zy
mitsdyen om hem gesonden Marritgen Pieters
de huysvronwe van Claes Cornelisz s'Heeren
dienaer mede voor ons comparerende ende
bij haere vrouwe waerheydt, mede
verclaerende ten verzoecke van de voor s s Verhey
ende zijne hnysvronw, hoe dat zy totten
vooras Mr. Gerrit verscheyde reijsen ia ge
weest en dat deneelven eerst sey'de, ick en
begeer haer niet te helpen om baars mans
wille, hij onder windt hem dingen die niet
goet zijn, ende dyergeltfcke woorden, doch,
dat hij eijntelick belooft hadde, om dat zy
hem zoo zeer gebeden hadde, dat hy weder
commen zoude, gelijck hij oock, zoo Jannitgen
Pieters voorsz alleen verclaerde, daernae
wederqnam ende besach doen baer water
wederom, ende ghinck voort over haer
eenige daghen langh, haer t'een ende t'ander
altemet ordonnerende ende qaam daernae
oock altemet bij haer zonder yet te ordon
neren, anders dan dat hu haer in ghaff een
weynichgen nats in een lepel, ende
verdieefi hare pyne van d'een plaets op d'ander
in baer been, zoo hy woude met een zilver
hartgen, dat hy in de handt hadde ende
't welk hy oock bij haer eenige daghen lyet,
om te hangen om haer hals; ende als zy
altemet claechde over pyne zey'de hy: 't is
gheen noodt laet vry comen, wy' hebben
hyer bij ons daer wy ons mede verweren
connen meenende off wysende op 't selve
bartgen. Ende heeft zij eens op zeecker tydt
als Mr. Gerrit uy't haren huy'se ghingh ver
so oh t op de voorsz Marritgen Pietera, dat zy
hem eens zonde naetreden ende aü'/raghen
wattet voor een zyeckte was gelyck zy
Marritgen Pieters verclaert gedaeu te hebben,
ende dat Mr. Gerrit zeyde, 't is -niet goedts,
daerop zy vragende, wat is 't dan antwoorde
hy 't is vijantispel ende zy vraegende wat
raedt dat men daer in zoude doen, zey'de
hy, ick weet niet off men 't wel zonde der
ven bestaen ende zy vragende waarom,
antwoorde hy, jae daer moest een priester
over gaen, daerop zy zeyde, Wel, dat zal zy
wel hebben willen em ghinck van hen.
En de verclaert Jannitgen Pieters, dat hij
des anderen daechs weder bij haer quara,
ende vraechde zy hem, Mr. Gerrit, weet
ghy my niet te helpen, ende antwoorde hy',
jae wel kind t ghij zij d t wel te helpen, ick
can U nu niet helpen, maer ick weet wel
lauden die D helpen zullen, daerop zij zeyde,
weet ghy yemandt die my helpen can, ick
vtil hem gaerne betalen, bestelt hem by my',
al zond 't my noch zoo veel coaten, waer
nae bij zey'de, ick moest weten wat gelooft
ghy' hebt eer die man U helpen zoude,
iaerop zy zeyde wel Mr. Gerrit ick heb dus
lange te kercke gegaen, wat gelooft" zoude
ick hebben? daer hy op zeyde, Ghy most
een ander geloofi hebben, zonde die man U
belpen commen, ende gevraecht, wat gelooff
dan moste hebben, zeyde hy, ghy most
bet oude gelooff hebben, eer men U helpen
Qost, daer op zy weder zeyde, iseet om
't gelooff te doen, ick willet geerne doen,
ick zoude gaerne geholpen wesen, ende
quam de voorss Marritgen Pieters doen mede
aen den aengangh in den haerdt voor 't bedde
van Jannitgen Pieters ende vraechde voorts
Mr. Gerrit t'haren aenhooren hoe lange zpudt
;hy dat gelooff honden? Zoo lange ghy
gebetert waert? en zoudt ghy zoo ons lyeven
Heer een vlassen baert omhangen; daerop
antwoorde, Als het my helpen mach zal
k het honden zoo lang mijn oogben open
itaen, want ick laet my duncken off ick de
Beer dyene in 't eene off in 't ander dattet
even eens is. Ende zeyde voorts Mr. Gerrit
deze zaecken zijn goedt, gaende doen Mar
ritgen Pieters uyten haerdt ende laten Mr,
Gerrit aldaer, den welcken voorts zeijde tegen
haer Jannitgen Pieters, nu most ick oock
weten wat geloofi U man heeft, daer zij op
zeijde myn man is een groote Gans; ick weet
niet off hij hem daertoe bnygen zal willen,
om dat gelooff aen te vatten, daerep
zeyde, ghy hebt maar een yel tebewaeren.
Gaet ghy Godt den Heer aen ende dat
duyvelsChgelooff off will U Man voor den
dnyvel varen, dat mach hy doen. Ende is
bij haer eenige dagen daernae een man
gecomen, daer zy Marritgen Pieters telckens
by was, den welcke y voor een priester
aanzaghen ende die zy bey'de doch niet en
kennen, dan quam Mr. Gerrit eer de man
de eerste reys qnam, wat voor hem, zeggende
hy zal terstondt comen. Ende de man de
selve eerste reijs in den haerdt gecomen
zijnde, ende haer eenige dingen zoo in
Duy'tsch als anders voorgelesen hebbende
ende daernae zoo nu Mariitgen Pietera al
wech gegaen was «yendelop zeeckere boecken
die aldaer in den haerdt stonden, te weten
een duytschen bijbel, een dny'tsch testament
een psalmboeck, een franchoys testament
ende twee cleyne boeckjes, besach alle
deselve, ende zeyde: dese boecken moeten
uyten hny's wesen, eer ick U helpen can,
want dese boecken en denghen niet. Lael
ick se mede nemen, daerop zy zeyde. Bey'dt
tot dat myn man thuys is. Ick aal hem
daertoe bidden, dat hy de boecken over
gheeft en de vraechde de man wel waer
zoude hy se dan brengen ende zeyde
daer ghy wilt ende zeyde hy, brengt se dan
tot Mr. Gerridden, dan' ben ick tevreden,
ende zy belooffde voorts dat se des anderen
daechs voor achten al tot Mr. Gerridden in
huy'a zonden zy'n, hoe wel zy vry al wat
bevreest was van znlx teghen haer man te
vermanen, dan heeft niettemin des nachts,
als zy de pyne weder hadde, hem te weten
de voorsz Jan Jansen Very haren man mede
voor ons comparerende ende dit sffirmerende
warachtich te syn schrey'ende daer van
vermaendt, zeggende tegen hem, zoo hy vraechde
waarom zy achreyde, zonde ick niet ecrheyen,
ick zoude wel geholpen worden, dat ghy
niet e a dedet. daer hy op zeyde, wat ist dat
ghy op myn begeerdt! daerop zy zeggende,
dat zonde ick U wel zeggen, maer ghy zoude)
my' al wey'geren, antwoorde hij zegget uyt
het moest al veel wesen, dat ick U weygeren
zoude daer op zy eyntely'cken zeyde, dat hy
de boecken zoude brengen ten hnyse van
Mr. Garrit als voren, 't welck hy consenteerde
dat hy doen soude, gelyck hy oock (zoo hij
alleen verclaerde) gedaen heeft ende als hy
des anderen daechs omtrent halfl acht ny'ren
ten huyae van Mr. Gerrit mette voorsz
boecken quam, zey'de hy Mr. Gerrit, daer
zy'n de boecken, daerop Mr. Gerrit zey'de
't is wel zy zy'n aengenaemer dan ofi ghy
hondert gulden bracht, ende hij nam de
boecken ende ley dese onder de banck in
zy'n cantoor. Presenterende z(j comparanten
elx in 't gene voorsr is by de eede te stercken,
des noodt zijnde ende verzochte Jan Jansz
Verhey hijer afacte. Aldus gedaen ter Goude
vooris in presentie van Aernt Pieterssen,
linnewever ende Floris Simonssen van
'a-Hartogeubosch als getuygen etc.
C. Jannitgen Pieters merck. Marritgen
Pieters 't merck van Jan Verhey. Floris
Sijmonsz. Arent Pietersen. F. P. Vereyck,
notaris.
Den Haag.
D. S. VAN Z.
Het zwarts Kabinet.
1815/20.
Onder den titel La Police potitique,
Chronique de l'Epoque de la Restaitration 1815/20
heeft Erneat Daudet bij Pion te Pary's een
aantrekkelijk en onderhoudend boek uitge
geven. Het bevat en commenteert een groot
aantal meer of minder belan'gryke berichten,
die ty'dens de regeering van Lodewyk XVIII
door de Staatspolitie en het zwarte kabinet
ingeleverd zy'n. Het werk is een getrouw
beeld van de politieke zeden van dien tyd,
want, wanneer de werking der politieke
politie onder de Restauratie ook minder
tragisch was dan onder" Fouché, die by'na
eiken burger door spionnen liet bewaken,
zoo was er nog genoeg leelyks gebleven, en
men schrikte ook thans niet terug voor 't
gebruik van verwerpelijke middelen, wanneer
men privézaken en geheimen wilde nasporen.
De koning had by syn tweede terugkeer
naar Frankryk (1815) met groote
moeielijkheden te kampen en wenschte door de ge
heime politie te vernemen, wat zy'n tegen
standers in het schild voerden, en wat da
groote mogendheden van zijn regeering
dachten. Er werd namelijk beweerd, dat de
verbonden vorsten, die zijn herstel op den
troon begunstigd hadden, hem niet meer
bekwaam achtten, de liefde en achting der
Franschen te winnen, en dat zij daarom tot
z\jn val besloten hadden. Om zy'n bedreigde
troon de kannen verdedigen, wenschte hy'
voortdurend van de aanslagen zy'n er tegen
standers onderricht te zij n.
De buit, die de geheime agenten des konings
bij den diefstal van privécorrespondenties
en door schending van het brievengeheim
maakten, viel in den regel een beetje mager
uit. Een politikus zal zich wel wachten,
dingen, die hy geheim wil honden, aan de
post toe te vertrouwen. Met het zwarte
kabinet alleen was het nog niet gedaan;
niet alle brieven gaan per post en de geheime
politie ging daarom nog verder: men drong
in de huizen, kocht bedienden om, opende
hun laden, ledigde zelfs de papier manden.
Op deze manier kwam men in 't bezit van
ernstige geheimen. Chateaubriand," schrijft
Daudet, die precies weet, wat hy van
Lodewijk XVIII denken moest, spot in de
Conservaleur over de Staatspolitie, die zich onge
geneerd aan enzen haard nederzet." Hij had
het recht om over de handelingen der spi
onnen bijsonder verstoord te zy'n, want
niemand werd strenger bespied, dan hy', met
uitzondering misschien van Alexander von
Humboldt. Maar von Hnmboldt wist het
nier, terwijl Chateaubriand nauwkeurig op
de hoogte was. Hy had een kleinen
onopgevoeden Bretonner in zy'n dienst, wien by' ay'n
volle vertrouwen had geschonken. Dezon
lummel had jnsn omgekocht en hy had voor
de politie-spionnen alle deuren en laden van
zy'n meester geopend, totdat hu eindelijk,
door gewetenswroeging gepijnigd, zich be
rouwvol aan de voeten van zy'n heer wierp
en alles bekende.
Hoeveel andere bedienden hadden hetzelfde
kunnen doen, vooral die der buitenlandsche
gezantschappen en de koeriers, die dedép
ches der gezanten overbrachten. Tusschen
18 L5 en 1820 zy'n alle gezantschappen streng
bewaakt. In het Pruisisch gezantschap gaat
het toe als in een winkel; wie wil, gaat er
binnen. Men copiëert op de werktafel van
den gezant graaf Von der Gelz, de geheime
dépêches. Op den Isten Juli 1816 schryft
een geheim agent: Wy konden de berichten
van graaf Von der Golz weer niet machtig
worden, hy heeft plotseling alle sloten van
zy'n gchnifladen laten veranderen." Dit was
geschied, gelijk de gezantschapssecretaris
Wustrow aan een politieman vertelde, omdat
de graaf uit B ariy n instructies had ontvangen,
zy'ne geheime papieren beter te bewaren,
daar men in dezen tyd ieder moest wan
trouwen.
De correspondentie van Metternich met
Prins Paul Esterhazy, gezant van Oostenryk
te Londen, de briefwisseling hunner secre
tarissen, de privé-brieven die onder
dienstadres verzonden werden, alles kwam ter
kennis van de Fransche regeering; zy' wist
van alle meer of minder scandaleuse avon<
turen van voorname dames en beroemde
tooneelspeelsters en zy kende den inhoud
van alle minnebrieven, die tusschen Metter
nich en de Prinses von Liewen gewisseld
werden.
De werkzaamheid der staats-politie was
hiertoe niet beperkt; zy hechtte zich niet
enkel aan de voetzolen der diplomaten, maar
schonk ook haar aandacht aan de
verbannenen,. die naar Engeland en naar Balgië
Nederland gevlucht waren. Zy onderhield
spionnen te Londen, te Brussel en in R
prnisen. Met by zonder en ijver hield zy het
oog op de leden der familie Bonaparte. Men
snuffelde bepaald naar nieuwigheden, die van
St. Helena afkomstig waren, want Napoleon
was nog altijd het schrikbeeld van Europa.
Op den 12 Juli 1815 constateert een bericht
gever, dat de moeder des keizers nog altijd
in Parys vertoefde en haar vertrek niet
scheen te willen bespoedigen; zy verlangde,
alvorens heen te gaan, zekerheid te hebben
over het lot van haar zoon. Ook het doen
en laten van de andere leden der familie
Banaparte wordt bespied en aan die spionage
ontkwam zelfs niet de in Rome wonende zuster
van Napoleon, de prinses Pauline Barghese.
Zy wordt verdacht hare villa gemaakt te
hebben tot het middelpunt van een levendige
correspondentie met St. Helena. Deze ver
denking, die zich in den geest van Metter
nich en van andere diplomaten had vastgezet,
strekte zich ook uit tot den ry'ken
Romeinschen bankier Torlonia, den Engelschen lord
Holland en tot den hertog van Lanchtenberg
en telkens weder duikt in de rapporten der
spionnen en in de instructies der Fransche
ministers de angstige vraag op: Bestaat er
werkelijk reden om te vermoeden, dat Hy
terug zou kunnen komen?"...
P. M. WESTRA.
c/nyzzonbtn.
Waarom Minister E. R. H. Regout
en andere roomsche ministers niet
altijd eerlijke verdeelers van het
nationale geld kunnen zjjn.
Zonder twijfel hebban de lezers van de
Groene" heel goed kennis genomen van den
laatsten Staatkundigen Brief" van Mr. S.
van Houten over het feit, dat Min. E. R. H.
Regout subsidie heeft geweigerd aan de ver
eeniging -?Zedelijke Opvoeding." Den kennis
van dezen brief en het daarin behandelde
geval veronderstellend, ga ik aantoonen, dat
Min. E. R. H. Ragout niet anders m u g
handelen, omdat hy roomsch is; daardoor
het zooveelste bewijs leverend, dat Mr. 8.
van Houten in zijn Staatkundigen Brief van
1910, uo. 5, terecht zeide: Voor ambten,
waarin iemand de hoofdbeginselen van ons
volksbestaan tot een dooie letter (kan)
maken, is een bestry'der dier hoofdbeginselen
niet geschikt en behoorde hy' zichzelf bona
fide niet geschikt te rekenen." N'en déplaise
Mr. Bos uit de Winschoter Courant.
Ziet hier de leer der roomsche kerk omtrent
de coöperatie ad malnm," dat is: de mede
werking tot kwaad," waaronder het conflict
Regont-?Zedelyke Opvoeding" komt te vallen.
Vergelijk de moralisten en uit hen het
voornaamsteboekder praktijk-geestelijken
inNederland, Aertny's Theologia Moralis, Secundnm
Doctrinam S. Alphonsi Mariae De Ligorio,
Doctoris Ecclesiae (Gulpen, Alberts Zaonen,
1901), blz. 152 vlg.
Cooperatio zooals het hier wordt bedoeld,
is de samenwerking met een andere, die
voornameiy'k de handeling verricht, om
zonde te doen."
Liat ik vast opmerken, dat het opvoeden
van kinderen buiten de roomeche kerk en,
a fortiori, buiten eenig dogmatisch geloof,
door met louter zedelijke middelen er zede
lijke menschen van te maken, subsidiair
trèchten te maken, een detestabele zonde is.
A nos moutonsl
Aertny's zegt verder, dat de coöperatie
onderscheiden wordt in formeele en
materieele. De eerste kan geschieden door iets
by' te dragen, dat wellicht op zichzelf neu
traal is, maar met de uitgesproken bedoe
ling em een ander z'n boozen wil te helpen
uitroeren; of 6k door iets te praesteeren,
dat uit zijn aard op dat kwaad is gericht en
er, als het ware, een deel van uitmaakt. De
tweede, de materieele coöperatie, is die, welke
alleen bijdraagt tot de materieele zy'de
van het kwaad, tot de kwade handeling
van den andere. Dit heeft plaats wanneer
men iets doet, dat op zich zelf neutraal is,
maar dat de andere misbruikt om te
zondigen.
De coöperatie materialis is van dichterby
(proxima) of van verre (remota), naarmate
het middel om te zondigen, dat verschaft
wordt, van dichterby of van verre tot het
uitvoeren van de zonde by'draagt.
Zooals blijkt, zou de subsidie door Min.
Regout aan Zadelyke Opvoeding" verleend,
hem te staan komen: a. op een cooperatio
materialis, en wel b. geen cooperatio materi
alis remota, maar een cooperatio materialis
proxima, daar, zonder de van zy'n wil
afhankelyke subsidie, Zedelijke Opvoeding"
niet lichtelyk zal kunnen voortbestaan, en
door de subsidie krachtig zou worden; met
dit gevolg, dat kinderen, die uit
godgdienstlooze ouders zouden geboren worden, niet
gemakkelijk tot de waarheid der roomsche
leer, waarvan hun tijdelijk en eeuwig geluk
afhankelijk is, kunnen komen; wat n voor
bet individu n voor de maatschappij een
groot malum", d. i. zedelijk nadeel, is. e
stichters vaa dit kwaad doen dan ook groote
zonde, waartoe Regout p r o x i m e sou mede
werken.
In hoeverre deze coöperatie aan Min. Regout
als sonde zon worden aangerekend, blijkt
uit het volgende.
De cooperatio materialis tot de sonde van
een ander is per se ongeoorloofd, omdat sjj
regelrecht strydt tegen het gebod der naasten
liefde, waardoor wij gehouden syn, als het
makkelek gaat, (en hoe makkelijk gaat het
niet in ons geval ty'dens de Coalitie!) de
zonde van den erenmensch niet te bevor
deren maar te verhinderen.
De cooperatio materialis tot de zonde van
een ander wordt echter geoorloofd, als zy
geschiedt om een rechtvaardige en gepro
portioneerde reden. Omdat het gebod der
liefde niet verplicht tegenover een groot
nadeel, dat daaruit voort zou spruiten.
Dus, wanneer iemand iets doet, dat uit
zichzelf geen kwaad is, hetwelk een ander
tot zondigen wil misbruiken, is de eerste
niet verplicht met aanmerkely'k nadeel van
zichzelf deze gelegenheid voor een
geestelyke ruïne van zy'n medemensen te voor
komen, maar hy sal haar mogen toelaten.
Voor Min. Regout bestaat echter geen reden
hiervoor, want hij heeft niets te vreezen.
Voor het geval echter, dat hy syn geweten
met deze tournure sou willen geruststellen,
antwoordt Aertnya verder: Echter, een groot
nadeel maakt de cooperatio materialis niet
fatsoenlijk voor hem, die krachtens zy'n
ambt er toe verplicht is, de sonde van
een ander te verhinderen."
Gely'k volgens de roomsohe leer de gezags
personen moeten doen, zooveel in hun ver
mogen is.*)
Verder zegt Aertnys nog omtrent ons ge
val : De cooperatio materialis proxima tot
een daad, die zeer nadeelig is voor het
algemeene welzijn, hetzij van den godsdienst,
hetay van de gemeenschap, is nooit anders
dan een doodzonde, welk nadeel men
er zelf ook door mocht lijden."
(Om een idee van de doodzonde te hebben,
wete men, dat wie met een doodzonde op
het geweten sterft, voor eeuwig verdoemd is.)
A fortiori doet men in zoo'n geval een
doodzonde, wanneer er geen nadeel tegen
over staat, zooals in casul Dat de subsidie
aan Zedelijke Opvoeding een groot nadeel
voor het algemeen welzyn" is, dat staat voor
een roomsche vast. daar deze zich niet ver
eenigen mag met de vry zinnige idee, dat de
kinderen, groot geworden, in alle vrijheid
een kerkgenootschap kunnen kiezen, naar
eigen inzicht. Dat eigen inzicht" is per se
nadeelig voor da gemeenschap in roomsche
oogen, omdat alleen het geloof, dat van af
de prille jeugd er is ingebracht, voldoende
standvastig voor deze kerk bly'kt te zy'n, en
alleen in deze kerk is aller menschen heil.
Dus wanneer ik de som optel, dan kry'g
ik, in geval van toegestemde subsidie,
een heel groote doodzonde voortgekomen
uit: a, de cooperatio materialis proxima met
een doodzonde van Dr. W. Meyer
(Weimarstraat 43, Den Haag, Telefoon 4121) cum
suis; b. de bijzondere plicht tegen zonde te
waken, die rust op Min. Regout als
gezagsperspon; c. uit het feit, dat de zonde der
subsidievragers zeer nadeelig is voor de ge
meenschap; d. uit de bijkomstigheid, dat bij
weigering van coöperatie niet het minste
nadeel, noch voor Min. Regout, noch zelfs
voor de kerk voortspruit. Dit laatste toch
zon alles doen vergeven, want Aertnys zegt:
De cooperatio materialis is alty'd geoorloofd,
wanneer zy geschiedt om een grooter nadeel
te vermyden"; en hy geeft als voorbeeld er
bij: ZDO mag men bijvoorbeeld een dronken
man, die drank vraagt, drank geven, indien
hij, wanneer men drank weigerde, zou gaan
vloeken". Zoo ook indien de kerk nadeel
zou ly'den, zou Min. Regout subsidie mogen
geven. Maar dat is niet zoo. Ergo.
Hiermede heb ik aangetoond wat de reden
is, waarom Min. Ragout subsidie weigert,
een reden voortgekomen uit de roomsche
theologie, waaraan de roomsche te veel ge
bonden is, om aan al de groepen der
Nederlandsche samenleving te geven wat hun bil
lijker wy^ a toekomt.
Zoo gauw als we de herziening van de
huwelijkswetten, en de rechtspraktijk daar
omtrent, in roomschen zin, hier zullen beleven
en dat dreigt binnen kort te zy'n dan
kom ik weer eens met een dergelyke
bydrage aan.
J os VAN VEEN.
*) Dit is op zichzelf heel mooi; maar prak
tisch wordt het voor een volk lastig, als
men de zondenly'st" eens inziet. Het is
curieus te bemerken, dat wie alle zonden"
vermijdt, perse het prachtigste in de kaart
van Rome's politiek speelt.
Inboni m Tijdschriften,
De Vrouw en haar Huis, No. 4: H. H. D.,
De openluchtapelen van mevr. Grothe-Twiss.
M. van IJsselstein, Ean praatje over onze
sieraden. M. Gatzeit, De Dnitsche Huis
vrouw. Het Volkslied in Bretagne. C.
Andréde la Porte, Iets over bewerken of't
versieren van koper. Kraag in Engelsen
borduursel. G W. E., Over kleeding, enz.
Belang en Recht, No. VIII: H. G., Het
Mannheimer Schoolstelsel gewogen en te licht
betonden. Vrouwenarbeid, Actie ter voor
bereiding van eene wyziging in de
Nederlandache Huwelijkswetgeving, enz.
De Nieuwe School, No. 7: Tbyssen, Het
Moffeboek (vervolg). L. de Groot, Jen de
patience. A Ie Malfre, Vrolike Herinne
ringen, VI. Frapié-de Jong, De Bewaar
school (vervolg).
De Levende Natuur, afl. 7: E. Heimans,
Botaniseeren in deu Vreemde. De Koning,
Om en by' Eokhuizen. D. L. Daalder, Een
excursie op Skilge. Cb. de Rooy, Micros
copische Tafereelen, enz.
De Revue der Uitvindingen en Ontdekkingen.
Herman F/ascb. Een nieuwe windmolen.
De alcohol als voedingsstof voor microben.
Da transmissie van warmte en de verbran
ding zonder vlam. Da oriënteeringszin van
de mier. De oorzaken van de bijzondere
dispositie der longen voor tuberculose, enz.
De Natuur, afl. 7: Dr. J. Lorié, Het ver
zonken bosch van Terneuzen. Z. P. Bon
man, Over moderne bliksembeveiliging en
het Vredespaleis, D. J. van der Ven, De
grootste magnoliaboom in Nederland. ? A.
Schwan, Iets over moderne meetmethoden
in ds machine-industrie, enz. enz.