De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 11 augustus pagina 2

11 augustus 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1833 fc l liet .zwemmen" dan aan allerlei controver sen de vereischte aandacht te schenken. Op enkele van die vraagstukken worde hier de aandacht gevestigd in de volgorde, waarin de betrokken artikelen in de grond wet voorkomen. Uitlevering van Nederlanders. ,De tweede alinea van art. 4 G. W. zegt, dat de wet de toelating en de uitzetting van vreemdelingen regelt en de algemeene voorwaarden, op welke ten aanzien van hunne uitlevering verdragen met vreemde mogendheden kunnen worden gesloten. Yan de uitlevering van Nederlanders spreekt dit artikel niet rechtstreeks, maar men zou zich vergissen, als men aannam, dat het met die uitlevering niets uitstaande had. BH de vaststelling van dit artikel in 1887 werd het amendement Lphraan em het woord hunne voor uitlevering te schrappen verworpen, nadat de Regeering zeer beslist had verklaard, dat de grondwet aan den wensch om als de wetgever daartoe mocht willen besluiten?Nederlanders uit te leveren, geen enkele belemmering in den weg stelt. En omgekeerd werd het amendement Ruys de B. zühet ook met slechts n stem meerderheid verworpen, waarin werd voorgesteld: Nederlanders kunnen in geen geval uitgeleverd worden". Uit een en ander valt op te maken, dat de Tweede Kamer de uitlevering van Neder landers wel niet verboden wilde hebben, maar dat z\j ook niet wenschte, dat die uitlevering c.q. zou plaats hebben krach tens algemeene regelen büde wet gesteld, zonder uitdrukkelijke machtiging van de Staten- Generaal. Een blanco-artikel is art. 4 ten opzichte van de uitlevering van Nederlanders dus geenszins. Art. 4 regelt echter in geen enkel op zicht die uitlevering. Toch meende de Regeering in de Eerste Kamer te moeten verklaren, dat een bg de wet bekrachtigd tractaat, of wel een wet aan den Koning de macht voorbehoudende om zoodanig tractaat te maken, veroorlooft landgenooten vit te leveren. Buys komt tegen deze leer op. Art. 156 G. W. waarborgt den Nederlander, dat hu tegen zijn wil niet afgetrokken kan worden van den rechter, dien de wet hem toekent. Laat de wet het sluiten van een uitleveringstractaat voor Nederlanders aan den Koning over, dan beslist feitelijk de Kroon, welke rechter den uitgeleverde zal richten en mei de wet, zooals art. 156 zeer uitdruk'kelijk eischt. Dat overigens artt. 155 en 156 G. W. uit levering onmogelijk zouden maken lijkt niet juist. Ook Lohman erkent dit. Niets belet den wetgever te bepalen, dat ook in het buitenland de judex loei commissi recht zal spreken ton aanzien van Nederlanders, die aldaar misdreven. Dit zou?het worde toegegeven wel een vreemde beschik king z\jn over de regeling der buitenlandsche rechtspraak, maar in strijd met art. 156 zou het zeker niet zijn. Ten opzichte van de uitlevering van Nederlanders bestaat dus nog altijd de DE BEKEERING, Fragment DOOR COEN HISSINK. Korp'raal Kikker, je hebt gevangen transport kwam de sergeant-van-de- week, na de morgensoep de rumoerige chambree in schreeuwen om half tien melden bij den adjudant l En korporaal Kikker die al bezig was model zijn ransel te pakken voor de velddienst-oefening, wipte stil tevreden 't heele vrachtje op 't kribbe kastje en begon be scheiden fluitend zich op te poetsen en netjes aan te kleeden voor het fijne wandelbaantje door de ochtend-stad. Want de zon stond hoog aan den ijl blauwen hemel te branden en beloofde op de hei een heeten dienst. In Kikker's calvinistiesch gestemd vrijwilligers gemoed kwamen hoogvaardige gedachten op van uitverkorenheid, maar eerlijkheidshalve moest hij zich toegeven dat zijn eigenlijke taak van vrijwillig dienend militair op de heide lag, bjj de velddienstoefening. en niet in een vrije promenade door de heele stad naar 't groot gevangenisgebouw, maar toch, toch speelde er iets van bizondere relatie tusscnen hem en 't Opperwezen door zijn hoofd, en met dweepende oogen herinnerde hij zich, wel te moede, hoe hij de gansche vorige week maar ns verzuimd had voor 't middag eten openlijk te bidden, omdat hij zich geneerde voor den nieuwen reserve-korpo raal die voor 't eerst toen mee aan tafel zat. En des ondanks werd hem op dezen heeten dag 't makkelijk baantje toebedeeld, dankbaar nam hij zich voor om in 't vervolg, trots bespotting en toegesmeten korsten brood, vór eiken maaltijd de handen eerbiediglijk te vouwen en openlijk te bidden, en ook in het Militair Tehuis getrouw zijn jongelings-leiders-plichten waar te blijven nemen. En glunderend zijn koppel en z\jdgeweer nog wat opwrijvend en omgespende, spoedde hij zich de rumoerige kamer af, langs de afgunstige blikken der miliciens die al met geweren in de handen en ransels om, gereed te wachten stonden op 't signaal om aan te treden voor de zware velddienstoefening. De grauwe adjudant op het bureau ont ving den korporaal Kikker vaderlijk; die mocht kern wel, den nauwgezetten dienstdoener, en deelde hem vertrouwensvol de instruktie mee: melden aan de gevangenis tot afhalen en transporteeren van den mi litairen gevangene Marinus Derksen, mili cien der infanterie. En Kikker die het baantje wel eerder bij de hand had, wist er alles van en salueerde onderdanig en ging op weg... 't Werd een mooie lichte dag. In de boomen bij het kazerne-hek floten luid de vogels, en in de straten aan de deuren stonden dienstmeisjes blij te babbelen, en gluurden welgezind 't voorbijgaande mansvolk aan. En ze wezen elkander 't net gepoetste korporaaltje, maar Kikker, ernstig, met strenge, hoogmoedige gedachten van dienst en uitverkorenheid, stapte par mantig op zijn bestemming toe, in militaire onopgeloste vraag: Kunnen Nederlanders op den grondslag van art. 59 G. W. uitge leverd worden ingevolge een, volgens door de Staten-Generaal goedgekeurde regelen, door den Koning gesloten tractaat, ja of neen ? Zoo ja, wordt het dan geen tijd aan die bevoegdheid een eind te maken, en de Koninklijke macht in dezen te ver vangen door die van den wetgever P Een tweede vraag, omtrent welker be antwoording groot verschil van meening bestaat, betreft de wenschelükheid der uit levering zelve. Reeds in 1887 was een zeer sterke min derheid daartegen. Een twintigtal leden stemden zelfs tegen het geheele artikel 4 en bij de tweede behandeling achtten eenige leden het geheele wetsontwerp, waarin de herziening van art. 4 voorkwam, onaan nemelijk, nu de uitlevering van Nederlanders daarfcij niet uitdrukkelijk was uitgesloten. Ook deze vraag laat de Commissie onbe antwoord. Het commissielid VanderFeltz evenwel acht de zaak van genoeg belang om haar in zijn nota te behandelen en levert een pleidooi voor de toelating der uitlevering in overeenstemming met de staatscommissie voor degrondwetsherziening van 1905, die de beslissing dezer vraag aan den gewonen wetgever wenschte over te laten. H\j erkent, dat art. 5 van het Wet boek van Strafrecht wel straf stelt op misdaden buitenslands begaan, maar acht aan de bewijslevering in dit geval zulke groote moeilijkheden verbonden, dat de misdadiger toch meestentijds straffeloos zal uitgaan. Het stelsel om de misdaden te berechten, daar, waar zügepleegd zijn, eischt vertrouwen te stellen in de straf rechtspleging van andere Staten, maar daar tegen is geen bezwaar, voor zoover het beschaafde natiën betreft, daar immers altijd de mogelijkheid blijft bestaan de uitlevering te weigeren aan minder be schaafde Staten. Bovendien zal het vast leggen van de uitleverings-onmogelijkheid in de grondwet belemmerend werken op de ontwikkeling van het internationaal recht. Tegen deze argumenten kan het volgende overgesteld worden. Krachtige natiën wei geren en zullen blijven weigeren hun land genooten uit te leveren en de al of niet weigering door een klein, zwak land zal eventueel niet beheerscht worden door de vraag, of het land, waaraan uitgeleverd zal worden min of meer beschaafd is, maar of het de macht heeft een zoodanigen sterken drang op het kleinere land uit te oefenen, dat dit laatste toegeeft. Was het waar, dat grootere landen, ook wat hunne recht spraak betreft, het volle vertrouwen in boezemen aan ons volk, dat ook zürecht achten, wat ons rechtsbewustzijn als zoo danig erkent, dan zou men Mr. v. d. Feltz kunnen bijvallen. Wat echter in Rusland voorvalt, wat in Duitschland geschiedt, byv. op het gebied van majesteitschennis e. d., stemt tot voor zichtigheid en de Dreyfus- en de Ferrerzaken zijn al evenmin in staat met vol ver trouwen onze Nederlanders over te doen geven aan den strafrechter van andere pas: links, rechts, n, twee!... n witgeschoeide hand op 't blinkend sabeltje, de andere slingerend in de maat. Hij zag niet rechts, hij zag niet links, hu meed elke verleiding en peinsde in den helderen ochtend vaag over dienstdoen en promotie en meerder tractement. De straten, vol zon, waren lang en recht, en hij moest de heele stad door, want de gevangenis lag buiten, hoog, rond en somber. Maar Kikker vond dat sombere wel in orde: straf moest er zijn, en straf was straf, en wie zijn plicht deed bleef er buiten, dat kon men zien aan hem: een nog blanco strafregister en op de lijst voor onderofficier... En eerbied-lustig salueerde hu de superieuren die hij tegen kwam, statig ging de geel-ges t reepte arm op en neer: een overste op 't paard, een sergeant-majoor, een cavallerie-officier en hu voelde zich door al die strenge af gemeten groeten, gewisseld als geheime teekens van een hoogere orde dan de bur gerschap, al meer een deel van 't wichtig organisme dat de goedgezinde vrijheid hand haaft en zorg draagt voor de innerlijke rust. En eindelijk, uit de lange heete steenen straten, kwam hij buiten, op den zandweg, aan de opene rivier. Daar scheerden lustig smalle giekjes en raderde een dikke stoom boot, alles veilig en content, tengevolge k van hém: een radertje van 't machtig militaire orde-werktuig. Maar hu kreeg 't warm en stroopte de rechter zeemleer handschoen af en begon wat minder stram te loopen: hier ontmoette hem toch geen superieur. Aan het einde van den zandweg zag hu al hoog de gevangenis rijzen, de grauwe koepel met de kleine ruitjes: een mensen onzichtbaar achter ieder venstertje. Doch dat was noodig: straf was straf en straf moest er zijn. En als hij büde hooge poort kwam, 't witte zeemeleer model weer om de hand, dan greep hij al zijn ernst en dienst wil samen en deed den z waren klopper dreunen: de dikke spijkerdeur week open en liet den korporaal Kikker binnen. Afgemeten toonde hu 't bevelschrift en werd voor den directeur geleid, 't hoog om muurde pleintje over, op 't donkere bureau. Daar ontving hij voor den ontslagene de papieren en, nauwkeurig uitgeteld, de uitgaanskas. En toen leidde de bewaker, na Kikker's kort saluut, hem weder naar de poort waar weldra, mager, bleek, met schuwe kleine oogen, de vrij-komende milicien voor hem werd gebracht. Ben ju Marinus Derksen?... vroeg Kikker ernstig. Ja, korp'raal. En je uitgaanskas is achttien gulden, zeven en twintig en een halve cent ? Dat kan wel zijn, korp'raal!... zei Derksen zwaar ademend: de vrijheid joeg hem 't hart. Vooruit dan maar!... En Kikker wenkte naar de poort die open ging en beduidde den ontslagene vór te gaan. Maar deze kreeg een hand, met raad en wensch van den bewaker: Nou jongen, hou je goed,... en niet meer zuipen!... en dat ik je hier nooit meer mag zien!... en drukte zonder spreken, lang de gulle hand terug en mompelde dof: merci. Toen trad hij buiten... Daar, in den windeloozen dag, wemelde 't hoog wit-glanzend licht in stillen uitge laten dans naar alle streken en er kweelde uit de volle groene boomen vreugdevol gegetierelier de lichte lucht in, en uit een landen, wien wij toch het praedicaat van beschaafd" moeilijk kunnen onthouden. En zullen internationale moeilijkheden uitblüven, als aan den eenen buur uitlevering wordt toegestaan en aan den anderen wordt onthouden op grond van mindere beschaafd heid? En wat de kwestie van het inter nationaal recht betreft, zoolang de groote mogendheden niet voorgaan en haar burgers aan andere landen ook kleinere uit leveren, is het van de laatsten een onnoodige liberaliteit daarmede te beginnen. Hun taak zal zyn te volgen, als de grooten en machtigen het voorbeeld hebben gegeven. Nu zou het neerkomen op ongelijke be handeling van wederzüdsche onderdanen, waarbüde kleinere landen ook het onze aan het kortste eind zouden trekken. Eem grondwettig verbod tot uitlevering van eigen burgers, doet, zoolang de zaak niet internationaal op voet van volkomen gelukheid geregeld kan worden, de kleinere staten sterk staan tegen wellicht eenzüdige eischen van de grootere. De vraag, of de grondwet uitlevering van Nederlanders moet beletten, of voort moet gaan de zaak onbeslist te laten, is van te groot belang om haar büde eerstvolgende grondwetsherziening te negeeren. De Com missie had minstens de bestaande onzeker heid in eenigerlei richting moeten opheffen, hetzij door de uitlevering te verbieden, hetzij door haar toe te staan, maar dan onder waarborg van de goedkeuring door den wetgever der in elk geval te stellen regelen ter verzekering eener reohtsbedeeling in overeenstemming met het Nederlandsche rechtsgevoel. (Wordt vervolgd) VAN R. Een kleine wereld, door FBANS HÜLLEMAN. uitgave P. N. van Kampen & Zo., Amsterdam. Schetsen zyn b|j ons publiek niet zeer in trek. Zoo althans verzekeren ons de uit gevers, en die kunnen het weten. Het is jammer, want een boek met schetsen is al licht rjjker van toon, van inzicht en uit werking dan een verhaal uit n stuk. Elke schets brengt toch een andere zijde van schr|jver's diepste innerlijk naar voren, en men leert een auteur alsdan vollediger hier mee kennen dan uit eenig groot verhaal, dat het onderwerp meestal maar van n syde belicht. Maar in dat geval moeten de schetsen of vertellingen van de bovenste plank zjjn, elk op zichzelf zooveel waard als een groote roman alleen, anders weegt de veelheid van aspekt niet voldoende op tegen het gemis aan inhoud en spanning. Zuiver literair genot verwacht men in klein werk ook meer, wjjl büomvangrijk werk op zoo veel andere hoedanigheden moet worden verte kraaide vurig trots een haan. Op de breede glinsterende rivier-baan drevelden de golfjes gesloten na elkander in frisch gespoel, en een wit motor j acht j e scheerde lustig er door heen, mensen- figuurtjes kleurig op 't meeuwig wit... Stil strompelde de ontslagene voort met zware beenen, lang, slungelig, met gebogen hoofd, naast den strak zwijgenden korporaal. Hu had de oogen neergeslagen voor de schittering van 't licht; zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd. En eensklaps duizelend, vroeg hij te mogen zitten in de schaduw aan den weg, even maar, hij werd niet goed. ?. Zwaar ademend, de magere borstkas op en neer onder de grove blauwe jas, zakte hij onder een boom op 't mos en leunde 't hoofd aan den kloverigen stam, de handen voor de oogen. Meewarig uit zijn hoogte keek korporaal Kikker op den ontslagene neer en dacht aan straf en wrake, en een bübel-tekst spreukte hem al om de lippen, doch hu hield ze in voor straks: hier kon hij goed werk verrichten. En als de ontslagene weer in de iloome beenen kwam en langzaam met gebogen hoofd voprtslofte door 't be lemmerend tintelend licht, zon Kikker op woorden hoe 't best zijn bekeerings-taak aan te vangen. Doch daar begon de ont slagene zelf te praten, met doffe drooge stem, aarzelend als eentje die zich beteren wil. Kikker luisterde zelfbewust, de psycho logie van een bekeering al in schoone stijglijn voor zich ziend. Briggus!... schorde langzaam hijgend de ontslagene, en nog eens, met vertrouwe lijke smeeking: Briggus! Ja-a ? antwoordde Kikker, met zalvende vraag-nadruk, alsof hu wel vermoedde wat er komen zou. Briggus... heb je niet een slaatje tabak voor me?...ik word zoo draaierig! Kikker's gedachten weken even uit hun bekeerings-koers. Man, zei hij ernstig, laten we afspreken, dat je vooreerst dergelyke dingen niet meer gebruikt. De ontslagene sloeg even de ontevreden, moede oogen op, groot en verbaasd, en keek terzijde vragend op het korporaaltje neer: Ook geen tabak meer ? vroeg hu mat. 't Is beter van niet, voor je eigen bestwil, vermaande vaderlijk Kikker. En hij liet er gauw op volgen nu zag hy de kans voor zijn bekeeringswerk schoon : Hoelang heb je gezeten, Derksen? Ik ? Tien maanden, god-zal-ze... Hei-hei!... niet vloeken Derksen, vooral niet nu, nu je pas je straf hebt uit gediend .... Waarvoor heb je gezete», Derksen? ondervroeg hardnekkig Kikker. Ik ?... voor vechten met de politie, die krengen... Ik was dronken,... anders hadden ze me nooit meegekregen, nooit!... bitste Derksea, de tanden op elkaar, de oogen wrokkig fijn genepen. Dus, zei Kikker beslist, hu had zijn aanknoopingspunt gevonden dus je was dronken. Drink je wel meer, Derksen ? Ja, dat is te zeggen: ik heb nou in geen tien maanden een druppel drank ge proefd, in geen tien maanden! mokte de ontslagene, en klakte gretig met de tong. Is 't niet schandalig? Wel tien passen door 't heete zand be waarde Kikker een streng stilzwügen om het onzalige van die vraag in de wijde gelet, als kompositie, veihaalgangr, juiste verhouding enr., terwijl b|j de schets al de aandacht door den auteur kan worden saamgetrokken op het beweeg der zinnen, waardoor een brok literatuur ontstaat dat wel kleiner op zichzelf, doch hooger van gehalte is. Niettemin blijkt ons pnbliek er Biet zoo belust op te zy°n, vermoedelijk om dat er in de laatste jaren zooveel minder waardig of middelmatig schetswerk werd gebundeld, mogelijk ook omdat het groote vethaal, waarmee men nren bezig is, meer op de verbeelding en ook meer op het gemoed inwerkt. De gewone losers z||n meestal geen lettie's wien het te doen is om verfijnd literair genot, en een taktische font lukt het mjj van uitgever en schrijver een bundel schetsen uiterlijk het aanzien te geven van een roman. Schets werk moest op andere wijze worden uitgegeven, b.v. tegen lagen prijs, zoodat het gereedelijk kan gekocht worden door de intellektnels, door wie dit soort werk het best kan gewaardeerd worden; voor lees bibliotheken is dit toch niets. Enkel een mooi verzorgde of wel zeer goedkoope uitgave kan de literaire schets tot haar recht doen komen. Dese bundel van Frans Hnlleman, door hem Een Kleine Wereld" genoemd, bevat een achttal schetsen, brokstukken leven, goed waargenomen, raak van teekening en allen wel met meer of minder belangstelling te lezen, doch allen ook met een groote font of liever een tekort, n.m. dat ze te fragmen tarisch zijn gebleven, niet af zjjn, en om bQwerking vragen. Daar is b.v. al dadelijk de eerste schets Oad-Heertje"... Voortreffelijk wordt ons dat oud heertje voorgesteld, zooals hij op de tram stapt, zjjn praatje maakt met den kondnktenr; hoe hjj «Iken Dinsdag van Bnikaloot tramde naar Amsterdam, waar hij 2jja kleine Inkoopen deed, die door zyn dochter, me b wie hjj samenwoonde, vooraf waren opgeschreven; hoe hjj dan goed oplette wat voor nieuws was geschied of gebenren ging in de groote stad van Amsterdam, kuierde langs kraaknieuwe kaden, slenterde door heldere versche straten, bleef stilstaan en opkijken naar een mooi modern geveltje hier, naar een pracht van een nieuwen winkel daar; hoe h|j dezen Dinsdag met een vaat doel naar Amsterdam was gegaan, om het RU kamuseum te bezoeken. In geen jaren was-i schande genoeg! in het Rijksmuseum geweest. Het gausche bezoek aan het Museum, zjjn gesprekken met de suppoosten, vervol gens de visite by iyn zuster, het eigenwijze kibbelen met haar, echt oud-heertjesachtig, dat alles is goed getypeerd, puntig en raak, en tocb weer gemoedelijk er neer gezet, maar.... en hier komt het te kort, het verhaal breekt plotseling af, terwijl wy als lezers vermeenen, dat er nog heel wat te zeggen zon zjjn. We zijn met het oud-heertje de deur uitgegaan, en we hadden toch minstens met hem thuis willen komen, om hem daar te zien bewegen in zijn eigen kleine wereld. In huis, daar zon men hem het best loeren kennen, we zonden hem daar kompleet zien. Nu de auteur het ver haal hier afkapt, voelen we dit als een tekort en staan een weinig verbaasd, IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIMIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIMMMIIIIIIIIIIIMIIIIII tintel-lucht te laten vervluchtigen; toen vroeg hij, gedempt en langzaam: Dronk je vór ja... gestraft werd,... dronk je toen veel ? Och, zei Derksen, die iets aan 't licht begon te wennen en al beter pas kon houden, wat zal ik je zeggen, briggus: een norretje op zijn tijd, en dan zoo 's Zondags of op een partijtje... dan natuurlijk wel eens meer. Zie je,... begon hij zwaar bezinnend te vertellen, de wenkbrauwen fronsend en 't voorhoofd rimpelend, met diep- innerlijke tijdsbespanning over de tien-maanden-cel terug,?mijn zuster ging trouwen, zie j e en ik had permissie: en-maal-vierentwintiguur. Nou, op zoo'n bruiloft, zegt u nou zelf, dan drink je: vór 't trouwen, na 't trouwen, vór 't eten, na 't eten en 's avonds, is niet waar? dan doe je niet anders, wat?.. We hadden een feestje: een broer van me speelde op de harmonika, er waren wat vrienden en kennissen, er werd een stukkie gedanst en een moppie voorgedragen en wat gezongen,.. ? afin, 't was een toffe boel, 't werd knapjes laat en er werd heel wat gedronken. Maar al zeg ik 't zelf ik kan er nog al goed tegen, en al had ik laag niet 't minste geproefd, toch was ik nog capabel en had wel zóde kazernepoort kunnen in-marcheeren, kwiek recht over 't streepje: geen mensch zou aan mij iets hebben kunnen zien. Maar ik had nog per missie en 's morgens al weer vroeg ik mafte een paar uurtjes bij mijn broer begon 't weer van voren af aan, vlak boven op de nuchtere maag. /ie je: dat was om op te kikkeren: tegen katterigheid is 't beste middel: drank... Maar briggus, zouden we niet eventjes gaan zitten, hier op 't bankje: in geen tien maand heb ik een voet verzet anders dan over 't kinderachtig binnenplaatsj?, met een kap op de oogen als een schichtig koetspaard. En zonder dollen heb je nou geen draadje tabak voor me?.. ik heb een smaak in mijn mond of er een heel bataljon infanterie door heeft gemarcheerd. Kikker had met groeiende ontzetting het verhaal aangehoord, en al vaster was in zijn herderlijk hoofd het voornemen geklemd om dezen verdoolden mensch te bekeeren. HU zou hem zijn slechtheid laten uitver tellen, zooals men een slang haar gif laat uitspuwen, en dan zou hu zyn taak begin nen: kort, krachtig, vol vertrouwen. Je moogt gerust even zitten, als je moe bent, Derksen!.. sprak hij, de geel gestreepte armen over de borst kruisend en 't peinzend hoofd, vol naarstig aan de bekeeringstaak breiende gedachten, omhoog richtend. Tabak heb ik niet voor je, en zou ik je toch ook niet toedienen, zei hij abstract. Jammer,.. beklaagde Derksen zich, dood-jammer!.. Hu trok een grashalmpje uit den grond en begon er op te kauwen, terwijl hu vermoeid op de lage bank neer zakte. Ik smacht naar een stukkie pruim tabak, hè?.. Kunnen we niet wat koopen, Briggus ?.. U hebt toch mijn uitgaanskasI.. Die moet ik geheel afdragen aan den plaatselüken adjudant, Derksen,.. zei Kikker afgemeten, en bleef afstand-bewarend bij de zitbank staan, de hand weer superieur op 't sabeltje. Ga zitten, briggus,.. ga zitten 1.. noodde Derksen. Plaats genoeg. ?. Nee dank je,.. ik ben niet moe. Derksen rustte diep ademend, de armen want ook een schets, een tranche de vie, dient behoorUjk te zy"n afgerond, zoodat M da weergave ia van een leven, een wereld op ilchielf, en geen toevallig brok. Zoodanig baiien moeten dan ook worden terzijde gelegd Ochtendwandeling" en Groot moeder". De auteur bepaalde rich hier tot het opietten van een geval, zonder verdere uitwerking, soodat de lezer waant pas aan het begin te zijn, als er reeds een streep onder het verhaal staat. De allerbeste schets uit den bundel is zeker In de Stilte". Vaak geeft hier de dialoog iets, dat aan Hejjermana herinnert, maar fijner, met plotse zwenkingen en verrassingen, by het overspringen van het eene onderwerp op het andere. Een jonge man en een meisje, een zangeres met toekomst, zitten in een restaurant na het diner te keuvelen. Ze schertsen en plagen, op elke vraag van hem stelt zy een andere vraag, of geeft een verkeerd antwoord. En in dit wisselend woordenspel, het springen van den hak op den tak, leert men beider ziel kennen. Hy heeft veel gereisd, heeft gewoond in Londen en Pary°«, en op een vraag van haar bekent hjj een vrouw te hebben liefgehad, een getrouwde vrouw, die hem aanhitste en tegelijk met hem speelde. Later blijkt, dat zy ook verliefd is geweest, op een, die zeer slecht voer haar was, haar zelfs met een revolver dreigde toen ze hem niet meer wilde zien. Nu ia dat voorbij, maar ze is angstig gebleven, gelooft aan het nood lot; wie je lief hebt, daar trouw je niet mee, murmelt ze. En ze wil nu, in haar angst, met hem sterven, in sjjn armen, en het water over hen beiden heen... Als hy haar troost en tot kalmte brengt, dringt in hem het begrip door dat ze wel veel van dien ander moet gehouden hebben, evenals hy van die vrouw... en ook hy' voelt als een soort noodlot dat je niet trouwt met wie je liefhebt. Tegelijk bloeit dan in beiden op het bewustsyn van hun beider teeder voelen voor elkaar, het n zjjn van gewaarwordingen, de liefde, die kamende is... En ze zwijgen alle twee, en luisteren lang naar da stilte, die bloeide, toen ze zwegen. Deze schets is zoo goed, omdat uit de wisselende dialoog het innerlijk zieleleven naar voren komt, en ze sou superieur zjjn geweest, indien een zekere onbeholpenheid, als van een beginneling, en deze auteur is geen beginneling, by schreef reeds meerdere boeken geen schade deed aan den totaal indruk. Halleman schijnt me met zjjn schetsen een zoekende te wezen, hy is niet vormvast, soms is hy kort en brokkelig, veelal toch raak en dan ineens weer langdradig en konventioneel. Een enkele keer fijn-humoristisch, als in Oud-Heertje", soms ook gevoelig en spontaan als in In de Stilte", dan weer wrang en schrijnend, diep inkervend als in Het Einde", alledaagsch tafreel van een kan toorbediende, die 35 jaar de belangen van de firma trouw behartigde en dan aan den d\jk wordt gezet met een "klein pensioen en een mooi praatje, waarbij als het allerpynIjjkste ny'pt voor den ouden man dat hjj onnoodig is geworden. Naast een humoris tische, gul typeerende schets, zooals Het breed uit langs de bankleuning, en keek somber mijmerend voor zich uit op de Wakkerende rivier, de lippen stijf geklemd om 't grashalmpje, de mondhoeken droef omlaag. En Kikker, naast het lage bankje staand, als uitverkoren, bespiedde hem, gretig gissend hoe in dat duistere hoofd nu het berouw op ging stijgen als een teere plant door den harden grond, als helder licht brekend door de duistere nacht, als een jubelende leeuwerik eindelijk, zwevend in 't blauwe azuur en hu liet hem peinzen en steunde met stille herderlijke aandacht het overeind komen dier gedrukte ziel. Eindelijk nuchterde Derksen's blik weer en werd hard. Ja,... zuchtte hij, 't waren een paar lollige dagen, dat is zeker. Och, och, die volgende dag: hoeveel ik toen wel heb gedronken, weet ik zelf niet meer. We gingen de heele buurt door, mijn broer, die gek, met de harmonika, voorop, en ik. En in elk tapperijtje was 't natuurijk even van heb-ikjou-daar... En toen naar 't bruidspaar; die sliepen natuurlijk nog. Maar de gek begon beneden voor de deur te spelen en ik danste, en de heele steeg danste mee en daar kwamen ze eindelijk voor 't raam Nou, je begrijpt, we moesten bovenkomen en daar ging 't weer voor niks: altijd maar nat houën, toujours door, den heelen dag. Eerst gingen we rijen in een open bakkie, met z'n vieren, de gek met de harmonika voor op de bok, de fiesch natuur lijk bij ons met een glaasje zonder voet, fijn!... Eu onderweg hier en daar eens bijvullen, dat snap je zówel. En toen, buiten de stad, ergens afgestapt in een soort uitspanning, en geschommeld en ge wipt en gedronken, dat snap je! en toen zakten wij, de gek en ik, af naar een weiland en hebben daar den heelen middag in de volle zon liggen maffen; ik onder een hooischelf, de gek met zijn kop op de harmonika. 't Bruidspaar was inmiddels er van door gegaan met 't rijtuig, en 't was al donker toen wij wakker werden van den honger!... dat begrijp je: den heelen dag nog niks gegeten, alleen maar braaf geFJikkerd. Maar we hadden geen cent op zak. Toen zyn we doodgemoedereerd weer naar de uitspanning teruggekuierd en heb ben ieder een maal besteld. We kregen visch en vleesch en gebakken aardappels met groente en weet-ik-veel wat nog meer, fijn! en we dronken de man een potje bier bij 't eten en voelden ons weer lekker als kip. Nou, toen was 't natuurlijk betalen, maar wij hadden niet: de meneer van 't rijtuig zou alles wel voldoen, zeiën we... Maar daar had je 't lieve leven gaande, de kastelein wou ons niet laten gaan en stuurde om politie Nou, dat werd natuurlijk knokken: ik gaf de kastelein een doffe tik tegen zijn spinazie-buik en de gek drukte 't stuk kellner onder 't biljart; en daar ging 't: loop je niet, zoo heb je niet. 't Land over, de stad in, en in een klein straatje gauw een tapperütje binnen waar we veel kwamen en waar ze ons wel kenden. Daar hebben we toen een poos gezeten en onderwijl weer braaf geproefd we hadden pof tot opeens, daar had je ze: de jajems, met z'n tweeën en een knop-diender, een ouwe grijze brigadier. Ze zagen ons subiet zitten, en toen was 't dadelijk: mé. Maar jawel: ik gaf den gek een knipoogje en de gek aan mü, en toen een van de smerissen mij wou aanvatten,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl