De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 18 augustus pagina 1

18 augustus 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

, 1834 DE AMSTERDAMMER A°. WEEKBLAD VOOE NEDEELAND OiDicLer redactie Dit nummer bevat een bijvoegsel IMIr. Iï. F. L. WICESSICLTQ-. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling, .... Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ? 1.50, fr. p. post/ 1.65 . . . mail n 10. Zondag 18 Augustus, Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?0.25 . 0.30 ,0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Hoogmoed komt voor den val. Neutraliteit en Lands? verdediging, door X. De Inlandeche pers in Indië. Kroniek. Wat de GrondwetBcommiasie naliet, II, door van R. FEUILLETON: Een 0p vlamming, door HesBel Jongam», KUNST EN LETTEREN: Wilhelm Wnndt, door L. H. Grondys. Het nestje van Omen Lieven Heer, door G. van Hulzen, en Het Onzichtbare, door Antoine Barkey, beoordeeld door Frans Coenen. Doktor Aatommarchi, de arts van Napoleon I, door P. M. Westra. BERICH TEN. VROUV7ENRUBRIEK: Manifest der futuristische vrouw. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Conacience gehuldigd, met afb., door J. H. Röjsing. De Nederl. Dagblad pers, door M. Moreeco. Futurisme, I, door Plasschaert. De nieuwe Kunstzaal van Gogh, door W. 8. Nienwe Kunstzaal, door W. S. Sier ven na»r omstandigheden, III. OHARIVARI. FIffANCIEELEEff OECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. 8. Verontrustende cijfers, door Jan W. Kramer. Iets over de OhineeBche geschiedknnde, door G. J. C. v. H. SCHETSJE. - DAMSPEL. 8CHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIMimiMIIIItll HOOGMOED KOMT VOOR DEN VAL. Nog kort geleden was Nederland vol van het smadelijk failliet der DordtachRoomache Coalitie. Na vier jaren, die geen andere vruchten krachten dan die van het Kuyper-incident en de niet. door ieder gewaardeerde der schoolsubsidies, mislukte, door sociale onmacht der Coalitie, zelfs Talma'a eerste serieuse hervorrrinkje en maakte men zieh voor goed ridicuul met het in de lucht hangende dak van de Raden wet. De Coalitie gaat nu 1913 tegemoet met het bewustzijn van den schooljongen, die voor zijn examen niet gereed is. Men zou dus verwachten, dat zij zich eenigszins gedekt" hield en niet te hard trok aam hare kerkelijke lijstjes, uiteen voorzichtigheid, die zwakken niet onteert. Weineen! Zij schijnt buitengewoon zeker van haar zaak! Zij schijnt te weten wat haar rechters waard zijn: het Hollandsche volk, zoo meent die Coalitie, kan men beloofde sociale hervormingen, zonder dat het zich verroert, onthouden, als men maar een beetje sectarisch en schijnzedelijk optreedt. . In een korte spanne tij ds genoten wij dus : eerst de dwaze en ongepaste komedie der zedelijkheids wetten, waarin zelfs uit zonderingsparagrafen, daarna de Schiedamsche verordening, waarvan het be richt toevallig onze grenzen niet schijnt gepasseerd, want anders had het ons voor een paar jaren de risée gemaakt van minder nuchtere volken; thins, door Regeut, de beleedigende behandeling van alle ongodsdienstigen, waartoe, zacht ge zegd, de grootste helft behoort van het Nederlandsch intellect. Het is niét te ontkennen, dat de hoeren durven. Is het overmoed of is het . . . listige berekening? Indien men ziet, hoe zelfs het blad van Jhr. de Savornin Lohman Regouts onoprechte ministerieele bruta liteit j e bijvalt, als ware dit op te vatten als ernstige argumenteering, wordt men een oogenblik geneigd het laatste, de «berekening," de opzet," het meest waarschijnlijke te achten. Moge er, hoe dit zij, nog genoeg antisectarische gezindheid in ons land blijken te leven, dat de Coalitie het lid op den neua krijgt. Het zou toch, welbedacht, wel eens tegen hare verwachting kunnen anoopen. Ook in 1905 meende immers het opperhoofd der verkerkelij king zich van de overwinning aan de stembus zeker, en, evenals thans door zijn toenmalige adjudanten geschiedt, spande hij de boog overmatig. Maar het Heemskerk-regime heeft altijd kansen. Door zijn hervormingen te verwaarloozen blijft het bij een wassend behoud in 't gevlei, door zijn zedelijke paladijnschap begoochelt het (zoolang het duurt) de onnadenkende kerkelijke massa. Wüvertrouwen echter, dat binnen die massa de troepen zich gaan vormen, die langzamerhand van het guichelspel de goedkoopte begrijpend, hun klerikale aanvoerders zullen verlaten. Het gaat dan, blijkens de buitengemeen hooge arbeiders-ongeloofs-cijfers, dezer dagen in Duitschland gepubliceerd en in onze dagbladpers overgenomen, wel ten koste van het geloof dier kleine luyden, dat den kerkelijken boven alles heet aan het hart te gaan, maar dat weten deze kerkelijke heeren van tevoren. Dat de sociale toestanden de oorzaak zij n van dat ongeloof, weten zij uit de mede gepubliceerd* antwoorden op de enquête. Wij raden de hierbedoelde cijfers en antwoorden aan het blad van Jhr. Lohman ter studie aan ! Neutraliteit enLandsverdediging De meer en meer bekende onscheid bare samenhang met de kern van onze landsverdediging", de beroemde onmis baarheid" van het Ylissingsche fort is nog maar altijd niet aangetoond; ook niet in het jongste opstel in De Nieuwe Courant,*) door den oud-generaal Van Helden. Evenmin als bij zijn geestverwanten stijgt des generaals betoog tot het hoogte punt : noodzakelijk, absoluut n o o d i g. Ook hij brengt het niet verder dan het aanvoeren van eenige gevallen, waarin het wensohelijk zou kunnen zijn daar, in Neerlands uithoek, een fort te hebben. Maar volgens dit recept te werk gaande kan men natuurlijk met evenveel (of nog meer) goed recht beweren, dat bij voorbeeld aan Limburgs Oostgrens eenige forten gelegd konden worden, vooral bij de spoorwegen die onze grenzen over schrijden en die in zekere denkbare ge vallen te gebruiken zouden kunnen zijn door een macht, welke naar België zou willen trekken of omgekeerd van België naar Duitschland Zoo zou op overeenkomstige gronden te pleiten zijn voor een fort op den Nederlandschen Eemsboord in verband met niet absoluut onmogelijke boosheden tegen Embden.... Zoo zou er Maar genoeg. De wenschelijkheid, in enkele gevallen, een Vlissingsch fort te bezitten, zal nie mand kunnen tegenspreken, doch de onmisbaarheid er van aantoonen voor de landsverdediging, zooals die bijvoorbeeld wél geldt van een goed veldleger, een voldoend sterke veldartillerie, een goede torpedovloot, een jong hoofdofficieren korps, dat moet nog altijd geschieden. Merkwaardig enthousiasme bij sommige oude legerhoofden voor da bijkomstigheden onzer defensie! Een vreemde begeerte om de puntjes op de i's te zetten, vórdat de i's er zelf behoorlijk staan. Als averij geconstateerd is aan boord: lekkage onder n boven de waterlijn, gaat men niet in de eerste plaats zich druk maken, dachten wij, met de boven liggende lekken! In onze politiek-militaire poppenkast is het gej engel om een fort slechts onder deel van de neutraliteits-muziek. Neutraliteits-handhaving is de droom van de militaire autoriteiten. Nu is neutraliteitshandhaving inderdaad een mooi ding, maar zij mag toch, dunkt ons, slechts in zooverre belang inboezemen, als ze verband houdt met ons to be or not to be" als Volk. Een volk, dank zij doeltreffende voor bereiding, in staat zijn bestaan gewapender-vuist te handhaven, handhaaft ook, zoo noodig, als vanzelve zijn neutraliteit. Regeering en legerbestuur, die het orgaan van militaire verdediging in orde weten, behoeven zich over die neutraliteit niet zoo druk te maken. Maar omgekeerd kan een volk knusjes, peuterig, netjes en vooral erg zoet en fatsoenlijk tegenover de buren, voor neutraliteitsschennis gezorgd hebben, daarmede plasdankjes verdienend van groote o omes in de buurt, en dit gedaan hebben met zooveel prijzenswaardigen ijver, zooveel keurige fortjes en lieve pantserbootjes, dat de eigenlijke verdedi ging van den geboortegrond, door de natie zelve, er leelijk door in het gedrang geraakt. Voor dien toestand moet Nederland, zoo het gevoel van eigenwaarde heeft, zich wachten. X, *) Vry'dag 9 Augustus 1.1. De Inlandsche pers in Indië. Wij lezen in het Weekblad voor Indië, van de hand van W. J. Kroon: Als paddestoelen uit den grond ver rijzen zij...., de in lingua fracca het Maleiech gedrukte bladen, onder welke een goed aantal door Chineezen wordt uitgegevei. Dat de Inlandsche pers niet altijd een loyalen toon tegen de gestelde machten zoude aanslaan, dit was te voorzien. Een natuurlijke neiging daartoe be staat. Zedelijke voorwaarden, welke de Europeesche pers in Indië in den band hou den, bestaan er bij hare Inlandsche zuster niet, of zijn er zwak dan wel slechts onbewust werkzaam. Bovendien laat in casu het spreekwoord zich gelden, dat, wanneer twee hetzelfde doen, dit nog niet hetzelfde beteekent. De Inlandsche critiek reikt verder, verbreidt zich op een ruimer schaal in een maatschappij, in welke animositeit en wantrouwen in meerder en intensiever mate aanwezig zijn. Het moge vroeger waar geweest zijn, dat in de schatting van den Inlander, en meer speciaal van den Javaan, het de persoon is, die waarde geeft aan het woord, en de macht hiervan bepaald wordt door den rang of het aanzien van hem, die het gebruikt zoodat, naar het oordeel van een hooggeplaatst ambtenaar uit vroeger dagen, de gevaarlijkste lectuur voor den Inlander zoude zijn de Hande lingen der Staten-Generaal, deinden laatsten tijd voorkomende verschijnselen en de in snel tempo voortschrijdende emancipatiegeest laten niet toe, die stel ling thans nog in haar volkomenheid te aanvaarden. Er ontwikkelt zich in de Inlandsche en daarmede gelijkstaande maatschap pijen een gemeenschapszin, een belang stelling, zelfs een deelneming in de pu blieke zaak, waarvoor de regeering de oogen niet langer kan sluiten, zonder zich zelve te schaden. Voor zoover de Inlandsche dagbladen de publieke opinie teruggeven, bestaande of opkomende behoeften en wenschen openbaren, kan de kennisneming daarvan bovendien vruchtbaar zijn. Orerigens kan de Inlandsche pers dezelfde diensten bewijzen als elke andere pers, welke gelegen zijn in het aan het daglicht brengen van hetgeen anders ver borgen zoude blijven; men heeft alleen te haren opzichte meer op zijn hoede te zijn. Da moreele maatstaf van hare pen voerders is een andere dan die, waar mede men gewoon is te meten. Laster vindt zoo gemakkelijk een uitweg in de kolommen dier pers. Hij, die zich voorneemt geregeld de meest saillante stukken in de Maleische dagbladen onder de aandacht van het Europeesch publiek te brengen en tevons hierbij critisch te werk gaat zooals thans de heer Walbeehm in het Kolo niaal Tijdschrift, kan gerekend wor den een nuttig werk te verrichten en verdient waardeering, welke stijgen «al al naarmate men zich rekenschap geeft van de eigenaardige bezwaren aan dien arbeid verbonden. Criant ennuyant is toch dikwerf om niet te zeggen meestal, de Maleische lectuur. Ook hier verloochent het ver schil in de hersenformatie en in den daar mede nauw samenhangenden gedachtengang van den Inlander, liever gezegd van den Oosterling, zich niet, al moge hij ook nog zoo veel van het onderwijs hebben geprofiteerd. Hetzij de redacteur is een in het Inlandsch milieu opgevoede Indo, een Chinees of een heusche Maleier of Javaan, wien dan een ietsje van de Westersche beschaving is aangewaaid, voelbaar is hun gebrek, dat zij te weinig in anderen onderstellen, of laten wij euphemistiseh zijn en herzeggen, dat die redacteuren, voor een Inlandsen publiek schrijvende, daartoe gehouden zijn. Gerektheid en langstijligheid zijn daar van het onvermijdelijk gevolg. In groote schotels worden die spijzen den lezer opgediecht. Bovendien kan deze te gast gaan aan andere, mede onverkwikkelijke spijzen, als droogheid, onnoozelheid en K'tise. Wij willen overigens niet beweren, dat de vis comica den Maleier of den Javaan vooral den laatste vreemd is. Zijn tooneel bewijst genoegzaam, dat dit niet het geval is. Wie wel eens de gelegenheid had de inlandsche comedie bij te wonen, heeft er zich van kunnen overtuigen, welk een open oog de Inlander meestal heeft voor misstanden en wanverhoudingen en hoe hij die naar den eisch ook weet te ridiculiseeren, meer nog de ironie, de satire weet te hanteeren. Een treffend staaltje hiervan al moge dit ontleend zijn aan een reeds voorbijgegaan tijdperk, den bloeitijd van de opiumpacht vinde hier een plaats. De acteur stelde ean resident voor en wel een hoogwaardigheidsbekleeder die den hemel, de Sorga, was deelachtig geworden. Zijn verschijning doet de engelen verschrikken, liever: het is de geur dien de Kandjeng toean besar" 1) verspreidt, die dat effect teweegbrengt. Wat een fascineerende geur!" roepen de hemelbewoners uit en meteen richten zij tot hem de vraag: Welke waren uwe verdiensten op aarde, dat ge den hemel hebt kunnen beerven ?" En het bescheid luidt: Mijn eenige verdienste is geweest, dat ik sobat keras2) was vandenopiumpachter." Ach", zeggen de widadaris, wij had1) Groote Heer. i.'i Een dikke vriend. den u de vraag eigenlijk niet behoeven te stellen; de door u verspreide geur verraadt reeds die vriendschap!" Vanwaar het verschijnsel, dat de Ma leische bladen in zulk een abominabelen toon, in het puurste genre ennuyeux zijn geschreven ? Is de onderstelling niet gewettigd, dat de van Europeesche onderwijsmethode doortrokken redacteu ren het gevoel voor humor hebben ver loren ? Hoe het zij de thans ter ziele, door Javanen uitgegeven Medan Pryahi was het eenige der vele bladen, waarin het leuke, het kluchtige tintelde. Djoeragan Kabar was de Javaansche Diederik Balzerdt, die zorgde voor de leloefjon hari Saptoe, de Zaterdagsche causerieën, welke een hartelijken lach deden opgaan. Doch daarnaast welk een arrogantie, zelfs een buiten alle perken gaande insolentie veroorloofde zich het Maleische blad niet. Intusschen, het was niet alleen da Medan Pryahi, die een ongepaste taal voerde; velen kan dat verwijt treffen. Aan den eenen kant is de toon, waarin de Maleische bladen geschreven zijn, zeer verklaarbaar. Naast organisatie is agitatie de voorwaarde, die noodig is om een bevolkingsgroep het standpunt te doen veroveren in de maatschappelijke orde ning, waarop zij krachtens emancipatie meent recht te hebben; doch aan den anderen kant dient de regeering er alle aandacht aan te schenken, dat zekere grenzen niet worden overschreden. Het zal zeker niet gemakkelijk vallen, die maatregelen te treffen, die noodig zijn om de Maleische bladen in den band te houden. KRONIEK. DE JOODSCIIE PRINS. Meen niet, dat onze Prins der Nederlanden zijn voorvaderlijk protestantsch geloof heeft afgezworen. Temper uw ontsteltenis of uw vreugde. Het is een Joodsche Prins der geïllustreerde bladen, die onlangs het dag licht aanschouwd heeft, en waardoor wij uw aandacht vragen." Was er eerst n Prins voor alle rechtgeaarde Nederlanders, twee jaar terug verscheen een antirev. Prins op de vaderlandsche planken, thans verheugt ons de Joodsche Prins. Wij hebben met genoegen gezien wat hij te vertellen had en met voldoaning nagedacht over het verschijnsel: het heuchelijk verschijnsel der voortgezette verpoldering van onze natie. Eerst werden de geitenfokvereenigingen, de assurantie maatschappijen en voetbalbonden naar ge loof gesplitst, thans verdeden de gezindten onder elkaar de Prinsen: zoo krijgen wij er van allen bloede (ook bloedelooze) en van alle beginsel. Nederland wordt er rijker door. Indien nu ook de tafeltjes in de koffiehuizen elk een ander kerkgenootschappelijk etiket krij gen, en er geen Joodsche Prins onder een hersteld Apostolisch Afgescheiden tafel terecht komt, loopen wij geen gevaar, dat ons volksleven ophoudt versnipperd te worden. RECLAME-VONDSTEN. Hier en daar staan in de weide, uit trein of tram te zien, de chocoladekoppen van hout en beschilderd doek, en zelfs leun stoelen van zelfde materie, vele meters hoog, voor een reclame-doel. usschen de stoelepooten grazen, schoonheids-onbewust,de mooie Hollandsche koeien. Boven de chocoladekop kleurt zacht een rozeroode horizon. De chocoladefabrikant, de artistieke" kunstnijveraar wijst met voldoening op zijn geslaagde reclame. Maar Heemschut waakt. Weldra zijn wij misschien die weide-sieraden kwijt. In huis echter blijven wij even weinig veilig als wij 't waren tot op den huidigen dag. Over den bezoeker, die als departe mentsambtenaar binnen komt en als agent voor een kleermakerszaak op uw stoel blijkt te zitten, lazen wij immers vorigen keer al. De telegrammen, welke bij vermoeiden thuiskomst 's avonds in de bus worden ge vonden en met ontroering geopend, bevelen u een schrijfmachine aan: ziedaar een reeds ouderwetsche genialiteit der reclame. Thans gebeurt het u, dat ge, tevreden luierend op uwen nverjaardag"reen brief opent, en dat ge leest, hetgeen door een hoofdinspecteur eener Levensverzekeringmaatschappij onderteekend is: Wdedelgeb. Heer, Heden viert U Uw... 77en'verjaardag; wij complimenteeren Li met dezen feest dag en zijn zoo vrij U ingesloten in meer gebruikelijken vorm enkele mededeelingen te doen. Indien U eenige aandacht daaraan wilt schenken, zullen wüdaarvoor erkentelijk zijn. Hoogachtend, enz. Xulke gelukwenschen aan iemand, slechts door 't adresboek bij den adressant bekend, teekent alleen een ondernemend burger! En dan leest ge ter eere van uwen ver jaardag" eenige bladzijden lang, op gesatineerd papier, over de voordeeien, die gij uwe echtgenoote kunt bieden door uw vroeg tijdig overlijden", door uw plotseling en betreurd sterven", door uw dood, die komt als een dief in den nacht". Dat levert men u op uwen verjaardag" om uw goede gezindheid te winnen. De Keclame was op de weide, zij kwam in de brievenbus, zij bezocht reeds de huise lijke feesten, weldra vindt gij haar 's nachts bij 't naar bed gaan onder uw peluw en 's morgens bij het opstaan in de waschkom. Wat de Grrondwetscommissie naliet. IL De drukpersvrijheid. Artikel 7 G. W. luidt: Niemand heeft voorafgaand verlof noodig om door de druk pers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid vol gens de wet". De Commissie gaat dit artikel stilzwijgend voorbij, daardoor den indruk gevend, dat zij in den tegenwoordigen toe stand en in de toepassing van het recht geen aanleiding vindt tot eenige wijziging, hetzij tot beperking, hetzij tot meerdere verzekering van dit kostelijke politieke recht. Tegen preventief toezicht, tegen censuur, beveiligt art. 7 zeker stellig, maar de er varing leert, dat, door een beperkte opvat ting van het woord openbaren", voor be lemmering van de vrije uiting van gedachten door de pers tal van middelen zijn te be denken en ook wel worden toegepast die, hoewel het terrein der censuur zorg vuldig ontwijkend, toch fnuikender zijn voor een vrije pers dan ooit preventief toezicht is geweest. Herinnerd wordt hier aan de poging in dertijd onder het Ministerie-Kuyper aan gewend, om den postambtenaren het recht te geven verzending te weigeren, anders dan in gesloten enveloppe (en dus bezwaard met briefport) van gedrukten, wier inhoud door dien ambtenaar strijdig werd geacht met de openbare orde en goede zeden en waardoorbijv.de mogelijkheid werd geopend ook de verspreiding van geschriften van politiekenaard feitelijk onmogelijk temaken, volgens een vrij eenvoudig recept. De begrippen openbare orde en zedelijkheid zijn zeer rekbaar en het bestaan van elk blad van een tegenstander op politiek gebied zou met het door den postambtenaar ge plaatste brandmerk ernstig bemoeilijkt, verkiezingsmanifesten financieel onmogelijk gemaakt kunnen worden. In dezelfde rich ting beweegt zich ook het verbod van venten, dat, in algemeene bewoordingen gesteld, er in slagen kan een bepaald blad te weren. Tegen dit alles biedt de grondwet geen waarborg. Intusschen erkent zelfs Lohman, dat tegen belemmering van de drukpers door preventieve maatregelen n onover komelijk bezwaar is. Geen mensch, zegt hu, kan uitmaken, wat waar en goed is, en men behoort ten slotte de vrijheid, die men zelf nimmer mag prijsgeven, ook aan anderen te laten. Het is de vraag, of het niet gewenscht is de drukpersvrijheid met meer waarborgen te omgeven, dan art. 7 bevat, door eea zoodanige redactie, dat voor een bekrompen opvatting van openbare»" geen plaats meer is. Het openbaren" toch van gedachten door de pers omvat niet alleen het drukken en uitgeven van boek, brochure, periodiek ge schrift, maar ook de consequenties er van, wat de Franschen noemen: la libertédu colportage" en la libertéde l'affichage" en elke tegenwerking of belemmering van dit laatste is een beperking, tegen de bedoeling der grondwet in, van de in art. 7 toege kende drukpersvrijheid zonder eeuig preven tief toezicht. Het is zeker een belangrijke bepaling in de Fransche wetgeving, die belemmering in dezen zin onmogelijk maakt. De Fransche wet van 1881 erkent de vrijheid van colporteeren op den openbaren weg en eischt slechts inschrijving bij de prefectuur van den colporteur en het te colporteeren geschrift, terwijl daaraan later is toegevoegd de verplichting, van den col porteur, om den juisten titel luide uit te roepen en zich te onthouden van het uit roepen van titels, die zedenkwetsend of lasterlijk zijn. Ook het recht van aanplakken is verzekerd en waarborgen zijn gegeven, tot beveiliging der aanplakbiljetten eenerzijds en bepaalde openbare gebouwen en monumenten anderzijds. Stel tegenover deze ruime opvatting die van sommige bekrompen gemeenteraden hier te lande, die op grond van vaak op aanstoken van achter de schermen werkende meer ontwikkelden ontstane relletjes, de colportage eenvoudig verbieden als strijdig met de openbare orde en daardoor treffen, niet de ware schuldigen aan de verstoring daarvan. Hetzelfde kunstje, dat toegepast wordt om onwelgevallige tooneelstukken te verbieden, omdat een zeker aantal personen besloten hebben de voorstelling in de war te sturen. In plaats van hieraan toe te geven behoort de overheid het publiek te doordringen van de grondwettelijke druk persvrijheid en van het besef, dat het col

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl