Historisch Archief 1877-1940
, 1834
DE AMSTERDAMMER
A°.
WEEKBLAD VOOE NEDEELAND
OiDicLer redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel
IMIr. Iï. F. L. WICESSICLTQ-.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden
Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling, ....
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
? 1.50, fr. p. post/ 1.65
. . . mail n 10.
Zondag 18 Augustus,
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
. 0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Hoogmoed
komt voor den val. Neutraliteit en
Lands? verdediging, door X. De Inlandeche pers
in Indië. Kroniek. Wat de
GrondwetBcommiasie naliet, II, door van R.
FEUILLETON: Een 0p vlamming, door
HesBel Jongam», KUNST EN LETTEREN:
Wilhelm Wnndt, door L. H. Grondys.
Het nestje van Omen Lieven Heer, door
G. van Hulzen, en Het Onzichtbare, door
Antoine Barkey, beoordeeld door Frans
Coenen. Doktor Aatommarchi, de arts van
Napoleon I, door P. M. Westra. BERICH
TEN. VROUV7ENRUBRIEK: Manifest
der futuristische vrouw. ALLERLEI, door
Allegra. UIT DE NATUUR, door E.
Heimans. Conacience gehuldigd, met afb.,
door J. H. Röjsing. De Nederl. Dagblad
pers, door M. Moreeco. Futurisme, I,
door Plasschaert. De nieuwe Kunstzaal
van Gogh, door W. 8. Nienwe Kunstzaal,
door W. S. Sier ven na»r omstandigheden,
III. OHARIVARI. FIffANCIEELEEff
OECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. M.
en v. d. 8. Verontrustende cijfers, door
Jan W. Kramer. Iets over de
OhineeBche geschiedknnde, door G. J. C. v. H.
SCHETSJE. - DAMSPEL.
8CHAAKSPEL. ADVERTENTIËN.
IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIMimiMIIIItll
HOOGMOED KOMT VOOR
DEN VAL.
Nog kort geleden was Nederland vol
van het smadelijk failliet der
DordtachRoomache Coalitie.
Na vier jaren, die geen andere vruchten
krachten dan die van het Kuyper-incident
en de niet. door ieder gewaardeerde der
schoolsubsidies, mislukte, door sociale
onmacht der Coalitie, zelfs Talma'a eerste
serieuse hervorrrinkje en maakte men
zieh voor goed ridicuul met het in de
lucht hangende dak van de Raden wet.
De Coalitie gaat nu 1913 tegemoet
met het bewustzijn van den schooljongen,
die voor zijn examen niet gereed is.
Men zou dus verwachten, dat zij zich
eenigszins gedekt" hield en niet te hard
trok aam hare kerkelijke lijstjes, uiteen
voorzichtigheid, die zwakken niet onteert.
Weineen! Zij schijnt buitengewoon
zeker van haar zaak! Zij schijnt te weten
wat haar rechters waard zijn: het
Hollandsche volk, zoo meent die Coalitie,
kan men beloofde sociale hervormingen,
zonder dat het zich verroert, onthouden,
als men maar een beetje sectarisch en
schijnzedelijk optreedt. .
In een korte spanne tij ds genoten wij
dus : eerst de dwaze en ongepaste komedie
der zedelijkheids wetten, waarin zelfs uit
zonderingsparagrafen, daarna de
Schiedamsche verordening, waarvan het be
richt toevallig onze grenzen niet schijnt
gepasseerd, want anders had het ons
voor een paar jaren de risée gemaakt
van minder nuchtere volken; thins, door
Regeut, de beleedigende behandeling van
alle ongodsdienstigen, waartoe, zacht ge
zegd, de grootste helft behoort van het
Nederlandsch intellect.
Het is niét te ontkennen, dat de hoeren
durven. Is het overmoed of is het . . . listige
berekening? Indien men ziet, hoe zelfs
het blad van Jhr. de Savornin Lohman
Regouts onoprechte ministerieele bruta
liteit j e bijvalt, als ware dit op te vatten
als ernstige argumenteering, wordt men
een oogenblik geneigd het laatste, de
«berekening," de opzet," het meest
waarschijnlijke te achten.
Moge er, hoe dit zij, nog genoeg
antisectarische gezindheid in ons land blijken
te leven, dat de Coalitie het lid op den
neua krijgt. Het zou toch, welbedacht,
wel eens tegen hare verwachting kunnen
anoopen. Ook in 1905 meende immers
het opperhoofd der verkerkelij king zich
van de overwinning aan de stembus zeker,
en, evenals thans door zijn toenmalige
adjudanten geschiedt, spande hij de boog
overmatig.
Maar het Heemskerk-regime heeft altijd
kansen. Door zijn hervormingen te
verwaarloozen blijft het bij een wassend
behoud in 't gevlei, door zijn zedelijke
paladijnschap begoochelt het (zoolang het
duurt) de onnadenkende kerkelijke massa.
Wüvertrouwen echter, dat binnen
die massa de troepen zich gaan vormen,
die langzamerhand van het guichelspel
de goedkoopte begrijpend, hun klerikale
aanvoerders zullen verlaten.
Het gaat dan, blijkens de buitengemeen
hooge arbeiders-ongeloofs-cijfers, dezer
dagen in Duitschland gepubliceerd en
in onze dagbladpers overgenomen, wel
ten koste van het geloof dier kleine
luyden, dat den kerkelijken boven alles
heet aan het hart te gaan, maar dat
weten deze kerkelijke heeren van tevoren.
Dat de sociale toestanden de oorzaak zij n
van dat ongeloof, weten zij uit de mede
gepubliceerd* antwoorden op de enquête.
Wij raden de hierbedoelde cijfers en
antwoorden aan het blad van Jhr. Lohman
ter studie aan !
Neutraliteit enLandsverdediging
De meer en meer bekende onscheid
bare samenhang met de kern van onze
landsverdediging", de beroemde onmis
baarheid" van het Ylissingsche fort is
nog maar altijd niet aangetoond; ook
niet in het jongste opstel in De Nieuwe
Courant,*) door den oud-generaal Van
Helden.
Evenmin als bij zijn geestverwanten
stijgt des generaals betoog tot het hoogte
punt : noodzakelijk, absoluut n o o d i g.
Ook hij brengt het niet verder dan het
aanvoeren van eenige gevallen, waarin
het wensohelijk zou kunnen zijn daar, in
Neerlands uithoek, een fort te hebben.
Maar volgens dit recept te werk gaande
kan men natuurlijk met evenveel (of
nog meer) goed recht beweren, dat bij
voorbeeld aan Limburgs Oostgrens eenige
forten gelegd konden worden, vooral bij
de spoorwegen die onze grenzen over
schrijden en die in zekere denkbare ge
vallen te gebruiken zouden kunnen zijn
door een macht, welke naar België zou
willen trekken of omgekeerd van België
naar Duitschland
Zoo zou op overeenkomstige gronden
te pleiten zijn voor een fort op den
Nederlandschen Eemsboord in verband
met niet absoluut onmogelijke boosheden
tegen Embden....
Zoo zou er Maar genoeg.
De wenschelijkheid, in enkele gevallen,
een Vlissingsch fort te bezitten, zal nie
mand kunnen tegenspreken, doch de
onmisbaarheid er van aantoonen voor de
landsverdediging, zooals die bijvoorbeeld
wél geldt van een goed veldleger, een
voldoend sterke veldartillerie, een goede
torpedovloot, een jong hoofdofficieren
korps, dat moet nog altijd geschieden.
Merkwaardig enthousiasme bij sommige
oude legerhoofden voor da
bijkomstigheden onzer defensie!
Een vreemde begeerte om de puntjes
op de i's te zetten, vórdat de i's er zelf
behoorlijk staan.
Als averij geconstateerd is aan boord:
lekkage onder n boven de waterlijn,
gaat men niet in de eerste plaats zich
druk maken, dachten wij, met de boven
liggende lekken!
In onze politiek-militaire poppenkast
is het gej engel om een fort slechts onder
deel van de neutraliteits-muziek.
Neutraliteits-handhaving is de droom van de
militaire autoriteiten. Nu is
neutraliteitshandhaving inderdaad een mooi ding,
maar zij mag toch, dunkt ons, slechts
in zooverre belang inboezemen, als ze
verband houdt met ons to be or not
to be" als Volk.
Een volk, dank zij doeltreffende voor
bereiding, in staat zijn bestaan
gewapender-vuist te handhaven, handhaaft ook,
zoo noodig, als vanzelve zijn neutraliteit.
Regeering en legerbestuur, die het
orgaan van militaire verdediging in orde
weten, behoeven zich over die neutraliteit
niet zoo druk te maken.
Maar omgekeerd kan een volk knusjes,
peuterig, netjes en vooral erg zoet en
fatsoenlijk tegenover de buren, voor
neutraliteitsschennis gezorgd hebben,
daarmede plasdankjes verdienend van
groote o omes in de buurt, en dit gedaan
hebben met zooveel prijzenswaardigen
ijver, zooveel keurige fortjes en lieve
pantserbootjes, dat de eigenlijke verdedi
ging van den geboortegrond, door de natie
zelve, er leelijk door in het gedrang
geraakt.
Voor dien toestand moet Nederland,
zoo het gevoel van eigenwaarde heeft,
zich wachten.
X,
*) Vry'dag 9 Augustus 1.1.
De Inlandsche pers in Indië.
Wij lezen in het Weekblad voor Indië,
van de hand van W. J. Kroon:
Als paddestoelen uit den grond ver
rijzen zij...., de in lingua fracca het
Maleiech gedrukte bladen, onder welke
een goed aantal door Chineezen wordt
uitgegevei.
Dat de Inlandsche pers niet altijd een
loyalen toon tegen de gestelde machten
zoude aanslaan, dit was te voorzien.
Een natuurlijke neiging daartoe be
staat.
Zedelijke voorwaarden, welke de
Europeesche pers in Indië in den band hou
den, bestaan er bij hare Inlandsche zuster
niet, of zijn er zwak dan wel slechts
onbewust werkzaam. Bovendien laat in
casu het spreekwoord zich gelden, dat,
wanneer twee hetzelfde doen, dit nog
niet hetzelfde beteekent.
De Inlandsche critiek reikt verder,
verbreidt zich op een ruimer schaal in
een maatschappij, in welke animositeit
en wantrouwen in meerder en intensiever
mate aanwezig zijn.
Het moge vroeger waar geweest zijn,
dat in de schatting van den Inlander, en
meer speciaal van den Javaan, het de
persoon is, die waarde geeft aan het woord,
en de macht hiervan bepaald wordt door
den rang of het aanzien van hem, die
het gebruikt zoodat, naar het oordeel
van een hooggeplaatst ambtenaar uit
vroeger dagen, de gevaarlijkste lectuur
voor den Inlander zoude zijn de Hande
lingen der Staten-Generaal, deinden
laatsten tijd voorkomende verschijnselen
en de in snel tempo voortschrijdende
emancipatiegeest laten niet toe, die stel
ling thans nog in haar volkomenheid te
aanvaarden.
Er ontwikkelt zich in de Inlandsche
en daarmede gelijkstaande maatschap
pijen een gemeenschapszin, een belang
stelling, zelfs een deelneming in de pu
blieke zaak, waarvoor de regeering de
oogen niet langer kan sluiten, zonder
zich zelve te schaden.
Voor zoover de Inlandsche dagbladen
de publieke opinie teruggeven, bestaande
of opkomende behoeften en wenschen
openbaren, kan de kennisneming daarvan
bovendien vruchtbaar zijn.
Orerigens kan de Inlandsche pers
dezelfde diensten bewijzen als elke andere
pers, welke gelegen zijn in het aan het
daglicht brengen van hetgeen anders ver
borgen zoude blijven; men heeft alleen
te haren opzichte meer op zijn hoede te
zijn. Da moreele maatstaf van hare pen
voerders is een andere dan die, waar
mede men gewoon is te meten. Laster
vindt zoo gemakkelijk een uitweg in de
kolommen dier pers.
Hij, die zich voorneemt geregeld de
meest saillante stukken in de Maleische
dagbladen onder de aandacht van het
Europeesch publiek te brengen en tevons
hierbij critisch te werk gaat zooals
thans de heer Walbeehm in het Kolo
niaal Tijdschrift, kan gerekend wor
den een nuttig werk te verrichten en
verdient waardeering, welke stijgen «al
al naarmate men zich rekenschap geeft
van de eigenaardige bezwaren aan dien
arbeid verbonden.
Criant ennuyant is toch dikwerf
om niet te zeggen meestal, de Maleische
lectuur. Ook hier verloochent het ver
schil in de hersenformatie en in den daar
mede nauw samenhangenden
gedachtengang van den Inlander, liever gezegd
van den Oosterling, zich niet, al moge
hij ook nog zoo veel van het onderwijs
hebben geprofiteerd.
Hetzij de redacteur is een in het
Inlandsch milieu opgevoede Indo, een
Chinees of een heusche Maleier of Javaan,
wien dan een ietsje van de Westersche
beschaving is aangewaaid, voelbaar is
hun gebrek, dat zij te weinig in anderen
onderstellen, of laten wij euphemistiseh
zijn en herzeggen, dat die redacteuren,
voor een Inlandsen publiek schrijvende,
daartoe gehouden zijn.
Gerektheid en langstijligheid zijn daar
van het onvermijdelijk gevolg. In groote
schotels worden die spijzen den lezer
opgediecht. Bovendien kan deze te gast
gaan aan andere, mede onverkwikkelijke
spijzen, als droogheid, onnoozelheid en
K'tise.
Wij willen overigens niet beweren,
dat de vis comica den Maleier of den
Javaan vooral den laatste vreemd is.
Zijn tooneel bewijst genoegzaam, dat
dit niet het geval is.
Wie wel eens de gelegenheid had de
inlandsche comedie bij te wonen, heeft
er zich van kunnen overtuigen, welk
een open oog de Inlander meestal heeft
voor misstanden en wanverhoudingen en
hoe hij die naar den eisch ook weet te
ridiculiseeren, meer nog de ironie, de
satire weet te hanteeren.
Een treffend staaltje hiervan al
moge dit ontleend zijn aan een reeds
voorbijgegaan tijdperk, den bloeitijd van
de opiumpacht vinde hier een plaats.
De acteur stelde ean resident voor en
wel een hoogwaardigheidsbekleeder die
den hemel, de Sorga, was deelachtig
geworden. Zijn verschijning doet de
engelen verschrikken, liever: het is de
geur dien de Kandjeng toean besar" 1)
verspreidt, die dat effect teweegbrengt.
Wat een fascineerende geur!" roepen
de hemelbewoners uit en meteen richten
zij tot hem de vraag: Welke waren
uwe verdiensten op aarde, dat ge den
hemel hebt kunnen beerven ?"
En het bescheid luidt:
Mijn eenige verdienste is geweest,
dat ik sobat keras2) was
vandenopiumpachter."
Ach", zeggen de widadaris, wij
had1) Groote Heer.
i.'i Een dikke vriend.
den u de vraag eigenlijk niet behoeven
te stellen; de door u verspreide geur
verraadt reeds die vriendschap!"
Vanwaar het verschijnsel, dat de Ma
leische bladen in zulk een abominabelen
toon, in het puurste genre ennuyeux
zijn geschreven ? Is de onderstelling niet
gewettigd, dat de van Europeesche
onderwijsmethode doortrokken redacteu
ren het gevoel voor humor hebben ver
loren ?
Hoe het zij de thans ter ziele, door
Javanen uitgegeven Medan Pryahi was
het eenige der vele bladen, waarin het
leuke, het kluchtige tintelde.
Djoeragan Kabar was de Javaansche
Diederik Balzerdt, die zorgde voor de
leloefjon hari Saptoe, de Zaterdagsche
causerieën, welke een hartelijken lach
deden opgaan.
Doch daarnaast welk een arrogantie,
zelfs een buiten alle perken gaande
insolentie veroorloofde zich het Maleische
blad niet.
Intusschen, het was niet alleen da
Medan Pryahi, die een ongepaste taal
voerde; velen kan dat verwijt treffen.
Aan den eenen kant is de toon, waarin
de Maleische bladen geschreven zijn, zeer
verklaarbaar. Naast organisatie is agitatie
de voorwaarde, die noodig is om een
bevolkingsgroep het standpunt te doen
veroveren in de maatschappelijke orde
ning, waarop zij krachtens emancipatie
meent recht te hebben; doch aan den
anderen kant dient de regeering er alle
aandacht aan te schenken, dat zekere
grenzen niet worden overschreden.
Het zal zeker niet gemakkelijk vallen,
die maatregelen te treffen, die noodig
zijn om de Maleische bladen in den band
te houden.
KRONIEK.
DE JOODSCIIE PRINS.
Meen niet, dat onze Prins der Nederlanden
zijn voorvaderlijk protestantsch geloof heeft
afgezworen. Temper uw ontsteltenis of uw
vreugde. Het is een Joodsche Prins der
geïllustreerde bladen, die onlangs het dag
licht aanschouwd heeft, en waardoor wij uw
aandacht vragen." Was er eerst n Prins
voor alle rechtgeaarde Nederlanders, twee
jaar terug verscheen een antirev. Prins op de
vaderlandsche planken, thans verheugt ons
de Joodsche Prins. Wij hebben met genoegen
gezien wat hij te vertellen had en met
voldoaning nagedacht over het verschijnsel:
het heuchelijk verschijnsel der voortgezette
verpoldering van onze natie. Eerst werden
de geitenfokvereenigingen, de assurantie
maatschappijen en voetbalbonden naar ge
loof gesplitst, thans verdeden de gezindten
onder elkaar de Prinsen: zoo krijgen wij
er van allen bloede (ook bloedelooze) en van
alle beginsel.
Nederland wordt er rijker door. Indien
nu ook de tafeltjes in de koffiehuizen elk
een ander kerkgenootschappelijk etiket krij
gen, en er geen Joodsche Prins onder een
hersteld Apostolisch Afgescheiden tafel
terecht komt, loopen wij geen gevaar, dat ons
volksleven ophoudt versnipperd te worden.
RECLAME-VONDSTEN.
Hier en daar staan in de weide, uit trein
of tram te zien, de chocoladekoppen van
hout en beschilderd doek, en zelfs leun
stoelen van zelfde materie, vele meters
hoog, voor een reclame-doel.
usschen de stoelepooten grazen,
schoonheids-onbewust,de mooie Hollandsche koeien.
Boven de chocoladekop kleurt zacht een
rozeroode horizon.
De chocoladefabrikant, de artistieke"
kunstnijveraar wijst met voldoening op zijn
geslaagde reclame.
Maar Heemschut waakt. Weldra zijn wij
misschien die weide-sieraden kwijt.
In huis echter blijven wij even weinig
veilig als wij 't waren tot op den huidigen
dag. Over den bezoeker, die als departe
mentsambtenaar binnen komt en als agent
voor een kleermakerszaak op uw stoel blijkt
te zitten, lazen wij immers vorigen keer al.
De telegrammen, welke bij vermoeiden
thuiskomst 's avonds in de bus worden ge
vonden en met ontroering geopend, bevelen
u een schrijfmachine aan: ziedaar een reeds
ouderwetsche genialiteit der reclame. Thans
gebeurt het u, dat ge, tevreden luierend op
uwen nverjaardag"reen brief opent, en dat ge
leest, hetgeen door een hoofdinspecteur eener
Levensverzekeringmaatschappij
onderteekend is:
Wdedelgeb. Heer,
Heden viert U Uw... 77en'verjaardag;
wij complimenteeren Li met dezen feest
dag en zijn zoo vrij U ingesloten in
meer gebruikelijken vorm enkele
mededeelingen te doen. Indien U eenige
aandacht daaraan wilt schenken, zullen
wüdaarvoor erkentelijk zijn.
Hoogachtend, enz.
Xulke gelukwenschen aan iemand, slechts
door 't adresboek bij den adressant bekend,
teekent alleen een ondernemend burger!
En dan leest ge ter eere van uwen ver
jaardag" eenige bladzijden lang, op
gesatineerd papier, over de voordeeien, die gij
uwe echtgenoote kunt bieden door uw vroeg
tijdig overlijden", door uw plotseling en
betreurd sterven", door uw dood, die komt
als een dief in den nacht".
Dat levert men u op uwen verjaardag"
om uw goede gezindheid te winnen.
De Keclame was op de weide, zij kwam
in de brievenbus, zij bezocht reeds de huise
lijke feesten, weldra vindt gij haar 's nachts
bij 't naar bed gaan onder uw peluw en
's morgens bij het opstaan in de waschkom.
Wat de Grrondwetscommissie
naliet.
IL
De drukpersvrijheid.
Artikel 7 G. W. luidt: Niemand heeft
voorafgaand verlof noodig om door de druk
pers gedachten of gevoelens te openbaren,
behoudens ieders verantwoordelijkheid vol
gens de wet". De Commissie gaat dit artikel
stilzwijgend voorbij, daardoor den indruk
gevend, dat zij in den tegenwoordigen toe
stand en in de toepassing van het recht
geen aanleiding vindt tot eenige wijziging,
hetzij tot beperking, hetzij tot meerdere
verzekering van dit kostelijke politieke recht.
Tegen preventief toezicht, tegen censuur,
beveiligt art. 7 zeker stellig, maar de er
varing leert, dat, door een beperkte opvat
ting van het woord openbaren", voor be
lemmering van de vrije uiting van gedachten
door de pers tal van middelen zijn te be
denken en ook wel worden toegepast
die, hoewel het terrein der censuur zorg
vuldig ontwijkend, toch fnuikender zijn
voor een vrije pers dan ooit preventief
toezicht is geweest.
Herinnerd wordt hier aan de poging in
dertijd onder het Ministerie-Kuyper aan
gewend, om den postambtenaren het recht
te geven verzending te weigeren, anders
dan in gesloten enveloppe (en dus bezwaard
met briefport) van gedrukten, wier inhoud
door dien ambtenaar strijdig werd geacht
met de openbare orde en goede zeden en
waardoorbijv.de mogelijkheid werd geopend
ook de verspreiding van geschriften van
politiekenaard feitelijk onmogelijk temaken,
volgens een vrij eenvoudig recept. De
begrippen openbare orde en zedelijkheid
zijn zeer rekbaar en het bestaan van elk
blad van een tegenstander op politiek gebied
zou met het door den postambtenaar ge
plaatste brandmerk ernstig bemoeilijkt,
verkiezingsmanifesten financieel onmogelijk
gemaakt kunnen worden. In dezelfde rich
ting beweegt zich ook het verbod van venten,
dat, in algemeene bewoordingen gesteld, er
in slagen kan een bepaald blad te weren.
Tegen dit alles biedt de grondwet geen
waarborg. Intusschen erkent zelfs Lohman,
dat tegen belemmering van de drukpers
door preventieve maatregelen n onover
komelijk bezwaar is. Geen mensch, zegt
hu, kan uitmaken, wat waar en goed is,
en men behoort ten slotte de vrijheid, die
men zelf nimmer mag prijsgeven, ook aan
anderen te laten.
Het is de vraag, of het niet gewenscht
is de drukpersvrijheid met meer waarborgen
te omgeven, dan art. 7 bevat, door eea
zoodanige redactie, dat voor een bekrompen
opvatting van openbare»" geen plaats
meer is.
Het openbaren" toch van gedachten door
de pers omvat niet alleen het drukken en
uitgeven van boek, brochure, periodiek ge
schrift, maar ook de consequenties er van,
wat de Franschen noemen: la libertédu
colportage" en la libertéde l'affichage" en
elke tegenwerking of belemmering van dit
laatste is een beperking, tegen de bedoeling
der grondwet in, van de in art. 7 toege
kende drukpersvrijheid zonder eeuig preven
tief toezicht.
Het is zeker een belangrijke bepaling in
de Fransche wetgeving, die belemmering
in dezen zin onmogelijk maakt.
De Fransche wet van 1881 erkent de
vrijheid van colporteeren op den openbaren
weg en eischt slechts inschrijving bij de
prefectuur van den colporteur en het te
colporteeren geschrift, terwijl daaraan later
is toegevoegd de verplichting, van den col
porteur, om den juisten titel luide uit te
roepen en zich te onthouden van het uit
roepen van titels, die zedenkwetsend of
lasterlijk zijn. Ook het recht van aanplakken
is verzekerd en waarborgen zijn gegeven,
tot beveiliging der aanplakbiljetten
eenerzijds en bepaalde openbare gebouwen en
monumenten anderzijds.
Stel tegenover deze ruime opvatting die
van sommige bekrompen gemeenteraden
hier te lande, die op grond van vaak op
aanstoken van achter de schermen werkende
meer ontwikkelden ontstane relletjes, de
colportage eenvoudig verbieden als strijdig
met de openbare orde en daardoor treffen,
niet de ware schuldigen aan de verstoring
daarvan. Hetzelfde kunstje, dat toegepast
wordt om onwelgevallige tooneelstukken te
verbieden, omdat een zeker aantal personen
besloten hebben de voorstelling in de war
te sturen. In plaats van hieraan toe te
geven behoort de overheid het publiek te
doordringen van de grondwettelijke druk
persvrijheid en van het besef, dat het
col