Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1834
portoeren, wanneer de colporteur zich ont
houdt van annoncer les journaux autrement
que par lenr titre et de crier des titres
obscènes ou contenant des injures ou
diffamationa" een grondwettig recht is, waarvan
belemmering straf na zich sleept.
Men zou in de tegenwoordige redactie
van art. 7 kunnen berusten, indien mende
overtuiging had, dat n administratie n
rechter voortdurend pal staan voor de onge
schonden handhaving van het besproken
recht. Maar Jie overtuiging bestaat niet:
naast verheugende beslissingen staan andere,
die voorziening dringend noodzakelijk doen
schijnen.
Toen Minister Yan Houten de artikelen
in de Nijmeegsche en Tilburgsche politie
verordening vernietigde, waarbij het aan
kondigen, aanplakken, vasthechten, venten,
verspreiden en te koop aanbieden op open
bare straten en plaatsen van gedrukte
stukken werd beperkt, deed hij dit niet om
het grondwettig recht van vrijheid van
drukpers te handhaven, maar alleen, omdat
die Baden getreden waren op een gebied,
dat art. 7 G. W. aan zich had getrokken.
Wel besliste de Hooge Baad bij arrest van
6 NOT. 1892, dat van voorafgaand verlof
het colporteeren en afficheeren niet afhan
kelijk mocht worden gemaakt, doch daar
naast staan de beslissingen van dit hoogste
rechtscollege van 19 Juni 1899 en 22 Juni
1903, waarbij wel aanvullende regeling door
den Gemeenteraad wordt veroorloofd van
dezelfde stof, welke ook Hooger Gezag tot
een voorwerp van wetgeving heeft gemaakt.
En de beruchte Maastriohtsche verordening
ligt nog versch genoeg in het geheugen
om het onnoodig te maken nader te
betoogen, hoe administratie en rechter weigeren
tnsschenbeiden te treden, als een gemeente
bestuur het recht van colportage illusoir
maakt. Want het verbieden van venten op
den avond van het verschijnen van een
blad komt feitelijk neer op een besliste
belemmering van het openbaren" van ge
voelens door de pers: wie koopt een krant
van den vorigen dag?
Wordt aan het streven van gemeentebe
sturen om van hun niet welgevallige
persproducten de verspreiding te belemmeren,
geen perken gesteld, dan is het feitelijk
met het recht van drukpersvrijheid gedaan.
Men colporteert gewoonlijk niet om geest
verwanten te bereiken, het is juist om de
tegenstanders te doen: prêoher les
convertis" achten weinigen noodig.
Maar juist hierdoor zal een
colportageverbod meestal juist de persproducten treffen
van hen, die tot de tegenstanders der aan
het roer zijnde partij behooren. Zulk een
algemeen" verbod wat volgens Lphman
niet met de grondwet strijdt is in zijn
uitwerking derhalve niet onpartijdig, het
zal eigen pers weinig belemmeren, waarvoor
immers straatcolportage minder noodig is,
maar wel Het Volk uit Maastricht, De Tijd
uit Goor, De Standaard uit Goes en De
Nederlander uit Ommen kunnen weren.
Men denke overigens over deze kwestie
iiiimiiiMiiiiiiiiiiiuii
EEN OPVLAMMING
DOOK
HESSEL JONGSMA.
In de ruime, door de weinige, kale
meubelen eenigszins holle en onvriendelijke
achtersuite van de familie Meertens was de
groote vierkante keukentafel gedekt voor
't middagmaal. Een te kort, kreukelig
katoenen tafellaken, groezelig en besmeurd
met onsmakelijke morsplekken van bieten
en jam, liet twee gebladderde tafeleinden
bloot. Precies in 't midden, haast met sym
metrische nauwkeurigheid neergezet, stond
een diepe, wit-aarden schaal, ongedekt,
waarin onooglijk- kleine, haast zwarte grauw
er wten glommen als gittige kar bonkei s. Er
naast, belachelijk de symmetrie verstorend,
op een roetig, met vetstolsels bespet plankje,
een geëmailleerd schaaltje. Een scherpe
stank walmde op van de branderige,
kromgetrokken plakjes bak-spek, die er in dreven
op een plas geelachtig vet.
Er stonden zes borden uitgezet,
koelfrissche plekken glans op het dof-gore laken,
naast elk een stalen vork, enkele met
zwart ingebeten vlekjes roest.
Achter de tafel, voor den lagen houten
schoorsteenmantel, zaten, met de hoofden
gekaatst in den spiegel, meneer en juffrouw
Meertens in hun gewichtig-krakende rieten
stoelen. Hij ongeduldig spelend met zijn
vork, telkens steelsch oppikkend een
spekkorstje en het fijn-knauwend met zijn
scherpe geite-bekje, zij, de bolvleezige
handen in de schopt-holte saamgevlijd, 't
zware hoofd als in slaap wat gebogen
naar het bonte schort.
Onze kweekelingetjes bennen laat!
vond meneer Meertens, schielijk een hard
korst j e wippend in het mondgeultje
tusschen snor en spichtig pluimbaardje.
Ze hebben Zaterdags immers tot kwart
over twaalf Fransen ? Ze kommen toch
altijd zoowat gelijk met Go? snauwde zijn
vrouw hem neer, in haar bolle gezicht nu
'n paar heel felle, gniepige oogjes.
Daar is Go gelukkig al! juichte meneer
Meertens, begeerlijk als een kind om te gaan
eten, toen hij een sleutel in het slot van
de buitendeur knarsend hoorde
rondwringen. Zijn gretige handen reikten al naar
de schaal, maar zijn vrouw wees terecht:
Je wacht, tot de jongens d'r bennen!
Go kwam met fiauwen groet langzaam de
kamer in. 'n Vrij groote, goed-gebouwde
vrouw van dertig jaar, slank voor haar
leeitijd in de rijzige belijning van een
donkeren reformrok. De band van het
grijsSanellen lijf, sterk gesnoerd onder de borsten,
drong die wat op en deed haar een jonge,
bloeiende vrouw schijnen. Ze viel neer op
een keukenstoel, zonder bekommernis over
wat haar ouders praatten, zonder belang
stelling voor iets, dat mogelijk gebeurd
mocht zijn dien morgen. Ze bukte het
flets-bleek gezicht, wel fijn van neus en
mond, maar alle lijnen diep en ouwelijk,
naar de slanke handen en wreef die langs
haar wangen, als om er wat fleurigheid
op te brengen.
Bah, wat. 'n lucht! snoof ze ineens,
de neus in smadelijke kroegjes.
Nou, fijne madam, 't is een goed
menscheneten. Daar hoef jij je neus niet over
op te halen.
Jakkes, 't gaat zoe in je haar zitten
zoo men wil, maar men erkenne tevens,
dat de tegenwoordige toepassing geen rechts
zekerheid in eenige richting waarborgt.
De vraag schijnt daarom gewettigd, of
de Commissie wél deed met art. 7 stilzwij
gend voorbij te gaan en of het niet gewenscht
ware geweest dit artikel zoodanig te
redigeeren, dat elke preventieve beperking van
de drukpersvrijheid in den ruimsten zin
van het woord door lagere besturen of de
administratie zelf onmogelijk ware gemaakt
en dat la libertédu colportage et de
raffichage" niet langer onderworpen waren
aan de opvatting, die het gemeentebestuur
van Surhuisterveensterheide, Grubbenvorst,
Zweeloo, Eikerzee e. d. er van believen te
hebben. ?
Het recht van petitie.
Art. 8 der Grondwet kent het petitierecht
toe aan wettig bestaande lichamen. Lezende,
wat er staat, schijnt het buiten twijfel,
welke lichamen hiermede bedoeld worden.
Wettig bestaand" staat tegenover ver
boden", derhalve hebben alle vereenigingen
het petitierecht behalve zij, die door de
wet verboden zijn. Ongelukkig echter is
bij de grondwetsherziening in 1887 dit punt
zeer vertroebeld door de houding van
minister Heemskerk, wiens schriftelijke en
mondelinge verklaringen in de Eerste en
Tweede Kamer elkaar volstrekt niet dekken
en nu eens grond geven aan de meening,
dat de bedoeling voorzat slechts aan
rechtspersoonlijkheid-hebbende vereenigingen het
petitierecht te schenken, dan weer, dat elke
vereeniging, mits niet tot de verbodene of
onwettig samengestelde behoorende, dit recht
zoude kunnen hanteeren. Bij de openbare
behandeling slaagde men er niet in dit
punt tot volkomen klaarheid te brengen.
Sedert is het vraagstuk gebleven. Naast
mr. Boëll, die het eene betoogt, staan Buys,
Lohmaa, Lenting, die de tegenoverstaande
meening verkondigen, naast een enkele
autoriteit, die wel verzoekschriften van
niet- als- rechtspersoon- erkende vereenigin
gen aanneemt, staan tal van andere auto
riteiten en colleges, die zulke petities
onontvankelijk verklaren.
Vast staat derhalve het feit, dat omtrent
de juiste bedoeling van de 3a alinea van
art. 9 geen algemeene meening bestaat en
dat er evenmin overeenstemming is aan
gaande de zaak zelf.
Waar dit zoo is, wekt het bevreemding,
dat de Commissie niet getracht heeft een
oplossing, in welke richting dan ook, voor
te stellen. Dit klemt te meer, daar de tegen
woordige toestanden een sterk aangroeiend
getal lichamen kennen, die geen
burgerrechterlijke handelingen voornemens zijn
te verrichten, maar die treden op het gebied
der politiek en het daaromheen liggend
terrein en voor welke het recht van petitie
een noodzakelijke voorwaarde voor het
bereiken van hare bestaansbedoelingen
is. Ware d_e erkenning als rechtspersoon
zonder eenig bezwaar te verkrijgen, dan
zou de tegenwoordige toestand weinig zorg
baren, maar de erkenning kan door de
Beii "mm i
en dat is zoo hinderlijk als je 'n fijne klant
moet helpen.
Ze zei 't eer klagend dan verwijtend, wel
pijnlijk in zich zelf bezeerd, door wat ze
er misschien 's middags over zou moeten
hooren, maar overtuigd, dat ze zich niet tegen
haar moeder kon weren.
Triomfantelijk zag die haar zwijgende
dochter aan, toen praalde ze:
'k Ben vanmorgen naar de directeur
geweest.
Go zag op, met haar groote grijze oogen,
meer verstandig dan gevoelig zoo, klaar-open.
En?
Hij komt vanavond al! 'n Beeld van
'n jongen! 'k Zeg straks al tegen je vader,
zóeen heb ik nog nooit in m'n huis ge
had, 'n Brutale brief, dat ie aan de direc
teur geschreven heeft, versehrikkelijk!
Hebt u hem gelezen moeder? vroeg
Go scherp.
Gelezen? Wel nee, meid! Maar val
me niet in de rede asjeblief!
't Is 'n aap! beweerde meneer Meer
tens, 'n onverknauwbaar korstje spek op
den rand van zijn bord spuwend.
Bemoei jij je d'r nou niet mee, Kris!
Jullie laat 'en mensch nooit uitpraten, 't Is
me een lieverdje, hoor l Schrijft ie toch,
godbeter-'t, aan de directeur, dat ie niet aan
tafel bidden wil!
Maar dat moet hij toch weten, moeder.
Daar kun je iemand toch niet toe dwingen ?
Moet hij dat weten ? 't Is toch een
stuk van z'n opvoeding zou ik denken ? En
daar moeten wij voor zorgen. Ik laat 't er
vast niet bij zitten, 'k Wil geen beest in
m'n huishouwen. En dat weet meneer Van
der Heyden ook wel. In z'n vorige kost
huis, in de Nassaustraat, bij die
kleeremaker, waren ze veel te slap. Lieten ze
alles maar over d'r kant gaan.
Go moest even vaagjes lachen over de
zelf-ophemelarij van haar moeder /e
voelde wel wat voor den nieuwen huisge
noot Van wie ze zooveel al gehoord had
van de jongens aan tafel.... 't Moest 'n
eenige kerel zijn, brutaal en toch prettig....
En voor niemand bang Zelfs niet vór
den directeur En dat was juist het
fijne Hij was pas een week naar huis
gestuurd en nu kreeg ie voor straf'H nieuw
kosthuis.... Die stond z'n mannetje....
Wat was 't toch eenig, als je zoo durfde
en maling had aan alles....
Luide bel-klepeling joeg ineens alle ge
dachten uit haar hoofd. Ze was weer geheel
in de tamme huis-sfeer neergerukt en ze
stond moeizaam, als een levens-af mensch,
op, om de jongens binnen te laten
Juffrouw Meertens hoorde ze rumoerig
de gang instormen en ze dacht zorgelijk
aan haar geblokt katoenen loopertje Ze
smeten hun hoeden en boeken op de trap....
Eén bromde d'r tartend, op de maat van
een dreunerig wijsje:
Zaterdag, rwtendag."
Gezamenlijk zongen ze Speenhoff's vege
tariërslied tusschen de tanden Juffrouw
Meertens maakte 'n beweging om schielijk
op te staan, maar ze bedacht zich Als ze
in de gang kwam stonden ze toch met de
onschuldigste gezichten van de wereld
In de deuropening luwde heel hun brui
sende opgewondenheid en de tartende spot
in hun oogen dekten ze onder
bedeesdgeloken leden. Afgemeten traden ze naar
hun plaatsen, groetten bedaard en netjes.
Dag, jongelui! deed juffrouw Meertens
waardig, met 'n vernietigenden blik. Haar
man groette niet terug. Hij had de schaal
met erwten naar zich toegesleurd, bollend
geering geweigerd worden op gronden, ont
leend aan het algemeen belang.
Het is dus mogelijk, dat een Begeering
vooropgesteld de noodzakelijkheid van
het hebben van rechtspersoonlijkheid
aan haar-min-welgevallige vereenigingen
het petitierecht onthoudt. Ze heeft dan
maar eenvoudig het algemeen belang" te
hulp te roepen.
Hiermede wordt niet bedoeld te beweren,
dat dit geval zich dikwijls heeft voorgedaan,
maar niemand zal de mogelijkheid ont
kennen. Wel is waar, is het de wet op
vereenigiag en vergadering, die dit mogelijk
maakt en zal, wordt het voorstel-Van Kaalte
tot wijziging dezer wet eenmaal aange
nomen, van een dergelijke niet-erkennipg
geen sprake meer zijn, maar dit bewijst
slechts, dat de gewone wetgever in staat
is de ongestoorde werking van art. 8 der
grondwet te belemmeren. Daartoe behoort
de grondwet zelf te waken, door zoo on
dubbelzinnig mogelijk het petitierecht los
te maken van de rechtspersoonlijkheid.
Voldoet de uitdrukking wettig bestaande
lichamen" daartoe niet, dan zal een andere
redactie aan dit euvel tegemoet dienen te
komen.
De zaak op haar beloop laten, zooals de
Commiss'e doet, zal wel niet leiden tot
bavrediging en evenmin het recht van petitie
den onwrikbaren bodem geven, dien het bij
den steeds vermeerde; enden politieken zin
van de natie ongetwijfeld noodig heeft.
(Wordt vervolgd) - VAN B.
f illeli luidt.
1832?1912.
De groote Duiteche wijsgeer kan gerekend
worden noch tot de metaphysici van professie,
E och tot de streng 'exacte' psychologen.
Zuiver bovenzinnelijke problemen, die den
laatsten irrelevant toeschijnen of althans
nutteloos en onvruchtbaar, zjjn dooi hem
breedvoerig behandeld en beantwoord; de
volgers van Kant, Spinoza en Hegel echter
zullen hem wellicht gebrek aan methode
in de verhandelingen over zuivere
zedevragen nawijzen.
Voor allen geljjkeljjkbenijdbaaris Wundt's
vakkennis op talrijke gebieden. Wijsgeer en
als Spinoza of Hegel z|jn voor verreweg de
meeste 'exact' denkende menschen vage en
onbegrijpelijke geesiesverechynealen. By hen
kunnen alle diepergaande quaesties eerst
aanknoopen bij de geleidelijk gewonnen over
tuigingen van eigen ervaring. Aan
vakgeleerden ontgaat veelal het verband tusscheu
de, uit eigen vak met veel geestesinspanning
opgediepte algemeene inzichten en de vaak
het tafellaken, en begon gretig-volgeschepte
lepels in zijn bord te knikkeren.
Tegenover de oudelui zat een der jongens,
'n ruimte latend tusschen hem en Go, die
over zijn beide makkers zat.
Hoe bevalt 't Frans Houtman in zijn
nieuwe kosthuis ? vroeg Go, duidend op de
leege plaats neven haar Frans was 'n
vriend van de nieuwe, die vanavond komen
zou
Goed, geloof ik, mompelde Freek Gruis.
De anderen knikten instemmend, maar
durfden niet uit te spreken, dat ze hun
overgeplaatste collega eigenlijk benijdden.
Toen meneer Meertens rijkelijk zijn bord
volgeladen had, plensend volle lepels van
het tranige vet over de kleine zwarte
knikkertjes, schoven de drie kweekelingen
hun bord aan om de schaal en juffrouw
Meertens bediende hen met
moederlijkmagistraal gebaar.
Toe, Go, hou ook je bord bij!
Go schoof haar bord aan, ietwat onwillig.
Ze was gewend als kind bediend te worden
met de kweek-jongens mee, maar nu hin
derde die gedweeheid en onderdanigheid
haar toch wel even. Ze moest eraan denken,
hoe Hero Zandstra, de nieuwe pensionaire,
het vinden zou ...
Met veel rumoer zaten allen te lepelen,
ongegeneerd toesmakkend de vette lippen
om iederen hap.
Zandstra komt vanavond al! Eenig!
zei Freek Gruis, die tegenover meneer zat,
ineens tegen Jan Beekman enWimDammers.
Wat eenig? keef juffrouw Meertens.
't Is nogal 'n lolletje zoo'n beest van 'n
jongen in je huis!
't Is 'n aardige vent! zei Wim Dam
mers.?Allemaal vinden ze 't!
Maar de directeur toch niet. En ik
ook niet. Wat zal zoo'n joagen uit 'n huis
houding komen...
Daar weet u niks van, moeder! kwam
Go haar tegenspreken. Het gaf haar 'n
gevoel .van groote bezeerdheid, dat de
nieuwe huisgenoot door haar moeder ver
oordeeld werd. Ze wist niet waarom, maar
ze voelde, dat 't juist een heel goed mensch
moest zijn. En ofschoon ze hem nooit gezien
had, kwam 't haar voor, of er 'n groot ver
trouwen al was tusschen hen.
Toe, bemoei jij je nou niet met die
jongen, hè. Je bent nou netjes en solied
verloofd. Krijg me niet weer die kuren van
vroeger in je kop, hoor! Denk er om dat
Piet hier Zondag komt koffiedrinken! Ver
geet niet, om 'm te vragen!
De jongens luisterden stil-verbaasd toe,
met geprikkelde nieuwsgierigheid naar wat
achter Go's effen leven misschien verbor
gen lag. 'n Kleur van verontwaardiging
overvlamde de wangen van de jonge vrouw,
haar pogen vonkten in eens'aan tot stekende
felheid, 'r Tengere vingers knelden zenuw
achtig den tafelrand ...
Dat is voorbij. Dat is dood, hoor je,
dooi l En dat mag je niet meer levend
maken. Daar blijft af. Want al is het
dood, hoor je, dood, daarom was het voor
mij mooi. Dat is mijn herinnering en daar
komt geen mensch an, Piet niet, aller
minst I Ik wil 't gewoonweg niet.
- Begin dan zélf niet over die jongen!
Bemoei je d'r niet mee. Die lammeling
stookt hier al ruzie voor ie er zelf is! Trek
dan geen partij voor 'm!
Dat is voor geen reden om weer
over vroeger te beginnen. Zooals ik vroeger
was, ben 'k nou niet. Vader, zegt u nou
zelf, hebben we niet afgesproken er nooit
meer over te beginnen ?
orakelachtige onbestrjjdbaaihedeu der
metaphyaische beschouwingen 'sub specie aeterni',
zocdat een derde klasse van uitleggers nood
zakelijk schijnt, die den meestal ondankbaren
arbeid heeft te verrichten, de waarde dier
Olympische uitspraken, en de identiteit van
de vakuitkomsten, met veel omhaal aan te
tponen. Menechen, die voor twee tegenpar
tij der s tegelijk pleidooien honden, en alweer
geen tevreden stellen.
De paedagogiache cultuurwaarden van
Wundt's werken ia daarom onvergelijkelijk
groot. Men ziet daarin den experimentator
aan 't werk, die een enorm geheel van er
varingen schift en ordent, en met geleidelijk
dwingende kracht ook den vakman meesleept.
Zyn geest is zoo evenwichtig uitgegroeid in
laboratorium en studeervertrek, dat lijn be
toog tegelijk aanschouwelijk is,
exempliflceerend met de nuchtere feiten-zelve, en klaar
met zelden eene metaphysieche en daardoor
eenigszinft profetische pretentie. Zijn
'Grandriss der Psychologie' en zjjn studie over de
physische axiomen, zyn meesterstukken.
Verder vertegenwoordigt hij in tal van
modewetenschappen als de dierpeychologie,
het spiritisme etc. een voorzichtig en redelijk
standpunt, dat daarom helaas ook weer door
vertegenwoordigers van meer tendentieuze
beschouwingen te hunnen voordeele wordt
aangehaald en geïnterpreteerd.
Hij heeft een zedelijken grond van het
wereldverloop gevonden in een als oneindige
wil gedacht wezen der wereld, maar heeft
nooit met een bijzondere heergchende gods
dienstige secte geliebaugelt.
Wilhelm Wundt is 16 Augustus 1832 in
Neckarau (Baden) geboren, is medicus van
origine. In 1865 werd hij buitengewoon
hoogleeraar in de physiologie te Heidelberg, in
1874 volgde hjj als philosophieprofessor in
Zürich F. A. Lange op, en hjj is sedert 1875
philosophieprofessor in Leipzig. Zjjn labora
torium voor experimenteele zielkunde is het
model geworden voor dergelijke inrichtingen
aan andere universiteiten.
L. H. GKONDIJS.
Het nestje van Onztn Lieven Heer, door
&. VAN HULZEN, Amsterdam, Schellens
& Giltay, s. j.
Dat nestje" is Montreux, en het is er
minder idyllisch zoo leert ons de schry ver
in dit verhaal dan de naam zou doen ver
moeden. Daar heeft echter de natuur geen
schuld aan, het komt door de Lie ve-Heei B'
beestjes, de menschen, de knurgasten" die er voor
gezondheid of pleizier komen wonen. De
heer Van Hulzen kent hen goed door eigen,
jarenlange aanschouwing en weat hoe al
deze gedéaoenvreerde lieden een wonderlijk
bont gezelschap vormen. Al wat niet regel
matig werkt, maar door ziekte of aard of
luxe niet meedoet aan het productieve leven,
komt samen in zulke plaatsen en leeft zich
uit, en tracht zich te amaseeren. Minder in
bedwang gehouden door de maatschappij en
de noodzaak van arbeiden, gebroken en ver
knoeid door min of meer toonbare
levengMeneerMeertens zag onrustig over de tafel.
Hoor es, daar bemoei ik me niet mee.
Dat is zoo lang geleden. Ik zou me best
kunnen vergissen.
O, als u zich d'r niet mee bemoeit,
weten we wel hoe de zaak staat. Wat 'n
man, die niet eens 'n eigen meening durft
hebben. Bah! En ik zeg joü, moeder,dat
als je nog es 't hart hebt, om te beginnen
over vroeger, ik 't met Piet zóafmaak.
Wat dood is, ia dood. Daar heb je tif te
blijven, 'k Heb er genoeg ellende van gehad.
Hoor je goed moeder, en ik wil geen
ellende meer! Ik wil niet! Denk er om!
Angst en nervositeit vraten diepe lijnen
om haar wild-sprekenden mond, die soms
woest en hartstochtelijk, ferm en hoog,
de woorden verbeet, ze soms smartelijk even
inhield. Er was 'n heel verleden in haar
denken losgewoeld en 't deerde haar, dat
ze er over moest spreken waar anderen,
vreemden, die haar niet kenden, haar ouders,
de jongens, bij waren. Ze schoof haar bord
weg en stond vastberaden op....
Je bord l wees haar moeder, met iet s
van de gewone dwingzuchtigheid.
Nee, ik eet niet meer! 'k Ben geen
kind om onder uw plak te zitten!...
Terwijl ze ontroerd en toornig de deur
uitging en die achter zich toebonsde, moest
ze ineens denken aan Zandstra. Met bijna
'n gevoel van schaamte bekende ze zich
zelf, dat haar houding op zijn komst ge
nspireerd was
's Avonds bracht Piet Vredemeijer haar
naar huis.
Eiken avond wachtte hij haar op, vast
geklonken aan de winkelpui van het mode
magazijn, waar ze verkoopster was. Stipt
en vervelend in zijn manieren, saai en
langwijlig in zijn gesprek, verzelde hij haar
dan door de stad tot haar woning.
Als bedaagde, langjarig-verloofde lieden
betaamt, waren ze weer naar huis gewandeld.
Go zei haast geen woord, maar hij schonk
er geen aandacht aan, miste misschien ook
haar gesprek niet; sullig-trouw en geduldig
drentelde hij naast haar. Piet had haar
leed noch hinder gedaan, en toch voelde
zij een heeten wrok tegen hem. Zij was in
'n stemming om alles te doen zonder de
minste aanleiding, zonder een enkele moti
veering. Zij had lust hem in zijn slappe
arm te nemen, en hem daaraan door elkaar
te schudden... Er leefde iets oproerigs in
haar hersens, dat ze niet bazen kon, en ze
had soms het gevoel of 't niet alleen in
haar gedachten maar ook in haar bloed
bruiste.. ?
Den geheelen middag had ze zonder erg
gedacht aan Hero Zandstra, zich niet eens
bewust, dat ze verloofd was ... Terwijl ze
naast Piet liep, herinnerde ze zich dat...
'n Oogenblik meende ze, dat ze 't voor
haar geweten ellendig moest vinden, maar
ze had geen moment oprecht spijt... Ze
was er heelemaal van doordrongen, dat Piet
geen récht op 'r had .'.. Trouwens hij zou
't ook niet beweren, de sukkel... Hij zou
zich er gerust niet heet of koud over maken,
of ie récht op 'r had... O, als ze es wat
aan die Hero Zandstra kon hebben... Ze
had d'r al zoo lang naar gesnakt om thuis
es een bondgenoot te hebben... Iemand,
die de oudelui aandurfde ... Want 't was
'n schandaal zooals zy onder de plak zat...
Allemaal omdat ze vroeger... Gemeen van
moeder om daarover te beginnen waar de
jongens bij zaten... Zandstra zou ze wel
mannen... Moest je Piet hebben, zoo'n
sloome duikelaar... Net een elastieken
ervaringen, soms nog prikkelbaar door ziekte,
openbaren deze menschen zich veel oprechter,
dat is veel leelijker, dan zij in het gewone
leven zonden doen. En als men dan nog
bedenkt, hoeveel verdachts van industrie
ridders en flesBchentrekkers al wat, aan
lager wal geraakt en door de maatschappij
xoo ongeveer nitgestooten, hoopt in deze
ongewone omgeving van overspannen, ver
veelde en weerstandslooze menschen op meeljj
of goed vertrouwen te speculeeren zich bjj
het heterogeen gezelschap aanslnit.is het
dnidelijk hoe, meer dan elders, in zulke Knrorte"
de tegenstellingen verscherpt worden tusschen
de gemaakte beminlykheid en légance van
het uiterlijk leven en de gedachten en ge
voelens daarachter.
Als gezegd, de heer v. Hulzen kent deze
zonderlinge wereld door eigen aanschouwing
door en door en heeft er reeds meermalen
bl|jk van gegeven. Ook deze historie bevat
een episode van zulk luchtig, oppervlakkig en
innig egoïstisch badplaatsleven.
Een kwaadaardig serpent van een oude
tante, die als een poes zich koestert en angst
vallig voor haar gemak en gezondheid leeft,
deed, in een zeldzame edelmoedige bui, een
nichtje overkomen, wier gezondheid zuider
zon noodig maakt. Vór het kind er is,
heeft zij echter al berouw van haar goedheid
en besluit het meisje zoodra mogelijk weer te
expedieeren. Dit gelukt echter niet door den
bijzonderen aard van het lieve eind, een vol
komen onschuld, zonder het flauwste begrip
van menschen en wereld. De kleine wereld
in tante's pension verbijstert haar en tante'a
onverdraagljjkheid schrift zjj langen tjjd toe
aan eigen tekortkoming in vriendelijkheid
en dankbaarheid. Zjj begrijpt werkelijk niets
van haar medelogeergaeten, menschen zoo
anders dan z|j hen tot nog toe in Holland
ontmoette, en voelt zich afwisselend verbaasd,
geërgerd, gekrenkt, en door meeljj bewogen.
n jonge man, een Bus, interesseert haar,
schoon zy van hem, zoo mogelijk, nog
minder begrijpt dan van de anderer.
Maar thuis in Holland liet zij een
onbeantwoordde liefde achter en dit is een
reden waarom zjj haar afwezigheid zoolang
mogelijk wil rekken en dit is ook een reden
om den jongen Rus wel met een belangstel
lend, doch geenszins met een verliefd oog
aan te zien. Der kwaadaardige tante echter
ergeren al deze dingen en als op een keer
het jonge meisje met den vreemden heer
een tochtje naar boven gedaan heeft om de
wintersport te zien, maakt zjj van deze vrij
heid en ongehoorzaamheid gebruik het kind,
nog wel hél ziek, naar huis te sturen. Het
gevolg is, dat het meisje dood-op aankomt
en na eenige maanden aan longtering sterft,
zonder, naar ik vreee, van deze wereld meer
begrepen te hebben, dan dat het een naar
geestige, slechte wereld is, waar ieder valsch"
met ieder ander omgaat en een mensen
eigenlijk nooit weet hoe hjj handelen moet.
Want Annie zoo heette dat meieje
was wel een zwak zieltje, die tegen de kwaad
aardige tante nu heel niet opkon en de
pensiongaaten waren maar oppervlakkige, als
poppetje. ?. Als je d'r op drukte, kon ie
niks anders zeggen dan: ja, meneer," ja
juffrouw," alsublieft, juffrouw" en mooi
weertje, vindt u niet 't"
Nee, zeg, vanavond geen zoen! huiverde
Go terug, toen hij voor de huisdeur afscheid
wilde nemen en zich tot haar overboog.
O, goed, zei hij gelaten, dan maar
tot morgenavond, hè?
Hij stapte stijf j es en netjes weg, toen zij
de deur openstoot.
In de gang voelde Go zich vertriest, in
eens oud en verleefd, zoo omgreep haar de
sfeer van het huis. Ze zag de groezelige
looperblokjes na tot aan 't eind van de gang,
waar ze in elkaar vloeiden; uit de half-open
gelaten keukendeur walmde haar een kleffe
lucht tegen en onwillekeurig wreef ze met
haar geganteerde hand even den mond af,
of ze iets n aars smaakte tusschen haar
lippen. Mantel en hoed hing ze zonder zorg
op de porte-manteau, streek even vluchtig
het losgekruifde haar achteruit en
vingerfrutselde een paar piekjes weg.
Plotseling sloegen buiten stemmen op in
overmoedige kaatsing en ze wist ineens, dat
was 'm... Ze voelde zich bleek worden...
Hè, wat ging ze nou doen... Ze was toch
geen jong-meisje meer...
Ze wachtte beheerscht op de bel. Ofschoon
ze het geluid verwachtte, .schrok ze van
den overmoedigen bei-ruk.
Ik zal wel open doen I riep ze naar
de huiskamer, opzettelijk luid, om de tril
ling in haar stem te maskeeren... Ineens
bedacht ze, dat haar schreeuwen als'n jui
ching moest hebben geklonken... Ze voelde
een warme kleur opbranden langs 'r wangen,
maar even daarna stond ze zelf-verwonnen
en rustig onder het ganglicht, dat ze afge
meten en strak van gebaar wat opdraaide.
Ze opende de deur, burgerlijk-bedaard,
en ging naar haar wil als een matrone
ietwat achteruit. Zonder uitnoodiging af
te wachten ketste een ferme stap over den
drempel. Een slanke, jonge vent van 'n
achttien jaar, eer klein dan groot, waarvan
ze den krachtigen kop meer raadde dan
zag, stond tegenover haar, praatte
halfafgewend naar een kruier, die zijn koffer
aanreikte.
Zoo, dank je wel. Goeien avond!
Go voelde iets warms en méelevends,
teen hij zoo ongedwongen instapte, en om
die sympathie hinderde 't haar, dat hij
haar negeerde.
Nu kwam hij geheel naar binnen en deed
de deur achter zich toe. In begeerigen
kijk, maar vluchtig om het niet te doen
opvallen, had ze even zijn jong, sterk
hoofd gehad en 't was haar 'n warme
vreugde, dat ze zijn uiterlijk goed voor
voeld had... Waarom... Het was toch
maar 'n jongen... En zij was dertig, ge
weest al Och, ze vond 't natuurlijk
prettig, dat ze nu es niet tegen allemaal
botte grove koppen hoefde aan te zien....
Dat kon toch wel niemand kwalijk nemen....
Je zag toch liever 'n roos dan 'n
pinksterbloem...
De nieuwe" zag naar haar op, zijn hoed
even lichtend, meer spottend dan gemeend...
Hij zag naar haar op met 'n vermetel ge
zicht en zó'n trotsche houding, dat ze
ineens zijn naar-huis-sturen begièp ....
Dat was niet iemand voor de Baas....
Maar terwijl ze Hero Zandstra nog half
stond te bewonderen, kwam haar eigen
trots, die ze, voor aller oogen verborgen,
koesterde, als in vlammen uitslaan. Ze was
in haar diep-innerlijke vrouw-waarde ge
kwetst, dat hij niet eerbiedig deed en op