De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 18 augustus pagina 2

18 augustus 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1834 portoeren, wanneer de colporteur zich ont houdt van annoncer les journaux autrement que par lenr titre et de crier des titres obscènes ou contenant des injures ou diffamationa" een grondwettig recht is, waarvan belemmering straf na zich sleept. Men zou in de tegenwoordige redactie van art. 7 kunnen berusten, indien mende overtuiging had, dat n administratie n rechter voortdurend pal staan voor de onge schonden handhaving van het besproken recht. Maar Jie overtuiging bestaat niet: naast verheugende beslissingen staan andere, die voorziening dringend noodzakelijk doen schijnen. Toen Minister Yan Houten de artikelen in de Nijmeegsche en Tilburgsche politie verordening vernietigde, waarbij het aan kondigen, aanplakken, vasthechten, venten, verspreiden en te koop aanbieden op open bare straten en plaatsen van gedrukte stukken werd beperkt, deed hij dit niet om het grondwettig recht van vrijheid van drukpers te handhaven, maar alleen, omdat die Baden getreden waren op een gebied, dat art. 7 G. W. aan zich had getrokken. Wel besliste de Hooge Baad bij arrest van 6 NOT. 1892, dat van voorafgaand verlof het colporteeren en afficheeren niet afhan kelijk mocht worden gemaakt, doch daar naast staan de beslissingen van dit hoogste rechtscollege van 19 Juni 1899 en 22 Juni 1903, waarbij wel aanvullende regeling door den Gemeenteraad wordt veroorloofd van dezelfde stof, welke ook Hooger Gezag tot een voorwerp van wetgeving heeft gemaakt. En de beruchte Maastriohtsche verordening ligt nog versch genoeg in het geheugen om het onnoodig te maken nader te betoogen, hoe administratie en rechter weigeren tnsschenbeiden te treden, als een gemeente bestuur het recht van colportage illusoir maakt. Want het verbieden van venten op den avond van het verschijnen van een blad komt feitelijk neer op een besliste belemmering van het openbaren" van ge voelens door de pers: wie koopt een krant van den vorigen dag? Wordt aan het streven van gemeentebe sturen om van hun niet welgevallige persproducten de verspreiding te belemmeren, geen perken gesteld, dan is het feitelijk met het recht van drukpersvrijheid gedaan. Men colporteert gewoonlijk niet om geest verwanten te bereiken, het is juist om de tegenstanders te doen: prêoher les convertis" achten weinigen noodig. Maar juist hierdoor zal een colportageverbod meestal juist de persproducten treffen van hen, die tot de tegenstanders der aan het roer zijnde partij behooren. Zulk een algemeen" verbod wat volgens Lphman niet met de grondwet strijdt is in zijn uitwerking derhalve niet onpartijdig, het zal eigen pers weinig belemmeren, waarvoor immers straatcolportage minder noodig is, maar wel Het Volk uit Maastricht, De Tijd uit Goor, De Standaard uit Goes en De Nederlander uit Ommen kunnen weren. Men denke overigens over deze kwestie iiiimiiiMiiiiiiiiiiiuii EEN OPVLAMMING DOOK HESSEL JONGSMA. In de ruime, door de weinige, kale meubelen eenigszins holle en onvriendelijke achtersuite van de familie Meertens was de groote vierkante keukentafel gedekt voor 't middagmaal. Een te kort, kreukelig katoenen tafellaken, groezelig en besmeurd met onsmakelijke morsplekken van bieten en jam, liet twee gebladderde tafeleinden bloot. Precies in 't midden, haast met sym metrische nauwkeurigheid neergezet, stond een diepe, wit-aarden schaal, ongedekt, waarin onooglijk- kleine, haast zwarte grauw er wten glommen als gittige kar bonkei s. Er naast, belachelijk de symmetrie verstorend, op een roetig, met vetstolsels bespet plankje, een geëmailleerd schaaltje. Een scherpe stank walmde op van de branderige, kromgetrokken plakjes bak-spek, die er in dreven op een plas geelachtig vet. Er stonden zes borden uitgezet, koelfrissche plekken glans op het dof-gore laken, naast elk een stalen vork, enkele met zwart ingebeten vlekjes roest. Achter de tafel, voor den lagen houten schoorsteenmantel, zaten, met de hoofden gekaatst in den spiegel, meneer en juffrouw Meertens in hun gewichtig-krakende rieten stoelen. Hij ongeduldig spelend met zijn vork, telkens steelsch oppikkend een spekkorstje en het fijn-knauwend met zijn scherpe geite-bekje, zij, de bolvleezige handen in de schopt-holte saamgevlijd, 't zware hoofd als in slaap wat gebogen naar het bonte schort. Onze kweekelingetjes bennen laat! vond meneer Meertens, schielijk een hard korst j e wippend in het mondgeultje tusschen snor en spichtig pluimbaardje. Ze hebben Zaterdags immers tot kwart over twaalf Fransen ? Ze kommen toch altijd zoowat gelijk met Go? snauwde zijn vrouw hem neer, in haar bolle gezicht nu 'n paar heel felle, gniepige oogjes. Daar is Go gelukkig al! juichte meneer Meertens, begeerlijk als een kind om te gaan eten, toen hij een sleutel in het slot van de buitendeur knarsend hoorde rondwringen. Zijn gretige handen reikten al naar de schaal, maar zijn vrouw wees terecht: Je wacht, tot de jongens d'r bennen! Go kwam met fiauwen groet langzaam de kamer in. 'n Vrij groote, goed-gebouwde vrouw van dertig jaar, slank voor haar leeitijd in de rijzige belijning van een donkeren reformrok. De band van het grijsSanellen lijf, sterk gesnoerd onder de borsten, drong die wat op en deed haar een jonge, bloeiende vrouw schijnen. Ze viel neer op een keukenstoel, zonder bekommernis over wat haar ouders praatten, zonder belang stelling voor iets, dat mogelijk gebeurd mocht zijn dien morgen. Ze bukte het flets-bleek gezicht, wel fijn van neus en mond, maar alle lijnen diep en ouwelijk, naar de slanke handen en wreef die langs haar wangen, als om er wat fleurigheid op te brengen. Bah, wat. 'n lucht! snoof ze ineens, de neus in smadelijke kroegjes. Nou, fijne madam, 't is een goed menscheneten. Daar hoef jij je neus niet over op te halen. Jakkes, 't gaat zoe in je haar zitten zoo men wil, maar men erkenne tevens, dat de tegenwoordige toepassing geen rechts zekerheid in eenige richting waarborgt. De vraag schijnt daarom gewettigd, of de Commissie wél deed met art. 7 stilzwij gend voorbij te gaan en of het niet gewenscht ware geweest dit artikel zoodanig te redigeeren, dat elke preventieve beperking van de drukpersvrijheid in den ruimsten zin van het woord door lagere besturen of de administratie zelf onmogelijk ware gemaakt en dat la libertédu colportage et de raffichage" niet langer onderworpen waren aan de opvatting, die het gemeentebestuur van Surhuisterveensterheide, Grubbenvorst, Zweeloo, Eikerzee e. d. er van believen te hebben. ? Het recht van petitie. Art. 8 der Grondwet kent het petitierecht toe aan wettig bestaande lichamen. Lezende, wat er staat, schijnt het buiten twijfel, welke lichamen hiermede bedoeld worden. Wettig bestaand" staat tegenover ver boden", derhalve hebben alle vereenigingen het petitierecht behalve zij, die door de wet verboden zijn. Ongelukkig echter is bij de grondwetsherziening in 1887 dit punt zeer vertroebeld door de houding van minister Heemskerk, wiens schriftelijke en mondelinge verklaringen in de Eerste en Tweede Kamer elkaar volstrekt niet dekken en nu eens grond geven aan de meening, dat de bedoeling voorzat slechts aan rechtspersoonlijkheid-hebbende vereenigingen het petitierecht te schenken, dan weer, dat elke vereeniging, mits niet tot de verbodene of onwettig samengestelde behoorende, dit recht zoude kunnen hanteeren. Bij de openbare behandeling slaagde men er niet in dit punt tot volkomen klaarheid te brengen. Sedert is het vraagstuk gebleven. Naast mr. Boëll, die het eene betoogt, staan Buys, Lohmaa, Lenting, die de tegenoverstaande meening verkondigen, naast een enkele autoriteit, die wel verzoekschriften van niet- als- rechtspersoon- erkende vereenigin gen aanneemt, staan tal van andere auto riteiten en colleges, die zulke petities onontvankelijk verklaren. Vast staat derhalve het feit, dat omtrent de juiste bedoeling van de 3a alinea van art. 9 geen algemeene meening bestaat en dat er evenmin overeenstemming is aan gaande de zaak zelf. Waar dit zoo is, wekt het bevreemding, dat de Commissie niet getracht heeft een oplossing, in welke richting dan ook, voor te stellen. Dit klemt te meer, daar de tegen woordige toestanden een sterk aangroeiend getal lichamen kennen, die geen burgerrechterlijke handelingen voornemens zijn te verrichten, maar die treden op het gebied der politiek en het daaromheen liggend terrein en voor welke het recht van petitie een noodzakelijke voorwaarde voor het bereiken van hare bestaansbedoelingen is. Ware d_e erkenning als rechtspersoon zonder eenig bezwaar te verkrijgen, dan zou de tegenwoordige toestand weinig zorg baren, maar de erkenning kan door de Beii "mm i en dat is zoo hinderlijk als je 'n fijne klant moet helpen. Ze zei 't eer klagend dan verwijtend, wel pijnlijk in zich zelf bezeerd, door wat ze er misschien 's middags over zou moeten hooren, maar overtuigd, dat ze zich niet tegen haar moeder kon weren. Triomfantelijk zag die haar zwijgende dochter aan, toen praalde ze: 'k Ben vanmorgen naar de directeur geweest. Go zag op, met haar groote grijze oogen, meer verstandig dan gevoelig zoo, klaar-open. En? Hij komt vanavond al! 'n Beeld van 'n jongen! 'k Zeg straks al tegen je vader, zóeen heb ik nog nooit in m'n huis ge had, 'n Brutale brief, dat ie aan de direc teur geschreven heeft, versehrikkelijk! Hebt u hem gelezen moeder? vroeg Go scherp. Gelezen? Wel nee, meid! Maar val me niet in de rede asjeblief! 't Is 'n aap! beweerde meneer Meer tens, 'n onverknauwbaar korstje spek op den rand van zijn bord spuwend. Bemoei jij je d'r nou niet mee, Kris! Jullie laat 'en mensch nooit uitpraten, 't Is me een lieverdje, hoor l Schrijft ie toch, godbeter-'t, aan de directeur, dat ie niet aan tafel bidden wil! Maar dat moet hij toch weten, moeder. Daar kun je iemand toch niet toe dwingen ? Moet hij dat weten ? 't Is toch een stuk van z'n opvoeding zou ik denken ? En daar moeten wij voor zorgen. Ik laat 't er vast niet bij zitten, 'k Wil geen beest in m'n huishouwen. En dat weet meneer Van der Heyden ook wel. In z'n vorige kost huis, in de Nassaustraat, bij die kleeremaker, waren ze veel te slap. Lieten ze alles maar over d'r kant gaan. Go moest even vaagjes lachen over de zelf-ophemelarij van haar moeder /e voelde wel wat voor den nieuwen huisge noot Van wie ze zooveel al gehoord had van de jongens aan tafel.... 't Moest 'n eenige kerel zijn, brutaal en toch prettig.... En voor niemand bang Zelfs niet vór den directeur En dat was juist het fijne Hij was pas een week naar huis gestuurd en nu kreeg ie voor straf'H nieuw kosthuis.... Die stond z'n mannetje.... Wat was 't toch eenig, als je zoo durfde en maling had aan alles.... Luide bel-klepeling joeg ineens alle ge dachten uit haar hoofd. Ze was weer geheel in de tamme huis-sfeer neergerukt en ze stond moeizaam, als een levens-af mensch, op, om de jongens binnen te laten Juffrouw Meertens hoorde ze rumoerig de gang instormen en ze dacht zorgelijk aan haar geblokt katoenen loopertje Ze smeten hun hoeden en boeken op de trap.... Eén bromde d'r tartend, op de maat van een dreunerig wijsje: Zaterdag, rwtendag." Gezamenlijk zongen ze Speenhoff's vege tariërslied tusschen de tanden Juffrouw Meertens maakte 'n beweging om schielijk op te staan, maar ze bedacht zich Als ze in de gang kwam stonden ze toch met de onschuldigste gezichten van de wereld In de deuropening luwde heel hun brui sende opgewondenheid en de tartende spot in hun oogen dekten ze onder bedeesdgeloken leden. Afgemeten traden ze naar hun plaatsen, groetten bedaard en netjes. Dag, jongelui! deed juffrouw Meertens waardig, met 'n vernietigenden blik. Haar man groette niet terug. Hij had de schaal met erwten naar zich toegesleurd, bollend geering geweigerd worden op gronden, ont leend aan het algemeen belang. Het is dus mogelijk, dat een Begeering vooropgesteld de noodzakelijkheid van het hebben van rechtspersoonlijkheid aan haar-min-welgevallige vereenigingen het petitierecht onthoudt. Ze heeft dan maar eenvoudig het algemeen belang" te hulp te roepen. Hiermede wordt niet bedoeld te beweren, dat dit geval zich dikwijls heeft voorgedaan, maar niemand zal de mogelijkheid ont kennen. Wel is waar, is het de wet op vereenigiag en vergadering, die dit mogelijk maakt en zal, wordt het voorstel-Van Kaalte tot wijziging dezer wet eenmaal aange nomen, van een dergelijke niet-erkennipg geen sprake meer zijn, maar dit bewijst slechts, dat de gewone wetgever in staat is de ongestoorde werking van art. 8 der grondwet te belemmeren. Daartoe behoort de grondwet zelf te waken, door zoo on dubbelzinnig mogelijk het petitierecht los te maken van de rechtspersoonlijkheid. Voldoet de uitdrukking wettig bestaande lichamen" daartoe niet, dan zal een andere redactie aan dit euvel tegemoet dienen te komen. De zaak op haar beloop laten, zooals de Commiss'e doet, zal wel niet leiden tot bavrediging en evenmin het recht van petitie den onwrikbaren bodem geven, dien het bij den steeds vermeerde; enden politieken zin van de natie ongetwijfeld noodig heeft. (Wordt vervolgd) - VAN B. f illeli luidt. 1832?1912. De groote Duiteche wijsgeer kan gerekend worden noch tot de metaphysici van professie, E och tot de streng 'exacte' psychologen. Zuiver bovenzinnelijke problemen, die den laatsten irrelevant toeschijnen of althans nutteloos en onvruchtbaar, zjjn dooi hem breedvoerig behandeld en beantwoord; de volgers van Kant, Spinoza en Hegel echter zullen hem wellicht gebrek aan methode in de verhandelingen over zuivere zedevragen nawijzen. Voor allen geljjkeljjkbenijdbaaris Wundt's vakkennis op talrijke gebieden. Wijsgeer en als Spinoza of Hegel z|jn voor verreweg de meeste 'exact' denkende menschen vage en onbegrijpelijke geesiesverechynealen. By hen kunnen alle diepergaande quaesties eerst aanknoopen bij de geleidelijk gewonnen over tuigingen van eigen ervaring. Aan vakgeleerden ontgaat veelal het verband tusscheu de, uit eigen vak met veel geestesinspanning opgediepte algemeene inzichten en de vaak het tafellaken, en begon gretig-volgeschepte lepels in zijn bord te knikkeren. Tegenover de oudelui zat een der jongens, 'n ruimte latend tusschen hem en Go, die over zijn beide makkers zat. Hoe bevalt 't Frans Houtman in zijn nieuwe kosthuis ? vroeg Go, duidend op de leege plaats neven haar Frans was 'n vriend van de nieuwe, die vanavond komen zou Goed, geloof ik, mompelde Freek Gruis. De anderen knikten instemmend, maar durfden niet uit te spreken, dat ze hun overgeplaatste collega eigenlijk benijdden. Toen meneer Meertens rijkelijk zijn bord volgeladen had, plensend volle lepels van het tranige vet over de kleine zwarte knikkertjes, schoven de drie kweekelingen hun bord aan om de schaal en juffrouw Meertens bediende hen met moederlijkmagistraal gebaar. Toe, Go, hou ook je bord bij! Go schoof haar bord aan, ietwat onwillig. Ze was gewend als kind bediend te worden met de kweek-jongens mee, maar nu hin derde die gedweeheid en onderdanigheid haar toch wel even. Ze moest eraan denken, hoe Hero Zandstra, de nieuwe pensionaire, het vinden zou ... Met veel rumoer zaten allen te lepelen, ongegeneerd toesmakkend de vette lippen om iederen hap. Zandstra komt vanavond al! Eenig! zei Freek Gruis, die tegenover meneer zat, ineens tegen Jan Beekman enWimDammers. Wat eenig? keef juffrouw Meertens. 't Is nogal 'n lolletje zoo'n beest van 'n jongen in je huis! 't Is 'n aardige vent! zei Wim Dam mers.?Allemaal vinden ze 't! Maar de directeur toch niet. En ik ook niet. Wat zal zoo'n joagen uit 'n huis houding komen... Daar weet u niks van, moeder! kwam Go haar tegenspreken. Het gaf haar 'n gevoel .van groote bezeerdheid, dat de nieuwe huisgenoot door haar moeder ver oordeeld werd. Ze wist niet waarom, maar ze voelde, dat 't juist een heel goed mensch moest zijn. En ofschoon ze hem nooit gezien had, kwam 't haar voor, of er 'n groot ver trouwen al was tusschen hen. Toe, bemoei jij je nou niet met die jongen, hè. Je bent nou netjes en solied verloofd. Krijg me niet weer die kuren van vroeger in je kop, hoor! Denk er om dat Piet hier Zondag komt koffiedrinken! Ver geet niet, om 'm te vragen! De jongens luisterden stil-verbaasd toe, met geprikkelde nieuwsgierigheid naar wat achter Go's effen leven misschien verbor gen lag. 'n Kleur van verontwaardiging overvlamde de wangen van de jonge vrouw, haar pogen vonkten in eens'aan tot stekende felheid, 'r Tengere vingers knelden zenuw achtig den tafelrand ... Dat is voorbij. Dat is dood, hoor je, dooi l En dat mag je niet meer levend maken. Daar blijft af. Want al is het dood, hoor je, dood, daarom was het voor mij mooi. Dat is mijn herinnering en daar komt geen mensch an, Piet niet, aller minst I Ik wil 't gewoonweg niet. - Begin dan zélf niet over die jongen! Bemoei je d'r niet mee. Die lammeling stookt hier al ruzie voor ie er zelf is! Trek dan geen partij voor 'm! Dat is voor geen reden om weer over vroeger te beginnen. Zooals ik vroeger was, ben 'k nou niet. Vader, zegt u nou zelf, hebben we niet afgesproken er nooit meer over te beginnen ? orakelachtige onbestrjjdbaaihedeu der metaphyaische beschouwingen 'sub specie aeterni', zocdat een derde klasse van uitleggers nood zakelijk schijnt, die den meestal ondankbaren arbeid heeft te verrichten, de waarde dier Olympische uitspraken, en de identiteit van de vakuitkomsten, met veel omhaal aan te tponen. Menechen, die voor twee tegenpar tij der s tegelijk pleidooien honden, en alweer geen tevreden stellen. De paedagogiache cultuurwaarden van Wundt's werken ia daarom onvergelijkelijk groot. Men ziet daarin den experimentator aan 't werk, die een enorm geheel van er varingen schift en ordent, en met geleidelijk dwingende kracht ook den vakman meesleept. Zyn geest is zoo evenwichtig uitgegroeid in laboratorium en studeervertrek, dat lijn be toog tegelijk aanschouwelijk is, exempliflceerend met de nuchtere feiten-zelve, en klaar met zelden eene metaphysieche en daardoor eenigszinft profetische pretentie. Zijn 'Grandriss der Psychologie' en zjjn studie over de physische axiomen, zyn meesterstukken. Verder vertegenwoordigt hij in tal van modewetenschappen als de dierpeychologie, het spiritisme etc. een voorzichtig en redelijk standpunt, dat daarom helaas ook weer door vertegenwoordigers van meer tendentieuze beschouwingen te hunnen voordeele wordt aangehaald en geïnterpreteerd. Hij heeft een zedelijken grond van het wereldverloop gevonden in een als oneindige wil gedacht wezen der wereld, maar heeft nooit met een bijzondere heergchende gods dienstige secte geliebaugelt. Wilhelm Wundt is 16 Augustus 1832 in Neckarau (Baden) geboren, is medicus van origine. In 1865 werd hij buitengewoon hoogleeraar in de physiologie te Heidelberg, in 1874 volgde hjj als philosophieprofessor in Zürich F. A. Lange op, en hjj is sedert 1875 philosophieprofessor in Leipzig. Zjjn labora torium voor experimenteele zielkunde is het model geworden voor dergelijke inrichtingen aan andere universiteiten. L. H. GKONDIJS. Het nestje van Onztn Lieven Heer, door &. VAN HULZEN, Amsterdam, Schellens & Giltay, s. j. Dat nestje" is Montreux, en het is er minder idyllisch zoo leert ons de schry ver in dit verhaal dan de naam zou doen ver moeden. Daar heeft echter de natuur geen schuld aan, het komt door de Lie ve-Heei B' beestjes, de menschen, de knurgasten" die er voor gezondheid of pleizier komen wonen. De heer Van Hulzen kent hen goed door eigen, jarenlange aanschouwing en weat hoe al deze gedéaoenvreerde lieden een wonderlijk bont gezelschap vormen. Al wat niet regel matig werkt, maar door ziekte of aard of luxe niet meedoet aan het productieve leven, komt samen in zulke plaatsen en leeft zich uit, en tracht zich te amaseeren. Minder in bedwang gehouden door de maatschappij en de noodzaak van arbeiden, gebroken en ver knoeid door min of meer toonbare levengMeneerMeertens zag onrustig over de tafel. Hoor es, daar bemoei ik me niet mee. Dat is zoo lang geleden. Ik zou me best kunnen vergissen. O, als u zich d'r niet mee bemoeit, weten we wel hoe de zaak staat. Wat 'n man, die niet eens 'n eigen meening durft hebben. Bah! En ik zeg joü, moeder,dat als je nog es 't hart hebt, om te beginnen over vroeger, ik 't met Piet zóafmaak. Wat dood is, ia dood. Daar heb je tif te blijven, 'k Heb er genoeg ellende van gehad. Hoor je goed moeder, en ik wil geen ellende meer! Ik wil niet! Denk er om! Angst en nervositeit vraten diepe lijnen om haar wild-sprekenden mond, die soms woest en hartstochtelijk, ferm en hoog, de woorden verbeet, ze soms smartelijk even inhield. Er was 'n heel verleden in haar denken losgewoeld en 't deerde haar, dat ze er over moest spreken waar anderen, vreemden, die haar niet kenden, haar ouders, de jongens, bij waren. Ze schoof haar bord weg en stond vastberaden op.... Je bord l wees haar moeder, met iet s van de gewone dwingzuchtigheid. Nee, ik eet niet meer! 'k Ben geen kind om onder uw plak te zitten!... Terwijl ze ontroerd en toornig de deur uitging en die achter zich toebonsde, moest ze ineens denken aan Zandstra. Met bijna 'n gevoel van schaamte bekende ze zich zelf, dat haar houding op zijn komst ge nspireerd was 's Avonds bracht Piet Vredemeijer haar naar huis. Eiken avond wachtte hij haar op, vast geklonken aan de winkelpui van het mode magazijn, waar ze verkoopster was. Stipt en vervelend in zijn manieren, saai en langwijlig in zijn gesprek, verzelde hij haar dan door de stad tot haar woning. Als bedaagde, langjarig-verloofde lieden betaamt, waren ze weer naar huis gewandeld. Go zei haast geen woord, maar hij schonk er geen aandacht aan, miste misschien ook haar gesprek niet; sullig-trouw en geduldig drentelde hij naast haar. Piet had haar leed noch hinder gedaan, en toch voelde zij een heeten wrok tegen hem. Zij was in 'n stemming om alles te doen zonder de minste aanleiding, zonder een enkele moti veering. Zij had lust hem in zijn slappe arm te nemen, en hem daaraan door elkaar te schudden... Er leefde iets oproerigs in haar hersens, dat ze niet bazen kon, en ze had soms het gevoel of 't niet alleen in haar gedachten maar ook in haar bloed bruiste.. ? Den geheelen middag had ze zonder erg gedacht aan Hero Zandstra, zich niet eens bewust, dat ze verloofd was ... Terwijl ze naast Piet liep, herinnerde ze zich dat... 'n Oogenblik meende ze, dat ze 't voor haar geweten ellendig moest vinden, maar ze had geen moment oprecht spijt... Ze was er heelemaal van doordrongen, dat Piet geen récht op 'r had .'.. Trouwens hij zou 't ook niet beweren, de sukkel... Hij zou zich er gerust niet heet of koud over maken, of ie récht op 'r had... O, als ze es wat aan die Hero Zandstra kon hebben... Ze had d'r al zoo lang naar gesnakt om thuis es een bondgenoot te hebben... Iemand, die de oudelui aandurfde ... Want 't was 'n schandaal zooals zy onder de plak zat... Allemaal omdat ze vroeger... Gemeen van moeder om daarover te beginnen waar de jongens bij zaten... Zandstra zou ze wel mannen... Moest je Piet hebben, zoo'n sloome duikelaar... Net een elastieken ervaringen, soms nog prikkelbaar door ziekte, openbaren deze menschen zich veel oprechter, dat is veel leelijker, dan zij in het gewone leven zonden doen. En als men dan nog bedenkt, hoeveel verdachts van industrie ridders en flesBchentrekkers al wat, aan lager wal geraakt en door de maatschappij xoo ongeveer nitgestooten, hoopt in deze ongewone omgeving van overspannen, ver veelde en weerstandslooze menschen op meeljj of goed vertrouwen te speculeeren zich bjj het heterogeen gezelschap aanslnit.is het dnidelijk hoe, meer dan elders, in zulke Knrorte" de tegenstellingen verscherpt worden tusschen de gemaakte beminlykheid en légance van het uiterlijk leven en de gedachten en ge voelens daarachter. Als gezegd, de heer v. Hulzen kent deze zonderlinge wereld door eigen aanschouwing door en door en heeft er reeds meermalen bl|jk van gegeven. Ook deze historie bevat een episode van zulk luchtig, oppervlakkig en innig egoïstisch badplaatsleven. Een kwaadaardig serpent van een oude tante, die als een poes zich koestert en angst vallig voor haar gemak en gezondheid leeft, deed, in een zeldzame edelmoedige bui, een nichtje overkomen, wier gezondheid zuider zon noodig maakt. Vór het kind er is, heeft zij echter al berouw van haar goedheid en besluit het meisje zoodra mogelijk weer te expedieeren. Dit gelukt echter niet door den bijzonderen aard van het lieve eind, een vol komen onschuld, zonder het flauwste begrip van menschen en wereld. De kleine wereld in tante's pension verbijstert haar en tante'a onverdraagljjkheid schrift zjj langen tjjd toe aan eigen tekortkoming in vriendelijkheid en dankbaarheid. Zjj begrijpt werkelijk niets van haar medelogeergaeten, menschen zoo anders dan z|j hen tot nog toe in Holland ontmoette, en voelt zich afwisselend verbaasd, geërgerd, gekrenkt, en door meeljj bewogen. n jonge man, een Bus, interesseert haar, schoon zy van hem, zoo mogelijk, nog minder begrijpt dan van de anderer. Maar thuis in Holland liet zij een onbeantwoordde liefde achter en dit is een reden waarom zjj haar afwezigheid zoolang mogelijk wil rekken en dit is ook een reden om den jongen Rus wel met een belangstel lend, doch geenszins met een verliefd oog aan te zien. Der kwaadaardige tante echter ergeren al deze dingen en als op een keer het jonge meisje met den vreemden heer een tochtje naar boven gedaan heeft om de wintersport te zien, maakt zjj van deze vrij heid en ongehoorzaamheid gebruik het kind, nog wel hél ziek, naar huis te sturen. Het gevolg is, dat het meisje dood-op aankomt en na eenige maanden aan longtering sterft, zonder, naar ik vreee, van deze wereld meer begrepen te hebben, dan dat het een naar geestige, slechte wereld is, waar ieder valsch" met ieder ander omgaat en een mensen eigenlijk nooit weet hoe hjj handelen moet. Want Annie zoo heette dat meieje was wel een zwak zieltje, die tegen de kwaad aardige tante nu heel niet opkon en de pensiongaaten waren maar oppervlakkige, als poppetje. ?. Als je d'r op drukte, kon ie niks anders zeggen dan: ja, meneer," ja juffrouw," alsublieft, juffrouw" en mooi weertje, vindt u niet 't" Nee, zeg, vanavond geen zoen! huiverde Go terug, toen hij voor de huisdeur afscheid wilde nemen en zich tot haar overboog. O, goed, zei hij gelaten, dan maar tot morgenavond, hè? Hij stapte stijf j es en netjes weg, toen zij de deur openstoot. In de gang voelde Go zich vertriest, in eens oud en verleefd, zoo omgreep haar de sfeer van het huis. Ze zag de groezelige looperblokjes na tot aan 't eind van de gang, waar ze in elkaar vloeiden; uit de half-open gelaten keukendeur walmde haar een kleffe lucht tegen en onwillekeurig wreef ze met haar geganteerde hand even den mond af, of ze iets n aars smaakte tusschen haar lippen. Mantel en hoed hing ze zonder zorg op de porte-manteau, streek even vluchtig het losgekruifde haar achteruit en vingerfrutselde een paar piekjes weg. Plotseling sloegen buiten stemmen op in overmoedige kaatsing en ze wist ineens, dat was 'm... Ze voelde zich bleek worden... Hè, wat ging ze nou doen... Ze was toch geen jong-meisje meer... Ze wachtte beheerscht op de bel. Ofschoon ze het geluid verwachtte, .schrok ze van den overmoedigen bei-ruk. Ik zal wel open doen I riep ze naar de huiskamer, opzettelijk luid, om de tril ling in haar stem te maskeeren... Ineens bedacht ze, dat haar schreeuwen als'n jui ching moest hebben geklonken... Ze voelde een warme kleur opbranden langs 'r wangen, maar even daarna stond ze zelf-verwonnen en rustig onder het ganglicht, dat ze afge meten en strak van gebaar wat opdraaide. Ze opende de deur, burgerlijk-bedaard, en ging naar haar wil als een matrone ietwat achteruit. Zonder uitnoodiging af te wachten ketste een ferme stap over den drempel. Een slanke, jonge vent van 'n achttien jaar, eer klein dan groot, waarvan ze den krachtigen kop meer raadde dan zag, stond tegenover haar, praatte halfafgewend naar een kruier, die zijn koffer aanreikte. Zoo, dank je wel. Goeien avond! Go voelde iets warms en méelevends, teen hij zoo ongedwongen instapte, en om die sympathie hinderde 't haar, dat hij haar negeerde. Nu kwam hij geheel naar binnen en deed de deur achter zich toe. In begeerigen kijk, maar vluchtig om het niet te doen opvallen, had ze even zijn jong, sterk hoofd gehad en 't was haar 'n warme vreugde, dat ze zijn uiterlijk goed voor voeld had... Waarom... Het was toch maar 'n jongen... En zij was dertig, ge weest al Och, ze vond 't natuurlijk prettig, dat ze nu es niet tegen allemaal botte grove koppen hoefde aan te zien.... Dat kon toch wel niemand kwalijk nemen.... Je zag toch liever 'n roos dan 'n pinksterbloem... De nieuwe" zag naar haar op, zijn hoed even lichtend, meer spottend dan gemeend... Hij zag naar haar op met 'n vermetel ge zicht en zó'n trotsche houding, dat ze ineens zijn naar-huis-sturen begièp .... Dat was niet iemand voor de Baas.... Maar terwijl ze Hero Zandstra nog half stond te bewonderen, kwam haar eigen trots, die ze, voor aller oogen verborgen, koesterde, als in vlammen uitslaan. Ze was in haar diep-innerlijke vrouw-waarde ge kwetst, dat hij niet eerbiedig deed en op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl