Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
'Na 1834
Hendrik Conseieoce, muur «ene schilderij van O'flondt.
Oonseience gehuldigd. .
Spiekende beelden, tatoeelen uit de
merk waardigste werken van Consoienoe
hebben op zijn eeuwfeest in den
schitterenden en zinrijkOH praalstoet te Ant
werpen, de grootheid van het Vlaamsen
relieden, Conscienoe's verbeelding en
scheppende kracht doen kennen en op
leven en uiting gegeven aan de liefde
van een geheel volk voor zijn grooten
schrijver.
Is die hulde eene echte, heeft het
Vlaamsehe volk Conscience nog altijd
lief, zooals hij zelf eens, in volle over
tuiging zeggen kon?
Het antwoord kan slechts bevestigend
zijn. Als het Ylaamsohe volk Conscience
niet meer las, hem bjj het lezen niet lief
meer kreeg, zou zulk eene volkshulde,
die velen de tranen in de oogen bracht,
onmogelijk wezen. Want eene volkahulde,
en eene grootschévolkahulde, is het
geweest. Als Conscientö's werken niet
meer gelezen werden en de schrijver niet
meer symphathie voorzieh kon opwekken,
zouden geen zeshonderd maatschappijen,
gekomen van overal uit het Ylaamache
land, deel hebben genomen aan de hulde,
geen kransen aan den voet van zijn
standbeeld hebben neergelegd, zou
niet met zulk eene geestdrift op het
openbare plein en in de Handelsbeurs
duizenden, bij het zwieren der vanen,
het Conscience-lied hebben gezongen.
Nog altijd, zelfs bij veroudering, bij een
te breed uitmeten, raakt Conscience's
werk de teerste snaren van het hart
zijns volks, niet alleen van het Ylaamsche
volk, maar van den geheelen Dietschen
stam. 'In Transvaal en den Oranje
Yryataat wordt thans o.m. nog Conscienoe's
Leeuw van Vlaanderen" verslonden
officieel is dit te bewijzen en in
Noord-Nederland blijven hetzelfde werk
en pok andere van Conscienoe's werken
boeien en binden. In Transvaal en
Oranje Vrijstaat leest men gemakkelijker
Conscience's taal dan de taal van andere
Dietsche schrijvers, en wordt zijn taal
er beter begrepen en gevoeld.
Waarom P
In Conscience's taal en voorstelling
klopt een hart, hij maakte geen literatuur.
Dat was hem wel bewust, hu wilde zijn
volk leeren lezen, het vertellen van de
grootheid vór de verfransching en
verdomping, het laten erkennen wat het
was en wat het weer worden kon, het
opwekken zichzelf te zijn. De historie
is daarvoor een goddelijk element. Zij
houdt het heden een spiegel voor van
het verleden, dat, als het groot geweest
is, opwekt om het weer te worden,
troost en moed geeft tot rechtvaardig
verzet. In de dagen, dat Nederland zuchtte
onder Fransohe heerschappij werden
week aan week in den schouwburg te Am
sterdam vaderlandsche stukken vertoond,
desnoods gebrekkig van vorm en inhoud,
maar, naar de verhalen en overleve
ring luidden, tot troost en bemoediging.
Helmers koos ook de geschiedenis van
Neérlands vroegere grootheid tot onder
werp, en dichtte zijne Hollandsche
Natie", een gedicht, nu «verdreven en
bombastisch, toch met vele schoone ge
deelten, maar dat zijne uitwerking niet
miste, hoop gaf op betere tijden en de
verslapte zenuwen sterkte. Het dichten
der Hollandsche natie is van Helmers
een groote daad, een daad van moed
geweest.
Als Helmers deed Adriaan Loosjes met
zijne historische romans.
Hetzelfde heeft Conscience gedaan. H
kwam uit zijn wereld van peinzen en
weedom, stelde voor een wijle de schoon
heid der verdichting, de schoonheid en
de bekoring van het sprookje ter zijde.
Hij ving niet meer aan, in den
bekoorIjjken, neveligen en
algemeenenaprookjesstijl : Er was ereis ", neen hij schreef
beslist en pootig: Het was in den jare
1566...." De waarheid wilde hij om het
volk tot nieuwe waarheid te wekken.
De taal van' Conscience heeft eene
bijzondere aantrekkelijkheid. Zij bevat
echte Dietsche woorden, woorden en
beelden uit de middeleeuwen en Hit de
zestiende en uit de zeventiende eeuw.
In die eenwen was het Nederduitsch
meer verbreid, het werd verstaan langs
de Noord- en Oostzeekust, en misschien
zelfs in een deel der Scandinavische
rijken, en tot ver over de grenzen van
het noorden van Frankrijk, gelijk nog in
Eoubaix en vele andere steden.
Dat oude Nederduitsch, gemengeld in
nieuwere taal, schijnt in Transvaal en
Oranje-Vrijstaat beter begrepen en ge
voeld te worden dan het
Hoog-Nederlandsch". Hetzelfde is het geval met de
werken van Conscience in
Ntord-Duitschland.
En dan het werd reeds gezegd
Conscience wilde geen literatuur maken,
hu vertelde en verhaalde als eene moeder,
en naar vertellingen, verhalen luistert het
volk gaarne, vooral als ze voorgelezen wer
den. Welk een aanhang had Ilobbeknol
niet als hij bij de buurtjes evangelietjes
Conscienoe als Arrondissements
commissaris te Kortrijk.
ging lezen, zoo goed als de misschien in
Oostenrijk nog bestaande evangelieman.
Conscience kende de taal van het volk,
hij had omgegaan met de jongens uit
het schipperskwartier en was hun beste
verteller; hij had met aandoening of
verrukking zitten luisteren en kijken
naar de poppenvertooningen in den
Poesjenellenkelder en had zijn hart op
gehaald aan de zoute taal der vertooners.
De poesjenellenkelder heeft heel zijn hart
gehad en op zijne fantasie gewerkt. Later
leerde hij het goede Ylaamsche Volk in
de Kempen kennen, deelen in hun lief
en leed, en, dronk de taal in.
Wat hu van het volk ontving, van het
volk leerde, gaf hij het weer in zijne
verhalen en romans. Het volk voelde bij
het lezen, in het verhaal het eigen hart
kloppen.
Conscience heeft het hart des volks
getroffen; 's volk's wenschen begrepen,
'svolk's vreugde en verdriet gekend en
geteekend, daarom is hq populair ge
worden, populair en bovenal bemind
gebleven.
De belangwekkende
Conscience-tentoonstelling met veel tact en kennis in
gericht door Em. de Bom,
Antwerpen's Stadsboekbewaarder bewijst in de
vele uitgaven en vertalingen in verschil
lende talen, nu ook in het Esperanto,
hoe zijne werken gelezen zijn. Ook leggen
vele voorwerpen getuigenis af, hoe lief
het volk hem heeft en had, en in hoe
vele landen hu geëerd was. Ondanks de
vele bestaande uitgaven, verscheen te
Antwerpen eene nieuwe en kostbare, en
eene andere in N,oord-Nederland.
Conscience's romans komen nu wat te
breedsprakig, te zoet en te lieflijk voor;
toch leest men ze gaarne, omdat alles
zoo echt is en een zuivere uiting van
zijn tijd, zooals men die ook ontwaart
in de manier van schilderen en teekenen,
vooral in de illustraties zijner werken,
zooals dat meisje in Rikketikketak" en
zooals Conscience er zelf uitzag op het
oude gemoedelijke portret, wanneer hij
gezeten is als verteller tusschen zonen
en dochteren van zijn volk.
Conscience is, te midden van Willems,
Theod. v. Rijswijck, Ledeganck e. a, ge
weest de uiting van zijn tijd, de roepende
stem, zooals jongeren, toch tijdgenooten
van hem: de tooneeldichter Peter Benoit
en de tooneelkunstenaar Yictor Driessens.
Peter Benoit gaf het Vlaamsche volk
eene eigene muziek; Yictor Driessens
eene eigene tooneelspeelkunst. Zij drieën
en anderen met hen hebben gewerkt tot
herleving van den Vlaamschen geest, en
eigen taal en wezen weer doen eer
biedigen. Wie een kunstenaar als Victor
Driessens ook hij heeft zijn stand
beeld Conscience's Arme Edelman"
heeft zien spelen, zal niet zeggen dat
Conscience te zoetelijk, of verouderd was.
Alles bleek echt; taal en voorstelling n.
Conscience heeft zijn schoon doel:
verTitelplaat van Rikketikketak".
Meisje, teekening in den romantischen trant van Josef Israël».
Titelplaat van Da Loteling".
Conscience in de Kempen.
De onde Poesjenellenkelder.
Links het Vleeschhois, rechts het huis, met ingang tot den kelder.
heffing en weer zich zelf worden van het
volk, het eerbiedigen van eigen taal,?be
reikt De Ylaamsche beweging heeft de
taak van hem overgenomen. De Ylaam
sche geest is weer ontwaakt, eisenend
eerbiediging van 'slands rechten eo vrij
heden, en thans nadat het Ylaamsche
schouwburgen en Ylaamsche conserva
toria heeft, een eigene, een Ylaamsohe
Hoogeschool te Gent. Het vraagt dit
niet, het eischt het, zooals op feastvlaggen
en feestvlaggetjes gedrukt staat. D* taal
en letterkunde hebben in Vlaanderen
veld gewonnen, de kunsten bloeien, de
handel breidt er zich uit, en de
onderDe Nederlandsche Dagbladpers.
(Beloofde aanvulling.)
Aan het slot van een reeks artikelen,
welke ik van 18 Februari tot en met 10
Maart j.l. in dit tijdschrift heb mogen open
baar maken over de Nederlandsche dag
bladpers, erkende ik den lezer schuldig te
zijn, te verklaren, op welke wijze ik mij
de weder-opbeuring van de zedelijk, gees
telijk en stoffelijk verworden dagbladpers
voorstelde.
Die schuld dan nu, zjj het wat laat,
inlossende, moet ik dadelijk zeggen, dat ik
de hulp hoofdzakelijk verwacht van buiten.
Wie mijn vorige artikelen heeft gelezen,
behoeft niet veel verklaring van deze
meening, die waarlijk niet spreekt van
zelfvertrouwen en krachtsbewustzjjn.
Ieder: den armsten unakilled daglooner,
den in standsvooroordeelen vastgeroesten
hoogen magistraat, den handelsman en den
nijvere kan men toevoegen, dat verbetering
van zijn toestand en verbetering in zijn
beroep moeten komen van hemzelven, alleen
tot den dagbladschrüver ware deze ver
maning, behalve gemeenplaats, ook onbillijk.
Hem alleen waarborgt God geen hulp
tegen de gewone voorwaarde: dat men zich
zelven helpe.
Het verschil vindt zijn verklaring in
precies dezelfde oorzaak als alle verschillen
tusschen de journalistiek eenerzijds, elk
ander beroep, bedrijf, waardigheid, kunst,
ambacht anderzijds.
Op een fabriek is elk werkman een schakel
in de keten, die by den bestuurder aan
vangt, bij den loopjongen eindigt, zooals in
het landsbestier elk ambtenaar een schakel
is in de keten tusschen rste-minister en
departementsbode en elke schakel is on
misbaar voor het bestaan van zoo'n keten,
zooals elke keten weer onmisbaar is voor
de maatschappij.
Daarom heeft iedereen, die werkt, zekere
mate van onmisbaarheid en van die onmis
baarheid is zekere kracht onafscheidelijk.
Zij, die vereenigingen en bonden maken
en die deze besturen, zij, die organiseeren",
doen stellig een verdienstelijk en ook weer
een onmisbaar werk, zij kunnen toch niet
gezegd worden, een macht te hebben ge
schapen, den menschen kracht te hebben
gegeven. Neen, die kracht was er, werd
door een zeer eenvoudig procédé, dat ieder
al lang kent, bruikbaar gemaakt, maar die
kracht ontbreekt den dagbladschrijver, zoo
als ik meen voldoende te hebben aange
toond enkele maanden geleden.
Wel stichtten de dagbladschrüvers een
kwarteeuw geleden een vakvereeniging,
maar het was niet te verwachten, dat deze
ooit voor de beoefenaren van het vak even
goede vruchten zou afwerpen als andere
vakvereenigingen.
De Nederlandsche Journalistenkring"
Sevormd door lieden, die als niemand anders,
oorkneed zijn in de ttchniek van het
vereenigingsleven, zou zich nooit kunnen meten,
zelfs met een vereeniging van
schuitevoerdersknechts, eenvoudig omdat
schuitevoerdersknechts wel economisch weerbaar en
dus maatschappelijk voor vol worden ge
houden, dagbladscnrijvers niet.
Feitelijke, dwingende macht kon de Neder
landsche Journalistenkring nooit uitoefenen
en zal hu ook in de toekomst niet kunnen
uitoefenen zoolang de geschetste toestand
bluft.
By een beoordeeling van den Ned. Journa
listenkring moet dit steeds voor oogen
worden gehouden.
Zeer zeker is dat niet voldoende om de
absolute werkeloosheid van den kring in al
die jaren te verklaren of te verontschuldigen.
Veel had kunnen worden gedaan, dat
niettemin is nagelaten.
En dat, terwijl herhaaldelijk de plicht
van de vakvereeniging: iets ter bevordering
nemingsgeest wordt ej grooter en grooter.
Thans wil het de wetenschap ten troon
verheffen. Conscienoe heeft zijn volk
leeren lezen, thans eischt men zooals
Ilenéde Clercq zoo treffend in zn'n feest
rede zei dat het leere handelen en
denken".
De oprechte hulde aan Conscienoe door
duizenden gebracht, zij een kracht om
de wenschen van den nieuwen tijd in
vervulling te doen gaan en de eenheid
van streven te bevorderen door Pol de
Mont in geharnaste taal bepleit, bezwo
ren en voorgestaan.
J. H. Rösenre.
van de belangen van dat vak te doen, is
erkend.
Reeds in de eerste jaren van haar be
staan wisselde de vereeniging van bestuur
op grond van klachten over totale onvrucht
baarheid.
Later, in 1897, had om dezelfde reden een
soort van revolutie plaats.
Een noodkreet werd geslaakt om het
steeds sneller dalen van den
maatschappelijken welstand der dagbladschrijvers, het
toenemen van allerlei misbruiken, den ge
heelen stoffelyken en zedelijken teruggang
van de eertijds zoo hoog staande Neder
landsche pers en de werkeloosheid en zorge
loosheid van de voormannen tegenover dezen
toestand.
Een motie werd aangenomen, de
revolutiemannen kwamen in het bestuur, de
oude regeering kwam onder de guillotine,
maar nooit en nergens werd de stelling,
dat un Jacobin ministre n'est pas un
ministre jaoobin" ruwer ea cynischer be
waarheid dan hier
Thans, in het jaar 1912 is men precies
zoo ver als in het revolutiejaar 1897: ten
eenenmale niets is verbeterd, noch in den
maat achappelüken toestand van den dag
bladschrüver, noch in den zedelijken van
de dagbladpers zelve.
Deze mannen van de pen brachten jaren
zoek met een door alle betrokkenen als
overbodig erkende wijziging van de sta
tuten. Toen de wijziging er eindelijk was,
kon men nóg de hand niet aan de ploeg
slaan; er moest gerapporteerd worden over
den algemeen als slecht erkenden toestand.
Toen eindelijk het rapport kwam, bleek
dit geen andere beteekenis te hebben dan
die van een twistappel: het verdeelde de
dagbladschrijvers naar gelang van de
rubriek, die zy schreven, den titel, dien zij
wen ach t en te voeren (?redacteur", corres
pondent", hoofdredacteur", verslaggever"
enz.), de grootte van het blad, j a de grootte
van de stad, waarin het verscheen, in
allerlei dwaze, in de praktijk on bekende
categorietjes, met het zeer natuurlijke gevolg,
dat allen, die niet het geluk hadden, door
den rapporteur in het mooiste hokje te
worden gezet, volkomen terecht in opstand
kwamen, het ; rapport verworpen werd, en
alles b\j het onde bleef.
Later zou gepoogd worden, de
dagbladschrijvers behoorlijk te doen pensioneeren
door de dagblad-ondernemingen.
Een zeer goed stelsel werd ontworpen,
dat den bladen uiterst weinig geld zou
kosten, maar het werd niet aan de directiën
gezonden. Waarom niet ? Omdat het bestuur
den leden wist te overtuigen (?), dat de
dagblad-ondernemingen volstrekt niet ver
plicht waren, de schrijvers te pensioneeren!
En verder woonde men feesten bij, liet
men zich decoreeren, sprak men elkaar
huldigend toe.
In het jaar 1911 wierp zich wederom
iemand op om den toestand te verbeteren.
Ook nu schonk men hem vertrouwen en
ook nu bleek het verschil tusschen Ie
Jacobin ministre en Ie ministre jaoobin,
slechts was deze man zoo beleefd, zijn con
stituenten niet jaren lang op sleeptouw te
honden doch reeds den dag na zijn ver
kiezing tot bestuurslid heel duidelijk het
beruchte onderscheid te toonen.
Misschien, dat zich over 15 jaar weer
iemand opwerpt.
Inmiddels zal men feesten bijwonen en
zich laten decoreeren en elkander huldigend
toespreken.
Hetgeen de vakvereeniging had kunnen
doen, in weerwil van den uitzonderings
toestand waarin de dagbladpers verkeert,
zal ongedaan blijven.
Ik reken daaronder in de allereerste en
de allervoornaamste plaats het aanhoudemd
openbaar maken van de toestanden in de
pers, niet slechts in het algemeen, maar